• No results found

Gezondheidsrecht binnen de muren.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Gezondheidsrecht binnen de muren."

Copied!
53
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Gezondheidsrecht binnen de muren

Onderzoek naar gezondheidsrechtelijke thema’s binnen de intramurale setting

van een penitentiaire inrichting

Masterscriptie Gezondheidsrecht

Naam Cornel van Eck

E-mailadres: cornelvaneck@gmail.com Studentnummer 12610259

Begeleider Prof. mr. J. Legemaate Inleverdatum 1 juli 2020

(2)

2

Abstract

Het verblijf in een penitentiaire inrichting (PI) heeft tot gevolg dat de zorgverzekering van een gedetineerde wordt opgeschort. De medische kosten komen toe aan de staat. Iedere PI heeft een medische dienst. Deze medische dienst heeft de beschikking over een

inrichtingsarts. Doorgaans is dit een huisarts. In deze scriptie heb ik een aantal

gezondheidsrechtelijke thema’s onderzocht waar deze huisarts binnen de muren van een PI mee te maken heeft.

De Dienst Justitiële inrichtingen (DJI) is verantwoordelijk voor de inkleding van de medische dienst binnen een PI. DJI wil de zorg binnen de muren van een PI zo veel mogelijk laten aansluiten bij de zorg in de vrije maatschappij. Het doel van deze scriptie was om te

onderzoeken of dit voornemen van DJI in de praktijk zijn uitwerking heeft. Door middel van literatuuronderzoek en interviews zijn de volgende thema’s onderzocht: de beoordeling van de inrichtingsarts op arbeidsgeschiktheid, de vrije artsenkeuze binnen een PI, het beroepsgeheim en het doorverwijzen van gedetineerden door een inrichtingsarts.

De belangrijkste wettelijke regeling binnen een PI is de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). Dit is een lex specialis die uiteenlopende onderwerpen regelt binnen een PI, zo ook de medische taken voor een inrichtingsarts. Uit mijn onderzoek komt naar voren dat de richtlijn van de KNMG en de Pbw met elkaar botsen. De adviserende rol die een inrichtingsarts heeft in combinatie met de behandelende rol is onwenselijk. Het is dan ook aan te bevelen om de adviserende rol en de behandelende rol uit te laten voeren door twee verschillende artsen. In ieder geval zou dit moeten gebeuren wanneer de inrichtingsarts zich niet bekwaam voelt tot zijn adviserende taak. Het bestaan van een vrije artsenkeuze in een PI is niet mogelijk. Een mogelijkheid die een gedetineerde wel heeft is het aanvragen van een second opinion. De kosten voor deze second opinion dienen te worden betaald door de gedetineerde. Deze werkwijze dient in stand te worden gehouden omdat een kosteloze second opinion niet wenselijk is ten aanzien van de behandelrelatie tussen gedetineerde en de inrichtingsarts. Het delen van medische informatie wordt vaker gedaan binnen een PI dan binnen de vrije

maatschappij. De inrichtingsarts dient hierbij de professionele standaard te volgen en dient te voorkomen dat diagnoses onnodig gedeeld worden met niet-BIG-geregistreerden.

(3)

3

Lijst met afkortingen

DJI Dienst Justitiële Inrichtingen

EHRM Europees Hof voor de Rechten van de Mens

EVRM Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens

GW Grondwet

HR Hoge Raad

JG Justitieel Geneeskundige / Inrichtingsarts

JI Justitiële Inrichting: hier kan ook een PI onder vallen maar ook een TBS-kliniek of een huis van bewaring

KNMG Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst

NIFP Het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie

NSPOH De Netherlands School of Public and Occupational Health

Pbw Penitentiaire beginselenwet

PI Penitentiaire Inrichting

Overige opmerkingen

- Omwille van de leesbaarheid is steeds ‘hij’ gebruikt in de tekst. Waar ‘hij’ staat kan uiteraard ook ‘zij’ worden gelezen.

-

DJI gebruikt de term justitiabelen om gedetineerden te duiden. Ik heb gekozen voor de term gedetineerden.

(4)

4

Inhoudsopgave

ABSTRACT ... 2

LIJST MET AFKORTINGEN ... 3

INHOUDSOPGAVE ... 4

INLEIDING ... 6

DIENST JUSTITIËLE INRICHTINGEN (DJI) ... 6

ONDERZOEKSVRAAG ... 7 ONDERZOEKSOPZET ... 8 ONDERZOEKSMETHODE ... 8 HOOFDSTUK 1 ... 9 1.1. INLEIDING ... 9 1.2. JURIDISCHE NORMEN ... 9

1.4 TUCHT- EN KLACHTRECHTSPRAAK OVER INRICHTINGSARTS ... 15

1.5 BESCHOUWING ... 18

HOOFDSTUK 2 ... 19

2.1 INLEIDING ... 19

2.2. ARBEID ... 20

2.3 VOORGENOMEN BELEIDSWIJZIGINGEN INZAKE ARBEID IN EEN PI ... 21

2.4 ARBEIDSONGESCHIKTHEID ... 23

2.5 VERTROUWENSBAND ARTS EN PATIËNT. ... 24

2.6 BESCHOUWING ... 25 HOOFDSTUK 3 ... 26 3.1 INLEIDING ... 26 3.2 VRIJE ARTSENKEUZE... 26 3.3 JURISPRUDENTIE ... 28 3.4 STANDPUNT VAN DE KNMG ... 29 3.5 BESCHOUWING ... 30 HOOFDSTUK 4 ... 31

INTERVIEWS MET ZORGPROFESSIONALS ... 31

4.1. IRENE AUGUSTEIJN,BELEIDSJURIST VAN HET NIFP, AFDELING BELEID EN ZORGSUPPORT ... 31

4.2. DAN DRYSDALE, HUISARTS WERKZAAM ALS INRICHTINGSARTS TE PIGRAVE. ... 32

4.3. HUISARTS JOSEPHINE RIJKELIJKLUIZEN WERKZAAM ALS INRICHTINGSARTS TE PI NIEUWEGEIN,PIKRIMPEN AAN DE IJSSEL EN PIHOOGVLIET TE ROTTERDAM ... 34

4.4. HUISARTS HANNAH COUTINHO, WERKZAAM ALS INRICHTINGSARTS TE PI NIEUWEGEIN. ... 35

4.5 TESSA LEDDERHOF, INHOUDELIJK COÖRDINATOR SOMATISCHE ZORG EN MEDISCH ADVISEUR VAN DJI ... 36

4.6 THEO TROMPETTER, OPLEIDER SOCIAAL-MEDISCH ADVISEUR, FORENSISCH ARTS, VERPLEEGHUISARTS ... 37

(5)

5

HOOFDSTUK 5 ... 40

5.1 ARBEID ... 40

5.2 VRIJE ARTSENKEUZE... 41

5.3 DELEN VAN INFORMATIE ... 42

5.4 DOORVERWIJZINGEN ... 43

5.5 BESCHOUWING ... 44

HOOFDSTUK 6 ... 45

6.1 ARBEID ... 45

6.2 VRIJE ARTSENKEUZE... 46

6.3 DELEN VAN INFORMATIE ... 46

6.4 DOORVERWIJZINGEN ... 47

6.5 BEANTWOORDING VAN DE ONDERZOEKSVRAAG ... 48

BIJLAGEN ... 49

LITERATUUR EN JURISPRUDENTIELIJST ... 49

(6)

6

Inleiding

De door u te lezen scriptie bevat een onderzoek naar de toepassing van gezondheidsrechtelijke normen binnen de penitentiaire inrichting. Het onderzoek richt zich met name op de rol die de behandelend huisarts in deze instelling heeft en wat de gevolgen van deze rol zijn voor de medische dienst en of hierbij de gezondheidsrechtelijke normen in acht worden genomen. Een behandelend arts mag volgens de professionele standaard geen verklaringen afgeven ten behoeve van een voorziening van de patiënt, dit is voorbehouden aan een medisch adviseur. In een PI ligt dit anders, daar krijgt de behandelend arts van de gevangenisdirecteur namelijk enkele adviserende taken toebedeeld die zijn gecodificeerd in de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). Deze taken wijken daarmee dus af van de gangbare praktijk zoals gevoerd in de dagelijkse gezondheidszorg.

Dienst Justitiële inrichtingen (DJI)

De Dienst Justitiële inrichtingen (DJI) is verantwoordelijk voor de gezondheidszorg voor gedetineerden. DJI is onderdeel van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en bestaat uit drie divisies. De divisie die verantwoordelijk is voor de huisvesting van de gedetineerden is de divisie Gevangeniswezen en Vreemdelingenbewaring (GW/VB). Dit is de grootste divisie van DJI. DJI wil zoveel mogelijk aansluiten bij het regionale zorglandschap met inachtneming van de recente ontwikkelingen rond de huisartsenzorg in het reguliere zorgstelsel. Dit

voornemen maakt DJI kenbaar in iedere aanbesteding ten aanzien van huisartsenzorg.1 Het genoemde voornemen blijkt eveneens uit het volgende. DJI is uitgever van het Professioneel Statuut, een document dat opgesteld is door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP). Dit Professioneel Statuut geeft het

management van de DJI “inzicht in de verantwoordelijkheden die zij dragen om ervoor te

zorgen dat de zorgprofessionals goede zorg aan justitiabelen kunnen bieden. Het is tevens een verantwoording om aan te tonen hoe binnen de DJI de rollen van de professionals onderling en de verantwoordelijkheden van het management zijn vastgelegd.”2

1 Aanbesteding: Huisartsenzorg DJI 2020 met kenmerk 217430, p. 14, geraadpleegd op 3 maart 2020 via

www.tenderned.nl.

(7)

7

Over de professionele standaard staat in dit professioneel statuut het volgende vermeld: “De

zorgprofessional is gehouden en wordt in staat gesteld zijn deskundigheid en bekwaamheid op peil te houden, volgt in zijn handelen de professionele standaard van de eigen beroepsgroep en stelt zich in zijn professioneel handelen toetsbaar op.”3 Het gegeven dat DJI in

bovengenoemde documenten het voornemen heeft om zich te conformeren aan de reguliere gezondheidszorg is vooruitstrevend en was voor mij een mooi startpunt om het beleid van DJI onder de loep te nemen en te onderzoeken of DJI zich volledig inspant om gehoor te geven aan haar voornemen.

Onderzoeksvraag

In deze scriptie zullen er vergelijkingen worden getrokken tussen de situatie ‘binnen de muren’ en ‘buiten de muren’. Dit heeft tot doel om te onderzoeken of DJI zich volledig inspant om de zorg in de penitentiaire instelling zo veel mogelijk te laten aansluiten bij de reguliere zorg. Allereerst worden de juridische en professionele normen onderzocht en afgezet tegen de huidige praktijk. Daarna heb ik gekozen om twee specifieke onderwerpen te

belichten. Het onderzoek richt zich op het begrip arbeid en hoe hieraan invulling wordt gegeven binnen PI’s. Daarnaast zal er onderzocht worden hoe er uitvoering wordt gegeven aan het recht op vrije artsenkeuze binnen deze inrichtingen. Ik zal afsluiten met een aantal conclusies en aanbevelingen.

Het is een uitdaging om binnen een PI gelijkwaardige zorg te leveren als de zorg in de vrije maatschappij. Het is interessant om te onderzoeken hoe en op welke manier deze

gelijkwaardigheid bereikt wordt en of hierin nog verbeterslagen zijn te maken. Daarom ben ik tot de volgende onderzoeksvraag gekomen:

Hoe wordt binnen de intramurale setting van een Penitentiaire Inrichting invulling gegeven aan de gezondheidsrechtelijke normen en met name de invulling van de in Nederland beoogde scheiding tussen de rol van behandelend arts en medische adviseur?

(8)

8

Onderzoeksopzet

De scriptie bestaat uit 4 deelvragen. Per hoofdstuk wordt een deelvraag behandeld. Deze deelvragen zijn:

1. Welke juridische en professionele normen zijn relevant bij zorg in een PI?, en hoe is de positie van de inrichtingsarts ingekleed?

2. Hoe is, in relatie tot het begrip arbeid, de verhouding tussen behandelend arts en medisch adviseur in penitentiaire instellingen momenteel geregeld en wat is daar de achtergrond van?

3. Hoe is het recht van gedetineerden om een arts te raadplegen momenteel geregeld? 4. Past de huidige praktijk binnen de geldende normen en welke knelpunten en

dilemma's doen zich voor?

Hoofdstuk 4 staat geheel in het teken van de interviews die ik heb afgenomen. In hoofdstuk 5 zal ik mijn conclusies weergeven waarna in hoofdstuk 6 verschillende aanbevelingen worden aangedragen met daar aansluitend het antwoord op mijn onderzoeksvraag.

Onderzoeksmethode

Het onderzoek is een literatuuronderzoek waarbij ik tevens gebruik gemaakt heb van de rechtspraak. Daarnaast heb ik interviews afgenomen om te komen tot beantwoording van de onderzoeksvraag. De personen bij wie ik een interview heb afgenomen zijn allen gelieerd aan de penitentiaire gezondheidszorg. Dit zijn naast drie inrichtingsartsen, een beleidsjurist van NIFP. De inhoudelijk coördinator somatische zorg en medisch adviseur van DJI en een sociaal-medisch adviseur die als opleider verbonden is aan o.a. de NSPOH.

(9)

9

Hoofdstuk 1

1.1. Inleiding

In dit hoofdstuk zal ik het juridisch kader geven dat relevant is voor dit onderzoek. Hierbij zullen relevante regelgeving en jurisprudentie worden besproken. Als vertrekpunt heb ik gekozen om de rol van de inrichtingsarts te duiden omdat deze arts een centrale rol speelt in dit onderzoek. De positie van de inrichtingsarts zal daarom in dit hoofdstuk aan de hand van de geldende juridische en professionele normen worden belicht. Dit hoofdstuk richt zich op de volgende deelvraag:

“Welke juridische en professionele normen zijn relevant, en hoe is de positie van de inrichtingsarts ingekleed?”

1.2. Juridische normen

EVRM en andere internationale regelgeving.

De belangrijkste artikelen met betrekking tot de juridische normen in een PI zijn de artikelen 3 en 8 van het EVRM. Artikel 3 van het EVRM bepaalt dat dat niemand mag worden

onderworpen aan foltering of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen, en is daarom een belangrijk artikel betreffende de gezondheidsrechtelijke normen in een PI. Het Europese Hof van de Rechten van de Mens (EHRM) heeft zich

meerdere malen uitgesproken over de koppeling tussen artikel 3 EVRM en medische situaties. Zo oordeelde het hof in 2016 in een uitzettingszaak van een persoon naar het land van

herkomst, dat er een aanzienlijk risico bestond dat deze persoon daar niet de noodzakelijke behandeling zou kunnen krijgen om zijn leven te redden en besloot dat er sprake was van een schending van art. 3 EVRM.4 Ook over de zorg aan gedetineerden heeft het hof zich meerdere malen uitgesproken. Voor de staat bestaat een extra verplichting om toe te zien of art. 3 EVRM niet geschonden wordt. Dit geldt met name voor personen die onder het regime van een psychiatrisch ziekenhuis en TBS-inrichting worden vastgehouden.5 Zo leverde het niet voldoende bieden van zorg aan een gedetineerde in de zaak Keenan t. VK een schending van art. 3 EVRM op.6 In deze zaak pleegde een gedetineerde met een psychische stoornis suïcide.

4 EHRM 13 december 2016, ‘Paposhvili vs. Belgium’, ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD00417381. 5 Duijst e.a., 2011, p. 205.

(10)

10

Het EHRM oordeelde dat er niet genoeg gedaan was aan suïcidepreventie. Het aanbrengen van handboeien bij het uitvoeren van een noodzakelijke medische behandeling levert in beginsel geen schending van art. 3 EVRM op.7 Echter, indien handboeien worden aangebracht bij een ernstig zieke gedetineerde dan kan dit wel een schending van art. 3 opleveren. Dit gebeurde bijvoorbeeld in de zaak Henaf t. Frankrijk.8 Per geval zal bekeken moeten worden of een bepaald dwangmiddel acceptabel is, waarbij de inrichtingsarts een grote rol speelt. Deze arts kan zich namelijk uitspreken over de medische situatie van een gedetineerde en of de medische situatie aanleiding geeft tot het niet toepassen van bepaalde dwangmiddelen.9 Artikel 8 EVRM geeft eenieder het recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. Artikel 8 EVRM is niet absoluut, dat wil zeggen dat dit recht beperkt mag worden, zoals in lid 2 wordt gegeven. Het moge duidelijk zijn dat door het opleggen van een gevangenisstraf een gedetineerde beperkt wordt in zijn privéleven, familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. De beperking uit lid 2 is wel aan voorwaarden gebonden. In het Sunday Times arrest is een toetsingskader gegeven op basis waarvan het EHRM toetst of een beperking in strijdig is met het grondrecht.10 Een

beperking van het recht op een privéleven moet: • bij wet zijn voorzien;

• die wettelijke regeling moet voldoende toegankelijk (‘acccesible’) en voorzienbaar (‘foreseeable’) zijn;

• een legitieme doelstelling dienen;

• noodzakelijk zijn in een democratische samenleving; • evenredig en proportioneel zijn.

Onderwerpen met betrekking tot artikel 8 EVRM in detentie zijn het recht op vrije

artsenkeuze, waarin ik in hoofdstuk 3 aandacht besteed, en het toepassen van dwangvoeding. Dit laatste onderwerp was van toepassing in de zaak Nevmerzhitsky vs. Ukraine. Het

toepassen van dwangvoeding werd door het hof als gerechtvaardigd bevonden vanwege de therapeutische noodzaak die deze toepassing had. Van therapeutische noodzaak is sprake wanneer het leven van de gedetineerde in gevaar is.11

7 EHRM 16 december 1997, ‘Raininen vs Finland’, ECLI:CE:ECHR:1997:1216JUD002097292. 8 EHRM 27 februari 2004, ‘Henaf vs. France’, ECLI:CE:ECHR:2003:1127JUD006543601. 9 Art. 33 Pbw.

10 EHRM 26 april 1979, ‘Sunday Times’, NJ 1980/146.

(11)

11

Naast het EVRM, met daaraan gekoppeld haar hof in Straatsburg, is er ook een preventief internationaal orgaan. In 1989 is het Comité ter Voorkoming van Foltering (Committee for the Prevention of Torture: CPT) opgericht. Het uitgangspunt is dat rechterlijke toetsing op zichzelf niet voldoende is om bescherming van artikel 3 van het EVRM te garanderen. Een onafhankelijk comité houdt daarom toezicht ter voorkoming van foltering of onmenselijke en vernederende behandeling of bestraffing. Het Comité is samengesteld uit onafhankelijke, onpartijdige experts die door middel van bezoeken toezicht houden op de behandeling van personen die van hun vrijheid zijn beroofd.12

Het Optional Protocol to the Convention Against Torture (OPCAT)-verdrag van de Verenigde Naties is een verdrag uit 2006 waarbij Nederland is aangesloten. In dit verdrag is vastgelegd dat elk land dat partij is bij dit protocol één of meer onafhankelijke nationale

preventiemechanismen dient te onderhouden, aanwijzen of oprichten ter voorkoming van foltering op nationaal niveau. In Nederland zijn de volgende organisaties aangewezen om te dienen als preventiemechanisme: de Inspectie Justitie en Veiligheid (Inspectie JenV), de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ)) en de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ). Deze organisaties vormen samen het NPM (Nationaal Preventie Mechanisme). Het NPM bezoekt plaatsen waar mensen zitten wiens vrijheid is ontnomen, geeft advies aan instellingen en maakt voorstellen en suggesties over wetten. Daarnaast doet het NPM jaarlijks verslag van haar bevindingen aan het Subcomité ter Preventie van

Foltering.13

De Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO)

Met het oog op het uitgebreide takenpakket van de inrichtingsarts is het interessant om deze rol te belichten in het kader van de WGBO. Kijkend naar het aangaan van een

behandelingsovereenkomst valt op dat de inrichtingsarts bij een aantal taken deze niet

aangaat. Dit zijn de taken waarbij een gedetineerde niet vrijwillig op het spreekuur van de arts verschijnt maar deze door de arts gezien wordt ter advisering van de gevangenisdirecteur. Dit verschil is vooral van belang voor de eventuele aansprakelijkheid van de arts bij schade; bij het niet aangaan van een behandelingsovereenkomst tussen arts en patiënt is de grondslag voor het toekennen van schade gebaseerd op grond van art. 6:162 BW in plaats van op grond van art. 6:74 BW.

12 Council of Europe, geraadpleegd op 12 april 2020 te vinden op

https://www.coe.int/en/web/cpt/about-the-cpt.

(12)

12

Het niet aangaan van een behandelingsovereenkomst heeft in beginsel echter geen

consequenties voor de inhoudelijke normen van de WGBO. Dit komt door het volgende: een behandelingsovereenkomst ingevolge art 7:446 lid 1 wordt aangegaan tussen patiënt en arts wanneer de patiënt zijn wil kenbaar maakt voor een dergelijke behandelingsovereenkomst.14 Lid 4 bespreekt vervolgens de situatie waar er geen behandelovereenkomst aanwezig is: “Geen behandelingsovereenkomst is aanwezig, indien het betreft handelingen ter beoordeling

van de gezondheidstoestand of medische begeleiding van een persoon, verricht in opdracht van een ander dan die persoon in verband met de vaststelling van aanspraken of

verplichtingen, de toelating tot een verzekering of voorziening, of de beoordeling van de geschiktheid voor een opleiding, een arbeidsverhouding of de uitvoering van bepaalde

werkzaamheden.” Voorgaande is van toepassing wanneer een inrichtingsarts een gedetineerde

beoordeelt op last van de gevangenisdirecteur. Ondanks dat er dan geen

behandelingsovereenkomst wordt aangegaan is de WGBO toch van toepassing, en wel middels de schakelbepaling van art. 7:464 BW. Dit artikel is in het leven geroepen voor mensen die door artsen beoordeeld worden op de gezondheid of geschiktheid, met name in de sfeer van medische keuringen. Daarnaast is dit artikel vervaardigd voor de categorieën

personen die onderworpen zijn aan de zorg van artsen zonder dat sprake is van een in vrijheid aangegane behandelingsovereenkomst; gedetineerden, ter beschikking gestelden en

gedwongen opgenomen psychiatrische patiënten.15 Let wel, daarbij gaat het om zorg die niet vrijwillig door de gedetineerde wordt aangegaan. Immers, ook voor een gedetineerde geldt in beginsel dat hij niet wordt behandeld zonder dat hij daarmee instemt.16 Op het moment dat een gedetineerde vrijwillig op het spreekuur van de inrichtingsarts verschijnt wordt er dus wel een behandelingsovereenkomst aangegaan.

De eerdergenoemde schakelbepaling kent een uitzondering. Art. 7:464 BW is namelijk overeenkomstig van toepassing op handelingen van de arts wanneer er geen

behandelingsovereenkomst aanwezig is, ‘voorzover de aard van de rechtsbetrekking zich daar

niet tegen verzet’.17 Dit betekent dat van geval tot geval moet worden bekeken wat de

verhouding is tussen patiënt en arts: wat is de achtergrond van het optreden van de arts, waarop is het optreden gericht, welke gevolgen kan het voor betrokkene hebben en welke belangen spelen mee voor anderen. In de penitentiaire setting is het van groot belang of het

14 Wijne, 2017, p.132. 15 Gevers, 1996, p. 5. 16 Jacobs, 2019, p. 1. 17 Art. 7:464 BW.

(13)

13

optreden van de arts voortvloeit uit wettelijke regels die de betrokkene dwingen tot het ondergaan van onderzoek, keuring of een andere beoordeling.18 Voor zover er sprake is van een duldingsverplichting ontbreekt immers de vrijwilligheid om het onderzoek te ondergaan, en ligt het in de rede dat ook de bevindingen van de arts aan de in de wet genoemde autoriteit kunnen worden gerapporteerd, ook zonder instemming van de betrokkene.19 Dit betekent een doorkruising van het beroepsgeheim van art. 7:457 BW.

Bijzondere wetgeving voor de penitentiaire setting

Het juridisch speelveld waarbinnen de medische zorg in een penitentiarie inrichting opereert wordt naast de algemene wetgeving, vormgegeven door bijzondere wetgeving. De

belangrijkste regeling is de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), deze wet is in 1998 in werking getreden en verving daarmee de Beginselenwet gevangeniswezen.20 In het kielzog traden de

Penitentiaire Maatregel (PM), Ministeriele regelingen en de Circulaires die speciaal ontworpen zijn voor de penitentiaire inrichtingen, in werking. Op grond van artikel 47 PM komen de kosten van geneeskundige verzorging van gedetineerden toe aan de staat. Dit houdt in dat de rechten en plichten van de Zorgverzekeringswet voor een gedetineerde zijn

opgeschort.21 Aan een inrichting zijn doorgaans een huisarts, een tandarts, een psycholoog en een psychiater verbonden.22 De huisarts is de inrichtingsarts die de zorg in de PI op

huisartsenniveau levert.23 Deze arts heeft de meest intensieve verbintenis met de inrichting. Hij vervult namelijk een dubbelfunctie: hij is niet alleen de hulpverlener van de gedetineerde, maar is tevens controlerend en adviserend arts voor de directie.24 Niet alle inrichtingsartsen zijn echter tevens huisarts. Enkele artsen die op grond van een ambtelijke aanstelling verbonden zijn aan een PI, zijn namelijk niet in het bezit van de specialisatie

huisartsengeneeskunde.25 Tegenwoordig wordt de medische zorg door DJI aangekocht door middel van een aanbestedingsprocedure en is de inschrijver verplicht om huisartsen te leveren.26 18 Cohen e.a., 2004, p. 119/120. 19 Cohen e.a., 2004, p. 120. 20 Kamerstukken II 1994-1995, 24 263, p. 1. 21 Art. 24 lid 1 Zvw. 22 Kamerstukken II 1994-1995, 24 263, p 62/63. 23 Duijst e.a., 2011, p. 223. 24 Kamerstukken II 1994-1995, 24 263, p. 62.

25 Aanbesteding huisartsenzorg DJI 2020, kenmerk: 217430, geraadpleegd op 30 september 2019 via

www.tenderned.nl.

26 Aanbesteding huisartsenzorg DJI 2020, kenmerk: 217430, geraadpleegd op 30 september 2019 via

(14)

14

Art. 42 van de Pbw waarborgt het recht op medische zorg door de inrichtingsarts en besteedt aandacht aan de invulling van de functie als inrichtingsarts. Daarmee kan dit artikel worden beschouwd als het belangrijkste artikel betreffende de medische verzorging in een

penitentiaire inrichting. De zorg door de inrichtingsarts wordt geleverd in de vorm van spreekuren en spoedzorg. Sinds 2010 wordt justitiële geneeskunde binnen de

huisartsengeneeskunde aangemerkt als een bijzondere bekwaamheid. Deze bijzondere bekwaamheid is te behalen door het volgen van de opleiding ‘justitieel geneeskundige voor huisartsen’.27 De opleiding is in samenwerking met DJI, de Landelijke Huisartsen Vereniging

(LHV), de inmiddels opgeheven Landelijke Vereniging voor Penitentiaire geneeskunde (LPG) en het Juliuscentrum van het UMCU ontwikkeld. Met ingang van september 2018 wordt de leergang aangeboden door de VUmc Academie van het Amsterdam UMC en vindt een herontwerp plaats van de oorspronkelijke opleiding.28

De inrichtingsarts heeft zoals gezegd een hybride taakstelling.29 Naast de medische

verzorging van gedetineerden heeft de inrichtingsarts nog een aantal andere handelingen in zijn takenpakket. De Pbw is namelijk doorspekt met taken die zijn toebedeeld aan de inrichtingsarts. Zo wordt de inrichtingsarts betrokken wanneer een gedetineerde wordt geplaatst in een afzonderingscel.30 Als de gevangenisdirecteur enkele vergaande maatregelen wil opleggen aan een gedetineerde, zoals het gedwongen onderzoek in het lichaam, dan dient dit door de inrichtingsarts te worden uitgevoerd.31 Daarnaast beoordeelt de inrichtingsarts de gedetineerde op geschiktheid voor deelname aan arbeid, sport, of een andere activiteit.32 Gelet op het bovenstaande is de inrichtingsarts op grond van de Pbw zowel de behandelend arts als wel de arts die op verzoek van de gevangenisdirecteur de gedetineerde onderzoekt en controleert.

1.3 Professionele normen

Zoals in de vorige paragrafen behandeld is, wordt de zorg in detentie gecontroleerd door verschillende organisaties. Naast deze controlerende organen zijn er de gebruikelijke

overkoepelende gezondheidsorganisaties zoals de KNMG en de LHV. De KNMG heeft onder

27 Duijst e.a. 2011, p. 223.

28 Opleiding LHV, geraadpleegd op 26 februari 2020 via op www.lhv.nl. 29 Groenouwe, 2013, p. 1.

30 Art. 24, 24a Pbw. 31 Art. 31 Pbw.

(15)

15

andere een speciale handreiking gemaakt die ziet op het beroepsgeheim bij samenwerking tussen arts en politie of justitie.33 Ook is er een handreiking verschenen over het gehele proces inzake het constateren van een niet-natuurlijke dood. In deze handleiding is tevens aandacht besteed aan de lijkschouw in bijzondere situaties, zoals in detentie.34

De LHV is de belangrijkste organisatie wat betreft het vaststellen van professionele normen voor de inrichtingsarts. De LHV is namelijk de grondlegger van de opleiding ‘justitieel geneeskundige voor huisartsen’. Voorafgaande aan de komst van deze opleiding heeft de LHV in 2007 samen met de Landelijke Vereniging voor Penitentiaire Geneeskundige (LPG) een competentieprofiel voor het beroepsprofiel van Justitieel Geneeskundige opgesteld.35 In dit profiel is over het veelzijdige karakter van de justitieel geneeskundige het volgende opgetekend: “De Justitieel Geneeskundige: hanteert de verschillende rollen als zorgverlener,

adviseur en zijn organisatorische rollen adequaat en tracht conflictueuze overlap te

vermijden”. De opleiding besteedt aandacht aan de bijzondere doelgroep die gehuisvest is in

een PI. Kenmerkend voor deze doelgroep is de oververtegenwoordiging van patiënten met verslavingsproblematiek en psychiatrische problematiek. Bovendien is de aard van de aandoeningen veelal ernstiger dan in een reguliere huisartsenpraktijk en hebben patiënten meerdere aandoeningen tegelijk.36 Hiermee wijkt de doelgroep af van de patiënten in de reguliere huisartsenpraktijk. De LHV zegt hierover: “Patiënten en huisartsen functioneren

binnen de inrichting in een bepaald juridisch kader en moeten daarbinnen een relatie met elkaar opbouwen. De juridische context heeft zowel invloed op de gezondheid en het gedrag van de gedetineerden, als het professionele handelen van de huisarts.”37

1.4 Tucht- en klachtrechtspraak over inrichtingsarts

Naast de mogelijkheid tot het indienen van een tuchtklacht bij het regionaal tuchtcollege, heeft de gedetineerde de mogelijkheid tot het indienen van een klacht in een meer

laagdrempelige klachtenprocedure. Op grond van art. 28 van de PM kan een gedetineerde klagen bij de beroepscommissie over de medische zorg die hij ontvangt. Voordat een klacht bij de beroepscommissie in behandeling wordt genomen dient de gedetineerde een verzoek in

33 Handreiking beroepsgeheim en politie/justitie, KNMG, februari 2012. 34 Handreiking (Niet-)natuurlijke dood, KNMG, januari 2016.

35 Competentieprofiel Justitieel Geneeskundige, LHV/LPG, 18 oktober 2007, p. 6 geraadpleegd op 15 april 2020

via www.lhv.nl.

36 Uitleg opleiding Justitieel Geneeskundige, geraadpleegd op 1 maart 2020 via www.lhv.nl. 37 Uitleg opleiding Justitieel Geneeskundige, geraadpleegd op 1 maart 2020 via www.lhv.nl.

(16)

16

bij de medisch adviseur van het Ministerie van Justitie.38 Wanneer dit bemiddelingsverzoek niet slaagt kan er overgegaan worden tot een klacht bij de beroepscommissie op grond van art. 60 Pbw. Dit is de beroepscommissie van de Afdeling rechtspraak van de Raad voor

Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ). De beroepscommissie toetst als beroepsrechter beslissingen die zijn genomen over personen die een vrijheidsstraf of een vrijheidsbenemende maatregel ondergaan. Het gaat om gedetineerden, tbs-gestelden en jeugdigen in justitiële inrichtingen.39 Buiten beslissingen van de inrichtingsdirecteur, kan een klacht ook gaan over het medisch handelen van een inrichtingsarts of beslissingen van de selectiefunctionaris of de minister van Veiligheid en Justitie. Het aantal binnengekomen klachten bij de medisch adviseur is sinds 1999 tot 2009 flink toegenomen. Dit blijkt uit het rapport Uitvoeringsadvies Klachtenbemiddeling uit 2009.40 In 2011 is daarom gestart met een nieuwe werkwijze, waarbij de klacht eerst wordt behandeld door het hoofd zorg van de inrichting. De klachten die niet in deze fase kunnen worden afgehandeld, worden

doorgestuurd naar de Medisch Adviseur of, als het om niet medisch-inhoudelijke klachten gaat, naar de commissie van toezicht van de inrichting waar de klager verblijft.41 Deze

werkwijze heeft zijn vruchten afgeworpen waardoor er sindsdien aanzienlijk minder klachten worden afgehandeld door de Medisch Adviseur. Ongeveer dertig procent van het aantal klachten dat in 2014 door de hoofden zorg is ontvangen, is doorgestuurd naar de Medisch Adviseur.42

Door de uitspraken van de tuchtrechter en uitspraken van de beroepscommissie is de positionering van de inrichtingsarts behoorlijk ingekaderd en is er een inzichtelijker beeld ontstaan betreffende de beoogde werkwijze van een inrichtingsarts. Hierna volgt een korte selectie van uitspraken aangaande de positie van de inrichtingsarts.

Jurisprudentie

Dat het raadplegen van een inrichtingsarts niet onderschat of overgeslagen mag worden blijkt uit de volgende uitspraak van de beroepscommissie. De rol van de inrichtingsarts is namelijk van cruciaal belang wanneer er overgegaan wordt tot het bevestigen van mechanische

38 Art. 29 Pm.

39 Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, geraadpleegd op 5 maart 2020, via

https://www.rsj.nl/rechtspraakprocedure.

40 Ministerie Veiligheid en Justitie, Uitvoeringsadvies klachtenbemiddeling, 9 maart 2009. 41 Kamerstukken II 2015/2016, 33844 nr. 10, p. 10.

(17)

17

middelen.43 De inrichtingsarts dient door de gevangenisdirecteur namelijk geraadpleegd te worden bij een verlenging van het ‘handboeienregime’. In de uitspraak van 19 augustus 2002 heeft de gevangenisdirecteur nagelaten om de arts te raadplegen, waardoor het beroep van klager gegrond wordt verklaard.44 De beroepscommissie overweegt: “In het onderhavige

geval is niet gebleken noch aannemelijk geworden dat aan klager, nadat hij gedurende 24 uur in het handboeienregime verbleef, een schriftelijke mededeling is gegeven van de verlenging met 24 uur van de bevestiging van handboeien. Evenmin is gebleken noch aannemelijk geworden dat er overleg heeft plaatsgevonden met de aan de inrichting verbonden arts alvorens tot verlenging van het handboeienregime werd overgegaan.”

Eenzelfde soort uitspraak is die van 4 april 2011. Hierbij ging het om cameratoezicht van een gedetineerde. Ook hiervoor geldt dat een arts betrokken wordt door middel van een advies. Volgens de beroepscommissie is niet gebleken dat de gevangenisdirecteur hier gehoor aan heeft gegeven. “Op grond van artikel 24a kan de directeur, indien dit ter bescherming van de

geestelijke of lichamelijke toestand van de gedetineerde noodzakelijk is, bepalen dat de gedetineerde die in een afzonderingscel verblijft, dag en nacht door middel van een camera wordt geobserveerd. Alvorens hij hiertoe beslist, wint hij het advies in van een

gedragsdeskundige onderscheidenlijk de inrichtingsarts, tenzij dit advies niet kan worden afgewacht. In dat geval wint de directeur het advies zo spoedig mogelijk na zijn beslissing in. Naar het oordeel van de beroepscommissie is onvoldoende gebleken dat (tijdig) het advies van de arts is ingewonnen.”45

Het Centraal tuchtcollege bespreekt de rol van inrichtingsarts betreffende het beoordelen op arbeid in de PI in haar uitspraak van 6 december 2018. Het college overweegt dat: “binnen

(voorlopige) detentie het verrichten van arbeid geldt als zinvolle dagbesteding en niet als een manier om in het eigen levensonderhoud te voorzien. Ook wordt het gezien als een goede voorbereiding voor terugkeer in de samenleving en om structuur aan de dag te geven. Dit betekent dat de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid binnen detentie van een heel andere orde is dan de beoordeling van arbeidsongeschiktheid buiten detentie. Verder overweegt het College dat de huisarts in een PI vanwege de bijzondere aard van de arbeid binnen de PI in het algemeen in staat en ook bevoegd is om te oordelen over de geschiktheid om arbeid in detentie te verrichten.”46

43 Art. 33 Pbw.

44 RSJ 19 augustus 2002, 02/0882/GA. 45 RSJ 4 april 2011, 10/2234/GA.

(18)

18

Artsen die werken in een intramurale setting vinden het nogal eens onprettig om hun naam en BIG-nummer aan de gedetineerde patiënt kenbaar te maken. Dit is het geval omdat, mocht een gedetineerde een klacht aanhangig maken bij het tuchtcollege, dan is tevens het adres van de arts bekend bij de gedetineerde doordat de beroepsdocumenten in kopie naar de klager worden gestuurd. In de uitspraak van 6 oktober 2006 is de beroepscommissie van oordeel dat “de inrichtingsarts of ieder andere beroepsbeoefenaar die werkzaam is voor de medische

dienst van de inrichting en is geregistreerd op grond van de wet BIG, desgevraagd die persoonsgegevens dient te verstrekken die nodig zijn voor het indienen van een klacht op grond van de wet BIG. Zulk handelen of nalaten valt onder het begrip medisch handelen zoals bedoeld in artikel 28, tweede lid, onder b, Pm.” 47 Een inrichtingsarts dient dus net als in de reguliere huisartsenpraktijk de gedetineerde desgewenst zijn BIG-nummer en naam te verstrekken.

1.5 Beschouwing

De centrale figuur bij het leveren van zorg aan gedetineerden is de inrichtingsarts. De inrichtingsarts is een huisarts in een bijzondere omgeving waarbij hij onderhevig is aan

bijzondere regelgeving. De professionele normen worden bepaald door de beroepsorganisaties KNMG en LHV. Tevens heeft Nederland zich op grond van het OPCAT-verdrag verbonden om een aantal controlerende organisaties aan te wijzen. Daarnaast geven de tucht- en

beroepsrechter een duidelijk beeld van de taken en plichten van de inrichtingsarts. Het beroep van inrichtingsarts bevindt zich menigeen in het spanningsveld tussen behandelen en

adviseren. De Pbw is debet aan dit spanningsveld omdat deze bijzondere wet de

inrichtingsarts zowel adviserende als behandelingstaken toekent, terwijl de normen van de professionele standaard deze dubbelfunctie niet toestaan. Het is daarom interessant om te onderzoeken hoe in de praktijk gestalte wordt gegeven aan deze dubbelfunctie door de inrichtingsarts en of er hierdoor veel bezwaarlijke situaties ontstaan.

(19)

19

Hoofdstuk 2

In dit hoofdstuk zal ik ingaan op de begrippen arbeid en arbeidsongeschiktheid. Ik belicht deze begrippen door zowel in te gaan op de rechtsverhoudingen binnen de PI als buiten de PI. De volgende deelvraag staat daarom centraal:

“Hoe is, in relatie tot het begrip arbeid, de verhouding tussen behandelend arts en medisch adviseur in penitentiaire instellingen momenteel geregeld en wat is daar de achtergrond van?”

2.1 Inleiding

Op 4 februari 1994 presenteerde de toenmalige Minister van Justitie de heer E.M.H. Hirsch Ballin de nota ‘Werkzame Detentie’.48 Op grond van deze nota werden een aantal wijzigingen

doorgevoerd betreffende de regimevoering in een PI. De kern van dit nieuwe regime behelsde de invoering van het standaardregime, waarin arbeid en structuur centraal stonden.49 Dit betekende dat een gedetineerde meer uren aan arbeid ging besteden dan voorheen. Deze nota luidde een nieuwe denkwijze in binnen het gevangeniswezen en vormde daarmee de

blauwdruk voor de huidige Pbw. Voorheen was het gevangenisregime meer gericht op het aanleren van sociale vaardigheden door middel van educatie. Deze (dure)

resocialisatieprogramma’s bleken te weinig effect te sorteren. Daarom werd door toepassing van de zojuist genoemde nota het regime versoberd, hetgeen een tweeledig doel kende. Enerzijds werd beoogd een efficiënte inzet van financiële middelen te realiseren, anderzijds werd getracht het gedrag van gedetineerden te beïnvloeden. De verwachting was dat van de versobering een structurerend en disciplinerend effect zou uitgaan.50 Vanwege bezuinigingen was in 1999 het doel tot het creëren van gedragsbeïnvloeding onder gedetineerden echter nog niet optimaal uit de verf gekomen.51 Reden hiervoor was dat het aanbod van arbeid minder

was dan beoogd en er meer gedetineerden hun straf elektronisch uitzaten.52 Het aantal uren dat gemiddeld per week besteed werd aan arbeid steeg daarentegen aanzienlijk: van 12,2 uur in 1994 tot 16,2 uur in 1996 tot 20 uur in 1999.53

48 Kamerstukken II 1993-1994, 22 999, nrs. 10-11. 49 Kamerstukken II 1994-1995, 24 263 nr. 3, p. 40. 50 Kamerstukken II 1999–2000, 26 800 VI, nr. 84, p. 2. 51 Kamerstukken II 1999–2000, 26 800 VI, nr. 84, p. 2. 52 Kamerstukken II 1999–2000, 26 800 VI, nr. 84, p. 2. 53 Kamerstukken II 1999–2000, 26 800 VI, nr. 84, p. 2.

(20)

20

2.2. Arbeid

Buiten de muren

Het begrip arbeid is wettelijk niet vastgelegd. Het begrip wordt echter wel veelvuldig in de wet genoemd. In artikel 7:610 BW is de definitie van de arbeidsovereenkomst gegeven. Hierin is in lid 1 bepaald dat: “de arbeidsovereenkomst de overeenkomst is waarbij de ene

partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten.” In een arbeidsovereenkomst staat vervolgens

gespecificeerd wat de werkzaamheden van de arbeid inhouden.

Binnen de muren

Artikel 7:610 is niet van toepassing binnen de PI, gedetineerden gaan namelijk geen schriftelijke arbeidsovereenkomst aan. Gedetineerden verrichten echter wel arbeid in een penitentiaire inrichting. Gemiddeld besteden gedetineerden 20 uur per week aan arbeid in een PI.54 DJI heeft in 2011 een penitentiair productiebedrijf opgericht, genaamd ‘In-Made’. Gedetineerden voeren daar vaak arbeidsintensieve werkzaamheden uit, zoals inpakwerk of metaalbewerking.55

Het begrip arbeid staat centraal in artikel 47 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). In dit artikel is in lid 3 bepaalt dat “gedetineerden die, al dan niet onherroepelijk, tot een

vrijheidsstraf zijn veroordeeld zijn verplicht de aan hen door de directeur opgedragen arbeid, zowel binnen als buiten de inrichting of afdeling, te verrichten”. In de PI is er dus sprake van

een arbeidsverplichting.56

Een gedetineerde is gelet op dit artikel dus verplicht om arbeid te verrichten in de PI. In paragraaf 3.2 van de Regeling modelhuisregels penitentiaire inrichtingen is eveneens te lezen dat arbeid verplicht is voor gedetineerden die al dan niet onherroepelijk veroordeeld zijn.57

Deze verplichting is, volgens de memorie van toelichting van de Pbw, niet aan te merken als dwangarbeid en doorstaat daarmee de toets van artikel 4 van het EVRM.58 In de memorie van toelichting wordt weliswaar opgemerkt dat deze arbeidsverplichting als een niet

noodzakelijke beperking kan worden aangemerkt in het kader van de orde en veiligheid op de beschikkings- en handelingsvrijheid van gedetineerden. Echter, deze beperking is volgens de

54 Kamerstukken II 2011-2012, 24 587 nr. 464, p. 2. 55 Brochure In-Made, DJI, 2015.

56 Kamerstukken II 1994-1995, 24 263, p. 76.

57 Regeling model huisregels penitentiaire inrichtingen, paragraaf 3.2, p. 8. 58 Van Dijk e.a., 1990, p. 269.

(21)

21

tekst van deze zelfde memorie van toelichting geoorloofd vanwege het doel van de

vrijheidsbeneming: de terugkeer in de maatschappij. Een gedetineerde dient in de PI namelijk te worden voorbereid op zijn terugkeer in de vrije maatschappij. Zoals in de inleiding

besproken, is het belang van arbeid als bindend en vormend element van de detentie onderstreept in de beleidsnota werkzame detentie.59 Dit belang rechtvaardigt daarmee de verplichting tot arbeid.

Het verplicht leveren van arbeid is gekoppeld aan de kosten van levensonderhoud van een gedetineerde. Een gedetineerde ontvangt namelijk loon uit arbeid in de PI. Dit is nader

uitgewerkt in artikel 2 van de Regeling arbeidsloon gedetineerden.60 Het arbeidsloon bedraagt € 0,76 per uur. Wanneer een gedetineerde niet werkt, ontvangt hij geen loon. Het weigeren om deel te nemen aan arbeid is zelfs reden tot oplegging van een ordemaatregel.61 Een voorbeeld van een dergelijke ordemaatregel is drie dagen opsluiting in de eigen cel of verblijfsruimte zonder tv.62 De enige mogelijkheid waarbij een gedetineerde loon ontvangt

zonder daarvoor arbeid te hoeven leveren in de PI is wanneer deze arbeidsongeschikt is verklaard.

Artikel 47 Pbw wordt echter ook als positieve verplichting ingeroepen door gedetineerden. Lid 1 en Lid 2 geven namelijk een zorgplicht voor de directeur ten aanzien van de

gedetineerden. Zo heeft iedere gedetineerde recht op deelname aan de in de inrichting beschikbare arbeid en draagt de directeur zorg voor de beschikbaarheid van arbeid voor de gedetineerden, voor zover de aard van de detentie zich daar niet tegen verzet.63 In een aantal uitspraken van de RSJ staat deze zorgplicht van de gevangenisdirecteur ter discussie. Zo verklaarde de RSJ een beroep gegrond waarin een directeur had besloten om klager wegens personeelstekort 8 keer niet deel te laten nemen aan de arbeid en klager in te sluiten op de momenten dat geen arbeid werd aangeboden.64

2.3 Voorgenomen beleidswijzigingen inzake arbeid in een PI

In een brief van 17 november 2015 heeft toenmalig Staatssecretaris van het Ministerie van Justitie en Veiligheid Klaas Dijkhoff uiteengezet hoe arbeid binnen een PI een rol kan spelen

59 Kamerstukken II 1994-1995, 24 263 nr. 3, p 77.

60 Regeling arbeidsloon gedetineerden, paragraaf 2, art. 2, p. 3. 61 RSJ 10 juli 2018, 18/0924/GA.

62 KC 1 juni 2018, 2018/012. 63 Art. 47 Pbw lid 1 en 2.

(22)

22

in het kader van de re-integratie en het terugdringen van de recidive. In dit voorgestelde beleid zou de penitentiaire arbeid toekomstbestendig en efficiënter worden. Daarbij was een grote rol weggelegd voor het arbeidsbedrijf ‘In-Made’. De missie van ‘In-Made’ is dat het arbeidsbedrijf binnen de PI zoveel mogelijk dient te lijken op een gewoon bedrijf buiten de PI. Dit betekent volgens toenmalige staatssecretaris Dijkhoff dat wanneer deze penitentiaire arbeidsbedrijven als gewone organisaties worden gezien, er noch een arbeidsplicht, noch een arbeidsrecht voor de gedetineerde geldt: “Net zoals in een gewone arbeidsorganisatie niet

geaccepteerd wordt dat een medewerker zich niet houdt aan de regels, moet het in een penitentiair arbeidsbedrijf mogelijk zijn maatregelen te treffen als de gedetineerde zich niet houdt aan de regels. Dat betekent dat de gedetineerde voor kortere of langere tijd uitgesloten moet kunnen worden van de arbeid en daardoor geen recht op loon heeft en ook geen

aanspraak kan maken op vervangende activiteiten. 65” Dit zou dus betekenen dat, wanneer

deze beleidswijziging zijn doorgang zou vinden, er gebroken wordt met de arbeidsverplichting zoals geregeld in art. 47 Pbw lid 3.

De CDA-fractie had zijn vraagtekens bij het schrappen van de arbeidsplicht. Dijkhoff reageerde hierop bij nota naar aanleiding van het nader verslag van 14 juni 2016.66 Het dwingen tot arbeid zou contraproductief werken. Tevens past een gedwongen karakter niet binnen de normalisatie van de penitentiaire arbeid. Dijkhoff: “Ik heb begrip voor de zorg van

deze leden dat er wel een prikkel moet zijn voor gedetineerden om te werken. De suggestie van deze leden om verschil in arbeidsbeloning aan te brengen en verschillende soorten werk aan te bieden, neem ik dan ook over”.67 De nota meldt verder dat het voorgenomen beleid

meer prikkels, zowel positief als negatief, moet kennen. Dit zal geschieden door een systeem van promoveren en degraderen. De gedetineerden die gemotiveerd zijn en goede

werkprestaties leveren zullen worden beloond, en wie niet gemotiveerd is kan ontslagen worden.68 Daarnaast zal er op grond van toeslagen en betaling op stukloon, waarmee een hoger loon verdiend kan worden dan nu het geval is, worden gewerkt.69 Deze wijzigingen zijn tot op heden niet doorgevoerd. De vernieuwde Pbw zoals op 12 maart 2019 gepresenteerd maakt geen melding van wijziging van artikel 47.70

65 Kamerstukken II 2015-2016, 24 587, 627, p. 1. 66 Kamerstukken II 2015-2016, 33 844, nr 10. 67 Kamerstukken II 2015-2016, 33 844, nr 10, p. 28. 68 Kamerstukken II 2015-2016, 33 844, nr 10, p. 17. 69 Kamerstukken II 2015-2016, 33 844, nr 10, p. 17. 70 Kamerstukken II 2018-2019, 33 844 nr. A .

(23)

23

2.4 Arbeidsongeschiktheid

Buiten de muren

De beoordeling of iemand arbeidsongeschikt is wordt buiten de muren gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. In het geval van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) geldt dat dit onderzoek wordt uitgevoerd door een verzekeringsarts in combinatie met een arbeidsdeskundige. De arbeidsongeschiktheid moet een ‘rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen’ gevolg zijn van ziekte of gebreken. Kijkend naar de Ziektewet en de Arbeidsomstandighedenwet, dan is de bedrijfsarts die betrokken is bij het verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De bedrijfsarts is een arts die de werkgever bijstaat bij het uitvoeren aan een arbeidsgezondheidskundig onderzoek. Een behandelend arts mag niet betrokken zijn bij een onderzoek naar arbeidsgeschiktheid. Hier geldt een strikte scheiding tussen de rol van behandelaar en de rol van medisch adviseur. De KNMG maakt in haar richtlijn ‘omgaan met medische gegevens’ duidelijk dat er mede op basis van tuchtrechtelijke uitspraken het voor een behandelend arts afgeraden wordt om een geneeskundige verklaringen af te geven.71 Als redenen geeft de KNMG dat een behandelend arts niet in allerlei belangenconflicten dient te geraken en dat de kans groot is dat de

vertrouwensrelatie tussen patiënt en arts in gevaar komt. Daarnaast is een behandelend arts vaak niet op de hoogte van de criteria die worden gehanteerd voor het al dan niet toewijzen van bepaalde voorzieningen. Tevens dienen geneeskundige verklaringen een ander doel dan de behandeling of begeleiding van de patiënt. Als voorbeeld van een geneeskundige

verklaring noemt de KNMG onder andere een verklaring waarin een conclusie wordt

gevraagd omtrent de arbeids(on)geschiktheid. Tot slot resumeert de KNMG in deze richtlijn dat: “het geven van een waardeoordeel dat een ander doel dient dan behandeling of

begeleiding, moet gebeuren door een onafhankelijke arts die deskundig is op het gebied van de vraagstelling.”72

Deze onafhankelijke arts is doorgaans aan te merken als de medisch adviseur. Op grond van uitspraken van het centraal en regionaal tuchtcollege is inmiddels een begin gemaakt om de rol van deze medische adviseur te duiden.73 Zo beperkt een medisch adviseur zich bij zijn beoordeling tot zijn eigen deskundigheidsgebied en dient een medisch adviseur onafhankelijk en objectief te zijn.74 Zo ook in een zaak waarin de behandelend arts, in casu een cardioloog,

71 KNMG-richtlijn Omgaan met medische gegevens, KNMG, januari 2020, p. 18. 72 KNMG-richtlijn Omgaan met medische gegevens, KNMG, januari 2020, p. 18. 73 Wilken, 2010, p. 4.

(24)

24

een oordeel gaf over het arbeidsvermogen van zijn patiënt aan de verzekeraar.75 Het college oordeelde dat de cardioloog enkel de objectieve medische informatie had mogen verstrekken en geen eigen oordeel had mogen vormen over het arbeidsvermogen van zijn eigen patiënt. De cardioloog werd een waarschuwing opgelegd.

Binnen de muren

Het niet voldoen aan de verplichting tot arbeid heeft financiële gevolgen voor een gedetineerde. Zo ontvangt een gedetineerde enkel loon wanneer hij of zij daadwerkelijk werkt. Er is hier echter één uitzondering op. In artikel 5 van de Regeling arbeidsloon

gedetineerden is opgenomen dat een gedetineerde 80% van zijn basisloon ontvangt indien hij niet heeft kunnen deelnemen aan arbeid vanwege onvermijdbaar verzuim. In artikel 6 wordt het begrip onvermijdbaar verzuim vervolgens gedefinieerd. Hiervan is sprake ingeval van een ziekte die ertoe leidt dat de gedetineerde naar het oordeel van de inrichtingsarts, of de

verpleegkundige die handelt in opdracht van de inrichtingsarts, niet in staat is arbeid te verrichten.76 De inrichtingsarts dient deze ziekte vast te stellen. Artikel 42 Pbw vermeldt dat

de directeur zorg draagt dat de inrichtingsarts de gedetineerden die hiervoor in aanmerking komen onderzoekt op hun geschiktheid voor deelname aan arbeid, sport of een andere activiteit.77 De arts geeft dus een oordeel over de arbeidsgeschiktheid van een gedetineerde.

2.5 Vertrouwensband arts en patiënt.

Het vertolken van verschillende rollen door eenzelfde arts kan de vertrouwensband tussen arts en patiënt schaden. Een inrichtingsarts heeft dikwijls te maken met het samengaan van

verschillende taken.78 Zo kan het bijvoorbeeld voorkomen dat de inrichtingsarts medische

hulp verleent bij een gedetineerde en hem vervolgens (al dan niet tegen zijn wil in) fit genoeg verklaard om te worden opgesloten in de isoleercel. Over dit voorbeeld schrijft het Forensisch Medisch Genootschap in hun Beroepsprofiel dat een dergelijke gang van zaken niet

vanzelfsprekend is. Ditzelfde geldt voor het onderzoek in het lichaam gecombineerd met het verlenen van zorg. De arts zal in zulke gevallen uitdrukkelijk het onderscheid in rollen kenbaar moeten maken aan de patiënt. Wenselijk is om beide rollen door een andere arts te laten uitvoeren.79 De KNMG denkt hier net zo over en benadrukt het belang van duidelijke

75 CTG Den Haag 17 mei 2016, 2015.372.

76 Regeling arbeidsloon gedetineerden, paragraaf 3, art. 6, p. 7. 77 Art 42 lid 3 sub c Pbw.

78 Cohen e.a., 2004, p. 123. 79 Cohen e.a., 2004, p. 123.

(25)

25

communicatie. In de al eerdergenoemde richtlijn ‘omgaan met medische gegevens’ acht de KNMG de kans groot dat de vertrouwensrelatie tussen arts en patiënt in gevaar komt wanneer de behandelend arts een geneeskundige verklaring opstelt die niet het belang van de

behandeling dient.80 Mocht de arts een dubbelrol vertolken dan zal het aan de arts zijn om hier duidelijk over te communiceren zodat er bij zowel patiënt als opdrachtgever geen misverstand ontstaan betreffende deze dubbelrol.81

2.6 Beschouwing

Arbeid speelt een grote rol binnen het gevangeniswezen. Voor gedetineerden moet het werken in de PI worden gezien als voorbereiding op terugkeer in de maatschappij. Net zoals in de samenleving kan het voorkomen dat er niet gewerkt kan worden vanwege

arbeidsongeschiktheid. Deze beoordeling wordt gedaan door de inrichtingsarts. Deze

dubbelrol van behandelend én adviserend arts is er een waarbij er een groot risico bestaat op het schaden van de vertrouwensrelatie tussen de arts en patiënt. In de gewone samenleving bestaat een zo’n constructie dan ook niet en wordt een dergelijke beoordeling door een andere arts gedaan. Echter, kijkend naar het voorgenomen beleid wat de staatssecretaris, door de aanpassing aan de Pbw, voornemens had, ziet men dat de verschillen tussen de arbeid binnen de muren steeds meer gaat lijken op arbeid buiten de muren. Het verschil in werken en niet werken zal gevoeld worden in de portemonnee van de gedetineerden. Het belang van een deskundige en zorgvuldig advies van een arts omtrent de beoordeling op arbeidsgeschiktheid zal daarbij in de toekomst nog belangrijker worden. Het ligt in de lijn der verwachtingen dat eveneens de medische beoordeling op het gebied van arbeid zal meebewegen richting de werkwijze in de vrije maatschappij.

80 KNMG-richtlijn Omgaan met medische gegevens, KNMG, januari 2020, p. 18. 81 Cohen e.a., 2004, p. 123.

(26)

26

Hoofdstuk 3

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zal ik ingaan op het begrip vrije artsenkeuze binnen de gesloten setting van een penitentiaire inrichting. Daarbij zal ik de rol van de inrichtingsarts belichten en wordt de rol van de medische dienst in een PI besproken. De deelvraag die centraal staat is:

Hoe is het recht op raadpleging van gedetineerden voor een arts naar keuze momenteel geregeld?

3.2 Vrije artsenkeuze

Buiten de muren

Iedere ingezetene van Nederland is verplicht een zorgverzekering af te sluiten waardoor hij recht heeft op zorg.82 Iedere ingezetene heeft vervolgens het recht om een eigen huisarts te

kiezen. Een huisarts kan deze behandelingsovereenkomst niet zomaar weigeren.83 De meeste inwoners hebben een natura polis. Uitgangspunt bij deze polis is dat de zorgverzekeraar contracten heeft afgesloten met verschillende zorgaanbieders en dat van een

verzekeringsnemer verwacht wordt om zorg van deze gecontracteerde zorgaanbieders af te nemen. Echter, art. 13 van de zorgverzekeringswet bepaalt dat ook bij het afnemen van zorg bij niet-gecontracteerde zorgaanbieders men in aanmerking komt voor een vergoeding van deze kosten. Het artikel maakt geen melding van de hoogte van de vergoeding: de

verzekeringsnemer heeft “recht op een door de zorgverzekeraar te bepalen vergoeding van de

voor deze zorg of dienst gemaakte kosten.”

In 2014 heeft de Hoge Raad in de zaak CZ/Momentum uitgemaakt dat het zogeheten

‘hinderpaalcriterium’ deel uitmaakt van art. 13 lid 1 Zvw.84 Het hinderpaalcriterium houdt in

dat de vergoeding die een verzekeraar uitkeert aan een verzekeringsnemer, die zorg wil afnemen bij een niet-gecontracteerde zorgaanbieder, niet zodanig laag mag zijn dat deze lage vergoeding de verzekeringsnemer verhindert in het afnemen van zorg bij een

niet-gecontracteerde zorgaanbieder. Uitgangspunt is dat eenieder recht heeft op een zorgaanbieder naar zijn keuze.

82 Art. 2 Zvw.

83 KNMG, Richtlijn niet-aangaan of beëindiging van de geneeskundige behandelingsovereenkomst, 2005, p. 4. 84 HR 11 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1646.

(27)

27

Binnen de muren

Zoals vermeldt in hoofdstuk 1 worden op grond van artikel 47 PM alle rechten en plichten van de Zvw voor een gedetineerde opgeschort.85 Het is vanwege de gesloten setting een logisch gevolg dat een gedetineerde niet zijn eigen keuze heeft betreffende de zorgaanbieders. Toch heeft een gedetineerde recht op raadpleging van een arts naar keuze. De internationale regelgeving behandelt deze vrije artsenkeuze in de regeling van de Verenigde Naties

betreffende mensenrechten in gevangenissen in paragraaf IV het volgende: “Prisoners should generally have the right to request a second medical opinion”.86 Ook is artikel 8 EVRM een grondslag voor de vrije artsenkeuze in detentie. Op nationaal niveau is het Artikel 42 lid 2 Pbw die regelt dat: “een gedetineerde recht heeft op raadpleging, voor eigen rekening, van

een arts van zijn keuze. De directeur stelt in overleg met de gekozen arts de plaats en het tijdstip van de raadpleging vast.” Dit houdt in dat een gedetineerde enkel een arts, anders dan

de inrichtingsarts, mag raadplegen. De memorie van toelichting zegt hierover dat het niet verenigbaar is met de goede gang van zaken in de inrichting, indien een niet aan de inrichting verbonden arts bijvoorbeeld het medicatiebeleid van de inrichtingsarts doorkruist. Daarnaast zal het voor de hand liggen dat een in consult geroepen arts over een door hem voorgestane wijze van behandeling collegiaal overleg voert met de inrichtingsarts. Het in consult roepen van een eigen arts geschiedt voor rekening van de gedetineerde.87

Art. 42 lid 2 Pbw kent zijn voorgeschiedenis in art. 26 bis van de Beginselenwet

Gevangeniswezen. Dit artikel, ingevoerd in 1963, houdt in dat onveroordeelde gedetineerden aan geen andere beperkingen mogen worden onderworpen dan die voor het doel van de opsluiting noodzakelijk zijn. 88 Als uitvloeisel hiervan was het voor onveroordeelde gedetineerden mogelijk om op verzoek een eigen arts of specialist te raadplegen.89 Later in 1981 heeft de beroepscommissie besloten dat dit recht eveneens mag worden ingeroepen voor veroordeelde gedetineerden. Het oordeel voor deze beslissing van de beroepscommissie vond zijn grondslag in artikel 8 van het EVRM. Volgens de beroepscommissie mocht er namelijk geen onderscheid gemaakt worden in categorieën van gedetineerden.90 In de praktijk bleek het voor gedetineerden echter niet mogelijk om hun eigen arts te raadplegen, zo bleek uit een uitspraak van de beroepscommissie uit 1986.91

85 Art. 24 lid 1 Zvw.

86 Human Rights and Prisons, Verenigde Naties, New York en Geneve, 2005. 87 Kamerstukken II 1994-1995, 24 263, p 75.

88 Art. 26 bis Beginselenwet Gevangeniswezen (oud). 89 Kelk, 1998, p. 47.

90 BC 28 april 1981, A 83/80 PI 1981, nr. 39. 91 BC 2 oktober 1985, A 131/85, PI 1986 nr. 10.

(28)

28

Professor Kelk liet zich in het verleden kritisch uit met betrekking tot dit onderwerp. Zo kan het consulteren van een arts van buiten de inrichting leiden tot een vertrouwensbreuk tussen de inrichtingsarts en de gedetineerde. Ook kan er een discussie ontstaan over het al dan niet verstrekken en toelaten van bepaalde medicatie. Een voorbeeld is het verstrekken van

geestverruimende middelen zoals methadon. De beslissing betreffende medicatie zal echter te allen tijde worden genomen door de gevangenisdirecteur, ook al is deze geen deskundige op dit gebied. Collegiaal overleg tussen inrichtingsarts en de arts van buitenaf is in alle gevallen daarom belangrijk.92

3.3 Jurisprudentie

Het onderwerp betreffende de vrije artsenkeuze binnen een PI is in de jurisprudentie verder uiteengezet. In een uitspraak van 2013 van de beroepscommissie wordt in helder taalgebruik uitgelegd dat een vrije artsenkeuze van een gedetineerde enkel ziet op het raadplegen van een tweede arts.93 De klacht in deze zaak behelsde het niet beschikbaar stellen van een

behandelkamer voor de tweede arts die door de gedetineerde werd geraadpleegd. De beroepscommissie overweegt: “Nog daargelaten dat artikel 42 Pbw geen recht op

behandeling door een (vertrouwens) arts van eigen keuze biedt, is er ook geen recht op het gebruik van een bepaalde (behandel) ruimte.” In deze zaak viel verder op dat er geen sprake

is geweest van de door professor Kelk zo belangrijke geachte communicatie tussen een inrichtingsarts en tweede arts. Er is totaal geen overleg gevoerd tussen beide artsen. De verantwoordelijkheid om het initiatief te nemen hiertoe ligt volgens de beroepscommissie bij de tweede arts. In deze zaak was het ontbreken van collegiaal overleg vooral vreemd vanwege de uiteenlopende constateringen door beide artsen. Zo constateerde de inrichtingsarts dat er geen sprake was van verwondingen van de gedetineerde en de tweede heeft deze

verwondingen wel geconstateerd en zelfs gedocumenteerd door middel van foto’s.

De Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) kent eenzelfde soort bepaling als artikel 42 lid 2 Pbw. Artikel 41 lid 2 Bvt luidt: “De verpleegde heeft recht op raadpleging

voor eigen rekening van een arts van zijn keuze”. Een uitspraak uit 2008 van de

beroepscommissie geeft een helder uitleg over de interpretatie van dit artikel.94 In deze zaak moest een ter beschikking gestelde (de patiënt) een operatie ondergaan. Het hoofd van de

92 Kelk, 1998, p. 48.

93 RSJ, 23 september 2013, 13/1969/GM. 94 RSJ, 14 juli 2008, 08/0561/TA.

(29)

29

inrichting bood een operatie aan in het aan de instelling gelieerde ziekenhuis, het penitentiair ziekenhuis. De patiënt was het hier niet mee eens en wilde liever een operatie ondergaan in een ander ziekenhuis. De inrichtingsarts wilde de patiënt eveneens verwijzen naar dit andere ziekenhuis. Het hoofd van de instelling weigerde dit, omdat de inrichting over onvoldoende financiële middelen beschikte voor het faciliteren van beveiliging voor deze operatie. De patiënt gebruikte als grondslag voor haar klacht het genoemde artikel 41 lid 2 Bvt. Dit artikel ziet echter enkel op het raadplegen van een andere arts en niet op het daadwerkelijk

ondergaan van een behandeling. De beroepscommissie beoordeelde de reden voor het niet doorverwijzen naar het door de patiënt gewenste ziekenhuis als een gegronde reden. Dit zou anders zijn geweest als deze patiënt in aanmerking zou komen voor verlof, dan was een operatie in een ziekenhuis naar keuze wel geoorloofd geweest.

3.4 Standpunt van de KNMG

De landelijke artsenfederatie KNMG heeft in 2008 een standpunt ingenomen inzake de vrije artsenkeuze binnen zorginstellingen. De KNMG benadrukt dat het recht op vrije keuze geen onbeperkt recht is. Dit recht kan door diverse factoren beperkt worden. Deze beperking kan zich voordoen wanneer binnen een instelling de capaciteit aan artsen beperkt is.

Binnen een instelling bestaat enkel enige keuzeruimte betreffende de voorkeur van een patiënt wanneer deze de voorkeur heeft voor een bepaalde sekse. Voor verzoeken die zien op

hulpverleners geselecteerd op grond van religie, huidskleur of seksuele geaardheid bestaat geen ruimte. De instelling zal in het kader van sekse de patiënt zo veel mogelijk

tegemoetkomen.95 Dit verzoek wordt afgehandeld binnen de grenzen van de redelijkheid. Er

hoeft bijvoorbeeld niet verwacht te worden dat de instelling haar gehele dienstrooster moet aanpassen hiervoor. Daarnaast is de vrije artsenkeuze primair een recht van de patiënt. De verantwoordelijkheid tot artsenkeuze ligt dan ook bij de patiënt zelf. Dit betekent concreet dat de patiënt zelf moet aangeven wat zijn voorkeur betreft. Dit verzoek dient tijdig gedaan te worden. Belangrijk is volgens de KNMG namelijk het onderscheid tussen de niet-acute en acute situaties.96 In niet-acute situaties kan van de instelling worden verwacht dat zij een dergelijk verzoek in behandeling nemen en zoeken naar een mogelijkheid. In acute situaties kan dit niet van de instelling worden verwacht. Daarbij is het overigens niet zo dat de patiënt

95 Standpunt KNMG over vrije artsenkeuze. Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der

Geneeskunst, KNMG, 2008, p. 3.

96 Standpunt KNMG over vrije artsenkeuze. Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der

(30)

30

de zorg niet mag weigeren. Het zelfbeschikkingsrecht zoals verankerd in art. 7: 450 BW geldt onverkort. Wel dient van een goed hulpverlener in deze acute-situaties te worden verwacht dat deze de patiënt met alle mogelijke middelen overtuigt van de noodzaak tot ondergaan van de behandeling.97

3.5 Beschouwing

De vrije artsenkeuze binnen de muren van een justitiële instelling is van een andere orde dan die in de vrije maatschappij. Een gedetineerde kan zijn behandelend arts niet kiezen. Een nuance hierop is dat tegenwoordig er verschillende artsen verbonden zijn aan een PI, op deze manier kan een gedetineerde een voorkeur uitspreken voor zijn huisarts binnen een PI. Dit is echter een beperkt aanbod en staat in geen verhouding met de keuzes in de vrije maatschappij. Als redenen voor deze beperkte artsenkeuze worden veiligheid en financiën genoemd. Deze factoren zijn eveneens door de beroepscommissie als aanvaardbaar geacht wanneer een gedetineerde doorverwezen wordt naar een specialist. De KNMG acht alleen een voorkeur betreffende de sekse van de arts als redelijk. Andere verzoeken op basis van kenmerken van een arts niet. Artikel 42 lid 2 behelst enkel het raadplegen van een tweede arts, een

behandeling of onderzoek valt hier dus niet onder. Een tweede arts kan enkel op basis van de medische stukken en observatie een second opinion uitvoeren.

97 Standpunt KNMG over vrije artsenkeuze. Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der

(31)

31

Hoofdstuk 4

Interviews met zorgprofessionals

Dit hoofdstuk bevat een zestal interviews met professionals die allen werkzaam zijn of zijn geweest binnen de gezondheidszorg van een PI. Dit zijn een beleidsjurist van het NIFP, drie inrichtingsartsen, een medisch adviseur van DJI en een opleider medisch adviseur. De interviews zijn weergegeven als samenvatting. Per paragraaf wordt de essentie van ieder interview weergegeven. In de beschouwing van dit hoofdstuk wordt vervolgens een vergelijking gemaakt tussen de regelgeving en de praktijk.

4.1. Irene Augusteijn, Beleidsjurist van het NIFP, afdeling Beleid en Zorgsupport

Irene Augusteijn is beleidsjurist bij het NIFP. Het NIFP is onder andere verantwoordelijk voor de somatische zorg die geboden wordt aan de gedetineerden. Mevrouw Augusteijn geeft advies aan medewerkers van DJI in, onder andere, gezondheidsrechtelijke kwesties. Er zijn verschillen tussen PI’s, dit komt onder andere door de populatie en de gevangenisduur die gedetineerden doorbrengen in een PI. Ook hebben de gevangenisdirecteuren een bepaalde beleidsvrijheid. De kaders waarbinnen de zorgverleners in detentie opereren worden geschetst door het NIFP. De kaders voor de vestigingsdirecteuren worden niet door het NIFP bepaald. Zij constateert dat bepaalde gezondheidsrechtelijke normen nogal eens (deels) terzijde worden geschoven ten faveure van de veiligheid. Vanwege de penitentiaire setting is dit te begrijpen, het is echter wel een continue punt van aandacht. Deze tendens komt vooral terug bij het delen van informatie. Waarbij artsen in de reguliere praktijk medische informatie niet zouden delen, doen zij dit wel (en moeten zij dit ook doen) in de PI en doorbreken zij hun

beroepsgeheim. Haar advies is hierbij dat je als arts je eigen veiligheid en die van anderen in ogenschouw moet nemen bij dit soort kwesties. Daarnaast spelen de begrippen

proportionaliteit en subsidiariteit een grote rol. Het moge duidelijk zijn dat het doorbreken van het beroepsgeheim alleen mag wanneer er geen andere mogelijkheid meer over is. Mocht een arts op het punt staan medische informatie te delen met een gevangenisdirecteur dan adviseert zij de arts om een collega arts en/of een jurist van DJI in te schakelen ter overleg.

(32)

32

Binnen een PI geldt het equivalentiebeginsel, dit houdt in dat de zorg binnen een PI in

beginsel dezelfde moet zijn als buiten de PI. Dit is zo ontstaan vanwege het EVRM en ook in de Pbw staat dat er adequate zorg geleverd moet worden. De setting maakt dit in enkele gevallen niet geheel mogelijk, zoals de vrije artsenkeuze. Die is er binnen een PI niet. Al valt hier, betreffende de vrije artsenkeuze, in de praktijk nog wel eens een mouw aan te passen. De vestigingsdirecteur heeft hier een zeggenschap over en het komt voor dat een gedetineerde transport krijgt om zijn arts naar keuze te bezoeken. De vestigingsdirecteur zal voordat hij deze beslissing neemt, de medisch adviseurs van DJI hierover raadplegen. Een second opinion moet wel door de gedetineerde worden betaald.

Wat betreft het begrip arbeid in een PI zegt mevrouw Augusteijn dat een arts kan aangeven wat een gedetineerde wel of niet kan. Vervolgens hoeft een arts hier geen conclusies aan te verbinden. Hierbij geldt wat haar betreft het adagium: schoenmaker blijf bij je leest. De beslissing omtrent het al dan niet meedoen aan arbeid wordt dan bepaald door de

medewerkers van DJI, dit kan bijvoorbeeld de werkmeester zijn. Het zou inderdaad ideaal zijn als een onafhankelijke tweede arts betrokken wordt bij het beoordelen op arbeid. Dit zal echter op vooral praktische bezwaren stuiten van de PI’s.

4.2. Dan Drysdale, huisarts werkzaam als inrichtingsarts te PI Grave.

Huisarts Drysdale heeft vanaf 2010 tot april 2020 gewerkt in de PI Grave. In deze tien jaar heeft hij zich een werkwijze aangeleerd waarbij er zo min mogelijk conflictsituaties ontstaan met de gedetineerde als patiënt. In een PI is het meer dan gebruikelijk dat gedetineerden zich afhankelijk opstellen jegens de inrichtingsarts. Zo wordt er dikwijls gevraagd om een extra matras, een aangepast dieet of (extra) medicatie. In de loop der jaren heeft arts Drysdale op dergelijke verzoeken een passende aanpak ontwikkeld waardoor de patiëntrelatie niet verzandt in een continue conflictverhouding en de patiënt passende zorg krijgt.

De heer Drysdale geeft aan dat de beslissing of een gedetineerde kan deelnemen aan arbeid niet enkel wordt bepaald door de inrichtingsarts. Tijdens het MDO, het multidisciplinair overleg met daarin onder andere de casemanagers, inrichtingswerkers en werkmeesters, wordt besproken of een gedetineerde vrijgesteld kan worden van arbeid. Er kunnen conflictsituaties ontstaan wanneer een inrichtingsarts niet tegemoetkomt aan het verzoek van de gedetineerde om hem arbeidsongeschikt te verklaren. De heer Drysdale voelt zich bekwaam in het

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Op deze website vind je ook informatie over kinderen met diabetes ook meer info over een lage bloedgluco- se (hypo) en een hoge bloedglucose (hyper) type 1. Zodra bij jou diabetes

Het huidig model is samen te vatten als een schimmig kaartspel achter gesloten deuren, waarbij

Door de Geest groeit de liefde voor elkaar steeds meer.. Daarom bidden we samen dat die eenheid

Als gevolg hiervan zijn alle agrarische gronden – voor zover ze niet op de kaart staan aangegeven – binnen de begrenzing van het Natura2000 gebied komen te liggen.. In de

‘Galmuggen en gaasvliegen kunnen eveneens heel goed bij lindebomen worden inge- zet, daarin zit geen verschil’, besluit Willemijns. Peter Willemijns Tanja

In deze PBLQatie hanteren we een aanpak die is gebaseerd op de samen- hang tussen de burger en zijn digitale vaardigheden, het beleid dat de overheid voert bij het inrichten van

Door deze verruiming niet toe te staan kan niet tegemoet worden gekomen aan het verzoek van de Dikke Prins, Fabel’s en Lamoraal.. Terras binnen de muur van

Zorg dat mensen in je omgeving weten dat je diabetes hebt en zorg er vooral voor dat voldoende mensen weten wat ze moeten doen als je een hypo krijgt en je zelf niet meer kunt eten