• No results found

Een zeeheld tussen lof en laster. De waardering van Isaac Sweers (1622-1673)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een zeeheld tussen lof en laster. De waardering van Isaac Sweers (1622-1673)"

Copied!
75
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een zeeheld tussen lof en laster

De waardering van Isaac Sweers (1622-1673)

Marisa Debisarun

Studentnummer: 10164111 Universiteit van Amsterdam Geschiedenis

Masterscriptie Gouden Eeuw

Begeleider: mw. dr. D. H. van Netten Tweede lezer: dhr. dr. J. Jansen 14 april 2020

(2)

2 De Roofzucht laat zich van geen vryezee bepaalen.

Hier is voor ons of lof of laster te behaalen.

Men krijgt geen lof dan door een onversaagdetocht. Wy hebben ’t lijf, tot dienst der zee, aan ’t Landt verkocht. Wie ’t lijf verkoopt moet zich in doodtsgevaar begeeven. Wy moeten winnen of voor ’t Recht van Neêrlandt sneeven. Wie eedelmoedig sterft zal leeven na zijn doodt.

Maar wie voor vyandt wijkt, uit vrees voor zwaardt en loodt, Heeft voor het zwaardt en loodt van ’t Staatsch gerecht te vreezen. Wie krijgsdeugdt loont, moet ook met straf gewapent weezen.1

Jan Vos, Scheepskroon der Zeehelden van de Vrye Neederlanden (1666) pagina 121, regels 6-15.

(3)

3

Inhoud

Inleiding 4

1. ‘Kloek van hert’. Sweers in historiografisch perspectief 8

Journaals 10

Historiografie 12

Zeeheldencultus 14

2. ‘Houwde vrokken’. Beschuldigingen na de Tweede slag bij Schoneveld 18

Het conflict 19

Verklaringen 20

Verhoudingen op de vloot 23

Persoonlijk leed 25

3. ‘’t is Sweers: en dat ’s genoeg geschreven’. De representatie van Sweers in nieuws en opinie 29

Kranten en nieuwsbrieven 29

Pamfletten en poëzie 32

Zeekroon: het schip leert schimpers swijgen 37

4. ‘Een voorbeeld om na te volgen’. De representatie van Sweers in beeld en monument 42

Grafmonument 43 Functie 48 Omgeving 50 Portretten 52 Conclusie 58 Bijlage I: Gedichten 64

Bijlage II: Inscriptie 71

(4)

4

Inleiding

In de zeventiende eeuw beleefde de marine haar hoogtijdagen. In talloze zeeslagen, expedities en maar liefst drie zeeoorlogen tegen Engeland werd gestreden voor de handelsbelangen en de vrijheid van de Republiek. Mede dankzij de ‘gouden generatie’ mariniers werden veel successen behaald, waar met name Michiel de Ruyter vandaag de dag nog steeds om wordt geroemd. Een tegenwoordig minder bekende zeeman die in deze bevlogen tijd carrière heeft gemaakt en opklom tot viceadmiraal is Isaac Sweers. In 1649 monsterde hij aan bij de Amsterdamse admiraliteit. Dit was het begin van een avontuurlijke en succesvolle loopbaan. Tot zijn dood in 1673 vocht hij mee in een groot aantal belangrijke zeeslagen van de Engelse Zeeoorlogen die in het derde kwart van de eeuw werden gevoerd. Ook kruisen op de Middellandse Zee, expedities naar de Sont en de beroemde AAA tocht onder Michiel de Ruyter behoren tot zijn curriculum.

Ondanks Sweers’ uitzonderlijke staat van dienst is zijn goede naam tijdens de Derde Engelse zeeoorlog (1672-1674) in opspraak geraakt. Luitenant-admiraal Cornelis Tromp beschuldigde hem na de slag bij Schoneveld, die op 14 juni 1673 plaatsvond, officieel van plichtverzuim. Tijdens de krijgsraad meldde Tromp dat Sweers zich afzijdig had gehouden tijdens het gevecht en daardoor zijn collega’s moedwillig in de steek had gelaten. Sweers, die zich van geen kwaad bewust was,

verdedigde zich fel en het scheelde niet veel of de heren waren elkaar aangevlogen.2 Sweers’ vermeende laffe gedrag, waarop zware straffen stonden, valt moeilijk te rijmen met de glansrijke carrière die hij tot dat moment had doorlopen. In deze scriptie onderzoek ik wat er is voorgevallen tussen Sweers en Tromp en hoe dit conflict in de media werd besproken. Hebben de beschuldigingen de reputatie van Sweers beschadigd? En wat betekende een verdenking van lafheid voor een zeeheld in deze periode?

Sweers zelf nam het voorval hoog op en gaf zowel in zijn journaal als in brieven te kennen dat hij verontwaardigd en gekwetst was. In een brief naar stadhouder Willem III, ondertekent op 24 juni 1673, schreef Sweers dat hij zich gedragen had zoals het ‘een eerlijck soldaet betaemt’ maar door Tromp was bejegend ‘als een der infaemste poltrons’.3 Meer dan twintig jaar had hij als kapitein, schout-bij-nacht en viceadmiraal de staat gediend zonder een smet op zijn naam te krijgen. Hij was duidelijk bang dat zijn zorgvuldig opgebouwde reputatie teniet gedaan zou worden. Hij verzocht de prins om niet toe te staan dat hij ‘voor de gemeene man voor infaem geacht en gereputteert’ zou worden en de zaak te disponeren. Willem III, de beschermheer van aanklager Cornelis Tromp, besloot anders en stelde een onpartijdig onderzoek uit tot na de zeecampagne.4

Een uitspraak in deze kwestie is er nooit gekomen: tijdens de eerstvolgende vijandelijke ontmoeting sloeg het noodlot toe. Op 21 augustus 1673 raakte Sweers bij Kijkduin in een hevig

2 J. Bruijn, De oorlogvoering ter zee in 1673 in journalen en andere stukken (Groningen 1966) 123.

3 Nationaal Archief, Den Haag, Admiraliteitscolleges XXVI Sweers, 1647-1722, nummer toegang 1.01.47.16, inventarisnummer 19, fo. 110.

(5)

5 gevecht met de Engelse viceadmiraal Kempthorne. Na een uur strijd te hebben geleverd werd Sweers dodelijk getroffen door een 24 pondskogel ‘en ten deele in flentere geschooten’.5 Sommige bronnen melden dat hij in zijn buik werd geraakt, andere dat zijn benen en halve gezicht werden

weggeschoten.6 Zwaargewond werd hij naar zijn kajuit gebracht, waar hij te horen kreeg dat zijn rivaal op de vlucht was geslagen. Hierop blies hij zijn laatste adem uit, aldus Isaac Sweers junior, die het scheepsjournaal van zijn vader heeft geordend en aangevuld. Sweers’ heroïsche dood was niet

tevergeefs: de vloot behaalde een belangrijke, strategische overwinning. Het dreigende gevaar voor de Republiek – een inval van zowel Engeland als Frankrijk – was geweken.

Sweers angst voor gezichtsverlies lijkt werkelijkheid te zijn geworden, althans in de literatuur wordt vermeld dat Tromp Sweers’ carrière en reputatie voorgoed zou hebben beschadigd. Zo schrijft Gerben Hellinga in Zeehelden (2006) dat Sweers de functie van luitenantadmiraal, de hoogste functie als vlagofficier, definitief zou hebben gekregen als hij niet was beschuldigd.7 Ook heeft Sweers nooit postuum eerherstel gekregen. Maar deze zelfde auteur schrijft ook dat de Staten-Generaal zich destijds niets van de aanklacht aantrok: Sweers kreeg een begrafenis en een prachtig grafmonument op kosten van de overheid.8 Ook De Ruyter, Nederlands meest geprezen zeeheld, zou partij hebben gekozen voor Sweers en dit in brieven aan de autoriteiten hebben laten weten.9 Er klonken dus destijds zowel

positieve als negatieve stemmen over de viceadmiraal.

De ‘eerkwestie’ leidde tot verschillende reacties, meningen en aannames over het gedrag en de reputatie van Sweers. Volgens dichter O.J. Coopman zouden Sweers daden nooit op waarde geschat. Hij opende in 1673 een lofdicht met de woorden: ‘Dit ’s Sweers, wiens Krijgslof noyt is na waerdy verbreyt’, waarmee hij de verdeeldheid tussen lof en laster benadrukt.10 Hij bezingt de lof en heldendaden van Sweers, maar beaamt tegelijk dat dit niet door iedereen werd gedaan. Om te achterhalen hoe Sweers door de tijd heen is gewaardeerd kijk ik naar de manier waarop hij in de historiografie aan bod is gekomen, maar ook naar de manier waarop contemporaine actoren zoals collega’s, de Staten-Generaal, dichters en verslaggevers zich hebben geuit over de viceadmiraal. Hoe reageerde men op de beschuldigingen? Welke informatie werd over het conflict verspreid en via welke media? En wat zeggen objecten zoals zijn grafmonument en portretten over zijn waardering?

Het verloop van zeeslagen en het gedrag van zeehelden werd in allerlei zeventiende-eeuwse media zoals nieuwsberichten, pamfletten en gelegenheidsgedichten nauwgezet gevolgd. Alle ogen waren, soms letterlijk, gericht op de staatse vloot. Voor de kust bij Kijkduin had zich op 21 augustus 1673 een menigte gespannen toeschouwers verzameld.11 De Staatse vloot nam het in deze slag, die de

5 Bruijn, De oorlogvoering, 153.

6 R. Prud’homme van Reine, Zeehelden (Amsterdam 2005) 118-119.

7 G. Hellinga, Zeehelden. Nederlands trots overzee in de gouden eeuw (Zutphen 2006) 127. 8 Hellinga, Zeehelden, 132.

9 Prud’homme van Reine, Sweers, 69.

10 D. F. Scheurleer, Van varen en van vechten. Verzen van tijdgenooten op onze zeehelden en zeeslagen, lof- en schimpdichten, matrozenliederen, deel II 1655-1678 (Den Haag 1914) 476.

(6)

6 laatste zou zijn van de Derde Engelse zeeoorlog op tegen een veel sterkere tegenstander.12 Frankrijk en Engeland hadden hun vloten verenigd en probeerden via zee hun troepen aan de Hollandse kust te zetten. Wie de strijd niet kon zien kon hem wellicht horen: elf uur lang klonk in een groot gedeelte van Noord-Holland onophoudelijk kanongebulder.13 Dankzij het tactische inzicht van De Ruyter en de ervaring van zijn officieren behaalden de Nederlanders bij Kijkduin de overwinning. Het voortbestaan van de Republiek was dankzij deze vloot gewaarborgd.

Door de cruciale rol die de vloot in de Republiek vervulde ontwikkelde zich in de loop van de zeventiende eeuw een zeeheldencultus. Vlagofficieren die zich in de strijd hadden bewezen, zoals Maerten en Cornelis Tromp, Witte de With, Jan van Galen, Johan Evertsen en uiteraard Michiel de Ruyter werden gezien als idolen. Hun lof werd geprezen in schilderijen, prenten, tekeningen en gedichten. Ter ere van een overwinning ontvingen ze medailles, sabels en gouden en zilveren bekers. Sommigen kregen een staatsbegrafenis en een marmeren praalgraf. Hun heldenstatus steeg bijna tot mythische proporties. Ze werden aanbeden zoals dat nu ook wel bij popsterren en topsporters voorkomt. Bij thuiskomst werden ze soms wel door duizenden mensen vreugdevol onthaald.14 Straatnamen herinneren ons vandaag de dag nog steeds aan deze populariteit.

Sweers heeft de tand des tijds niet zo succesvol doorstaan als sommige van zijn collega’s. Behalve de woonachtigen op de Sweerslaan in Hilversum of de Sweersstraat in Nijmegen zullen weinig mensen tegenwoordig nog van zijn naam hebben gehoord, ondanks zijn rang als vlagofficier, zijn indrukwekkende prestaties in de vele zeeslagen en zijn grafmonument in de Oude Kerk te Amsterdam. ‘Wie gewoon zijn plicht deed, zag men eigenlijk niet staan’, aldus Ronald Prud’homme van Reine in Zeehelden (2005).15 In zijn top veertig van zeehelden prijkt Sweers in de middenmoot op nummer negentien. J.C.M. Warnsinck constateerde al in 1941 dat Sweers ‘bij ons volk nimmer een grote vermaardheid heeft genoten’.16 Was Sweers in de zeventiende eeuw ook al een anoniem figuur, of net zo’n nationale beroemdheid als collega’s die nu nog steeds naamsbekendheid genieten.

In de historiografie is in de loop der jaren weinig aandacht aan de viceadmiraal besteed. Aan zijn nalatenschap ligt het niet. In het Nationaal Archief ligt een schat aan informatie over zijn leven. Van bijna al zijn reizen zijn scheepsjournalen overgeleverd, opgetekend door hemzelf of Sweers junior. Ze zijn zorgvuldig bewaard door nazaten en in 1882 geschonken aan het toenmalig Rijksarchief.17 Ook verzonden en ontvangen brieven, orders, instructies, rapporten en notities zijn toegevoegd. Alles is keurig neergeschreven en gebundeld. Ook het Stadsarchief Amsterdam herbergt unieke documenten in het Sweers familiearchief, zoals een zorgvuldig bijgehouden familieboekje met

12A. Doedens en L. Mulder, Engels-Nederlandse oorlogen. Door een zee van bloed in de Gouden Eeuw (Zutphen 2016) 172.

13 J. I. Israel, De Republiek, 1477-1806 (Franeker 1996) 895. 14 Prud’homme van Reine, Zeehelden, 8.

15 Ibidem.

16 J. Warnsinck, Twaalf doorluchtige zeehelden (Amsterdam 1941) 139. 17 Bruijn, De oorlogvoering, 15.

(7)

7 genealogische aantekeningen.18 Er is voldoende materiaal voor een biografie minstens zo uitgebreid als die van De Ruyter.

Echter, tot nu toe is Sweers vooral in maritieme overzichtswerken behandeld of aan bod gekomen als figurant in publicaties over De Ruyter en Tromp. In dit onderzoek staat hij zelf centraal. Voor een chronologisch en biografisch overzicht van al zijn lotgevallen en expedities is hier helaas geen ruimte. Het doel is ook niet om te overtuigen dát Sweers een zeeheld is of om zijn plaats in de top veertig ter discussie te stellen. Het uitgangspunt is reconstrueren hoe hij werd besproken en gewaardeerd door tijdgenoten. Dit biedt tevens inzicht in de manier waarop de zeeheldencultus functioneerde in de zeventiende eeuw, een concept dat in de literatuur meer aandacht verdiend. Naar de oorsprong, ontwikkeling en functie van de cultus is nog weinig onderzoek gedaan. Hoe past Sweers’ casus in de zeeheldencultus? Welke rol vervulden zeehelden in de maatschappij?

Een interdisciplinaire benadering biedt hierbij uitkomst. De uiteenlopende verzameling van egodocumenten, gedichten, kunstobjecten, verklaringen en nieuwsberichten rondom Sweers vormen het bronmateriaal. Niet alleen Sweers’ geschreven nalatenschap van scheepsjournalen, ook zijn grafmonument, schilderijen en prenten zijn blijken van waardering en zeggen iets over zijn identiteit. De invalshoek is daarom zowel maritiem-historisch, als historisch-letterkundig en kunsthistorisch. Ook het concept zeeheldencultus en de manier waarop deze werd beleefd beperkt zich niet tot één onderzoeksgebied. De cultus kwam immers tot uiting in boeken, media, schilderijen,

gebruiksvoorwerpen en grafmonumenten. Verkenningen van bijvoorbeeld gedichten op zeehelden kan tot nieuwe inzichten leiden over hoe de cultus zich manifesteerde en functioneerde in het publieke domein.

Het eerste hoofdstuk staat in het teken van de historiografie over Sweers en de

zeeheldencultus. Wat is er over hem geschreven en welke betekenissen werden aan het begrip zeeheld gegeven? Hoofdstuk twee behandelt het conflict tussen Sweers en Tromp en de verklaringen die daaromtrent zijn verschenen, evenals een aantal reacties van Sweers zelf in brieven. In het derde hoofdstuk verschuift de aandacht naar reacties in de media. Hoe werd Sweers gerepresenteerd in het nieuws en in gedichten? Het laatste hoofdstuk staat in het teken van Sweers’ representatie in

beeldende kunst. Wat zeggen bronnen als portretten en zijn grafmonument over hemzelf, zijn populariteit en de zeeheldencultus?

18 Stadsarchief Amsterdam (SAA), Inventaris van het archief van de familie Sweers. Archiefnummer 319, inventarisnummer 21.

(8)

8

1. ‘Kloek van hert’. Sweers in historiografisch perspectief

Gerbrand Hellinga karakteriseert Isaac Sweers in zijn overzicht van zeehelden als ‘een lastig jongmens’.19 Aan de hand van Sweers’ eigen woorden kan zijn jeugd inderdaad als rebels worden opgevat. Hij werd in 1622 te Nijmegen geboren als regentenzoon. Zijn vader werd in 1628 tot bewindhebber van de VOC benoemd, waarop het gezin naar Amsterdam verhuisde. Isaac had twee zussen en vijf broers. In 1635 stierven zijn beide ouders en verhuisde hij naar familie in Hoorn.20 Nadat hij op zijn zestiende genoeg had van zijn schoolopleiding vertrok hij naar Sevilla om in de leer te gaan bij een Spaanse koopman. Zo kon hij ervaring opdoen in handel drijven en de Spaanse taal machtig worden.

Isaac leerde snel, maar zijn baan wist hij niet lang te behouden. Omdat hij steeds meer

contacten opdeed en ’s avonds vaak laat thuiskwam, kreeg hij een waarschuwing van zijn baas. Als hij niet beter zijn best deed kon hij vertrekken. Sweers antwoordde bijdehand: ‘’t selve datelijck wel te willen doen’.21 Hij nam afscheid en vertrok naar een herberg ‘daer de penningen eerlangh seer cort wierden, deswegen wel wenschte bij mijn meester gebleven te sijn’.22 Hij trok zonder toestemming wissels op het krediet van zijn oudste broer Jan en keerde na ruim drie maanden in Engeland te vertoeven en geld te verkwisten schuldbewust huiswaarts:

Ende was mijn doenmaels ’t hardt hoe naerder hoe banger, als wel weetende niet betamelijck te sijn, soo van mijn meester geraeckt, ende daer en boven soo veel gelts onnut verquist te hebben, dat sonder ordre in mijn broeder Jan zalr getrocken hadt, echter moste resolveren om t’ huys te comen en ’t hooft in de schoot te leggen.23

Na een bezoek aan Jan verbleef hij vanaf januari 1640 bij zijn broer Salomon op Texel. Om zich voor te bereiden op een nuttig bestaan in dienst van de WIC moest Sweers zich hier een aantal maanden oefenen in het kopiëren van allerlei akten en contracten. Nog datzelfde jaar vertrok Sweers met aanbevelingsbrieven op zak naar Brazilië. Hij begon aldaar als klerk, later als commies en uiteindelijk werd hij in 1643 benoemd tot het vrije ambt van notaris.24 Zijn uitgavenpatroon had bij deze

benoeming een rol gespeeld: zonder promotie was hij bang dat hij op den duur ‘op een beroyde reeckeninge soude uytvallen’.25 Zijn praktijk liep goed, veel Spaanstalige joodse en Portugese kooplieden behoorden tot zijn klantenkring.

19 G. Hellinga, Zeehelden, 127. 20 J. Bruijn, De oorlogvoering, 10.

21 S.P. L’Honoré Naber, ‘Notitie journaelsser wijse’, Marineblad 25 (1910/1911) 887-900, aldaar 888. 22 Naber, ‘Notitie’, 888.

23 Ibidem, 889.

24 SAA, Inventaris van het Archief van de familie Sweers. Archiefnummer 319, inventarisnummer 11. 25 Naber, ‘Notitie’, 890.

(9)

9 In juni 1645 kwam de Portugese bevolking in opstand tegen de Nederlandse overheersing, waarmee zijn praktijk noodgedwongen ten einde kwam. In de burgeroorlog die uitbrak werd hij geconfronteerd met gruwelijke misdaden. Hij raakte in gevangenschap, maar keek beslist niet

weerloos toe. Zo waarschuwde hij de Nederlanders op het eiland Tamarica voor een op handen zijnde aanslag, waardoor de aanval voor de Portugezen op een mislukking uitliep. Om een bekentenis te ontlokken werd hij met ijzeren schroeven zodanig gemarteld dat hij tweemaal het bewustzijn verloor. In totaal werd hij vijf weken ‘metten Hals inden tronck’ gelegd.26 Hij gaf echter niets prijs.

Uiteindelijk wist hij met bijzonder veel geluk aan de dood te ontsnappen. Middels een lange en moeizame reis keerde hij in 1646 berooid terug in de Republiek.

Na anderhalf jaar bij familie en vrienden te zijn verbleven en een mislukte poging als koopman te hebben ondernomen besloot Sweers zijn geluk te beproeven bij de admiraliteit. Als adelborst vertrok hij op 5 april 1649 onder commandeur Jan van Galen op een expeditie naar de kusten van Spanje en Portugal. De reis verliep goed, maar Sweers was niet direct overtuigd van een carrière op zee: Van Galen had hem het oorlogsvaren naar eigen zeggen ‘gantsch ontsmaeckelijck’ gemaakt.27 Na enkele maanden aan wal deed de commandeur echter opnieuw een beroep op hem. Hij zag blijkbaar veel potentie in Sweers, want hij beloofde hem voor te dragen als zijn toekomstige plaatsvervanger. Sweers liet zich hierdoor overhalen en begon in 1650 zijn tweede reis, ditmaal als secretaris. Zijn maritieme loopbaan was beklonken.

Al vanaf zijn eerste tocht kreeg Sweers uiteenlopende taken toegewezen. Hij trad op als secretaris bij het sluiten van vredesverdragen, coördineerde de handel in slaven en het vrijkopen van christenslaven.28 Zijn ervaring als notaris, maar ook zijn kennis van de Spaanse taal maakte hem waardevol. De kennis van andere talen was onder de Nederlandse officieren vermoedelijk niet groot.29 Sweers werd menigmaal ingezet om consuls of andere hooggeplaatsten te woord te staan. Ook was hij regelmatig op pad met andere officieren voor officiële ontvangsten en etentjes.30 Maar ook tegen de wrede praktijk van oorlogvoering bleek hij uitermate bestand.

Sweers maakte zoveel mee op zijn reizen dat zijn journaals lezen als een avonturenboek vol met spannende anekdotes. Samen met Van Galen en acht matrozen werd hij op een nacht in 1649 overvallen door een bende rovers. Hij kreeg twee messteken: ‘de eene recht door tot voor in de buyck uyt, d’ander van geen importantie’.31 Ondanks de ernst van zijn verwondingen herstelde hij

buitengewoon snel. Een ander voorbeeld dat tot de verbeelding spreekt is zijn ontsnapping uit krijgsgevangenschap. Tijdens de slag bij Portland in 1653 sprong Sweers van zijn zinkende schip en

26 Ibidem, 894.

27 NL-HaNa, Admiraliteiten/ Sweers, 1.01.47.16., inv. nr. 2, fo. 82. 28 Ibidem, inv. nr. 2.

29 J. Bruijn, Varend Verleden. De Nederlandse oorlogsvloot in de zeventiende en achttiende eeuw (Amsterdam 1998) 148.

30 J. Warnsinck, Twaalf doorluchtige zeehelden (Amsterdam 1941) 146. 31 NL-HaNa, Admiraliteiten/ Sweers, 1.01.47.16., inv. nr. 2, fo. 57.

(10)

10 werd geborgen door de Engelsen. Hij was zo slim zich voor te doen als Spanjaard en begaf zich onder het gevolg van de Spaanse gezant. Met diens hulp raakte de toen nog extra-ordinaris kapitein

uiteindelijk veilig terug in Amsterdam.32

Naast zijn lotgevallen deelt hij soms iets over zijn privéleven. Op 19 januari 1655 trouwde hij met Constantia Blommaert, dochter van een oud-bewindhebber van de WIC.33 Toen Sweers zich een paar maanden later naar Engeland moest begeven, besloot zijn kersverse vrouw mee te gaan. Samen maakten ze uitstapjes naar Londen, waar ze ‘al watter raers was’ bezochten.34 Constantia droeg de verantwoordelijkheid voor de voedselbevoorrading van zijn schip, een taak die niet ongewoon was voor zeemansvrouwen in deze periode.35 Ook was zij regentes van het Amsterdamse Gasthuis. Uit het huwelijk kwamen vier dochters voort en in 1671 een zoon genaamd Isaac. Hij streefde net als zijn vader ook een carrière na op zee en verwierf in 1722 zijn hoogste rang als kapitein-commandeur.36 Journaals

In een keurig zeventiende-eeuws handschrift schreef Sweers over zijn bewogen jeugdige jaren, de woelige tijd in Brazilië, ontberingen op zee en bijna-doodervaringen tot zijn weg naar de top als vlagofficier. Het was gebruikelijk dat bevelhebbers onderweg een journaal bijhielden in opdracht van de admiraliteit. Waarschijnlijk werkte Sweers deze aan boord geschreven journaals aan wal uit in een uitgebreider en meer persoonlijk verslag.37 Tevens hield hij registers bij met kopieën van in of uitgaande brieven, orders, instructies, seinbrieven en scheepvonnissen. Zijn eerste uitgewerkte journaal is van 1647. Voor een aantal jaren, namelijk 1658 tot en met 1663 en van 1666 tot en met 1673 ontbreken de journalen van zijn hand.38 De documenten bleven na Sweers’ overlijden in het bezit van Constantia. Toen zij in 1694 stierf gingen de stukken over naar hun zoon.39

Sweers de jonge (1671-1732) nam de taak op zich om de schriftelijke nalatenschap van zijn vader te ordenen en aan te vullen. Hij plaatste nummers en opschriften, schreef data in de marge en gaf korte samenvattingen waar dit niet al was gedaan. Bovendien schreef hij de journaals van de

ontbrekende jaren.40 Dit kon hij vrij nauwkeurig doen met behulp van de registers. Tevens beschikte hij over resoluties van de krijgsraad. Hij noemde zijn stukken dagregisters, journalen of verbalen. Bijna van dag tot dag wist hij specifieke gegevens te vermelden. Soms veroorloofde hij zich toevoegingen dankzij zijn eigen kennis van het zeewezen.41

32 Ibidem, fo. 201, 202; G. Brandt, Het leven en bedryf van den heere Michiel De Ruyter (Amsterdam 1687) 41. 33 Bruijn, De oorlogvoering, 13.

34 Prud’homme van Reine, Sweers, 76. Volgens Prud’homme van Reine bezochten zij mogelijk de leeuwen in de Tower, een beroemde bezienswaardigheid in die dagen.

35 Ibidem, 77. 36 Ibidem, 95. 37 Ibidem, 8.

38 Ibidem, 4; Bruin, De Oorlogvoering, 14. 39 Bruijn, De oorlogvoering, 14.

40 Prud’homme van Reine, Sweers, 4. 41 Ibidem, 7; Bruijn, De oorlogvoering, 15.

(11)

11 Naast de registers en resoluties is de biografie van Michiel de Ruyter een belangrijke

informatiebron geweest voor Sweers junior. Dit omvangrijke werk van Gerard Brandt over het leven van de vlootvoogd verscheen in 1687. Logischerwijs bevatte dit werk informatie over de officieren waarmee De Ruyter tijdens zijn werk te maken kreeg. Muller-van Brakel telde Sweers’ naam 137 keer.42 Vaak kort in verband met orders, maar er wordt uitgebreid aandacht besteed aan het conflict met Tromp.43 Op zijn overlijden schreef Brandt over Sweers dat ‘zyn verstandt en beleidt zoo zeer [werd] geprezen als zyn kloekmoedigheit, en van hem werdt getuight, dat hy was kloek van hert, wel ter taal, en wel ter pen.’44 Relevante stukken uit Brandt werden door Sweers de jonge zonder al te veel bewerking overgenomen, soms letterlijk hele passages. Sweers de jonge maakte hiervan melding in bijvoorbeeld de titels van de betreffende journalen.45

Wanneer Sweers de jonge precies begon met deze taak is niet zeker. Dankzij een aantekening in één van de banden weten we dat hij er zich in ieder geval vanaf 1724 mee bezig hield.46 Het journaal van 1673 is dus misschien wel 51 jaar na dato geschreven. Het eerste journaal van zijn vader was op dat moment 77 jaar eerder verschenen, een aanzienlijke tijd. In 1724 was Sweers de jonge 53 jaar oud. Hij vertoefde al enige tijd aan land en was een compagnieschap begonnen, die mogelijk in 1723 werd opgeheven.47 Wellicht vond hij toen de tijd om zich over de nalatenschap van zijn vader te buigen, die hij overigens nooit persoonlijk heeft gekend. Hij was twee jaar oud toen Sweers senior sneuvelde. De journaals van Sweers de jonge zijn dus voornamelijk gebaseerd op geschreven bronnen en in een heel andere tijd tot stand gekomen.

Dat het werk van Sweers de jonge in feite een historisch onderzoek is maakt het niet minder waardevol. Het overnemen en samenstellen van gegevens deed hij zorgvuldig waardoor het geheel een betrouwbare indruk maakt.48 Dankzij zijn inspanningen vormen de journalen een aaneengesloten reeks. Bovendien is hij verantwoordelijk voor het inbinden in gelijksoortige banden van

folioformaat.49 Elk exemplaar heeft een roodleren rug, een kammarmer motief en een etiket. Hierdoor heeft hij in belangrijke mate bijgedragen aan de overlevering van het materiaal.50 Voor een juiste interpretatie van de journaals is het echter belangrijk te bedenken wie aan het woord is. Ondanks het duidelijke verschil in handschrift wordt het onderscheid tussen senior en junior in de literatuur niet altijd opgemerkt. Hierdoor zijn bijvoorbeeld foutieve aannames gedaan over terminologiegebruik in de zeventiende eeuw.51

42 F. Muller van Brakel, ‘Isaac Sweers (1622-1673). Een actieve wapenbroeder van De Ruyter’, Marineblad 70 (1960) 1096 – 1119, aldaar 1119.

43 Brandt, Het leven en bedryf, 815, 821-826. 44 Ibidem, 864.

45 Prud’homme van Reine, Sweers, 7; Bruijn, Oorlogvoering, 14. 46 Prud’homme van Reine, Sweers, 4.

47 Ibidem, 95.

48 Bruijn, De oorlogvoering, 15. 49 Prud’homme van Reine, Sweers, 5. 50 Ibidem, 4.

(12)

12

Historiografie

Vanaf het moment dat de journalen in 1882 aan het Nationaal Archief werden geschonken gebeurde er aanvankelijk niets met deze unieke gift. Bijna dertig jaar later plaatst historicus S.P. l’Honoré Naber in Marineblad 1910/11 een transcriptie over Sweers zijn jonge jaren en tijd in Brazilië. In 1930 volgt Warnsinck met Admiraal de Ruyter, de zeeslag op Schooneveld. Hierin reconstrueert de maritiem historicus het verloop van de zeeslagen te Schoneveld aan de hand van verschillende bronnen. Hij plaatst een gedeelte van het door Sweers junior samengestelde dagregister van 1673 ter verdediging van zijn gedrag tegen de door Tromp geuite beschuldigingen.52

In 1941 verscheen Twaalf doorluchtige zeehelden, eveneens van Warnsinck. Ditmaal geen beschrijving van een zeeslag, maar een compilatie van twaalf noemenswaardige marineofficieren. Het laatste hoofdstuk is gewijd aan Isaac Sweers. Warnsinck kiest ervoor om geen opsomming te geven van zijn krijgsverrichtingen, maar in te gaan op zijn avontuurlijke jeugd. Tevens behandelt hij zijn eerste ongelukkige reis als koopman en de reis onder Van Galen op het schip De Maen. Warnsinck merkt op dat het dankzij Sweers’ tekst is dat we een beeld kunnen vormen van Van Galens beleid tijdens dergelijke tochten.53 Daarnaast geeft het journaal een uniek inzicht in de dagelijkse gang van zaken aan boord van een kruisvaarder, die als doel had het buitmaken van zoveel mogelijk Turkse kaperschepen.

Het is daarom opvallend dat Naber dit gedeelte in zijn transcriptie weglaat, omdat het volgens hem ‘niets karakteristieks’ zou bevatten.54 Warnsinck gaat juist uitgebreid in op de bezigheden en de taken die Sweers vervulde, zoals het opstellen van slavencontracten en het bijwonen van ontvangsten op koninklijke galeien. Daartegenover wijst hij op de eentonige werkelijkheid: wekenlang werd er gepatrouilleerd zonder een vijandelijk schip te ontdekken, wat leidde tot onrust onder de bemanning.55 Tot slot geeft Warnsinck een historiografisch overzicht en uit zijn teleurstelling over het gebrek aan waardering voor Sweers nalatenschap. Ook in het algemeen pleitte hij voor meer onderzoek naar het persoonlijk leven van zeeofficieren: ‘Men ziet, een wijd, haast onbetreden arbeidsveld ligt nog braak voor den zeehistoricus’.56

Begin jaren zestig wordt in het geval van Sweers gehoor gegeven aan deze oproep. F. Muller van Brakel schrijft een uitgebreid artikel over Sweers en zijn levensloop, maar een bronvermelding ontbreekt.57 Jaap Bruijn publiceert in 1966 De oorlogvoering ter zee in 1673. In dit werk worden drie transcripties geplaatst van journalen uit het betreffende jaar, waaronder de volledige versie van Sweers’ dagregister. De andere twee journaals zijn van Michiel de Ruyter en zijn zoon Engel de

52 Warnsinck, Twaalf doorluchtige zeehelden, 151. 53 Ibidem, 145.

54 Naber, ‘Notitie’, 899.

55 Warnsinck, Twaalf doorluchtige zeehelden, 149. 56 Ibidem, VII.

(13)

13 Ruyter. In de inleiding deelt Bruijn bijzonderheden mee over de achtergrond van Sweers en wordt er voor het eerst een analytische en kritische blik op het bronnenmateriaal geworpen.

In 1985 rondt Ronald Prud’homme van Reine zijn doctoraalscriptie af getiteld: Sweers, een zeevarende familie in de zeventiende eeuw. Zoals de titel aangeeft behandelt hij de hele familie en de verhoudingen onderling. Het leven van Isaac Sweers komt uitvoerig aan bod. Hiermee biedt

Prud’homme van Reine de enige uitgebreide én geannoteerde levensbeschrijving van de viceadmiraal. Naast de journaals baseert hij zich op verschillende aanvullende bronnen, zoals het Amsterdamse Notarieel Archief. In chronologische volgorde gaat de auteur in op Isaacs jeugd en zijn carrière: alle expedities, zeeslagen en promoties komen aan bod. Daarnaast is er aandacht voor de persoonlijke kant van Sweers, zoals zijn familieleven, zijn financiële situatie en een karakterschets: ‘Op zee komt Isaac Sweers voor zover het valt vast te stellen over als een plesant mens’.58

Tot zover de historiografie gebaseerd op Sweers’ journaals. Hij komt daarnaast aan bod in maritieme overzichtswerken.De Jonge vermeldt bijvoorbeeld in zijn invloedrijke Geschiedenis van het Nederlandsche zeewezen uit 1858 de belangrijkste daden van Sweers.59 In de negentiende en eerste helft van de twintigste eeuw lag de nadruk van dergelijke overzichten vooral op de praktijk van oorlogvoering: het verloop van zeeslagen en hun leiders. In de tweede helft van de twintigste eeuw verschoof de aandacht naar de politieke, sociale en culturele context van het zeewezen. In deze behoefte heeft onder andere Jaap Bruijn voorzien met The Dutch navy of the seventeenth and eighteenth centuries uit 1993. Een Nederlandstalige en meer uitgebreide versie volgde in 1998.60

Boeken over het leven van zeehelden en hun daden verschenen al in de zeventiende eeuw. In 1676 publiceerde Lambert van den Bosch zijn Leeven en daden der doorlughtigste Zee-helden en zeven jaar later verscheen de herdruk. Tot in de huidige eeuw blijven populariserende werken over zeehelden en zeeslagen verschijnen. Een recent voorbeeld is het eerdergenoemde werk van Hellinga, waarin de daden van de populairste helden trots worden opgesomd. Van Wouter Kloek en Peter Sigmond verscheen in 2014 Hollands glorie, waarin veel aandacht is voor kunst en memorabilia van zeehelden.61 Een conceptueel kader van het begrip zeeheld, de cultus en de betekenissen die hier in de zeventiende eeuw aan werden verbonden blijft in deze werken echter uit. Hoe de term in latere eeuwen is gebruikt ter ondersteuning van eigentijdse nationalistische sympathieën en de verheerlijking van het verleden is wel onder de aandacht gebracht, bijvoorbeeld door Lotte Jensen.62 In onderstaande analyse worden verschillende benaderingen van de zeeheldencultus zoals deze zich in de zeventiende eeuw manifesteerdeuiteengezet.

58 Prud’homme van Reine, Sweers, 84.

59 J. C. de Jonge, Geschiedenis van het Nederlandsche zeewezen, I, II (Haarlem 1858 en 1859). 60 Bruijn, Varend verleden.

61 P. Sigmond en W. Kloek, Hollands glorie. Zeeslagen in de Gouden Eeuw (Zwolle 2014).

62 L. Jensen, De verheerlijking van het verleden. Helden, literatuur en natievorming in de negentiende eeuw (Nijmegen 2008).

(14)

14 Zeeheldencultus

De eerste zeeheld van de gouden generatie was de in 1567 geboren Jacob van Heemskerk. Hij sneuvelde in 1607 tijdens de Slag bij Gibraltar. De verering die hem in het land ten deel viel kende geen precedent. Er verschenen portretten, penningen, pamfletten en lofdichten. Hij kreeg een staatsbegrafenis, de eerste sinds Willem van Oranje, en het eerste grafmonument op staatskosten. Gedurende de eeuw zouden dit vaste elementen blijven van een waardig eerbetoon aan een gesneuvelde zeeheld. Piet Heyn volgde in 1629 en Maerten Harpertszoon Tromp in 1653. Hun roemrijke daden werden uitgebreid bezongen en de kostbaarste praalgraven werden opgericht. Met de begrafenis van Michiel de Ruyter in 1676 kwam een einde aan deze traditie.

In het derde kwart van de zeventiende eeuw bereikte de cultus haar hoogtepunt. Na de plotselinge dood van stadhouder Willem II in 1650 was de weg vrijgemaakt voor een staatsgezind regime. De leiding van de Republiek kwam te liggen bij raadpensionaris Johan de Witt, die het tijdperk van De Ware Vrijheid inluidde. De Witt had geïnvesteerd in de uitbreiding en

professionalisering van de vloot. De Republiek was uitgegroeid tot een volwaardige zeemacht en haar successen op zee werden volop gevierd.63 De meeste aandacht in het land ging hierbij uit naar Michiel de Ruyter en Maerten Tromp. Er kan daarom ook wel gesproken worden van een ‘De Ruyter-en-Trompcultus’. Hoewel De Ruyter nu bekender is, verschenen over Maerten Tromp naar verhouding de meeste pamfletten, gedichten, prenten en allerlei reclameversjes.64

Hoe kon iemand uitgroeien tot een gewaardeerde en beroemde zeeheld? Prud’homme van Reine benoemt in Zeehelden uit 2005 een aantal voorwaarden die hoorden bij dit predicaat. Om in aanmerking te komen moest de officier bij uitstek van eenvoudige afkomst zijn en iets ‘speciaals’ hebben verricht. Bijvoorbeeld deelnemen aan succesvol verlopen zeeslagen, dapper strijden of sneuvelen in een slag. Alleen wie sneuvelde in de strijd kwam in aanmerking voor een praalgraf: wie in bed stierf viel deze eer niet te beurt.

De vraag waarom de een wél en de ander geen zeeheld werd wordt in Zeehelden gedeeltelijk beantwoord. Prud’homme van Reine noemt de verspreiding van portretten en gedichten als factor: hoe meer, hoe groter de bekendheid. Maar om tot deze verspreiding te komen moest de officier al enige naamsbekendheid hebben verworven. Het is dus evengoed een gevolg als een oorzaak. Ten tweede maakte het verschil bij welke admiraliteit de officier diende. De admiraliteit van Amsterdam genoot meer aanzien dan bijvoorbeeld het minder invloedrijke Friesland. Dit werd weerspiegeld in de reputatie van de officier. Maar dit verklaart niet waarom ook bínnen de admiraliteit van Amsterdam verschil in waardering bestond.

63 W. Frijhoff en M. Spies, 1650. Bevochten eendracht (Den Haag 1999), 132.

64 R. Prud’homme van Reine, Opkomst en ondergang van Nederlands Gouden Vloot. Door de ogen van de zeeschilders Willem van de Velde de Oude en de Jonge (Amsterdam 2009) 218, 225.

(15)

15 Volgens Henk den Heijer moet het verschil in waardering dan ook worden verklaard uit de politieke context waarin de daden werden verricht.65 Piet Heyn bijvoorbeeld heeft in geen enkele zeeslag gevochten, maar is toch uitgegroeid tot een beroemde zeeheld. Dit komt omdat de verovering van de zilvervloot in 1628 op een cruciaal moment plaatsvond. In de Republiek zorgde binnenlandse twisten en de oprukkende Spanjaarden voor veel onrust. Men was dringend op zoek naar een

succesverhaal en Piet Heyn voorzag hierin.66 De media maakte hem vervolgens onsterfelijk. Niet alleen zijn individuele prestatie, maar factoren buiten zijn invloed bepaalden zijn eeuwige roem.

Dat de verering van zeehelden zo’n vaart nam vanaf Jacob van Heemskerk en tot een cultus uitgroeide is niet vanzelfsprekend. De Republiek was juist terughoudend geweest in het vereren van helden. Haar egalitaire karakter liet zich moeilijk rijmen met dergelijke uitspattingen.67 Behalve Willem van Oranje genoten weinig mensen in de Republiek een heldenstatus, zeker in vergelijking met het buitenland.68 Dat zeehelden een uitzondering op deze regel vormden is te verklaren door verschillende factoren en hangt samen met de manier waarop de marine als ‘vaderlands’ instituut werd gepercipieerd door de bevolking en hoe hierop werd ingespeeld door de staat.

Eén van deze factoren is het verschil in houding ten opzichte van de marine en het landleger.69 De vloot werd beschouwd als een defensief en patriottisch instituut, geboren uit noodzaak tijdens de Opstand. Calvinistische vissersgemeenschappen namen het heft in eigen handen en bewapenden zich op zee in de strijd tegen de Spanjaarden.70 De marine werd hierdoor gezien als meer ‘vaderlands’ en patriottisch dan het landleger, dat voor het grootste deel bestond uit buitenlandse huurlingen en minder binding had met het volk.71 Dit gold zeker voor de kustprovincies. Dat de marine in feite, net als het landleger, voor meer dan de helft uit buitenlanders bestond, deed niets af aan deze perceptie, aldus Simon Schama.72 Ook Bruijn benadrukt dat er nooit sprake is geweest van een Nederlandse marine. De bemanning bestond altijd uit een bont mengsel van allerlei nationaliteiten.73

Een andere reden die zeehelden populair maakte is hun eenvoudige afkomst. Voorheen werd oorlogvoering ter zee, net als ter land, beschouwd als een zaak die alleen geleid kon worden door edellieden.74 In de zeventiende eeuw veranderde dit en werd het mogelijk om als zeeman van gewone komaf op te klimmen naar de hoogste ambten. Officieren werden hierdoor volkshelden waar burgers

65 H. den Heijer, ‘Piet Heyn en Cornelis Jol. Twee zeehelden vergeleken’, in: L. M. Akveld e.a. ed., In het kielzog. Maritiem-historische studies aangeboden aan Jaap R. Bruijn bij zijn vertrek als hoogleraar zeegeschiedenis aan de Universiteit Leiden (Amsterdam 2003) 371-382, aldaar 381.

66 Den Heijer, ‘Piet Heyn en Cornelis Jol’, . 381-382. 67 Ibidem, 371.

68 Ibidem.

69 C. Lawrence, ‘Hendrick de Keyser’s Heemskerk monument. The origins of the cult and iconography of Dutch naval heroes’, Simiolus. Netherlands quarterly for the history of art 21 (1992) 4, 265-295, aldaar 272.

70 S. Schama, The embarrassment of riches. An interpretation of dutch culture in the golden age (Londen 1988) 246.

71 Schama, The embarrassment of riches, 246-247. 72 Ibidem, 247.

73 Bruijn, Varend verleden, 71.

(16)

16 zich mee konden identificeren.75 Het waren figuren van vlees en bloed, die niet alleen na hun dood, maar ook tijdens hun leven werden vereerd. Historische helden zoals de Batavieren konden inspireren maar niet worden nagevolgd, evenmin als edellieden die hun positie enkel te danken hadden aan hun afkomst.76

Toch zijn er in de praktijk weinig vlagofficieren daadwerkelijk op deze manier opgeklommen. De eerste zeeheld die de cultus inluidde, Jacob van Heemskerk, was geboren in een welvarend gezin en stamde aan beide kanten af van de lagere adel.77 Hij was beslist niet van eenvoudige komaf, zoals Prud’homme van Reine ten onrechte stelt.78 Ook Isaac Sweers was een regentenzoon. Zijn vader was Raad en Schepen van Nijmegen en bewindhebber van de Oost-Indische compagnie te Amsterdam. Zijn moeder Aeltje van Bronckhorst stamde uit het gelijknamige adellijke geslacht.79 Hij kwam uit een aanzienlijke familie, was niet in een havenplaats geboren en ging niet al op jonge leeftijd naar zee.

In feite waren de meeste officieren afkomstig uit regenten-, notaris-, of officierenfamilies.80 Het beeld dat alle vlagofficieren ooit waren begonnen als matrozen is volgens Schama een ‘useful patriotic myth’.81 Tussen de midden- en hogere groepen bestond inderdaad een grote mobiliteit in de eerste helft van de zeventiende eeuw, maar de allerlaagste groepen hoorden hier nooit bij.82 Van Piet Heyn wordt vaak benadrukt dat hij met zijn vader als slaaf op de Spaanse galeien heeft geroeid, niet dat hij rijkdom en status had vergaard in de koopvaardij alvorens hij in 1629 werd gerekruteerd door de marine. Op dat moment was hij al populair in de Republiek dankzij de verovering van de

zilvervloot een jaar eerder.83 De mythe van de eenvoudige afkomst voedde een belangrijke waarde, namelijk het idee van sociale mobiliteit door bekwaamheid en verdienstelijk gedrag. Dit maakte zeehelden bij uitstek voorbeelden om na te volgen.

Zeehelden fungeerden als rolmodel. Volgens Den Heijer waren het ‘iconen van vaderlandse deugd’.84 Naast strijdvaardigheid en patriottisme werden ze ook geëerd om burgerlijke eigenschappen, zoals een ‘onkreukbare levenswandel, kerkelijkheid en goed vaderschap.’85 Tromp werd gecultiveerd als vaderlijk figuur en liefkozend ‘bestevaer’ genoemd, een term die doorgegeven werd aan de Ruyter.86 Zeehelden golden als inspiratiebron voor een goed christelijk leven. Volgens Cynthia Lawrence kunnen zeehelden, gebaseerd op haar onderzoek naar het grafmonument voor Van

75 Prud’homme van Reine, Zeehelden, 47.

76 Lawrence, ‘Heemskerk monument’, 272; Schama, The embarrassment of riches, 248. 77 Lawrence, ‘Heemskerk monument’, 269.

78 Prud’homme van Reine, Zeehelden, 49. 79 Prud’homme van Reine, Sweers, 19. 80 Schama, The embarrassment of riches, 249. 81 Ibidem.

82 Bruijn, Varend verleden, 63. 83 Ibidem, 61.

84 Den Heijer, ‘Piet Heyn en Cornelis Jol’, 371. 85 Ibidem.

(17)

17 Heemskerk, gezien worden als ‘seculiere heiligen’.87 De verdwenen katholieke heiligencultus

onderging als het ware een seculiere transformatie. Wapenuitrusting, kanonkogels en persoonlijke attributen werden als relieken vereerd en grote, vrijstaande grafmonumenten werden in kerken opgericht. Het grafmonument voor De Ruyter werd zelfs geplaatst waar voorheen het hoogaltaar had gestaan.88

Zeehelden waren dus veel meer dan mariniers die het land verdedigde. Ze belichaamden de nationale deugd en symboliseerden de eigenwaarde van de Republiek. De karaktereigenschappen die aan zeehelden werden gegeven zeggen dus meer over de samenleving dan over zeehelden zelf. Ze representeren waarden die men belangrijk achtte, zoals vaderlandsliefde. De vloot fungeerde zodoende als een verbindende factor met betrekking tot ideeën over eenheid, nationalisme en legitimering van de staat. Achter zeeheldenverering lag een belangrijke ideologische grondslag. Gijs Rommelse en Roger Downing stellen dat de vloot niet alleen letterlijk fungeerde als redder in nood tegen vijandelijke aanvallen, maar ook in figuurlijke zin als ideologische steunpilaar ter verdediging van de Republikeinse staatsvorm in een overheersend Orangistische staat.89

De marine fungeerde in deze visie als een zorgvuldig door de staat geconstrueerd concept van patriottisme en vrijheid waarin zeehelden de hoofdrol speelden. Grafmonumenten hebben bijvoorbeeld vergaande propagandistische eigenschappen, zoals is aangetoond door onder andere Lawrence en Frits Scholten.90 De populariteit van een zeeheld ontstond niet als vanzelfsprekend uit zijn heroïsche daden, andere factoren droegen hieraan bij. Pamfletten, gedichten en prenten worden vaak beschouwd als spontane uitingen van lof, terwijl ze juist belangrijke politieke en maatschappelijke waarden reflecteren. Ook de reacties op Sweers zijn onderdeel van dit specifieke discours en ingebed in een begrenst kader van betekenissen die op dat moment belangrijk werden gevonden, vol van topoi als vrijheid, patriottisme en sterven voor het vaderland.

87 Lawrence, ‘Heemskerck monument’, 268. 88 Ibidem, 274-275.

89 G. Rommelse en R. Downing, ‘The fleet as ideological pillar of dutch radical republicanism, 1650-1672’, The international journal of maritime history 27 (2015) 3, 387- 410.

90 F. Scholten, ‘De apotheose van de held. Bartholomeus Eggers en het monument voor Jacob van Wassenaer Obdam in Den Haag, 1667’, Oud Holland 109 (1995) 1/2, 63-88, aldaar 80-83; Lawrence, ‘Heemskerck monument’.

(18)

18

2. ‘Houwde vrokken’. Beschuldigingen na de Tweede slag bij Schoneveld

Sweers carrière verliep voorspoedig. Na het vertrek van Van Galen in 1650 kreeg hij niet diens functie zoals hem was beloofd, maar de rang van luitenant. Op 10 juli 1652 werd hij tot extra-ordinaris kapitein bevorderd en in die functie vocht hij mee in verschillende slagen van de Eerste Engelse zeeoorlog. Vanaf 1655 voer Sweers voor het eerst onder De Ruyter. Meerdere expedities onder diens leiding volgden, waaronder naar de Sont. In januari 1659 werd Sweers tot ordinaris-kapitein benoemd. In deze functie maakte hij deel uit van een expeditie langs drie werelddelen: Europa, Afrika en

Amerika, oftewel de AAA tocht. De reis was van te voren niet zo uitgestippeld, maar liep door oplopende spanningen tussen de Republiek en Engeland anders dan verwacht.91

Deze spanningen leidden in 1665 tot het uitbreken van de Tweede Engelse Zeeoorlog. Op 1 november van dat jaar werd Sweers benoemd tot schout-bij-nacht, zijn eerste functie in de rang van vlagofficier. Na de Vierdaagse Zeeslag in 1666 waarin hij zich wederom had bewezen werd hij definitief benoemd tot viceadmiraal. Naar gelang zijn functie steeg, werden ook de schepen onder zijn commando prestigieuzer. De Deventer, een schip van 60 stukken geschut, maakte plaats voor de Gouda van 72 stukken. Vanaf 1667 zou hij het commando voeren over het linieschip de Witte Olifant. Met maar liefst 82 stukken en een bemanning van bijna vijfhonderd man was dit een schip van formaat, groter dan de beroemde Zeven Provinciën van De Ruyter.92

Op dit schip streed hij in de Derde Engelse zeeoorlog (1672-1674). Engeland had geheel onverwacht haar krachten met Frankrijk gebundeld en zij vormden een sterke, gecombineerde vloot. De slag bij Solebay op 7 juni 1672, de eerste slag van deze oorlog, staat te boek als een van de felste zeeslagen ooit.93 Het schip van Sweers werd hevig toegetakeld. Ooggetuigen noemden het een wonder dat de Witte Olifant bleef drijven.94 Na afloop werd Sweers wegens het sneuvelen van Van Gent tijdelijk tot luitenant-admiraal benoemd. Als hoogste Amsterdamse vlagofficier had hij de leiding over één van de drie eskaders van de vloot, tezamen met Michiel de Ruyter en Adriaen Bankert. In het voorjaar van 1673 moest Sweers deze positie afstaan aan Cornelis Tromp, die door prins Willem III op 30 april definitief in deze functie werd aangesteld.95

Drie belangrijke zeeslagen werden in 1673 uitgevochten. De eerste slag bij Schoneveld op 7 juni had Sweers echter gemist. Onderweg van Amsterdam naar Texel bleef de Witte Olifant op Pampus, een ondiepte in de Zuiderzee, steken op een zandbank. Een maand lang probeerde de

bemanning tevergeefs om beweging in het schip te krijgen. Toen het eindelijk loskwam van de grond, kwam het door de lage waterstand nog steeds niet vooruit. Sweers toonde zich een vernuftig zeeman

91 Prud’homme van Reine, Sweers, 57-62. 92 Ibidem, 64.

93 Ibidem, 65.

94 NL-HaNA, Admiraliteiten / Sweers, 1.01.47.16, inv.nr. 20, fo. 25.

95 R. Prud’homme van Reine, Rechterhand van Nederland. Biografie van Michiel Adriaenszoon de Ruyter (Amsterdam 2007) 258.

(19)

19 door een techniek toe te passen met kisten, waardoor het schip werd gelicht.96 Toen hij op 11 juni eindelijk bij de vloot arriveerde was de eerste slag gestreden. Slechts drie dagen na zijn aankomst zou het gevecht weer losbarsten.

Het conflict

Op 14 juni 1673 kwam het tot een tweede treffen tussen de Hollanders en de gecombineerde Engels-Franse vloot. Volgens gewoonte werd de scheepsmacht in drie eskaders verdeeld: de voorhoede onder leiding van Tromp, de middentocht onder De Ruyter en de achterhoede onder Bankert. Elk eskader bestond uit smaldelen. Sweers was ingedeeld in het eskader van Tromp en commandeerde het voorste smaldeel. Hij zeilde dus voorop en ontmoette als eerste de Engelse voorhoede. Het smaldeel van Tromp zou direct volgen, maar raakte onderweg op de achtergrond. Hierdoor belandde Sweers zonder hulp in de vuurlinie van twee grote vijandelijke oorlogsschepen, aangevoerd door de Engelse

admiraals Spragge en Kempthorne.

Al snel werd de Witte Olifant zo zwaar toegetakeld dat het schip zo goed als onbestuurbaar was geworden. De masten waren geheel kapot geschoten. Bovendien hadden een aantal schoten onder water lekkages veroorzaakt die gestopt moesten worden. Sweers voelde zich genoodzaakt zich aan de strijd te onttrekken en zijn schip in veiligheid te brengen.97 Tromp daarentegen vocht inmiddels in alle hevigheid met Spragge. Hij zag dat Sweers zich buiten het strijdgewoel begaf en begreep niet,

onwetend van diens schade, waarom zijn viceadmiraal hem niet ten hulp kwam. Omstreeks tien uur, met het vallen van de duisternis, eindigde de tweede zeeslag bij Schoneveld.98

Tijdens de eerstvolgende krijgsraad die op 16 juni werd gehouden, beschuldigde Tromp Sweers officieel van plichtverzuim.99 Dit was een zware aanklacht. De krijgsraad was een officiële vergadering waarbij alle vlagofficieren en enkele kapiteins aanwezig dienden te zijn. Ook namen afgevaardigden uit de Staten-Generaal of de admiraliteitscolleges en adviseurs van de prins vaak deel aan de besprekingen.100 Incidenten inzake plichtsbesef en nalatigheid werden niet lichtvoetig

behandeld. Indien iemand hieraan schuldig werd bevonden kon dit grote consequenties hebben, zoals eeuwige verbanning of de doodstraf.101

Tromps aanklacht hield in dat Sweers de vijand niet naar behoren had aangevallen en zich afzijdig had gehouden. Tromps bemanning had Sweers zien liggen en was bereid hiervan te getuigen. Sweers, ‘in ’t minst sulke bejegeningh verwagtende’, antwoordde dat hij veel sneller zeilde dan Tromp en daardoor juist zelf in de problemen was gekomen.102 Hij had meer dan drie uur gevochten zonder

96 Bruijn, De oorlogvoering, 110. 97 Prud’homme van Reine, Sweers, 67.

98 Prud’homme van Reine, Rechterhand van Nederland, 264-265. 99 Bruijn, De oorlogvoering, 122.

100 Ibidem, 22.

101 J. de Vries, Verzwegen zeeheld. Jacob Benckes (1637-1677) en zijn wereld (Zutphen 2018) 99. 102 Bruijn, De oorlogvoering, 122.

(20)

20 hulp en meende ‘soo wel gedaan te hebben dan ymant in de vloot, dat [ik] selfs mijn vijande wel tot reghters wilde hebben.’103 Ieder ander zou genoodzaakt zijn geweest hetzelfde te doen: zich

terugtrekken uit de strijd ‘om slans schip te redden’104 Door snelle reparaties uit te voeren kon Sweers zijn schip proberen te behouden voor een volgend gevecht. De discussie liep zo hoog op dat het volgens Sweers bijna op een handgemeen uitliep:

Waarop tussen den heer Tromp en mij, seer in mijn eer geledeert [gekwetst] vindende, seer hooge woorde reesen, die tot het uyterste geloopen saude hebben, tenzij de gedeputeerdens sig tussen beyde hadde geset, vermanende en gebiedende ons beyde ons van alle verdere

hevigheeden tegens malcanderen te onthouwde, daarin geobedieert moest worden.105 Er werd besloten een rapport uit te brengen over de schade aan Sweers’ schip. Het onderzoek werd uitgevoerd door drie commissarissen uit de krijgsraad en de advocaat-fiscaal Van Wouw. Drie dagen later, op 19 juni deelde de commissie haar bevindingen in de raad: Sweers had zich volgens hen terecht afzijdig gehouden. Zijn masten waren geheel verwoest. Nu was het de vraag of zijn schip ter plekke gerepareerd kon worden of in een haven. Bij grote schade was dit laatste het geval. Tromp zond hierop drie kapiteins, Almonde, Swart en Span, met hun timmerlieden naar het schip om dit te beoordelen. Ook zij achtten de schade groot: de Witte Olifant moest in de haven worden hersteld. Op 20 juni kreeg Sweers van De Ruyter de opdracht zich met zijn schip naar Vlissingen te begeven.106

Op 28 juni keerde Sweers na de herstelwerkzaamheden terug in de vloot. In de krijgsraad van die dag werd middels een brief van Willem III het besluit tot uitstel van een onafhankelijke rechtszaak meegedeeld. Tot die tijd werd er van Sweers en Tromp verwacht dat zij zich in ‘vrintschap en

harmonie’ zouden inzetten tegen de vijand alsof er niets was gebeurd.107 Sweers had dit besluit een dag eerder bij zijn vertrek uit Vlissingen al vernomen en had zich dus enigszins voor kunnen bereiden op de aanstaande verzoening. Hij drukte Tromp de hand ‘hoe hart ’t ook voor mij viel, dog

prefererende den dienst van mijn vaderlandt boven mijn particuliere questie, die naa den zeetoght wel aff te doen sau sijn, soo Godt mij ’t leeven geliefde te sparen’108. Dit laatste was echter niet het geval, zoals Sweers junior op het moment van schrijven wist.

Verklaringen

Zowel Tromp als Sweers verzamelden verklaringen van officieren, kapiteins en bemanningsleden om hun zaak te bepleitten. De verklaringen ten behoeve van Sweers zijn vastgelegd in een officieel

103 Ibidem, 123. 104 Ibidem. 105 Ibidem. 106 Ibidem, 123-125. 107 Ibidem, 127. 108 Ibidem, 129.

(21)

21 document. Samen met de uitkomst van de visitatie van het schip en een opgestelde lijst van doden en gewonden zijn ze opgetekend door een zekere Steven Melon. Vervolgens zijn deze drie bewijsstukken gebundeld en uitgegeven als pamflet onder de titel Attestatie, Hoe sich den vice-admirael Isaac Sweers Gequeten heeft in de Zee-slag op den 14 Juny, 1673. Nevens de pertinente lysten Van de Schoten, Dooden en Gequetsten, die hy in de voorsz. Battallie heeft gekregen; als mede de Visitatie ende de valisatie van sijn Schip den Witten Oliphant.109 Sweers heeft de tekst gekopieerd in zijn missiven en er zijn meerdere gedrukte exemplaren overgeleverd.110

De Attestatie is gedrukt door Hieronymus Zweerts op de Dam, in de uitgeverij de Wackeren Hondt. Zoals de titel aangeeft bevat het document naast de attestatie lijsten van het aantal schoten, doden en gewonden die Sweers in de slag te verduren heeft gehad. Verschillende officieren, stuurlieden, schipper en bootsman gaven hun verloop van de situatie weer. Ze verklaarden dat zij sneller zeilden, dat Sweers had geprobeerd over te gaan op een ander schip en dat ze grote schade hadden geleden door toedoen van de Engelsen:

(…) als blijckt by de schooten in ons Schip/ en de kogels van ses-en-dertigh/ en acht-en-veertigh ponders noch in ’t Schip berustende/ soo dat wy depossanten verstelt staen/ dat van wandebvoir [wangedrag] berucht worden: alsoo ons weetens als het te hervatten stondt/ met geen bedenckelijcke middelen het soude konnen verbeteren.111

Met andere woorden: ze hadden alles gedaan wat in hun macht lag om de situatie te redden. Zo eindigden zij hun verklaring, opgesteld in de Witte Olifant op 20 juni 1673.

Het onderzoek van de gecommitteerde raad, aangesteld om visitatie te verrichten op het schip, volgde hierop. Cornelis Evertsz, Jan van Nes, Jan Dick en J. v. Wouw inspecteerden onder meer het bovenste, tweede en onderste dek. Ook het rondhout, touwwerk en zeilen werden onderzocht. Alle schoten die zij konden ontdekken werden zorgvuldig geturfd. ‘Beyde de stengen boven op ’t Dek leggende, d’eenen onbequaam geschoten, d’andere een sware schoot, doch kan bequaam gemaeckt worden’. Op deze uitzondering na viel er weinig te repareren. Over de zeilen meldden de heren: ‘’t Groot mars zeyl onbruyckbaar, en voorts alle de zeylen naer advenant seer reddeloos en aan stucken geschooten’.112 Kortom, het schip was compleet verwoest.

Tot slot werd een inventarisatie gemaakt van de doden en gewonden op de Witte Olifant. Net als de visitatie werd deze lijst op 18 juni opgesteld. Naast elf doden telde men vijftien

zwaargewonden, die op 16 juni naar Rotterdam waren gezonden. Ook staat vermeld waaraan zij verwondingen hadden opgelopen. Eén ongelukkige was verwond ‘aen beyde de beenen, met verlies

109 NL-HaNA, Admiraliteiten / Sweers, 1.01.47.16, inv.nr. 20. 110 Ibidem, inv.nr. 19.

111 Ibidem, inv.nr. 20. 112 Ibidem.

(22)

22 van een Knie-Schijf’, anderen hadden hun armen of benen in het geheel verloren. Aan boord

verbleven nog zeventien gewonden die ‘van de barbier worden gecureert’.113 De lijst bevestigde niet alleen de bloedige en wrede aard van een zeeslag, maar ook dat Sweers zich niet afzijdig had gehouden en het gevecht was aangegaan.

Ook aan de kant van Tromp verschenen documenten die de gang van zaken op 14 juni nog eens nader uiteenzetten. Maar liefst veertien verklaringen ten behoeve van zijn zaak zijn bekend en door Sweers zorgvuldig gekopieerd.114 Tromps bemanning vertelde uiteraard een ander verhaal. Zij benadrukten steevast dat zij de viceadmiraal aan loefzijde hadden zien liggen terwijl zij in volle strijd waren. ‘maar hij sagh het met goede ogen aen, latende […] ons en ons volck gelijck t’ gebleken is jammerlijck vermoorden’.115 Kapitein Cornelis Backer stelt in de daaropvolgende verklaring dat omdat Sweers geen actie ondernam, ‘wij onder malcanderen murmureerde ende seggende, den vice admirael moet doodt weesen’.116

Tromp zelf laat zich over de kwestie uit in zijn journaal. Enkele gedeeltes hiervan zijn

afgedrukt in Het tweede deel van ‘t ontroerde Nederland uit 1676 door Tobias van Domselaer.117 In dit werk, opgedragen aan Tromps vrouw, zette de auteur de krijgsverrichtingen van 1672 en 1673 uiteen. Ook in Tromps biografie, die verscheen in 1692 zijn brieven en gedeeltes uit Tromps journaals afgedrukt.118 Hierin besteedt de anonieme auteur veel aandacht aan het conflict en noemt Sweers zelfs onschuldig. Hij legt de situatie van Sweers uit en vervolgt dat ‘dit afwyken uit nood’ door Tromp en anderen als plichtverzuim werd aangezien, wat naderhand stof gaf om hem, ‘doch t’ onrecht’, te beschuldigen.’119 Kennelijk vond de auteur het hier geoorloofd om zijn hoofdpersoon in het ongelijk te stellen en de beschuldigingen af te doen als een vergissing.

Over 14 juni vermeldt Tromp in zijn journaal dat hij, na ’s ochtends krijgsraad te hebben gehouden aan boord bij De Ruyter, zich naar zijn schip de Gouda begaf en de ankers lichtte. De vijand deed hierop hetzelfde en beide vloten maakten zeil. Het Engelse eskader dat net als Tromp ook de voortocht had, voerde de blauwe vlag onder leiding van admiraal Spragge. Tussen vier en vijf uur raakten de schepen van Tromp en Spragge op dusdanige afstand en positie van elkaar dat het schieten kon beginnen. Beide partijen brachten elkaar enorme schade toe. Masten en zeilen werden geruïneerd, waarbij Tromp trots vermeldt dat hij het nodige ter plekke kon repareren, in tegenstelling tot zijn tegenstander.120

113 Ibidem.

114 Ibidem, inv.nr. 19. 115 Ibidem, inv.nr. 19, fo. 98. 116 Ibidem, inv.nr. 19, fo. 99.

117 Tobias van Domselaer, Het tweede deel van ’t Ontroerde Nederlandt, door de wapenen des konings van Vrankryk (Amsterdam 1676) 432-439.

118 Auteur onbekend, Leven en bedryf van den vermaarden Zeeheld Cornelis Tromp (Amsterdam 1692) 439-444. 119 Auteur onbekend, Leven en bedryf, 440.

(23)

23 Te midden van deze strijd zag hij Sweers op een afstand liggen. Kapitein Jan de Jong,

ingedeeld in het smaldeel van Sweers, probeerde tevergeefs zijn aandacht te trekken. Ook al gaf Tromp wel toe dat Sweers groot marszeil kapot geschoten was, hij achtte de schade verder niet ernstig:

Hy brasten daar en boven, zijn voor-mars-zeyl noch op de Steng, en bleef in zoodanigh postuur, met verscheyde Schepen van zijn Smaldeel, alzoo te Loefwaert leggen, daar Hy (naar ons oordeel) lichtelijk op den Vyandt, en voor ons Smaldeel had konnen afzakken, ja, dat meer is, wel konnen drijven, wat d’oorzake daar van is, konnen wy niet weten, en mach hy (zoo ’t hem doenlijk is) persoonelijk verantwoorden;121

Tromp benadrukt hier het zeer nalatige gedrag van zijn viceadmiraal. Vervolgens meldt hij hoe zwaar het aan boord van De Gouda was, dat zijn bemanning werd vermoord en alles kapot werd geschoten. Zelfs de admiraalsvlag kwam naar beneden, ‘waar in wy niet traagh waren om die weder op te rechten’. Nog steeds deed Sweers niets, maar ‘zijn dicht aanwezende Schepen, naar ’t scheen dat eerlijke luyden wilden zijn, quamen toen tot onzer hulp, naar ons afzakken’. Met hun hulp en dat van de andere eskaders maakten ze het de vijand dusdanig moeilijk dat deze zich terugtrok. Ergens tussen tien en half elf keerde Tromp met gemengde gevoelens terug naar Schoneveld. Enerzijds blij dat de vijand was verdreven, anderzijds teleurgesteld dat de Hollanders haar niet meer schade hadden kunnen toebrengen.122

Tromp schreef dat Sweers zich persoonlijk zou moeten verantwoorden. Toch gaf hij Sweers hier niet de kans toe. Op 15 juni was Sweers naar Tromp gevaren om, zoals gebruikelijk na een slag, rapport uit te brengen van zijn toestand: ‘dog dien heer weygerde mij te sien off te hooren, soodat weer naa boort gevaren ben.’123 Sweers zou pas de volgende dag tijdens de krijgsraad van 16 juni de reden hiervan begrijpen. Ondanks potentiële consequenties als de doodstraf deerde het Tromp blijkbaar niet om zonder ruggespraak een dergelijke beschuldiging te doen. Dit wijst op een mogelijk eerder conflict tussen Sweers en Tromp. Ook heeft dit soort gedrag Tromp in de literatuur een wraaklustig imago bezorgd.

Verhoudingen op de vloot

Het tijdperk van De Ware Vrijheid kwam in het rampjaar 1672 abrupt ten einde. De gebroeders De Witt werden door een woedende menigte gelyncht en Willem III werd op 4 juli aangesteld als

stadhouder. Als gezagvoerder over de vloot voerde hij ingrijpende veranderingen door. In het voorjaar van 1673 verving hij vijf kapiteins die De Ruyter had aangesteld door kapiteins van zijn eigen

121 Ibidem, 438. 122 Ibidem.

(24)

24 keuze.124 De functie van luitenant-admiraal ging definitief naar Cornelis Tromp, een toegewijd

orangist. Op dat moment had Tromp zeven jaar lang noodgedwongen aan wal gebivakkeerd vanwege een hoogopgelopen ruzie met De Ruyter in 1666. De Ruyter zag hem liever niet terugkeren, maar dankzij bemiddeling van de prins kon Tromp uiteindelijk zijn oude functie oppakken.125

Ook tijdens de Derde Engelse zeeoorlog liepen ruzies en spanningen hoog op, net als in voorgaande oorlogen. Na de slag bij Solebay bijvoorbeeld op 7 juni 1672 beschuldigde schout-bij-nacht Jan den Haen vijf gezagvoerders van lafheid. Jacob Benckes, één van de aangeklaagden, zou zich in de strijd afzijdig hebben gehouden. Sweers bleef hier voor zover bekend buiten: viceadmiraal Volkert Schram uit hetzelfde eskader als Sweers was wel één van de vijf.126 De zaak werd ingebracht in de krijgsraad. Volgens De Ruyter speelden er ‘passien’ en was er geen gegronde reden voor de aanklacht.127 Het definitieve vonnis van 21 september luidde dat iedereen werd vrijgesproken.128

Den Haen, die op goede voet stond met Tromp, uitte wederom beschuldigingen na de tweede slag bij Schooneveld. Samen keerden zij zich niet alleen tegen Sweers, maar ook tegen viceadmiraal Jan de Liefde. Over de inhoud van de aanklacht tegen De Liefde is niets bekend. De Ruyter vermeldt in zijn journaal dat op 19 juni 1673 de krijgsraad werd ontboden naar aanleiding van Tromp en Den Haen die aanklachten hadden geuit tegen Sweers ‘en oock ieets (sic) tegen den vys-amyrael Jan de Lyefde, dat maer houde vrocken schijnen te wesen’129. Hiermee bedoelde de Ruyter dat, evenals bij Solebay een jaar eerder, de aanklachten volgens hem voortkwamen uit oude wrokgevoelens in plaats van gegronde redenen. De zaak van De Liefde werd net als die van Sweers uitgesteld.

Volgens Prud’homme van Reine wilde Tromp, die nog maar kort terug was op de vloot, oude rekeningen vereffenen.130 Een nieuwsbericht van 19 juni 1673 vermeldt dat officieren van de

Rotterdamse admiraliteit niet over Tromp te spreken waren ‘omdatt hie so seer bi de vloett raesde en de goede officieren gedachte onder de voutten te brengen’.131 Hij trachtte kortom de goede officieren zwart te maken: wellicht doelde de schrijver van het bericht op Sweers of De Liefde. Ook in de moderne literatuur wordt Cornelis Tromp niet gekarakteriseerd als een plezierig mens. Hij zou een egoïstisch, eigenwijs, rancuneus, onbesuisd en ijdel karakter hebben gehad.132 Hij was bij veel schandalen en complotten betrokken, zoals de moord op de gebroeders De Witt waar hij mede

124 De Vries, Verzwegen zeeheld, 146.

125 Prud’homme van Reine, Rechterhand van Nederland, 257. 126 De Vries, Verzwegen zeeheld, 142.

127 Ibidem, 143. 128 Ibidem, 144.

129 Bruijn, De oorlogvoering, 62.

130 R. Prud’homme van Reine, Schittering en schandaal. Biografie van Maerten en Cornelis Tromp (Amsterdam 2001) 322.

131 H. T. Colenbrander, Bescheiden uit vreemde archieven omtrent de groote Nederlandsche zeeoorlogen 1652-1676, Tweede deel 1667-1676 (Den Haag 1919) 274.

132 R. Prud’homme van Reine, ‘Op zijn paasbest. De Nederlandse zeeofficier uit de zeventiende eeuw geportretteerd’ in: L. M. Akveld e.a. ed., In het kielzog. Maritiem-historische studies aangeboden aan Jaap R. Bruijn bij zijn vertrek als hoogleraar zeegeschiedenis aan de Universiteit Leiden (Amsterdam 2003) 395-408, aldaar 407; Hellinga, Zeehelden, 143.

(25)

25 verantwoordelijk voor wordt gehouden.133 Toch genoot Tromp destijds onder het volk een enorme populariteit, met name dankzij zijn geliefde vader Maerten Harpertszoon Tromp.

Een voorbeeld van ‘wrok’ die Tromp ten opzichte van Sweers gekoesterd kan hebben was vanwege het buitgemaakte zilverwerk in de Vierdaagse zeeslag in 1666. Sweers en Tromp kregen de gelegenheid om het schip de Royal Prince van de Engelse viceadmiraal Ayscue buit te maken. Sweers zou het kostbare servies, althans in de ogen van Tromp, hebben ‘ingepikt’.134 Voor Tromp zouden geen kostbaarheden meer over zijn gebleven en tot overmaat van ramp beval de Ruyter hem om de Royal Prince te verbranden. In de literatuur wordt vaak vermeldt dat Tromp altijd wrok bleef houden over deze affaire, zowel tegenover Sweers als de Ruyter.135

Drijfveren en motieven blijven speculatief, maar jaloers gedrag was volgens Van Deursen onvermijdelijk op de vloot. Er waren slechts enkele plekken aan de top als vlagofficier te vergeven en de weg hiernaartoe ging altijd ten koste van anderen.136 Volgens Sweers probeerden ‘sommighe’ van Tromps aanhangers, ‘hoewel op seer oneerlijke wijsen, sig […] in onse becledende poste in te dringen en dus de voet te lighte’.137 Het zou goed kunnen dat Sweers hiermee Den Haen bedoelde. Hij zou een probleem met Sweers gehad kunnen hebben omdat hij tijdelijk de rang van viceadmiraal mocht voeren tijdens Sweers’ afwezigheid. Bij Sweers’ terugkomst in de vloot moest hij deze functie weer afstaan.

De verdeeldheid leek ook te bestaan tussen orangisten – Den Haen en Tromp – tegenover staatsgezinde lieden zoals De Ruyter en Sweers. Volgens Prud’homme van Reine was Sweers ‘duidelijk veel minder oranjegezind dan de meeste van zijn collega’s’.138 Expliciete aanwijzingen hiervoor ontbreken echter. Over 17 juni staat in Sweers’ journaal dat er niets is gepasseerd, behalve dat ‘Den admiraal en sijne cabale lustigh doende zijnde om wat verclaringe tegens mij in te

winnen’.139 Aangezien hij het woord ‘cabale’ gebruikt, een term die verwijst naar de oranjegezinde achterban van Tromp, en zij aanklachten tegen hem hadden geuit, zal hij hier geen onderdeel van hebben uitgemaakt. Hoe dan ook, Tromp en Den Haen schroomden niet om vermeende tegenstanders, in dit geval Sweers en De Liefde, onderuit te halen.

Persoonlijk leed

Sweers uitte zijn verontwaardiging niet alleen in zijn journaal, maar ook in brieven aan de autoriteiten. Vanuit Vlissingen, waar zijn schip werd gerepareerd, schreef hij op 24 juni achtereenvolgens aan prins Willem III en raadpensionaris Fagel ter verdediging van zijn zaak. Aan beiden voegde hij een kopie

133 Prud’homme van Reine, Schittering en schandaal, 10. 134 Ibidem, 256.

135 Hellinga, Zeehelden, 147; Prud’homme van Reine, Schittering en schandaal, 256; Prud’homme van Reine, Rechterhand van Nederland, 257; Sigmond en Kloek, Hollands glorie, 132.

136 A. T. Van Deursen, Plain lives in a Golden Age. Popular culture, religion and society in seventeenth-century Holland (Cambridge 1991) 78.

137 Bruijn, De oorlogvoering, 129. 138 Prud’homme van Reine, Sweers, 86. 139 Bruijn, De oorlogvoering, 123.

(26)

26 toe van zijn verzamelde attestaties en de rapporten van de krijgsraad. Sweers moest zijn zaak in de brief aan de prins op een voorzichtige manier bepleitten, gezien diens goede verstandhouding met Tromp. Toch voelde Sweers zich ‘eer- en amptshalve’ genoodzaakt de prins te adresseren. Vooral in deze ‘dangereuse tijden’ vond hij het ongehoord dat hij zo schandelijk werd behandeld. Hij verzocht de prins om de zaak af te doen ‘als tot reparatie van mijn eer, die door de enorme precipitantie van meergemelte Hr. Lt. Admirael Tromp, seer is geledeert’, oftewel gekwetst.140

Sweers’ emoties en boosheid zijn voelbaar. In de brief aan Willem III uitte hij zijn

verontwaardiging over de gang van zaken, zoals dat Tromp hem ‘nadat ik te voren in sijn schip was gecomen om raport te doen mij verachtelijk sonder te zien offte te willen spreeken had doen wegh varen’.141 Zijn gedrag op 14 juni schoot volgens hemzelf in niets tekort. Hij had het niet beter kunnen doen, ‘gelijck wel wenschte den vijandt selffs bij tyde en wijle mochte getuijgen’.142 Vervolgens benadrukt hij zijn goede staat van dienst. Meer dan twintig jaar had hij zich nu ingezet voor het vaderland, achtereenvolgens als kapitein, schout bij nacht en viceadmiraal, zonder ooit een smet op zijn naam te krijgen. Hij kon dus niet anders dan concluderen dat Tromps beschuldigingen

voortkwamen vanuit ‘een verbitterden haedt ende andere insichten, des noots sijnde naerder te deduceren’.143

Sweers maakt hier duidelijk dat de aanklachten voortkwamen uit haat en andere redenen. Indien nodig was hij bereid om uit te leggen waar hij op doelde. Wraak voor Ayscue? Helaas gaat hij er niet verder op in. Hij vervolgt dat Trompsattestaties zouden zijn afgelegd door kapiteins die gezien Tromps functie niet hadden durven weigeren. Enerzijds kan dit als onvoorzichtig worden opgevat: hij bekritiseerde iemand met wie Willem III een uitzonderlijk goede band had. Anderzijds onthield hij ondanks zijn boosheid wie hij voor zich had en bleef hij beleefd. Hij benoemt de goede band die Tromp en de prins onderhielden zonder deze te bekritiseren of te bagatelliseren. In plaats daarvan sprak hij de prins aan op zijn geweten. Hij verwachtte van de machthebber dat hij in deze zaak de waarheid boven zijn persoonlijke relaties zou stellen:

Echter en kan mij niet inbeelden dat u hoogheijt als de waerheijt ende gerechtight. Lieff sijnde, soude willen gedoogen, dat ijmant door sijn E. particuliere haet offte ander

inconvenient, soude onder druckt en voor de gemeene man voor infaem geacht en gereputteert worde.144

140 NL-HaNA, Admiraliteiten / Sweers, 1.01.47.16, inv.nr. 19, fo. 110. 141 Ibidem.

142 Ibidem. 143 Ibidem. 144 Ibidem.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

CAPD-D: Cornell Assessment Pediatric Delirium; COSMIN: Consensus-based Standards for the Selection of Health Measurement Instruments; DSM: Diagnostic and statistical manual of

2 Het betreft de briefwisseling tussen Margaretha Turnor en haar echtge- note Godart Adriaan van Reede en de brieven van hun secretaris Door- slagh aan Van Reede in Het

Ligging: lijn FM niket 64. De vegetatie wordt gevormd door foengoe en savanne- houtsoorten. Humosi- teit O; konsistentie bros.. 1Q.:Bodemeenheid: Droge tot voèhtige,

gaafheid/herkenbaarheid belang van het object wegens de materiële, technische, constructieve en/of architectonische gaafheid en/of herkenbaarheid. 3 1,0 3,0 Het object is goed

mais ne pouvant scauoir ou estoit le quartier de S.A. auec aucune certitude, je me tins la sur la rue; une assez jolie fille que les dragons vouloyent emmener avec une autre

Maar een multivariate analyse van een batterij morfologische kenmerken leverde niet de verwachte drie groepen op, twee van beide oudersoorten en een derde er tussenin voor de

Constant van Wessem, Koning-Stadhouder Willem III.. Ditmaal kan hij een succes boeken. Met een numerieke overmacht, 120.000 man, tegenover den hertog van Villeroy,

Meerdere aanwijzingen voor een initiatie komen naar voren in de film, zoals de rituele maaltijd in een sfeer van gelijkheid tijdens Willards briefing; de copieuze maaltijd bij