• No results found

Spreken met één stem: hoe een lokale ontwikkelingsorganisatie boerenhuishoudens in Guatemala ondersteunt

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Spreken met één stem: hoe een lokale ontwikkelingsorganisatie boerenhuishoudens in Guatemala ondersteunt"

Copied!
135
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

SCR 7993

Spreken met één stem

hoe een lokale ontwikkelingsorganisatie boerenhuishoudens

in Guatemala ondersteunt

(2)

Bushuis

Bibliott°H:Hé ·'

WORDT NIET

UITGIHJlE~W

"Spreken met één stem"

hoe een lokale ontwikkelingsorganisatie boerenhuishoudens in

Guatemala ondersteunt

Catelijne van de Casteel

catelijne76@hotmail.com

Doctoraalscriptie Culturele Antropologie

Universiteit van Amsterdam

Begeleider: Loes Schenk-Sandbergen

Amsterdam, oktober 2002

(3)
(4)

Ze weven mijn gedachten blote voetjes die lieflijke glimlach

gitzwarte ogen Ik nestel mij

in aroma van knetterend vuur waar tortillas leven worden

Ik voel warmte voorde Maya

Ze blijven hun wortels beademen met diepe wijsheid

Ik ben stille getuige van een volk

gelovend

dat het leven zal overwinnen

een gedicht van

My

Catry

(5)
(6)

Voorwoord

"Hoe was het ?" Veel mensen stelden mij deze vraag na terugkeer uit het veld. In het kader van mijn studie Culturele Antropologie bracht ik vijf maanden door op het platteland van Guatemala. Maar op een vraag als deze is geen eenduidig antwoord mogelijk. Het uitvoeren van antropologisch leeronderwek is een ervaring die met geen andere te vergelijken valt. Dit geldt evenzeer voor het schrijven van een doctoraalscriptie. Hoewel het zeer verschillende processen zijn, laat geen van beide zich gemakkelijk omschrijven. Het was dan ook van alles: leerzaam, moeizaam, interessant, pijnlijk, verhelderend, frustrerend, zinvol, confronterend, verhelderend en nog veel meer. Voor herhaling vatbaar ? Onderzoek doen zeker. Ooit zou ik graag meer ervaring opdoen en het leerproces voortzetten. Met nieuw verworven inzichten, andere methoden en geslaagde technieken. De totstandkoming van een scriptie is een eenzame aangelegenheid gebleken. Heel wat zitvlees rijker, laat ik de wetenschappelijke rapportage voorlopig even voor wat die is.

Vóór u ligt "Spreken met één stem: hoe een lokale ontwikkelingsorganisatie boerenhuishoudens in Guatemala ondersteunt". Het veldwerk had plaats tussen september 2000 en maart 2001. De

bevindingen uit de praktijk vormen de basis voor de scriptie. Een praktijk in het teken van een

gemeenschap van Indiaanse boerenfamilies. Hun praktijk is er één van keihard werken. Op het land, in

de milpa1, in de bossen. In deze gemeenschap speelt de Asociación Chajulense Va'! Vaq Quyol een

belangrijke rol in het dagelijks leven. De vereniging levert koffie onder de "eerlijke handelsvoor-waarden" van de Stichting Max Havelaar. Behalve een betere prijs krijgen de koffieboeren ook de kans op verdere ontwikkeling. De Asociación werkt met een aantal andere projecten Het keurmerk Max Havelaar heeft een grote impact op het leven in dit inheemse bergdorp in Centraal Guatemala. En juist die impact wilde ik vangen. Naar mijn idee is dit redelijk gelukt, maar het oordeel is aan de lezer.

Gedurende anderhalf jaar hebben veel mensen me gesteund om de scriptie tot een goed einde te brengen. In de eerste plaats mijn begeleidster Loes Schenk, die me door alle twijfel en obstakels heen heeft geholpen. Met haar positieve houding en deskundigheid wist ik mijn zelfvertrouwen toch telkens weer terug te vinden. Het uitwisselen van ervaringen met medestudenten van de scriptiegroep maakte de afzondering minder eenzaam. Dus: Ilse, Marcella, Adrie, Saar, Shanti, Annette, Aphra, Sonja, en Anniek, bedankt ! Mijn broer Camiel, die me voorging op de lange weg van het scriptieschrijven, heeft me zowel inhoudelijk als broederlijk voortdurend gesteund. Ook mijn ouders stonden steeds voor me klaar, hen wil ik hartelijk danken voor alle hulp en advies. Goede vrienden en vriendinnen wisten veel geduld met me op te brengen. Inez, Tessa, Floor en Mirjam wil ik in het bijzonder bedanken voor hun begrip en vertrouwen. Ook Orie heeft me geholpen met zijn eindeloze optimisme. Daarnaast is het Guatemala Komitee Nederland (GKN) mij zeer goed van dienst geweest met literatuur en verstand van zaken. Ook de Stichting Max Havelaar ben ik erkentelijk voor het contact leggen met de Guatemalteekse partnerorganisatie. Tot slot gaat mijn dank uit naar Frans van der Hoff, die zich sinds jaar en dag inzet vóór en mét de koffieboeren in het Mexicaanse Oaxaca.

1

(7)
(8)

Inhoudsopgave

1.

Inleiding

1

1.1.

Motivatie onderzoek · 1 1.2. Hoofdvraag

4

1.3.

Het veldwerk 4

1.3.1.

Onderzoeksmethoden

11

1.4.

Opbouw van de scriptie

12

2.

In

naam van ontwikkeling

14

2.1.

De "graaicultuur"

15

2.2.

Globalisering onder de loep

15

2.3.

Geboden tegenwicht

21

2.4.

Fair trade

23

2.5.

Empowerment door fair trade ?

26

3.

Ter plaatse

27

3.1.

Land van de eeuwige lente ?

27

3. l.1

Apartheid als norm

28

3.2.

La Violencia: gevolgen van de oorlog

31

3.2.1.

NuncaMás

36

3.2.3.

Levensverhaal Francisco Cuplaj Santiago

37

3.3.

Chajul: een historische impressie

41

4.

De

Asociación Va 'l Vaq Quyol

45

4.1.

Guatemalteekse koffiepraktijken

45

4.2.

De Asociación: ontstaan uit wanhoop

48

4.3.

De huidige Asociación

48

4.3.1.

Organisatiestructuur

51

4.3.2.

Lidmaatschapsvoorwaarden

53

4.4.

Partnerschap met Max Havelaar

54

5.

Café Orgánico:

het koffieproject van de

Asociación

58

5.1.

Structuur en regelgeving

59

5.2.

Fair trade: wat betekent het voor de boeren?

61

5.3.

De positie van vrouwen 62

5.4.

Het verwerkingsproces van koffie

64

5.5.

De positieve impact van het project

66

5.6.

De nadelen van het project

68

5.7.

Café Ixil

73

(9)
(10)

6.

Overige projecten van de Asociación

6.1. Centro de Desarrollo

6.1.1. Educatie

6.1.2. Projectbeschouwing

6.2. Tejidos y Artesanias

6.2.1. Vrouwen en hun werk

6.2.2. Levensverhaal Juana Caba Caba 6.2.3. Projectbeschouwing

6.3. LaEmisora

6.3.1. De stem van de gemeenschap 6.3.2. Projectbeschouwing

7.

Conclusies en Aanbevelingen

7 .1. De Asociación en empowerment

7.2. Naar een globalisering van onderaf

Literatuur

Summary

78 78 79 82 83 84 88 92 93 94 96

98

98 102 105 111

(11)
(12)

Kaart Guatemala

1. l><cán 2. Cha)ul 3. NebaJ 4. Cotzal 5. Uspantán 6. Panzós 7. Quetzaltenango Et Pe1P.n 8. Champerlco 9. l><lmché 10. Comalapa 11. Esculntla 12. Santa Lucia 13. San José 14. Gluatemala·Stad

Guatemala in departementen

(bron: GKN, 1980, p.6)

(13)
(14)

1: Inleiding

1. 1. Motivatie

Het idee was er. Heel globaal, weliswaar, maar: het wás er. Maanden voor aanvang van het

leeronderzoek seminar wist ik ongeveer wat ik wilde gaan doen. Dat het thema "eerlijke handel" een groot aandeel zou krijgen in mijn onderzoek, stond vast. En dat het land van bestemming Guatemala zou worden, ook. Maar een concreet onderzoeksvoorstel had ik nog niet.

De plannen begonnen serieus vorm te krijgen toen mijn oog viel op een artikel in het

Max

Havelaar Nieuws (maart 2000). De titel alleen al sprak tot de verbeelding: "Indianen uit Guatemala spreken met één stem". Het artikel verhaalde over één van de handelspartners van Max Havelaar: de boerenverenigingAsociación Va'! Váq Quyol, in het Guatemalteekse hoogland. De schrijfster van het stuk, Rineke van Houten, legt vooral nadruk op de positieve invloed die de vereniging zou hebben op de gemeenschap als geheel. Na een samenvatting van het ontstaan van de organisatie, de problemen en terreur van het gewapend conflict, de schrijnende armoede in de regio, de verwoesting en de

wederopbouw van de Asociación en de vooruitgang die sindsdien geboekt zou worden, concludeert van Houten dat de vereniging: """ruim tien jaar na de oprichting is uitgegroeid tot een gezonde belangenclub voor de hele streek" (p.7). Het artikel had mijn nieuwsgierigheid gewekt en mijn enthousiasme doen ontwaken. Ik wilde met eigen ogen zien hoe die "belangenclub" te werk gaat. En vooral: wie de mensen zijn die al dat werk doen, en hoe zij dat zelf ervaren. De ("eerlijke")

koffiehandel door de ogen van de koffieboeren zelf, dus. Zo werd het idee geboren om af te reizen naar Chajul, hoog in de bergen van Centraal Guatemala. Om aldaar onderzoek te gaan doen naar het wel en wee van de kleine koffieboeren, verenigd in de Asociación Chajulense Va'/ Váq Quyol. In het Ixil staat dit voor "Spreken met één stem".

De regio: waarom Guatemala

?

Naar mijn mening wordt de onderzoeksbestemming omgeven door cultuurspecifieke waarden, normen en gebruiken. Die zijn onherroepelijk van invloed op het verloop van het onderzoek, want de context wordt voor een groot deel bepaald door de omgeving. Ook mijn keuze voor Guatemala als

onderzoekslocatie is dus bepalend geweest voor de uitkomst.

Als student kun je je nog zo hebben ingelezen in het onderwerp, in het veld kom je onvermijdelijk voor verrassingen te staan. En dan zul je, zoals ook in mijn geval, je vooropgezette onderzoeksmethoden moeten herzien. Je gedegen voorbereiden op het veldwerk is dan ook maar tot op zekere hoogte mogelijk, tenzij je de gekozen regio goed kent. Traditiegetrouw wordt het

(15)

Wat dat betreft is het mijne geen uitzondering. Maar steeds vaker zien we aspirant antropologen zich richten op de eigen, bekende samenleving. Hoewel het misschien minder avontuurlijk en zeker meer bewolkt is, valt voor deze ontwikkeling wel wat te zeggen. Want de tijd die het kost om enigszins thuis te geraken in een volslagen vreemde omgeving, heb je tijdens een eerste onderzoeksperiode eigenlijk niet.

Toch heb ik ervoor gekozen mijn onderzoek in Guatemala uit te voeren, om verschillende redenen die ik hieronder beschrijf. Het onderwerp dat hier centraal staat, beperkt zich echter niet tot de grenzen van Mexico, Honduras en El Salvador. Zoals geschetst wordt in hoofdstuk 2, speelt de positie van de Westerse wereld een belangrijke rol in mijn betoog. Al met al is dit onderzoek dus gebaseerd op de bevindingen uit het veld, tegen de achtergrond van de samenleving waar ik zelf vandaan kom. Het is hierom dat ik ook inga op de rol van mijzelf als onderzoeker. Want had ik mij als Senegalees of Chileen de rol van onderzoeker aangemeten, dan was de uitkomst ervan anders geweest dan dat die nu is, door mijn Nederlandse afkomst. Was ik een man geweest, dan was mijn onderzoekservaring weer heel anders verlopen. Op de rol van mijn persoon in het verloop van het veldwerk, kom ik terug in paragraaf 1.3.

Weinig landen zijn zo veel onderzocht als Guatemala. In het bergrijke hoogland zijn tal van Indiaanse dorpen en gemeenschappen bestudeerd, met name door sociaal wetenschappers. De fascinatie voor het land komt voort uit verschillende factoren. Zo heeft Guatemala het grootste Maya bevolkingspercentage van alle landen in Midden-Amerika. De rijke geschiedenis en de authentieke cultuur spreken tot veler verbeelding. Helaas zijn het diezelfde inheemsen die decennialang -om niet te zeggen eeuwenlang- onderdrukt en uitgebuit zijn.

Mijn interesse in Guatemala werd gewekt door een belangrijke gebeurtenis in 1992. De ogen van de wereld waren toen heel even op het Midden-Amerikaanse land gericht. Eindelijk, want voorheen was vooral het Westen nogal geneigd de andere kant uit te kijken. De leefsituatie van de Guatemalteken was erbarmelijk en de mensenrechten werden op grote schaal geschonden. Terwijl het land gebukt ging onder een bloedige burgeroorlog, was de berichtgeving in de Westerse media uiterst beperkt. Maar in 1992 was daar opeens Rigoberta Menchu 1• Een Guatemalteekse, een vrouw en

bovenal: een Indiaanse. Aan haar werd de Nobelprijs voor de Vrede toegekend. Een symbolische gebeurtenis in meer dan één opzicht. Als voorvechtster van de rechten van de mens in een land waar racisme de norm is, trad Rigoberta Menchu uit de anonimiteit. Voor de Indiaanse bevolking "het beste

nieuws dat ons overkomt in vijfhonderd jaar" (Keulen: p.5). Vijf eeuwen nadat Columbus voor het

eerst voet op Amerikaanse bodem zette, werd een strijdster voor de rechten van de inheemse

1

Een paar jaar later ontstond een controverse rond Menchu. De Amerikaanse onderzoeker David Stoll weerlegde een aantal dramatische gebeurtenissen zoals de Indiaanse die in haar autobiografie beschreven had. De aantijgingen aan het adres van Menchu hebben echter geen invloed gehad op mijn aanvankelijke reden me in Guatemala te verdiepen.

(16)

bevolking beloond met een internationale onderscheiding. Van de kant van de legerofficieren en de Guatemalteekse politici kwamen echter niet zulke enthousiaste reacties.

Door met de gruwelen van "het gewapend conflict" naar buiten te treden, bezorgde Menchu hen een slechte naam. Zij bestempelden haar dan ook als "propagandiste van de guerrilla". Twee belevingswerelden botsten. En daarvoor was het hoog tijd.

Guatemala kenmerkt zich ook nu nog door apartheid (zie paragraaf 3.1.1).Terwijl meer dan de helft van de bevolking bestaat uit oorspronkelijke Maya-Indianen, de indigenas, wordt het land

geregeerd door een kleine maar machtige elite. De ladinos zijn de nazaten van de Spaanse veroveraars, en zij zijn het die voor het grootste deel de dienst uitmaken. Maar liefst 84% van de inheemse

bevolking leeft onder de armoedegrens, en wordt stelselmatig gediscrimineerd. Natuurlijk zijn er ook vele (kans )arme ladinos. Maar zij ondervinden in veel mindere mate de geïnstitutionaliseerde

onderdrukking waarmee hun Indiaanse landgenoten elke dag te kampen hebben.

De bloedige burgeroorlog, die het land 36 jaar lang in haar greep hield, heeft massaal slachtoffers geëist onder de burgerbevolking. Hoewel het heette een conflict om land te zijn, was de etnische afkomst van de mensen reden genoeg om vermoord te worden. In paragraaf 1.3 kom ik terug op de ingrijpende nasleep van het gewapend conflict, die ook doorklinkt in de projectbeschrijvingen (hoofdstukken 5 en 6).

De Nobelprijs voor Rigoberta MenchU haalde Guatemala weliswaar even voor het voetlicht. Maar verder toonde de internationale politiek bitter weinig interesse. Na het lezen van MencM's biografie, verontwaardigde mij dit des te meer. Anderzijds maakte het me ook benieuwd naar de vastberadenheid van de indigenas om zich staande te houden temidden van alle ellende die zij

(hebben) doorstaan en de tegenwerking die zij ondervinden. Ik combineerde mijn ideeën over eerlijke handel met mijn interesse in de inheemse bevolking van Guatemala. Ik besloot te gaan onderzoeken hoe, in een steeds meer globaliserende wereld, een lokale gemeenschap zich redt, met behulp van fair trade.

Deze veel bejubelde manier van alternatieve handel weet bij de kritische consument een gevoelige snaar te raken. Omdat ik mijzelf ook reken tot die groep, vond ik het vanzelfsprekend om het concept zelf eens kritisch onder de loep te nemen. Want wat is fair trade nou eigenlijk? Wat betekent het in de praktijk ? En bestaat de zogenaamde meerwaarde uit méér dan alleen economisch voordeel?

(17)

1.2. Hoofdvraag

In dit leeronderzoek heb ik me laten leiden door de volgende hoofdvraag:

Hoe en in welke mate ondersteunt de "Asociación Va'l Vaq Quyol" in Chajul haar leden, vooral koffieboeren, én andere kansarme groepen op sociaal, economisch en politiek terrein ?

Deze vraagstelling impliceert een scriptie met een beschrijvend karakter. Stapsgewijs werk

ik

in naar een antwoord toe op bovengenoemde hoofdvraag. Uit de hoofdvraag vloeien vanzelfsprekend subvragen voort, zoals:

- hoe ervaren betrokkenen hun rol

in

de fair trade ?

- in hoeverre is er sprake van participatie van leden in de besluitvorming ?

- hoe zit het met de genderverhoudingen en de positie van vrouwen in de organisatie ?

- vormt de organisatie een "tegenkracht" tegen de globaliseringstendentie (zie hoofdstuk 2), waarin de kloof tussen rijk en arm verbreed in plaats van versmald wordt ?

- worden de meest kwetsbare (koffie)boeren werkelijk bereikt en ondersteund door de organisatie ?

- hoe verloopt de communicatie tussen het bestuur en de leden ?

Dit zijn voorbeelden van subvragen die voortkomen uit de hoofdvraag. Gaandeweg komen we meer vragen tegen die van toepassing zijn op de case van de Asociación. De breedte van bovengenoemde hypothese heb ik bewust gehanteerd, omdat het ruimte schept voor een uitgebreide belichting van de rol die de Chajuleense Asociacion speelt in de gemeenschap. Met "de gemeenschap" bedoel ik niet alleen het dorp Chajul. Gemeenschapszin reikt voor de Ixiles die het gebied bevolken veel verder dan de grenzen van de eigen woonplaats, zoals we vanaf hoofdstuk 3 zullen zien. Zoals zal blijken heeft de

Asociacion een dubbele functie: naast werkgever is zij katalysator om het proces van empowermenr

(zie paragraaf 2.5) te initiëren en stimuleren, daar zij werkt aan economische, sociale en politieke ontwikkeling voor de gemeenschap.

1.3. Het veldwerk

Met de bovengenoemde hoofdvraag is de scriptie grotendeels gebaseerd op het veldwerk. Bevindingen uit het veld zetten dan ook de toon in deze scriptie. De casestudie van de Asociación staat in dit onderzoek centraal. Ik leg bewust de nadruk op de bevindingen uit de praktijk, want de werkelijkheid is vaak niet in theorieën te vatten.

(18)

Toen ik in Guatemala arriveerde, ben ik niet direct aan het veldwerk begonnen. Althans, niet bewust. Na een paar weken Spaanse taallessen te hebben gevolgd en bij een familie in de stad Quetzal-tenango te hebben ingewoond, vertrok ik naar de Cuchumatanes; het hooggebergte van Guatemala. Medio oktober arriveerde ik op mijn onderzoeksbestemming: Chajul. Het onderzoek kwam traag op gang, althans voor mijn gevoel destijds. Later besefte ik dat het eigenlijke veldwerk al begonnen was zodra ik bodem zette op Guatemalteekse bodem. Dit is één van de zaken die ik heb geleerd tijdens deze eerste ervaring als wetenschappelijk onderzoeker.

Hoewel ik het veldwerk in Guatemala zogezegd beschouw als basis van deze scriptie, besef ik dat ditzelfde veldwerk het onderzoek beperkt. Want een paar maanden verblijven in een samneleving die voorheen totaal onbekend was, kan nooit voldoende zijn. Voor de wetenschap is antropologisch onderzoek naar mijn mening nooit "af''. Want waar het gaat om interpretaties van menselijk handelen, is subjectiviteit onvermijdelijk. De persoon van de onderzoeker is wel degelijk van invloed op de waarnemingen. Geen enkele buitenstaander kan in een dergelijk kort tijdbestek doordringen tot het hart van een cultuur. Een cultuur hangt aan elkaar van ongeschreven regels, patronen en weetjes, die voor de vreemdeling welhaast niet te doorgronden zijn. Antropologisch onderzoek blijft dan ook voor een deel giswerk, zoals James C. Scott stelt: "Only a knowledge of the culture, the shared

understandings, of the actor and his or her observers and confederates can begin to teil us; and even then we must allow for possible misunderstandings" (1985, p.45).

In mijn onderzoeksontwerp richtte ik me op de kleine koffieboeren die aangesloten zijn bij de

Asociación Va'll Váq Quyol. Wat mij vooral intrigeerde, was hoe de mensen zélf hun rol in de

"eerlijke handel" ervaren. Wat het voor hen, als inheemse gemeenschap3 van Maya-Ixiles, betekent om samen te werken met Max Havelaar. Daarbij veronderstelde ik een zekere mate van toegevoegde waarde die deze handelsovereenkomst met zich mee zou brengen. Behalve de meerprijs voor de koffie verwachtte ik ook een bepaald (groeiend) bewustzijn aan te treffen bij de boerengezinnen. De

economische gevolgen van de "eerlijke handel" boeiden me niet zozeer. Het waren de neveneffecten waar mijn interesse in de eerste plaats naar uit ging: de sociaal-maatschappelijke invloed van de samenwerking met Max Havelaar. Ik vroeg me af of de boeren in kwestie bijvoorbeeld meer

betrokken waren geraakt bij de gemeenschap door het lidmaatschap van de Asociación. Of en hoe zij anders waren gaan denken over de toekomst, scholing, de lokale politiek. En of ze optimistischer geworden waren sinds de deelname aan deze manier van handel drijven. Kortom, ik wilde weten wat de invloed is van de samenwerking met Max Havelaar op een groep van kleine koffieproducenten. Met die gedachte ben ik me gaan oriënteren op mijn onderzoek. Ik stelde vragenlijsten op vol

3

In de wetenschap is "gemeenschap" een omstreden begrip. In verschillende cultuurspecifieke contexten kan het uiteenlopende betekenissen hebben. In Chajul viel mij direct op dat men voortdurend spreekt in termen van "de

gemeenschap". Op mijn vraag wat dit nou precies omvat, werd verbaasd gereageerd, omdat de term zo vanzelfsprekend is voor de Chajulenen. In deze scriptie wordt met "de gemeenschap" gedoeld op de betekenis die men er in het veld aan geeft: het totaal van inwoners van het Ixil gebied. Oók de Maya's die tot andere etnische groepen behoren én de weinige ladinos in

het gebied horen er toe. Mannen, vrouwen, kinderen: gezamenlijk vormen zijn "de gemeenschap". In paragraaf2.3 ga ik verder in op de gemeenschapszin die naar mijn idee kenmerkend is voor de indigenas.

(19)

aannames en verwachtingen die, naar later bleek, louter gebaseerd waren op mijn eigen manier van denken.

In het veld bleek echter al snel dat veel van mijn vragen niet aansloegen. Ze gingen over denkbeelden, verwachtingen en toekomstperspectief. Zaken die nauwelijks bespreekbaar waren in de Chajuleense context. De kleine koffieproducenten houden zich niet bezig met toekomstverwachtingen, want zij leven in het hier en nu. Hun dagelijkse realiteit bestaat uit keihard werken, om hun gezin en zichzelf staande te houden. Een vraag als "hoe ziet u uw positie als koffieproducent op de

wereldmarkt", was dan ook niet van toepassing. De mensen met wie ik als veldwerker gesproken heb, houden zich niet bezig met dit soort vraag-stukken. Dat kunnen zij zich simpelweg niet veroorloven.

In de meeste gevallen bleek het financiële voordeel van de samenwerking met Max Havelaar wel de reden om deel te nemen, in tegenstelling tot wat ikzelf aanvankelijk dacht. In mijn optiek was de meerprijs voor de koffie "mooi meegenomen", maar niet doorslaggevend voor het al dan niet

"geslaagd zijn" van het samenwerkingsverband. Ik heb dus flink wat moeten bijstellen in het veld. Pas later besefte ik dat ook deze onverwachte wendingen horen bij het doen van (leer)onderzoek. Om te verduidelijken waarom ik uiteindelijk naar het functioneren van de Asociación als geheel ben gaan kijken, geef ik een samenvatting van de problemen waar ik tegen aan liep. Het is belangrijk dit te vermelden alvorens verder op de casestudie van de organisatie in te gaan, om deze in de juiste context te plaatsen.

Hieronder volgt een overzicht van de belangrijkste problemen waar ik in het veld op ben gestuit en die me deden besluiten mijn onderzoek een andere wending te geven. Naar later bleek was dit een juiste beslissing, want de Asociación omvat voor de bevolking veel méér dan alleen het koffieproject.

1. Huisvesting

Het eerste probleem waar ik op stuitte, was dat van de huisvesting. Ik had van tevoren niets kunnen regelen. Ik hoopte in Chajul een familie te vinden bij wie ik in zou kunnen trekken. Het leek me namelijk wel zo antropologisch om dag en nacht tussen de lokale bevolking te leven, en van zo dichtbij mogelijk getuige te zijn van het dagelijks leven. Dit idee bleek een illusie, die in de praktijk niet opging. De Chajuleense bevolking is erg arm en de meeste gezinnen komen nauwelijks rond. De huizen zijn oud en in slechte staat, en vaak woont men met twee of drie families onder één dak. Het werd mij dus al gauw duidelijk dat er geen kamers te huur waren. Aangezien de mensen zelf al met ruimtegebrek kampen, was er geen plek voor een buitenlandse studente in huis. Ik begreep dat ik me "het wonen bij een lokale familie" te romantisch had voorgesteld. Heel even heb ik het geprobeerd, bij een uitzonderlijk welgestelde familie die een kamer over zei te hebben. Maar de eerste avond dat ik er was werd ik bestolen. Mijn tape recorder, voor het opnemen van interviews, was verdwenen.

(20)

Bovendien hield de eigenares van het huis zich niet aan de gemaakte afspraak: ik kreeg geen sleutel en er liepen constant familieleden in en uit. Ik kwam erachter dat het bedrag dat ik zou moeten betalen voor de kamer, in geen verhouding stond tot het maandelijkse inkomen van het gezin. Mijn bijdrage zou die zowat verdriedubbelen. Ik besloot de volgende ochtend mijn spullen weer te pakken en vertrok.

Gelukkig bood de pater van het dorp me al gauw een kamer in de parochie aan.

Deze pater, Rosolino Bianchetti, is één van de oprichters van de Asociación. Hij beschouwde het als een service van de vereniging om mij op te vangen. Ik heb dankbaar gebruik gemaakt van zijn aanbod. Ik beschikte over een eigen, ruime kamer, compleet met meubels en bergruimte voor mijn spullen. De privacy en vrijheid die ik als enige "permanente" bewoner heb gehad in het gebouw, had ik niet graag willen missen. Toch heeft het wel een aantal weken geduurd vóór ik dat besefte. Ik meende dat het niet leven bij een familie ten koste van mijn onderzoek zou gaan. Na een poosje begon ik in te zien dat ik te veel vasthield aan mijn vooropgestelde aannames en verwachtingen, waarmee ik eigenlijk alleen mezelf maar in de weg stond. Het onder één dak moeten wonen met een lokaal gezin was de eerste van vele veronderstellingen die ik los moest laten.

2: Afstand tot respondenten

Ik had me voorgenomen om mijn informanten al participerend te observeren. Mijn plan was om elke dag met hen mee te gaan naar hun koffietuintjes, om hen tijdens het werk te helpen met de pluk en op die manier alles mee te maken wat men doet op een alledaagse dag. Op zich was er niets mis met mijn intentie, het leek een goede manier om van dichtbij te ervaren hoe de kleine boeren leven. Maar waar ik geen rekening mee had gehouden, was de afstand. Ik had me niet gerealiseerd dat Chajul niet alleen uit het dorp bestaat, maar ook een uitgestrekt achterland heeft met tientallen aldeas4• En juist dáár

wonen en werken de meeste koffieboeren. Chajul ligt in het hooggebergte op zo'n 2200 meter. De grond is er tierra fria; koude grond, waarop een gewas als koffie niet kan groeien. De lager gelegen

tierra caliente (warme grond) is echter veel vochtiger en vruchtbaarder. Daar groeien gewassen als

koffie en bananen in overvloed. Om er vanuit Chajul te komen moetje dus eerst zo'n 1000 tot 1400 meter zakken, om vervolgens de lange weg naar het te bezoeken plaatsje af te leggen. Sommige aldeas die onder de gemeente Chajul vallen, liggen op 25 kilometer afstand van het "hoofddorp". Ik had dit misschien van tevoren kunnen weten, maar ik had er geen idee van. Door de Stichting Max Havelaar, waar ik ter oriëntatie verschillende keren op bezoek geweest ben, is mij deze belangrijke informatie ook nooit gegeven.

Ik ben verscheidene keren mee geweest met een aantal boeren, om een idee te krijgen van de tocht die zij moeten afleggen om op hun land te komen. Dat betekende uren zwoegen over steile

4 een

(21)

bergpaadjes, door de modder en dwars door rivieren. Deze tochten waren voor mij zó zwaar dat ik besefte dit niet dagelijks aan te kunnen. Bovendien bleek de bevolking in de aldeas nog armer te zijn dan de mensen in het dorp Chajul. Het was niet reëel te zoeken naar geschikte woonruimte. Ik besloot aldus om regelmatig naar een aldea toe te gaan en er een paar dagen of een week te blijven. Dit werd mijn werkwijze wanneer ik de aangesloten koffieboeren van de Asociación bezocht. Ik ben in verschillende aldeas geweest, maar vooral in Santa Abelina, dat, als het weer het toelaat, redelijk bereikbaar is met bus of jeep. Hoewel ik er uiteindelijk in geslaagd ben een aantal boeren en -gezinnen te interviewen, was de manier waarop verre van ideaal. Doordat ik woonde in Chajul en afhankelijk was van transport en gezelschap van anderen, was ik er altijd maar kort. Daardoor was het vertouwen, dat zo noodzakelijk is voor een goede relatie tussen onderzoeker en informant, niet altijd voldoende aanwezig. Dit lag naar mijn idee grotendeels aan het feit dat ik niet permanent aanwezig was in de gemeenschap. Was dit wel het geval geweest, dan was de kans op een meer vertrouwelijk contact een stuk groter geweest.

Dit is waar ik me het meest op heb verkeken bij de voorbereiding op mijn onderzoek. Mede door dit probleem zijn veel van de gesprekken met koffieboeren vrij oppervlakkig gebleven. Overigens is dit niet uitsluitend te wijten aan de afstand tussen mijn verblijfplaats en die van de respondenten. Ook het soort vragen dat ik wilde stellen bleken niet altijd van toepassing te zijn. Met name vragen over de eigen rol van de koffieboer in de eerlijke handel en veronderstelde politieke bewustwording bleken voor veel mensen niet van toepassing.

Ik ben dit probleem aangegaan door enerzijds mijn vragen te wijzigen en mijn methoden aan te passen. Daarbij ben ik mezelf meer gaan toeleggen op de koffieboeren die in Chajul zelf wonen.

Anderzijds heb ik de focus in mijn onderzoek verlegd. In plaats van me uitsluitend met het

koffieproject van de Asocaicion bezig te houden, ging ik me ook verdiepen in de overige projecten. Deze bleken eveneens van wezenlijk belang voor de socios5 en voor de gemeenschap als geheel. Naast koffieboeren legde ik dus ook contact met vrouwen, jongeren en mannen die zich met andere zaken bezig houden. Met een aangepaste hypothese, zoals vermeld in paragraaf 1.2, kreeg ik langzamerhand een breder beeld van de Asociacion als lokale NGO.

3: Taal

Ruim eenjaar voor vertrek naar Guatemala was ik begonnen de taal te leren. Twee

conversatiecursussen Spaans in Amsterdam en een intensieve training in Guatemala zelf hadden me een redelijke basis gegeven. Tegen de tijd dat ik arriveerde op mijn onderzoeksbestemming kon ik me goed redden in het Spaans. Maar, zo merkte ik al snel, de inwoners van Chajul en vooral het

achterland beheersen het Spaans over het algemeen slecht. De indigenas van de streek spreken hun

5

(22)

eigen inheemse taal: het Ixil. De meerderheid van de mensen is analfabeet, en wie al op school heeft gezeten spreekt gebrekkig Spaans, door de mensen aangeduid als castellano. De plattelandbewoners in de verafgelegen aldeas spreken zelden Spaans, en dit is ook niet nodig want zij hebben nauwelijks contact met mensen die niet tot hun eigen etnische groep behoren, laat staan met die buiten hun eigen omgeving leven. Vooral vrouwen, die nog minder onderwijs volgen dan mannen, bleken moeilijk te benaderen in het Spaans. De communicatie verliep dan ook vaak stroef, want andersom was het voor mij onmogelijk het Ixil te leren in een dergelijk kort tijdsbestek. Dit probleem probeerde ik te

bestrijden door een medewerker van de Asociación met mij mee te nemen de aldeas in. Deze personen beheersen beide talen, en hebben mij veel geholpen om gesprekken te vertalen. Vaak werd er door de mannelijke informant een mengeling van Spaans en Ixil gesproken, wat me dan uitgelegd werd door mijn "tolk". Wanneer ik met vrouwen sprak, wat onder boerengezinnen weinig voorkwam, moest meestal alles vertaald worden. Het kwam ook voor dat ik zonder de hulp van een tolk ergens verbleef. Dan werd er vaak een familielid of dorpsgenoot ingeschakeld die wat Spaans kende, om te helpen vertalen. Deze werkwijze was verre van ideaal, omdat het gesprek met de informant altijd via een derde (plus soms een vierde en een vijfde) verliep. Daardoor ging er, naar mijn idee, vaak veel van "het oorspronkelijke" verloren. Ik bedoel hiermee de bepaalde uitdrukkingen en woorden die men gebruikt om iets te formuleren. Maar ook andere belangrijke taalspecifieke dingen als grapjes gingen langs mij heen. Mijn onderzoek zou zeker vlotter zijn verlopen indien ik het Ixil beheerst had. Echter, met passen en meten, veel geduld en herhaling, kwamen we er toch altijd wel uit. In gesprekken met informanten van andere projecten van de Asociacion was de taal over het algemeen minder een probleem. Vooral de mannen en vrouwen die werken op het kantoor van de vereniging spreken redelijk Spaans.

Het communicatieprobleem berustte overigens niet alleen op taal. Vaak merkte ik dat de mensen in de aldeas wat wantrouwend en afstandelijk op mijn aanwezigheid reageerden. Waar ik in eerste instantie aannam dat dit kwam door de onbekendheid met vreemdelingen, werd me na een tijdje duidelijk dat er meer achter zat. Het -recente- verleden dat de Triangulo heil tekent, bleek een zeer grote rol te spelen in het heden.

4: Nasleep van de oorlog

Een andere factor die het interviewen bemoeilijkte, is het traumatische verleden van de

gemeenschappen. Guatemala heeft meer dan drie decennia geleden onder een vreselijke strijd tussen leger en guerilla, waarbij honderdduizenden mensenlevens verloren zijn gegaan. Deze strijd, veelal besproken als la violencia6of la conflicta armada7 wordt verder uitgelicht in paragraaf 3.2. Vooral de dorpen in de Ixil-Driehoek zijn destijds zwaar getroffen. De burgerbevolking kwam vast te zitten

6

(23)

tussen de soldaten en de vermeende guerrillastrijders. In Chajul heeft bijna iedereen wel familieleden of vrienden verloren, want het dorp deed eind jaren tachtig dienst als legerbasis. De omliggende

aldeas zijn zo mogelijk nog zwaarder getroffen: de meeste overlevenden vluchtten de bergen in, waar

zij jarenlang onder erbarmelijke omstandigheden leefden. De gewelddadige gebeurtenissen van die tijd zijn natuurlijk niet vergeten. Hoewel de vrede heet te zijn hervat leven de mensen nog altijd in de nasleep van de oorlog. Buitenstaanders worden gewantrouwd, vreemdelingen op afstand gehouden. Mede daardoor was het in sommige gemeenschappen erg moeilijk met de mensen te praten. Er zijn

aldeas die in de tijd van de burgeroorlog totaal vernield zijn, waarbij de bevolking massaal de dood

vond.

Diegenen die me wel dusdanig in vertrouwen namen en vertelden over de verschrikkingen van de oorlog, hebben me doen beseffen dat deze mensen voor de rest van hun leven getekend zijn. De nasleep van en de herinneringen aan die tijd bepalen voor een deel het gedrag en de gevoelens van de mensen. Zo komt alcoholisme op grote schaal voor, met name mannen die in de oorlog gediend hebben aan de kant van de guerrilla zwalken 's avonds over straat. Deze borrachos8 zorgen naast veel

spot en hilariteit ook voor overlast. Ze maken dat vrouwen zich in het donker niet op straat durven begeven en er zijn geregeld vechtpartijen.

In de voorbereidingsfase had ik kennis genomen van de bloederige burgeroorlog die zich in het gebied heeft afgespeeld. Maar wat ik niet kon weten was in hoeverre de sfeer in Chajul daar vandaag de dag nog altijd door bepaald wordt. De confrontatie met de realiteit maakte me echter al snel duidelijk dat veel mensen getraumatiseerd zijn door hetgeen zij hebben meegemaakt. De personen met wie ik wel een vertrouwensband heb opgebouwd tijdens mijn verblijf, hebben mij veel verteld over de oorlog. Zij waren het ook die mij erop wezen dat de geslotenheid en passiviteit van de boerengezinnen in de aldeas, waarschijnlijk voortkomen uit de angst en het wantrouwen, gekweekt

door het gewapend conflict.

Velen reageerden geschrokken wanneer ze mij zagen rondlopen in hun dorp. Op mijn beurt vond ik het vaak shockerend om te zien hoe (geïsoleerd) de gezinnen leven. Voor sommige was ik de eerste buitenlandse die ze ooit hadden gezien. Het gebied waarin deze mensen leven ligt vaak zo afgelegen dat er nauwelijks mensen van buitenaf komen. Wegen zijn er niet, dus auto's en bussen komen er niet. Een enkeling heeft een paard of een ezel, maar de meeste mensen moeten alles te voet doen. Dat men dus terughoudend en zeer verlegen op mij reageerde, is achteraf goed te begrijpen.

In de plaatsjes waar ik vaker kwam of langere tijd verbleef, werd het contact opmerkelijk beter. De campesinos namen me meer in vertrouwen, en vertelden ook hun persoonlijke ervaringen

tijdens la violencia. Ik heb verschrikkelijke verhalen gehoord, en besloot deze mee te nemen in het

uiteindelijke onderzoeksresultaat. In deze scriptie zal de nasleep van de burgeroorlog dan ook

7

het gewapend conflict.

(24)

uitgebreid aan bod komen. Het is de realiteit van de betrokkenen, die deel is van hun huidige doen en laten.

Bovengenoemde onvoorziene omstandigheden maakten dat ik mijn onderzoek in het veld moest aanpassen. Los hiervan is er één factor van doorslaggevend belang geweest voor het verloop van het onderzoek, die aan aanpassingen geen boodschap heeft: de rol van mijzelf. Het feit dat ik vrouw ben, wit, ongehuwd en kinderloos, heeft onmiskenbaar impact gehad op mijn successen én tekortschieten als onderzoeker. Hierbij sluit ik me aan bij Joke Schrijvers, die stelt: "Je neemt altijd je eigen hebben en houden mee in een andere samenleving. Dat werkt door in hoe je kijkt, de manier waarop je bejegend wordt, en dus ook in je theoretische stellingname" (in: Opzij, 2002, p.40). Net als Schrijvers vind ik het belangrijk dit te benoemen, omdat antropologisch onderzoek juist hierdoor "gekleurd" wordt. Vooral waar hetgender gerelateerde kwesties betrof, werd mijn vrouwzijn belangrijk, soms zelfs bepalend. Concluderend kan ik stellen dat het onderzoek een waar

leeronderzoek was, in de breedste zin van het woord.

1.3.1. Onderzoeksmethoden

De voornaamste onderzoeksmethoden die ik ter plaatse heb gehanteerd, zijn de volgende: open interviews, interviews met vragenlijsten (met open antwoorden), participatie en participerende observatie. Ook heb ik een aantal levensverhalen opgetekend, waarvan een tweetal verderop in de scriptie te vinden is.

Zoals gezegd heb ik mijn vragen in de loop der tijd aangepast aan de veranderde omstandigheden. Aan de koffieboeren die ik interviewde stelde ik vooral vragen die betrekking hadden op hun werk en de gevolgen van hun deelname aan de Asociación. Zo kreeg ik een beeld van het dagelijks leven van de koffie producenten. Ook vroeg ik naar hun mening over zaken als

voorwaarden en belangen van de Asociación. Daarmee kwamen dan ook zaken aan de orde als geld, afspraken, participatie van de leden aan vergaderingen, cursussen etc. Maar ook praatten de boeren over hun gezinsleven, de omstandigheden vroeger en hun verlangens voor de toekomst.

De aanpak van het onderzoek verschilde. Wanneer ik naar een aldea ging om gedurende een paar dagen met mensen te praten over hun betrokkenheid bij de Asociación en hun leven als

koffieboer(in), bereidde ik de interviews voor. Ik stelde een aantal hoofdvragen, die ik op papier had opgesteld. Ook bedacht ik van tevoren een aantal "sturende vragen", in de hoop mijn gesprekspartner over een specifiek onderwerp (zoals ziekte en gezondheid, inkomen of toekomst) te horen. Vaak verliep het gesprek zodanig dat ik meer inhaakte op hetgeen de persoon in kwestie vertelde, dan dat ik me strikt aan mijn vragenlijst hield. Op andere momenten ontstonden gesprekken spontaan en totaal onverwacht. Toch leverden juist die gesprekken vaak zo veel informatie op dat ik ze ook tot mijn data reken.

(25)

Later, toen ik me ook ging toeleggen op de overige projecten van de Asociacion, ben ik minder met vragenlijsten gaan werken. Soms liep ik eerst een tijdje mee. Zo assisteerde ik bij de

voorbereidingen van de radio-uitzending. Ging ik mee met een groep jongeren naar het Centro de

Desarollo waar zij opgeleid worden en wonen. En werkte ik mee in de Tienda en de Panaderia waar

vers brood verkocht wordt. Op deze manier participeerde ik dus in de bezigheden van de

respondenten. Aan de hand van hun werk vertelden zij me over de projecten en het belang ervan. Dan maakte ik meestal een afspraak met een aantal mensen om hen te interviewen. Soms vonden die gesprekken thuis plaats, maar vaker op de eigen werkplek. Later, toen ik me ook ging toeleggen op de overige projecten van de Asociacion, ben ik minder met vragenlijsten gaan werken. Doordat ik veel

van de socios al wat beter kende, verliepen de interviews met hen over het algemeen soepeler

dan

die

met de koffieboeren in de aldeas. Al met al heb ik een redelijk compleet beeld gekregen van alle projecten en activiteiten van de Asociación.

In totaal heb ik 23 koffieboeren geïnterviewd. Deze gesprekken hadden meestal plaats bij hen thuis. Met een aantal sprak ik op de tuin, tijdens het werk. Het voordeel van het thuis interviewen zat vooral in het feit dat we ons dan in de vertrouwde omgeving van de respondent bevonden. Ik heb gemerkt dat deze gesprekken dan ook beter verliepen en meestal van langere duur waren dan die op het land, waar men toch in de eerste plaats is om te werken.

Hoewel ik onder de koffieboeren voornamelijk mannen heb geïnterviewd, lukte het in drie gevallen om het hele gezin rond de tafel te krijgen. Spreken met vrouwen op het platteland is echter moeilijk, omdat zij in de regel het Spaans niet beheersen. Maar, met behulp van kinderen en

hulpvaardige dorpelingen zag ik soms toch kans tot een redelijke communicatie te komen.

1.4. Opbouw van de scriptie

In hoofdstuk 2 wordt de theoretische achtergrond van het onderzoek uiteengezet. Van het huidige proces van economische globalisering, en de daaruit voortvloeiende "tegenkrachten", komen we bij

fair trade. Het alternatieve handelsmodel staat niet louter voor economische vooruitgang van kleine

producenten, maar kan ook empowerment bewerkstelligen.

De lokale context staat centraal in hoofdstuk 3. Door een terug te blikken op de belangrijkste ontwikkelingen in Guatemala met betrekking op de onderzoeksproblematiek, komen we uit bij het leefgebied van de Ixiles. Het levensverhaal van Francisco Cuplaj illustreert de impact van het gewapend conflict. De casestudie van de Asociación, volgt hier op. Tegen de achtergrond van "Guatemalteekse koffiepraktijken" (paragraaf 4.1) volgen we de organisatie van ontstaan tot aan de huidige samenstelling en doelen die men nastreeft. De "eerlijke handel" via de Stichting Max Havelaar speelt hierbij een grote rol.

De eigenlijke data zoals ik die in de loop der maanden heb verzameld, zijn verwerkt in de hoofdstukken 5 en 6. Daarin worden de projecten van de Asociación uitvoerig besproken. Leden en

(26)

anderszins betrokkenen vertellen zelf over hun werk voor en ervaringen met de organisatie. Het koffieproject wordt uitvoerig behandeld, overeenkomstig de hoofdvraag uit paragraaf 1.2. Vervolgens komen projecten op gebied van onderwijs, ambachten (door vrouwen) en communicatie aan bod. Uit

de verhalen en voorbeelden komt naar voren óf en hoe

empowerment

aan de orde is. Het

levensver-haal van Juana Caba Caba zet het belang van de projecten krachten bij. In het slothoofdstuk (7) wordt

teruggeblikt op de materie om er de nodige conclusies uit te trekken. Een blik in de toekomst is aanleiding voor een aantal aanbevelingen. Op grond van deze eerste onderzoekservaring blijven deze bescheiden van aard.

(27)
(28)

2: In naam van ontwikkeling

"Het drama van de Titanic houdt ons misschien nog steeds bezig omdat dit grote

passagierschip onze maatschappij als geheel zou kunnen symboliseren. Het is mogelijk dat er bij vele van ons het vage gevoel bestaat dat wij allen, als moderne mensheid, ons hebben ingescheept op een gigantische Titanic die, op drift door Promethaanse overmoed, vroeg of laat gedoemd is ten onder te gaan" . . Wanneer we kijken naar de ondergang van het schip, zouden we eigenlijk het collectieve noodlot dat ons misschien te wachten staat zien gebeuren, waarbij we geheimzinnig worden aangetrokken zowel door de stoutmoedige droom die de "Titanic" voortdrijft, als door het angstige vermoeden van opdoemende ijsbergen die met de noodlottige onvermijdelijkheid van een klassieke tragedie het einde zullen veroorzaken" (Ton

Lemaire in: Hoebink e.a" i999, p.205).

Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de theoretische context van het leeronderzoek uiteengezet. Omdat het veld-werk bestond uit een verblijf bij een Guatemalteekse lokale organisatie, is het belangrijk dat besproken wordt wat op lokaal niveau van belang is. Echter, om de lokale problematiek van de Chajulenen te kunnen plaatsen, is het noodzakelijk de bredere, internationale achtergrond te schetsen en analyseren. Immers; lokale problematiek houdt verband met wereldwijde ontwikkelingen. Andersom geldt dit eveneens. Roozen en van der Hoff stellen dat: "Een praktijk zonder analyse en strategie ontbeert fundament en richting. Reflectie en theorievorming kunnen de praktijk verdiepen" (2001, p.250).

Hiermee ben ik het eens, want de praktijk vraagt om een duiding.

De meest doordringende ontwikkeling van deze tijd is de toenemende globalisering. Deze laat zijn sporen na tot in de verste uithoeken van de wereld. Hoewel het een wenselijk proces heet te zijn op economisch gebied, heeft de globalisering verregaande consequenties op tal van andere gebieden. Met name zij die machteloos staan ten opzichte van besluitvorming en politiek ondervinden de gevolgen van de toenemende vrijhandel. Tegelijkertijd zien we wereldwijd een toename in de

ontwikkeling van alternatieven. Zo wordt door steeds meer mensen het kwijtschelden van de schulden van de armste landen geopperd. Ook initiatieven om kleine producenten aan een betere prijs voor hun product te helpen, nemen in aantal én aanhang toe. "Eerlijke handel", internationaal bekend onder de noemer Fair Trade, is daar een voorbeeld van. Het biedt (kans)arme producenten een kans hun

levensstandaard te verbeteren. Zelf zie ik het als een (tegen)reactie op de toenemende globalisering. Het Nederlandse keurmerk Max Havelaar is alom bekend als toonbeeld van Fair Trade.

Behalve een betere prijs voor bijvoorbeeld hun koffie, kan het kleine boeren in ontwikkelingslanden ook sterken

in

hun (behoefte aan) empowerment. In het geval van de Guatemalteekse Asociacion geldt

dit in zekere mate ook, zoals geleidelijk aan zal blijken. Maar ook op lokaal niveau geldt dat een voortdurende kritische beschouwing van het eigen handelen nodig is om de structurele veranderingen die de organisatie voorstaat, te bewerkstelligen (zie paragraaf 2.3 en vanaf hoofdstuk 5).

(29)

2. 1. De "graaicultuur"

Dat de welvaart en vooruitgang op de wereld niet bepaald eerlijk verdeeld zijn, weten we allemaal. De kloof tussen rijk en arm is groot en wordt steeds groter. Je positie ten opzichte van deze kloof bepaalt voor een belangrijk deel hoe kansrijk -of arm je bent. In Guatemala bijvoorbeeld leeft ruim 60% van de bevolking beneden de armoedegrens. Een kleine maar oppermachtige elite zwaait er de scepter en de eist de welvaart grotendeels voor zichzelf op. Guatemala is slechts één van de vele landen waar de tegenstelling schatrijk en straatarm zo typerend is voor de sociale verhoudingen, in stand gehouden door een repressieve overheid.

In

het Westen beamen we de ongelijkheid en meestal zelfs de onrechtvaardigheid. We zouden de kloof wel willen verkleinen, om het zuidelijk halfrond wat tegemoet te komen. Maar tegelijkertijd leven we in de non stop consumptiemaatschappij, waar we ons tegoed doen aan een voortdurende overvloed aan producten. We bevinden ons in een tijdperk van economisme (Lemaire in Hoebink e.a.,

1999, p.207), waarin alles in het teken staat van de economie. In het neoliberale denken van tegenwoordig is voor de overheid slechts een beperkte rol weggelegd. Zij wordt vooral gezien als terugtredend, want het motto is: laat de markt zijn werk doen. Interventies in de economie moeten dus zo veel mogelijk voorkomen worden.

De heersende "no nonsense mentaliteit" maakt dat we achter onszelf aanrennen om optimaal gebruik te maken van de tijd. Immers, tijd is geld, en dat laatste hebben we nooit genoeg. De 24 uureconomie draait als nooit tevoren.

In

wat Cees Hamelink "onze graaicultuur" noemt, staat

hetfim-shopping (in: Hoebink e.a., 1999, p. 79) zelfs in de top drie van favoriete vrijetijdsbesteding. In mijn observatie kenmerkt het individualisme de samenleving steeds meer. Het persoonlijk belang voert bij velen de boventoon. De onverschillige houding die veel mensen tegenover elkaar aannemen is typisch voor deze tijd. Materialisme en ratio lijken humanisme en solidariteit te overstijgen. Juist deze twee laatste menselijke waarden zijn zo broodnodig in de strijd tegen armoede en ongelijkheid.

2.2 Globalisering onder de loep

De bovengeschetste situatie laat het economisch systeem natuurlijk niet ongemoeid. De economie "globaliseert" in rap tempo. Globalisering is actueler dan ooit: je kunt geen krant of tijdschrift

openslaan of je komt wel een artikel tegen. Maar wat houdt die veelbesproken globalisering nu precies in

?

In de regel wordt globalisering gepresenteerd als een noodzakelijke en gunstige ontwikkeling in de internationalisering van de economie. Voor steeds meer bedrijven verdwijnt het belang van nationale grenzen: zij investeren en drijven handel op plaatsen waar dat voor hen het gunstigst is. Nauwelijks belemmerd door nationale overheden kunnen multinationale ondernemingen hun gang gaan, zonder verantwoording af te leggen of gecontroleerd te worden.

(30)

Door alle (media) aandacht en publiciteit rond globalisering zou je kunnen denken dat het een relatief nieuw verschijnsel is. Maar globalisering is slechts een modern woord voor een proces dat zich al heel lang voortsleept. Werd er vroeger over mondialisering gesproken, dan doelde men op hetzelfde fenomeen. Letterlijk betekent het niet meer dan "wereldwijde verspreiding" (Wertheim in Hoebink e.a" 1999, p.242). Maar verspreiding van wát? In politiek, media en wetenschap wordt vrijwel altijd gedoeld op de wereldwijde verspreiding van de marktgerichtheid van economie en politiek, die elkaar kriskras overlappen en waar nodig aanvullen. Behalve informatieverspreiding via het Internet worden in de meeste publicaties andere verspreidingen, zoals het vergroten van sociale ongelijkheid, buiten beschouwing gelaten. En dat past in deze tijd van onverschilligheid, waar saamhorigheid en gemeenschapszin plaats maken voor individualisme.

"Volgens de economische en politieke mainstream wordt iedereen uiteindelijk beter van meer vrijhandel(het GATT-verdrag1) en van internationalisering van markten en ondernemingen", stelt

Robert Went (1996, p.22). Wanneer de handel niet wordt belemmerd, zo denken voorstanders, kan een ieder zich specialiseren in de producten en diensten waarin hij of zij het beste is. Daardoor zou de productiviteit toenemen, en daardoor ook de algemene welvaart. Deze ongenuanceerde redenering gaat echter voorbij aan de bestaande ongelijkheid. Ontwikkelingslanden zitten vast aan buitenlandse schulden en leningen, wat een onzekere basis biedt voor de concurrentiepositie. Om toch in de markt te blijven, zien de ontwikkelingslanden zich gedwongen de bedrijven lage lonen te bieden. Als dat niet voldoende is, wordt er ingeleverd op milieustandaarden of vakbondsrechten. Went: "het opheffen van

beperkingen en belemmeringen op handel in de wereld leidt ook tot een vrijere wereldvervuiling"

(1996, p.37). Ook deze keerzijde van globalisering wordt dikwijls buiten beschouwing gelaten. Vrijhandel moedigt rijke landen aan om meer te consumeren, en arme landen om meer te exporteren. Productie- en consumptiepatronen in de wereld zijn onderling steeds afhankelijker. Volgens het GATT-verdrag zouden ontwikkelingslanden, die zich meestal kenmerken door een exportgerichte economie, er goed aan doen zich te specialiseren in een bepaald product. Voor

Guatemala is koffie hét exportproduct bij uitstek. Maar liefst zeven procent van de bevolking is direct afhankelijk van de koffie (Oxfam International, 2002, p.8). Deze afhankelijkheid van slechts één enkel gewas brengt grote risco's met zich mee voor kleine producenten. Hier kom ik op terug in hoofdstuk 5.

Veel ontwikkelingslanden moeten het hebben van natuurlijke hulpbronnen. Die worden, als gevolg van de globaliserende markt, in versneld tempo opgebruikt. Zo vindt er wereldwijd

overbevissing plaats, waardoor de visvangst terugloopt en veel soorten dreigen uit te sterven. Een ander voorbeeld is de massale houtkap, die tussen 1990 en 1995 wereldwijd maar liefst 56 miljoen hectare bos deed verdwijnen (Milieudefensie, 2002, p.5). Zonder tegenwerking of controle van de nationale overheid hebben bedrijven de vrije hand. Wat voorstanders van de huidige globaliserings-tendens vaak nalaten mee te nemen in hun argumentatie, is dat een toename van de welvaart in een

1

GATT staat voor Genera! Agreements on Tariffs and Trade. Dit verdrag werd in 1994 opgesteld, om verdergaande liberalisering van de wereldhandel te realiseren.

(31)

land niet automatisch de hele bevolking bereikt. Het nationaal inkomen stijgt weliswaar, maar dit zegt nog niets over de verdeling ervan. Armoede verdwijnt niet door vrij kapitaalverkeer. De zogenaamde

Washington Consensus, het geloof dat wanneer de macro-economische situatie van een land op orde is de economische groei vanzelf komt is dan ook kortzichtig en onrealistisch te noemen: "Een geloof dat IMF, Wereldbank en de Treasury (het Amerikaanse ministerie van financiën) vanaf de jaren tachtig aan de ontwikkelingslanden hebben opgelegd" (de Roo & van Tilburg, 2000).

Het zijn precies die instituten die, samen met de WT02 de scepter zwaaien in het openen van markten ten behoeve van de vrijhandel. Het zijn machtige internationale instellingen, die beslissen over handelsvoorwaarden, subsidies en sancties. Het voornaamste bezwaar tegen deze nieuwe grootmachten, is dat zij hun beleid onder dwang opleggen aan de armere landen, die economisch niet bij machte zijn een structureel tegenwicht te bieden. Dat de kloof tussen arm en rijk toeneemt, is volgens Went functioneel voor de wereldeconomie. Die is steeds meer georiënteerd op: "het produceren van luxegoederen voor de welgestelden en op het kortetermijndenken van de financiële sector" (in: de Volkskrant, 2002). In naam van ontwikkeling bepalen bovengenoemde instituten dus de voorwaarden voor deelname op de markt. "Ontwikkeling" stellen zij gelijk aan economische

vooruitgang. De Westerse opvatting van wat ontwikkeling is, wordt in bepaalde dominante kringen toegepast op de rest van de wereld, ongeacht wat die daarvan vindt. Dit wordt geïllustreerd door vijf zorgwekkende gevolgen van vrijhandel, die op pagina 18 en 19 worden uiteengezet.

Robert Went vormt, als econoom, een uitzondering op de regel door zich kritisch uit te laten over globalisering. In Grenzen aan de globalisering ? stelt hij de wenselijkheid van het veelbesproken verschijnsel aan de kaak. Hij schuwt daarbij niet de schaduwzijde te belichten: ''Achter de idyllische façade van de economische een wordende wereld gaan grote belangentegenstellingen schuil en wordt gevochten om markten, grondstoffen, banen en winsten" (1996, p.22). Volgens Went wordt

globalisering ten onrechte als een louter noodzakelijk en gunstig proces gepresenteerd. Hij verwijt economen en ondernemers de eenzijdige voorstelling van zaken. Zij zouden uitsluitend met grafieken en modelmatige berekeningen aantonen dat bij globalisering en toenemende vrije handel sprake is van win-win situaties, waar iedereen beter van wordt. Maar, stelt Went, dat soort berekeningen hebben meestal weinig met de werkelijkheid te maken. Hogere winsten door kostenverlaging gaan ten koste van lonen en banen. Een groter marktaandeel voor het ene bedrijf betekent dat een ander bedrijf zal inkrimpen. Het (onder druk) openstellen van markten kan voor bedrijven in ontwikkelingslanden leiden tot het verlies van banen, vervolgens van economische en sociale netwerken en van traditionele kennis van zaken. Went zegt dus eigenlijk dat de één z'n brood, de ander z'n dood betekent.

Het IMF3 en de Wereldbank hebben zich fraaie doelstellingen gesteld, daar niet van. Waar de eerste de financiële stabiliteit in de wereld wil verzekeren, zegt de ander zich toe te leggen op de economische ontwikkeling van de armste landen (de Roo & van Tilburg, 2000).

2

World 1rade Organisation.

(32)

Financiële handelaren, die de dienst uitmaken op de kapitaalmarkten, hechten groot belang aan de aanbevelingen en cijfers van beide instituten. Volgens Went kunnen zij regeringen maken en breken. Hij legt uit dat: "door de internationalisering van de kapitaalmarkten en de liberalisering van het kapitaalverkeer kunnen kapitaalverschaffers altijd op zoek naar hogere rendementen" (1996, p.23).

Went meent dat het IMF slechts één regel hanteert voor alle landen in de Derde Wereld en Oost-Europa: "het adviseert of dwingt hen absolute prioriteit te geven aan het uitbreiden van de export en het qfbetalen van de buitenlandse schuld" (1996, p.25). Deze landen krijgen hierdoor een dusdanig

eenzijdige economische structuur, dat hun afhankelijkheid van de importerende, Westerse landen, alleen maar toe- in plaats van afneemt. Fluitman sluit hierbij aan: "De Wereldbank en het IMF hebben op vele ontwikkelingslanden druk uit kunnen oefenen om over te gaan op een opener, meer

exportgericht handelsbeleid. De leningen van de Wereldbank en het IMF, nodig om de schuldenlast te verlichten, worden alleen onder strikte voorwaarden verstrekt. Het verlagen van importtarieven behoorde daar toe" ( 1998, p.15). De behoeften van de eigen bevolking blijven bovendien

ondergesneeuwd, zolang aan deze "dictatuur van de financiële markten" (Went, 1996, p. 24) geen

tegenkracht wordt geboden.

Wanneer we kijken naar wat we nog steeds de Minder Ontwikkelde Landen (MOLs) noemen,

is de Westerse ideologie4 niet op zijn plaats. Vandana Shiva wijst ons op het gevaar dat deze ideologie inhoudt voor lokale kennissystemen. In haar Monocultures of the Mind, zet ze uiteen dat ook het

Westerse, dominante systeem van mondiaal kapitalisme, in feite een lokaal systeem is. Maar omdat het zichzelf verheerlijkt en boven alle andere systemen verheft, beschouwt het zichzelf als universeel geldend. Lokale kennissystemen worden genegeerd door de welvarende Westerse wereld: "Local

knowledge is made to disappear by simply not seeing it, by negating it's very existence ... Emerging

from a dominating and colonising culture, modern knowledge systems are themselves colonising"

(Shiva, 1993, p.9). Middels "intellectuele kolonisatie" zou het dominante Westen zich als het ware tot wereldleider uitroepen, zonder zich bewust te zijn van haar eigen arrogantie en de waarde van andere systemen. Dit is wellicht wat al te cru voorgesteld, maar ik ben het met Shiva eens wat het

superioriteitsdenken van het Westen betreft. Ter nuancering dient wel opgemerkt te worden dat, ook in het "armoedige Westen", zoals Shiva de dominante visie noemt, er tal van alternatieve visies

ontwikkeld zijn en worden. In paragraaf 2.3. zien we daar voorbeelden van.

Viviane Forrester waarschuwt voor de anonimiteit van de markt. Ze stelt "Hetgeen ons wordt voorgesteld als het resultaat van een alomtegenwoordige globalisatie, die alles overheerst, is niets anders dan het resultaat van een doelbewuste politiek die overal ter wereld wordt gevoerd" (2000,

p.13. We moeten ons ervan bewust blijven dat het om een keuze gaat. Globalisering is, kort gezegd, een eurocentrische uitvinding, die het marktmodel van mondiaal kapitalisme superieur acht aan andere vormen van maatschappelijke ordening. In naam van "ontwikkeling" en "vooruitgang" maakt dit

4

(33)

systeem vrijwel alles legitiem, zolang het maar "steeds snellere enfenomenalere megawinsten genereert voor de economie van privé-ondernemingen, en wel tot elke prijs" (Forrester, 2000, p.14).

Wim Wertheim stelt dat: "Wanneer we denken aan de boerensamenlevingen, die zowel in Azië als in Afrika alsook in delen van Zuid- en Midden-Amerika nog een groot deel van de bevolking omvatten, dan slaat het spreken over deze vorm van globalisering, als zijnde een "strijd om het grote geld" van global players, op die wereld van armoedzaaiers als een tang op een varken" (in: Hoebink e.a., 1999, p.242). Wertheim heeft een goed punt, maar zijn stelling wil niet zeggen dat het Westerse streven geen betekenis heeft voor de ontwikkelingslanden. Integendeel, de effecten zijn vaak van rampzalige omvang. De kloof die economische globalisering beoogt te verkleinen, wordt in feite almaar wijder.

Daarmee is de paradox compleet: in plaats van mondiale eenwording en een gelijkwaardiger verdeling van inkomen, draagt economische globalisering bij aan een toename van de ongelijkheid in de wereld. Tussen 1975 en 1999 groeide de gemiddelde welvaart per persoon in de 30 rijkste landen, terwijl die daalde in de 53 armste landen (Milieudefensie, 2002, p.5). "Globalisering heeft arme landen op achterstand gezet", aldus Went (in: Trouw, 2002). Naar mijn idee zijn onderstaande gevolgen van de vrijhandel het meest nadelig voor de Minst Ontwikkelde Landen:

1.

de kloof tussen arm en rijk wordt groter;

zoals blijkt uit het bovenstaande worden arme landen armer en rijke landen rijker door de toenemende globalisering.

2. meer productie en handel leiden tot excessief gebruik van hudpbrmmen;

Vrijhandel werkt consumptie en dus productie in de hand. Arme landen zien zich genoodzaakt steeds meer te exporteren. Zoals gezegd wordt wereldwijd een enorme aanslag gepleegd op natuurlijke hulpbronnen. Met name de agrarische monsterbedrijven dijen steeds verder uit. "Met hun monocultuur buiten ze natuur en mensen uit op een schaal als nooit tevoren. Maar daarvoor betalen zij niet de rekening. Als ze die wel gepresenteerd zouden krijgen, dan zouden kleine boeren die verschillende gewassen verbouwen weer een kans krijgen" aldus Silvia Ribeiro (in: van Zeijl, 2002, p.30). Als milieuonderzoekster bij een internationale NG05, ziet zij hoe de kleine boeren in Mexico

steeds armer worden als gevolg van de liberalisering van de handel. Vandana Shiva keert zich ook tegen de monocultuur: "Als je je maar één soort gewas richt en de oogst mislukt, heb je niets om dat mee op te vangen" (in: van Zeijl, 2002, p.31). ln hoofdstuk 5 zullen we zien dat diversificatie ook voor de koffieboeren van de Asociación wenselijk is.

3. Bedrijven worden zo machtig dat ze welhaast oncontroleerbaar zijn;

's Werelds grootste bedrijven hebben toegang tot politieke besluitvormers. Veel overheden stimuleren een verdere liberalisering van de economie omdat zij menen dat wat goed is

(34)

voor de handel, goed is voor iedereen (Milieudefensie, 2002, p.6). Maar bedrijven zijn natuurlijk uit op kostenbesparing, die leiden tot massaontslagen, fusies en acquisities.

4. Kleine bedrijven en producenten kunnen niet concurreren;

Talloze kleine bedrijven en boeren kunnen simpelweg niet op tegen de marktkracht van de grote bedrijven. Onder druk van de mondiale competitie verplaatsen bedrijven hun

fabrieken en kantoren naar landen waar nog goedkopere arbeidskrachten te vinden zijn (de zogenaamde lage lonen landen).

5. Arme Banden verkeren in een ongelijkwaardige onderhandelingspositie.

De WTO opereert ondemocratisch. Hoewel zij volgens de zogenaamde één-land-één-stem structuur opereert6, hebben machtige landen veel meer invloed op de

onderhandelingsagenda. Armere landen kunnen zich soms geen vertegenwoordiging veroorloven, waardoor handelsnaties of -blokken zoals de Europese Unie, de Verenigde Staten en Japan druk op hen uit kunnen oefenen om met de agendapunten in te stemmen. Landen die buiten de WTO willen blijven, lopen het risico economisch geïsoleerd te raken.

De gevolgen van freetrade zullen onvermijdelijk verergeren, wanneer deze in naam van

"ontwikkeling" en globalisering nog verder toeneemt. In paragraaf2.4. worden drie componenten van

fair trade uitgelicht, die bovenstaande effecten tegengaan in plaats van versterken. Uitgangspunt is dan ook niet de dominante globalisering met vrijhandel als hoogste goed, maar een "globalisering van onderaf'', die een duurzame economie nastreeft. Op dit model van globalisering van onderaf kom ik terug in hoofdstuk 7.

Opgemerkt dient te worden dat bovengenoemde paradox ook op lokaal niveau bestaat. De

Asociación in Chajul slaagt er niet altijd in het tegenwicht te bieden dat zij voorstaat: een

gelijkwaardig( er) verdeling van inkomen en kansen lijkt niet voor iedereen op te gaan. Juist de meest kwetsbare (koffie )boeren worden gepasseerd, doordat ook de lokale ontwikkelingsorganisatie te kampen heeft met pretentieuze doelstellingen van een afstandelijk bestuur. Vanaf hoofdstuk 4 wordt hier uitgebreid op ingegaan.

5

Non Gouvernementele Organisatie.

6

Tijdens de GATT-onderhandelingen was hiervan echter geen sprake. De voorzitter van de G-77 (de bundeling van Derde Wereldlanden), Luis Femando Jaramillo stelt: "Hoewel ze benadrukten dat de onderhandelingen globaal van karkter waren, weigerden de landen uit het noorden uiteindelijk elke discussie, zeljS bilateraal, met de landen van de Derde Wereld" (in: Went, 1996, p. 19).

(35)

2.3. Geboden tegenwicht

Zoals gezegd wordt de keerzijde van economische globalisering wordt veelal buiten beschouwing gelaten. In de landelijke media krijgen tegenstanders en critici van globalisering wel aandacht, maar dit is meestal negatieve aandacht. Na iedere conferentie van de Wereldbank en de Wereldhandels-organisatie berichten de kranten op sensationele toon over de grootschalige demonstraties op straat. Gewelddadige confrontaties worden groots uitgelicht, terwijl het meestal om incidenten gaat. Relatief gezien stellen dergelijke escalaties weinig voor, daar het merendeel van de actievoerders op vredige wijze haar ongenoegen laat blijken. De media gaan helaas nauwelijks in op de inhoudelijke

argumenten van de betogers. Dat blijkt alleen al uit de generaliserende naam die zij hen gaven: anti-globalisten. Met deze term scheren zij een zeer diverse verzameling van bezorgde burgers over één kam. Bovendien is het een foutieve term, want in feite is het merendeel van de activisten niet tegen globalisering op zich, maar tegen de manier waarop deze georganiseerd is.

Zelf noemen zij zich liever anders-globalisten (van Zeijl in: Opzij, 2002, p.29). Terwijl zij zeer uiteenlopende achtergronden hebben (vakbonden, milieuorganisaties, sociale en politieke

bewegingen) hebben zij één ding gemeen: ze maken zich zorgen. En terecht. Zoals uit paragraaf2.2 is gebleken, brengt de globalisering in haar huidige vorm vele gevaren met zich mee. In plaats van het terugdringen van armoede en uitbuiting werkt zij dit in de hand. "Het economisch systeem ontbeert legitimiteit" zoals Went stelt (in: Trouw, 16-1-2002).

Naarmate de gevolgen van dit economisch systeem doordringen in het dagelijks leven van mensen wereldwijd, zien we dat zij er steeds meer stelling tegen nemen. Het aantal groeperingen dat zich bezighoudt met het bewerkstelligen van alternatieven neemt toe. Actoren zijn te vinden in de civiele samenleving in Noord én Zuid: vakbonden, coöperaties, milieu- en mensenrechtenorganisaties. Want behalve bovengenoemde nadelen biedt globalisering ook kansen aan met name NGO's: "Zoals mondialisering kansen biedt aan ontwikkelingslanden om te penetreren in de grote markten op de aarde en langs die penetratie industrie en diensten op te bouwen, zo biedt ze ook mogelijkheden aan ontwikkelingsorganisaties om mondiale armoede -en milieuproblemen op de agenda te zetten", meent Paul Hoebink (1999, p.69).

Een voorbeeld van zo'n groepering is de zogenaamde Kairos beweging. Deze "coalitie van gelooftgenootschappen, vakbonden en sociale bewegingen" (Hamelink in: Hoebink e.a., 1999, p.80) staat een fundamentele verandering van de economie, de politiek en het waardesysteem voor. Zij bestrijdt geld en winst als belangrijkste waarden in onze neoliberale maatschappij. In plaats daarvan ziet zij spiritualiteit en solidariteit als de belangrijkste waarden voor een sociaal rechtvaardige, democratische samenleving. Er zijn wereldwijd allerlei alternatieve experimenten gaande. Op het gebied van landgebruik denken we bijvoorbeeld aan duurzame en biologische landbouw.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In de schoolraad moet er een gelijk aantal vertegenwoordigers zijn per groep: minimaal twee. Dus bijvoorbeeld 2 leerlingen, 2 ouders … Dat aantal wordt vastgelegd in het

Zodra ik voel dat het niet lang meer kan duren, zodra ik voel dat mijn lever niet lang meer zal functioneren, kan ik terecht bij Wim Distelmans in het ziekenhuis van Jette.. Dat is

Colofon Gemeente Uithoorn, Laan van Meerwijk 16, 1423 AJ Uithoorn, Postbus 8, 1420 AA Uithoorn Opdrachtgever: Gemeenteraad Uithoorn Concept &amp; redactie: Merktuig,

De veranderingen die dit met zich mee heeft gebracht op sociaal-cultureel en sociaal-economisch niveau kan voor oudere bewoners leiden tot een lagere tevredenheid over

Hij loopt naar het aanrecht, doet de kraan open en houdt zijn mond bij het water?. Hij drinkt snel en loopt dan naar

Er zijn bestaan heel wat verschillende verzekeringen en het is niet evident om te weten welke verzekeringen je moet afsluiten als je (voor het eerst) alleen gaat wonen.. Daarom

OCW, NOS, RPO en NLPO hebben het initiatief genomen voor het instellen van de Stuurgroep Versterking Lokale Journalistiek door Samenwerking om het Plan uit te

Mocht er geld ter beschikking komen om te investeren in een krijgsmacht die beter op de evoluerende dreiging is toegerust, dan zal er veel aandacht moeten zijn voor de capaciteit