• No results found

Voorkomen en bestrijden van Carrouselfraude

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Voorkomen en bestrijden van Carrouselfraude"

Copied!
49
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Universiteit van Amsterdam

Faculteit Economie en Bedrijfskunde Bachelorscriptie Fiscale Economie

Voorkomen en bestrijden van Carrouselfraude

Naam: Willem Cheng

Studentnummer: 10106162

Studierichting: Fiscale Economie

Scriptiebegeleider: mr. drs. N.G.H. Speet RA

(2)

2 | P a g e

Inhoudsopgave

Bladzijde

Hoofdstuk 1, Inleiding ... 4

1.1 Aanleiding ... 4

1.2 Centrale vraag en deelvragen ... 5

1.3 Onderzoeksopzet ... 5

Hoofdstuk 2, Carrouselfraude ... 7

2.1 Inleiding ... 7

2.2 Ontstaan van de Europese Omzetbelasting ... 7

2.3 Het nultarief en intracommunautaire transacties ... 9

2.4 Aftrek van voorbelasting ... 10

2.5 Carrouselfraude ... 11

2.5.1 Werking van carrouselfraude ... 12

2.5.2 Ploffer ... 13

2.5.3 Vormen van carrouselfraude ... 13

2.5.4 Gevolgen van carrouselfraude ... 15

2.6 Deelconclusie ... 16

Hoofdstuk 3, Huidige bestrijding van carrouselfraude ... 18

3.1 Inleiding ... 18

3.2 Uitvoeringspraktijk van de belastingdienst ... 18

3.2.1 Preventie ... 19

3.2.2 Detectie ... 20

3.2.3 Repressie ... 20

3.3 Jurisprudentie ... 21

3.3.1 Weigering recht op aftrek van voorbelasting ... 21

3.3.2 Arrest Optigen ... 21 3.3.3 Arrest Kittel ... 22 3.4 Jurisprudentie ... 24 3.4.1 Weigering nultarief ... 24 3.4.2 Arrest Teleos ... 24 3.4.3 Arrest Collée ... 25 3.4.4 Arrest Twoh ... 26 3.5 Wet- en regelgeving ... 27 3.6 Deelconclusie ... 29

(3)

3 | P a g e

Hoofdstuk 4, Alternatieve mogelijkheden tegen carrouselfraude ... 31

4.1 Inleiding ... 31 4.2.1 Algemene verlegging ... 31 4.2.2 Voor- en nadelen ... 32 4.3.1 VIVAT ... 33 4.3.2 Voor- en nadelen ... 34 4.4.1 Digitale overheidsfactuur ... 36 4.4.2 Voor- en nadelen ... 37 4.5.1 D-VAT ... 38 4.5.2 Voor- en nadelen ... 39 4.6 Deelconclusie ... 40

Hoofdstuk 5, Conclusie en aanbevelingen ... 43

5.1 Inleiding ... 43

5.2 Deelvragen ... 43

5.2.1 Wat is carrouselfraude en op welke wijze komt het voor? ... 43

5.2.2 Wat is de huidige regelgeving omtrent carrouselfraude?... 44

5.2.3 Wat zijn de manieren om carrouselfraude te voorkomen en te bestrijden? ... 45

5.3 Centrale vraag ... 46

5.4 Aanbevelingen ... 47

(4)

4 | P a g e

Hoofdstuk 1, Inleiding

1.1 Aanleiding

Dagelijks wordt fraude op meerdere manieren gepleegd. Een veel voorkomende manier om fraude te plegen is via de omzetbelasting. Eind 2012 is het hoge tarief van 19 procent naar 21 procent verhoogd. De prikkel om omzetbelasting te ontwijken (legaal) of te ontduiken (illegaal) neemt daardoor toe.

De omzetbelasting is een belangrijke vorm van inkomsten voor de Nederlandse overheid. In 2012 is totaal €135,5 miljard ontvangen aan belastingen in Nederland. Deze belastingen worden onderverdeeld in belastingen op productie en invoer, vermogensheffingen en belastingen op inkomen en vermogen. Voor productie en invoer is €68,4 miljard (50,5 procent van totaal ontvangen belastingen) ontvangen aan belastingen. Dat is 24,6 procent van het totale inkomen van de Nederlandse overheid (CBS, 2012).

Door het vormen van de Europese Unie zijn de binnengrenzen weggevallen. Vanaf 1993 wordt het intracommunautaire btw-systeem gebruikt voor leveringen van goederen tussen lidstaten. Bij leveringen tussen lidstaten in de Europese Unie vindt geen btw heffing plaats in het land waarvan de goederen vertrekken, maar in het land waar de goederen aankomen. Dit systeem wordt ook wel het bestemmingslandbeginsel genoemd. Een groot deel van fraude met omzetbelasting wordt veroorzaakt door carrouselfraude. Ondernemer B in een lidstaat van de Europese Unie ontvangt goederen van ondernemer A in een andere lidstaat van de Europese Unie. Door intracommunautair te leveren, ontvangt ondernemer B de goederen tegen het nultarief. Ondernemer B verkoopt vervolgens de goederen door aan ondernemer C en berekent over het verkoopbedrag omzetbelasting. Ondernemer B draagt de omzetbelasting niet af aan de overheid en vertrekt met de ontvangen omzetbelasting. Ondernemer C kan de betaalde omzetbelasting terugvragen van de overheid door het recht op aftrek van voorbelasting (Algemene Rekenkamer, 2009). De fraudeurs van carrouselfraude zijn meestal moeilijk op te sporen. In Nederland wordt de omvang van carrouselfraude geschat op €654 miljoen over de periode 2003 tot 2007 (Algemene Rekenkamer, 2009, p. 26). In de Europese Unie worden de kosten van carrouselfraude jaarlijks geschat op 10 procent van de netto btw-ontvangsten (Commission, 2004). Deze kosten worden jaarlijks op miljarden euro’s geschat. Echter, momenteel is meer aandacht voor carrouselfraude omdat de kosten jaarlijks hoog zijn. De regels zijn aangescherpt om carrouselfraude tegen te gaan.

Op 20 december 2012 is een besluit genomen tot wijziging van diverse fiscale uitvoeringsbesluiten. Een voorbeeld hiervan is de toevoeging van artikel 24ba van het

(5)

5 | P a g e

Uitvoeringsbesluit Omzetbelasting (OB) 1968 per 1 april 2013. Het toevoegen van dit btw verleggingsartikel moet ervoor zorgen dat btw-carrouselfraude wordt voorkomen. In dit artikel is geregeld dat de ondernemer die specifieke goederen levert tegen betaling geen omzetbelasting vermeldt op de factuur. Op de factuur wordt alleen vermeld dat de btw verlegd is. Dit geldt voor de goederensoorten mobiele telefoons, geïntegreerde schakelingen, spelcomputers, tablet, pc’s en laptops, met een totale waarde van €10.000 of meer per levering en per soort product. Er is voor deze producten gekozen, omdat in carrouselfraude vaak producten worden gekozen die klein van formaat zijn met een hoge productwaarde (Wolf, 2010, p. 41).

Ook artikel 42c van het Invorderingswet 1990 moet btw-carrouselfraude bestrijden. In dit artikel wordt de aansprakelijkheid voor ondernemers die betrokken zijn bij een btw-carrouselfraude geregeld. Het is mogelijk dat alle ondernemers die betrokken zijn bij een carrouselketen aansprakelijk worden gesteld. Hierbij wordt gekeken of een ondernemer wist of behoorde te weten dat sprake was van de fraude bij de leverancier.

1.2 Centrale vraag en deelvragen

Carrouselfraude is een groot probleem. Door de jaren heen zijn verschillende oplossingen bedacht om carrouselfraude tegen te gaan of te verminderen. Er is nog steeds geen eenduidige of een definitieve oplossing tegen deze vorm van fraude.

Deze scriptie onderzoekt welke mogelijkheden er zijn om carrouselfraude te voorkomen en te bestrijden. Daarom luidt de centrale vraag als volgt:

In hoeverre is het mogelijk om carrouselfraude te voorkomen en te bestrijden?

Bij de uitwerking van deze centrale vraag worden de volgende deelvragen beschouwd: - Wat is carrouselfraude en op welke wijze komt het voor?

- Wat is de huidige regelgeving omtrent carrouselfraude?

- Wat zijn de manieren om carrouselfraude te voorkomen en te bestrijden?

1.3 Onderzoeksopzet

De onderzoeksmethode die wordt gebruikt om de centrale en deelvragen te beantwoorden is een literatuuronderzoek. Hierbij wordt gebruikgemaakt van onder andere vakliteratuur, artikelen die zijn geschreven over carrouselfraude en de mogelijkheden tot de bestrijding van carrouselfraude en overige relevante literatuur. Dit vormt het uitgangspunt van dit onderzoek om een beter beeld te krijgen van carrouselfraude. Daarnaast wordt gekeken hoe de overheid

(6)

6 | P a g e

omgaat met carrouselfraude, door te kijken naar de jurisprudentie en de Btw-richtlijn. Door het uitvoeren van een analyse wordt meer duidelijkheid gegeven hoe carrouselfraude wordt voorkomen en bestreden.

In hoofdstuk 2 wordt beschreven wat carrouselfraude is en op welke wijze het voor komt. In hoofdstuk 3 wordt verschillende arresten onderzocht om een beeld te krijgen van de huidige regelgeving omtrent carrouselfraude. In hoofdstuk 4 wordt een analyse gegeven van het voorkomen en bestrijden van carrouselfraude. Hiervoor worden de verschillende oplossingen behandeld, waarbij de voor- en nadelen worden onderzocht. In hoofdstuk 4 wordt ook naar de Btw-richtlijn gekeken met betrekking tot aftrek van voorbelasting en in de deelconclusie criteria behandeld. Tot slot wordt in hoofdstuk 5 de conclusie van het onderzoek besproken, waarin de centrale vraag wordt beantwoord, aanbevelingen worden gedaan voor vervolgonderzoek.

(7)

7 | P a g e

Hoofdstuk 2, Carrouselfraude

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de eerste deelvraag behandeld: ‘Wat is carrouselfraude en op welke wijze

komt het voor?’ Om deze deelvraag te beantwoorden wordt eerst in paragraaf 2.2 gekeken naar

het ontstaan van de Europese omzetbelasting. Voordat in paragraaf 2.5 carrouselfraude wordt uitgelegd, is het van belang te weten wat intracommunautaire transacties zijn. Hierbij is het nultarief en aftrek van voorbelasting van belang. Deze begrippen worden in de paragrafen 2.3 en 2.4 behandeld. Hierbij wordt naar de wetgeving en daarbij horende Btw-richtlijn gekeken. In paragraaf 2.6 wordt een deelconclusie gegeven.

2.2 Ontstaan van de Europese Omzetbelasting

Het ontstaan van de omzetbelasting is terug te herleiden naar de Romeinse tijd. De Romeinen hadden toen bij veilingen al een belasting op de goederenhandel, maar ook bij de handel in slaven werd belasting geheven (Van Hilten en Van Kesteren, 2012, p. 4). In het rijk van keizer Augustus, in het jaar 27 voor Christus, werd een omzetbelasting van 1 procent op goederenhandel en 4 procent op slaven geheven (Niessen, 2003, p. 11). De Romeinen hebben hiervoor genoemde belastingen binnen Europa verspreid. Zelfs na het uiteenvallen van het Romeinse Rijk bleven de belastingen bestaan. In de Middeleeuwen zijn verschillende landen omzetbelasting gaan heffen door Spaanse invloeden. Tijdens de Spaanse overheersing is door Alva in Nederland een poging gedaan om een belasting van 10 procent in te voeren op de verkoop van roerende goederen, de zogenaamde tiende penning (Van Hilten en Van Kesteren, 2012, p. 4).

In veel landen is door de overheid omzetbelasting ingevoerd om grote uitgaven te dekken. In de Eerste Wereldoorlog bijvoorbeeld voerde Duitsland in 1916 de omzetbelasting in om de stijgende uitgaven van de overheid door de oorlog te dekken. In 1934 was Nederland in een grote economische crisis. Derhalve voerde de overheid een omzetbelasting in, namelijk een fabrikantenbelasting. Een fabrikantenbelasting is een omzetbelasting in de vorm van een eenmalige heffing in de fabrikantenschakel (Van Hilten en Van Kesteren, 2012, p. 29). De inkomsten van deze belasting was bedoeld om de crisis te bestrijden. Destijds werd gezegd dat de belasting een tijdelijk karakter zou hebben, maar sinds 1934 is de omzetbelasting nooit meer uit Nederland verdwenen. Omzetbelasting is zelfs steeds belangrijker geworden. Veel landen ter wereld kunnen niet meer zonder omzetbelasting (Van Hilten en Van Kesteren, 2012, p. 5).

(8)

8 | P a g e

Per 1 januari 1941 werd het cumulatief cascadestelsel ingevoerd door Duitse bezetters. Hierdoor werden de groothandels en detailhandels ook betrokken in de omzetbelasting. Per 1 januari 1955 werd het opgevolgd door een andere cumulatief cascadestelsel. In dit stelsel werd de kleinhandel uitgesloten van de heffing. Met de invoering van deze wet hoopte men een eerste stap richting een belastingharmonisatie binnen de Benelux te bewerkstelligen (Van Hilten en Van Kesteren, 2012, p.p. 29-30).

Harmonisatie heeft plaatsgevonden in het kader van de Europese Economische Gemeenschap (EEG) door in 1957 het verdrag van de EEG op te voeren. In het EEG-verdrag stonden onder andere nationale belastingvoorschriften en aanpassingen van belastingwetgevingen (Van Hilten en Van Kesteren, 2012, p. 30). In 1992 werd de Europese Unie en Europese Gemeenschap (EG) opgericht. Het verdrag tot oprichting van de EG was in feite een vernoeming en aanpassing van het verdrag van de oprichting van de EEG (Pb C224, 1992). Het doel van het Verdrag van de Europese Unie (VEU) blijkt uit artikel 3 lid 3 van het VEU, namelijk het tot stand brengen van een interne markt. Harmonisatie van belastingwetgeving is een manier om dit te bereiken (Van Hilten en Van Kesteren, 2012, p. 32). De Eerste en Tweede Richtlijn inzake de omzetbelasting kwam op 11 april 1967 tot stand (Pb nr. L71, 1967). Hierdoor is de Europese omzetbelasting ontstaan.

De Eerste Richtlijn bepaalde dat een stelsel van heffing over de toegevoegde waarde met aftrek van voorbelasting moet worden ingevoerd. In de Tweede Richtlijn stond aangegeven hoe die belasting in termen van structuur was en op welke wijze het heffen van belasting kan worden toegepast. Eventuele vrijstellingen en tarieven konden de lidstaten zelf bepalen. Echter, op 17 mei 1977 werd de Zesde Richtlijn ingevoerd ter vervanging van de Tweede Richtlijn. Deze Richtlijn gaf nadere regels over belastbare feiten, heffingen en vrijstellingen, waardoor de vrijheid van lidstaten om delen zelf te beslissen werd beperkt (PbEG nr. L145, 1977).

Op 1 januari 1993 werd een aanpassing opgenomen in de Zesde Richtlijn, namelijk een overgangsregeling. Door deze overgangsregeling kunnen ondernemers intracommunautaire leveringen verrichten naar andere lidstaten tegen het nultarief. Deze overgangsregeling was bedoeld als een tijdelijke regeling voordat de fiscale grenzen werden opgeheven met een definitieve regeling. Deze tijdelijke regeling moest tot 1997 duren. Echter, de overgangsregeling van 1993 is nu nog steeds van toepassing en is verwerkt in de opvolger van de Zesde Richtlijn, de Btw-richtlijn (Richtlijn 2006/112/EG) (Van Hilten en Van Kesteren, 2012, p. 37).

(9)

9 | P a g e

2.3 Het nultarief en intracommunautaire transacties

Op intracommunautaire leveringen van een lidstaat binnen de Europese Unie naar een andere lidstaat binnen de Europese Unie wordt het nultarief toegepast (artikel 17d Wet OB 1968 en Tabel II, onderdeel a, posten 1, 3, 4 en 5). Het nultarief geldt bij business-to-business (B2B) transacties, waarbij het bestemmingslandbeginsel van belang is. In dit beginsel is geregeld dat btw betaald moet worden in het land waar de goederen naar toe zijn vervoerd (artikelen 17b en artikel 17f Wet OB 1968). Dit is één van de redenen waardoor carrouselfraude mogelijk is.

Vanaf 1 januari 1993 zijn de binnengrenzen tussen de Europese lidstaten verdwenen. De grenscontroles zijn vervallen. Sindsdien worden intracommunautaire transacties gebruikt voor leveringen van goederen tussen lidstaten. Bij intracommunautaire leveringen is het nultarief van toepassing. Dit gaat als volgt: als een ondernemer een (intracommunautair) levering doet, vindt de levering van de goederen plaats in het land waarvan de goederen is vertrokken. Deze levering is belast met het nultarief. Het nultarief betekent dat er geen omzetbelasting is verschuldigd, waarbij de leverancier wel zijn recht op aftrek behoudt. De afnemer van de goederen die (intracommunautair) verwerft, wordt belast naar de geldende tarief in de lidstaat waar de goederen heengaat waar de afnemer ook recht op aftrek heeft (Van Hilten en Van Kesteren, 2012, p.p. 417 & 422). Dit geldt voor leveringen tussen ondernemers of daarmee gelijkgestelden (B2B). Bij leveringen aan particulieren en daarmee gelijkgestelde personen vindt de heffing plaats in het land waar de goederen zijn vertrokken (B2C). Hierdoor komen de geheven belastingen terecht bij het land aan wie de belastingopbrengsten behoort.

In Tabel II a 6 van de Wet OB 1968 staan twee cumulatieve voorwaarden voor het toepassen van het nultarief bij intracommunautaire transacties, namelijk dat goederen aantoonbaar naar een andere lidstaat zijn vervoerd, en dat de goederen in de lidstaat waar deze goederen aankomen onderworpen zijn aan heffing van belasting ter zake van intracommunautaire verwerving van die goederen. Hierbij gaat het om dat de afnemer een belastbare intracommunautaire verwerving verricht. In artikel 12 lid 1 van het Uitvoeringsbesluit OB 1968 staat dat het nultarief dat bij Tabel II geldt alleen van toepassing is, als de ondernemer uit boeken en bescheiden kan aantonen dat het gebruik van het nultarief juist is. Om ondernemersstatussen te bewijzen, beschikken alle ondernemers over een btw-identificatienummer. De btw-identificatienummers kunnen worden gecontroleerd bij de VAT Information Exchange System (VIES). In het Besluit van 15 december 2005 (Stb. 2005, 687) is in artikel 12 Uitvoeringsbesluit OB 1968 opgenomen dat de ondernemer moet beschikken over het btw-identificatienummer van degene die de goederen afneemt. Als er niet aan de voorwaarden worden voldaan, kunnen de lidstaten het nultarief weigeren (Van Hilten en Van

(10)

10 | P a g e

Kesteren, 2012, p.p. 422 - 423). Bovendien kan het vervoer naar het buitenland aannemelijk worden gemaakt met bescheiden. Zo aanvaardt de belastingdienst vrachtbrieven als bewijs dat de goederen uit de lidstaat zijn vervoerd.

2.4 Aftrek van voorbelasting

Bij ondernemers wordt alleen belasting geheven over de toegevoegde waarde die zij creëren. Zo wordt de belasting doorgeschoven naar de particulieren die daadwerkelijk genieten en gebruik maken van de goederen. Fraudeurs gebruiken het recht op aftrek van voorbelasting en het niet afdragen van btw om carrouselfraude te plegen.

In titel 10 van de Btw-richtlijn is aftrek van voor belasting geregeld. Om recht op aftrek van voorbelasting te krijgen, moet volgens artikel 2 en 15 van de Wet OB 1968 de omzetbelasting die aan een ondernemer in rekening wordt gebracht betrekking hebben op aan hem verrichte prestaties. Voor aftrek van de in rekening gebrachte belasting moet een ondernemer aan een driedubbele eis voldoen. Ten eerste moet de belasting aan de ondernemer in rekening zijn gebracht. Ten tweede moet er betrekking zijn op een aan de ondernemer verrichte prestatie. Ten derde dient het op een correct opgestelde factuurzijn vermeld (Van Hilten en Van Kesteren, 2012, p. 335). Deze voorwaarden zijn opgenomen in artikel 167, 168 en 178 van de Btw-richtlijn.

In artikel 15 van de Wet OB staat dat het recht van aftrek van voorbelasting mogelijk is, wanneer de belasting in rekening wordt gebracht. Ook in artikel 167 van de Btw-richtlijn staat vermeld dat het recht op aftrek van voorbelasting ontstaat op het tijdstip waarop de aftrekbare belasting verschuldigd wordt. Hieruit blijkt dat er geen verband bestaat tussen het recht op aftrek van voorbelasting en de betaling van de btw door de leverancier aan de fiscus. Het niet afdragen van de omzetbelasting door een leverancier aan de fiscus leidt niet tot het vervallen van het recht op aftrek van voor belasting door een afnemer (Wolf, 2010, p. 23). Dit is zeer fraudegevoelig, en hierdoor kan een gat ontstaan in het heffingssysteem (Bijl, 1991, p. 28). Het is mogelijk om voorbelasting af te trekken, waar de fiscus als het ware btw terugbetaalt aan een afnemer, terwijl de verschuldigde belasting door de leverancier nog niet of niet meer aan de fiscus wordt afgedragen.

In artikel 15 van de Wet OB 1968 staat dat de aftrek van voorbelasting dat in artikel 2 Wet OB is genoemd mogelijk is voor belaste handelingen. Ook in artikel 168 van de Btw-richtlijn staat dat goederen en diensten die worden verricht voor belaste handelingen de btw in aftrek kan worden gebracht. In artikel 168 van de Btw-richtlijn staat vermeld welke bedragen van de verschuldigde af te dragen belasting kunnen worden afgetrokken.

(11)

11 | P a g e

Het recht op aftrek van voorbelasting is gekoppeld aan de ontvangst en betaling van de factuur. De afnemer heeft recht op aftrek van voorbelasting voor de hoeveelheid btw dat op een factuur is vermeld. De leverancier is verplicht om de hoeveelheid in rekening gebrachte btw af te dragen aan de fiscus. Voor het aftrekken van voorbelasting is in de meeste gevallen een factuur nodig. In artikel 178, letter c van de Btw-richtlijn staat dat voor aftrek van voorbelasting bij een intracommunautaire verwerving een opgestelde factuur nodig is, waarop alle gegevens die van belang zijn staan vermeld. In artikel 178, letter e van de Btw-richtlijn is een situatie weergegeven waar een factuur niet noodzakelijk is voor aftrek van voorbelasting. De afnemer moet in bezit zijn van een document waaruit blijkt dat invoer heeft plaatsgevonden, aangeduid voor wie de invoer bestemd is en het bedrag van de verschuldigde btw staan vermeld. In artikel 220 van de Btw-richtlijn is facturering verplicht voor alle andere gevallen die niet uitgezonderd zijn. In artikel 35a van de Wet OB en artikel 226 van de Btw-richtlijn staan de vereisten waaraan een factuur dient te voldoen. Artikel 35a van de Wet OB komt overeen met artikel 226 van de Btw-richtlijn met betrekking tot de volgende punten wat op een factuur moet worden vermeld: de datum van uitreiking van de factuur, een opeenvolgend nummer, het btw-identificatienummer van de leverancier en zijn afnemer, de volledige naam en het volledige adres van de belastingplichtige en zijn afnemer, de hoeveelheid en de aard van de geleverde goederen, de datum waarop deze hebben plaatsgevonden en het toegepaste btw-tarief staan vermeld op een factuur. Wanneer niet aan deze eisen zijn voldaan, is er geen factuur op de voorgeschreven wijze opgemaakt. Hierdoor is het recht op aftrek van voorbelasting volgens artikel 15 lid 1 onderdeel a van de Wet OB niet mogelijk. Echter, er zijn gevallen waar de factuur niet volledig juist is opgesteld en het recht op aftrek niet wordt uitgesloten. Deze gevallen zijn opgenomen in het besluit van 27 juni 2012 (nr. BLKB 2012 477M). Als er geen sprake is van een wezenlijke strijd met de wettelijke eisen, wordt aftrek van voorbelasting goedgekeurd zelfs als er gebreken zijn in de factuur. Voorbeelden hiervan zijn onjuiste datum of een onjuist nummer, wanneer er geen twijfel bestaat over de hoedanigheid van de ondernemer en het verrichten van zijn prestaties. Echter, het vermelden van een verkeerd te betalen btw-bedrag is niet toegestaan. Dit punt is opgenomen in artikel 35a lid 1 onderdelen i en j Wet OB. Op een factuur moet het toegepast btw-tarief gebruikt worden en het te betalen bedrag aan belasting staan vermeld.

2.5 Carrouselfraude

In deze paragraaf wordt de werking van carrouselfraude besproken. Carrouselfraude kan onder meer ontstaan door constructies met betrekking tot het nultarief en het recht op aftrek van

(12)

12 | P a g e

voorbelasting. Eerst wordt de simpelste vorm beschreven en besproken wat een plof-onderneming is. Daarna worden de andere vormen beschreven. Tot slot worden de gevolgen van carrouselfraude besproken in 2.5.4.

2.5.1 Werking van carrouselfraude

Bij carrouselfraude zijn er verschillende constructies mogelijk. De simpelste vorm en tevens de meest voorkomende constructie is op de volgende bladzijde weergegeven in figuur 1. Voor deze constructie zijn minimaal drie bedrijven nodig, waarbij een intracommunautaire levering plaatsvindt tegen het nultarief, om carrouselfraude mogelijk te maken. Eén van de bedrijven bevindt zich dus in een andere lidstaat dan de andere twee. Er is een stroom van facturen tussen deze bedrijven. De btw die een bedrijf (in figuur 1 is het de ondernemer B) moet afdragen, wordt niet afgedragen. Ondernemer B wordt ook wel de ploffer genoemd (Algemene Rekenkamer, 2009, p.13). De schade van carrouselfraude neemt toe door het recht op aftrek van voorbelasting. Bij deze vorm van carrouselfraude zijn minimaal twee lidstaten betrokken. Van Dale woordenboek geeft aan dat het woord carrousel draaimolen betekent. De fraude wordt carrouselfraude genoemd omdat de goederen steeds weer opnieuw kunnen worden verkocht aan dezelfde ondernemingen.

Een voorbeeld van carrouselfraude met intracommunautair levering en aftrek van voorbelasting: Lidstaat Nederland en Duitsland behoren tot de Europese Unie. Ondernemer A die gevestigd is in Nederland levert goederen intracommunautair tegen het nultarief aan ondernemer B (ploffer), die gevestigd is in Duitsland. Ondernemer B verkoopt de goederen door aan ondernemer C, die ook gevestigd is in Duitsland. Ondernemer B brengt 21 procent btw in rekening aan ondernemer C. Echter, ondernemer B draagt de ontvangen btw niet af aan de belastingdienst. Ondernemer C vraagt de betaalde btw aan ondernemer B terug van de belastingdienst door zijn recht op aftrek van voorbelasting. Ondernemer C kan de goederen weer intracommunautair leveren aan ondernemer A tegen het nultarief. Zo is op deze manier de carrouselfraude één cyclus rondgegaan. Het kan worden herhaald en opnieuw worden uitgevoerd. Het is nadelig voor de overheid, omdat het leidt tot een negatief saldo van de btw-aangiftes. Er wordt geen btw afgedragen, maar er wordt wel btw terug gevraagd die in rekening werd gebracht (Algemene Rekenkamer, 2009, p.12). Ondernemer B heeft meer opbrengsten behaald, in de vorm van de niet afgedragen btw.

(13)

13 | P a g e

Figuur 1

De essentie van carrouselfraude is dat de ploffer btw in rekening brengt, en deze niet afdraagt aan de belastingdienst. Tegen de tijd dat de belastingdienst op de hoogte is van de carrouselfraude, is de fraudeur vertrokken en niet meer te vinden, of hij bestaat niet meer, of is failliet verklaard. Hierdoor is de btw niet meer te vorderen bij de ploffer, maar de afnemer kan nog wel zijn btw terugvragen (Algemene Rekenkamer, 2009, p.15).

Fraudeurs gebruiken voor carrouselfraude goederen die relatief klein zijn, zodat het makkelijker kan worden vervoerd en een hoge waarde heeft. De goederen moeten ook belast zijn tegen het standaard tarief en de vraag naar de goederen moet hoog zijn. Hierbij valt te denken aan mobiele telefoons en computeronderdelen (Wolf, 2012, p. 41).

2.5.2 Ploffer

Ondernemer B in figuur 1 wordt ook wel de ploffer genoemd. De ploffer staat ook wel bekend als de missing trader (Algemene Rekenkamer, 2009, p. 12). Een ploffer is een geregistreerde onderneming die goederen of diensten verkoopt met btw, met de bedoeling de btw niet af te dragen aan de belastingdienst. Meestal vertrekt de fraudeur na een paar maanden frauderen naar het buitenland om zo ervandoor te gaan met de achtergehouden btw. Voor de belastingdienst is het moeilijk om de fraudeurs op te sporen in het buitenland. Ploffers gebruiken vaak valse btw-identificatienummers. De afnemers van een ploffer kunnen bonafide ondernemers zijn, of zelf bij de carrouselfraude zijn betrokken (Rekenkamer, 2008, p. 4).

2.5.3 Vormen van carrouselfraude

Bij het ontdekken van de eerste carrouselfraude werd gehandeld tussen ondernemingen van de fraudeur zelf. Er waren drie verschillende soorten carrouselfraudes te onderscheiden: (i) carrousel met reële goederen, (ii) carrousel met nep goederen en (iii) de factuurcarrousel. Bij een carrousel met reële goederen komen de goederen die tussen de ondernemingen worden verhandeld overeen met de goederen die op de factuur staan vermeld. Bij een carrousel met nep

(14)

14 | P a g e

goederen worden tussen ondernemingen goederen rondgestuurd die niet op de factuur staan vermeld. Hierbij kun je denken aan computeronderdelen die veel waard zijn, maar in werkelijkheid bakstenen in de dozen zitten die waardeloos zijn. Bij een factuurcarrousel worden facturen uitgereikt alsof goederen zijn afgeleverd tussen bedrijven, maar in werkelijkheid hebben er geen handelstransacties plaatsgevonden (Wolf, 2010, p.p. 33-34).

Nadat de binnengrenzen in Europa zijn verdwenen door de invoering van het overgangsregeling in 1993, ontstonden er meer vormen van carrouselfraude. Naast de simpelste vorm van carrouselfraude, waarbij er sprake is van minimaal 3 handelaren en 2 lidstaten, bestaan er nog geavanceerde vormen van carrouselfraude. Zo kan een afnemer in een lidstaat (de ploffer) de goederen doorverkopen aan een andere afnemer in een andere lidstaat, die ook betrokken is in de carrouselfraude. Afnemers in de andere lidstaat kunnen weer aangifte bij de belastingdienst doen van intracommunautaire verwervingen (Wolf, 2010, p. 39). De opzet die hier is beschreven is terug te vinden in het arrest van het Hof van Justitie EG (HvJ) Teleos (HvJ, 2007, C-146/05). Dit arrest wordt uitgewerkt in hoofdstuk 3. Een andere vorm van carrouselfraude is de crossed invoicer (weergegeven in figuur 2 onderaan de bladzijde).

Bij crossed invoicer koopt een ondernemer (ploffer) goederen in uit een andere lidstaat tegen het nultarief. Deze goederen verkoopt hij door aan een ondernemer in dezelfde lidstaat en brengt btw in rekening. De ploffer geeft deze levering aan bij de belastingdienst, in tegenstelling met de situatie in figuur 1. Om te frauderen geeft hij nog een handelstransactie door dat niet plaats heeft gevonden. De ploffer geeft door dat hij goederen met btw heeft ingekocht van een leverancier in dezelfde lidstaat. Deze goederen verkoopt hij weer door aan een afnemer in een andere lidstaat. Door de tweede transactie kan de ploffer voorbelasting in aftrek brengen, waardoor hij een recht op teruggaaf heeft. De ploffer hoeft hierdoor geen of weinig btw te betalen (Driesen en Hulot, 2008).

(15)

15 | P a g e

Het kan ook voorkomen dat carrouselfraude via derde landen gaat. Een voorbeeld hiervan is de Dubai-route. In de Caribbean is de First Curaçao International Bank gesloten, omdat het bleek dat de bank werd gebruikt bij 2.500 carrouselfraudes voor het witwassen van geld. De carrouselfraudes zouden te maken hebben met Europa en Dubai (Seager & Cobain, 2007). In de Dubai-route werden telefoons vanuit Dubai geleverd aan Nederland. Deze telefoons werden op papier door Nederland geleverd aan België, maar in werkelijkheid werden deze telefoons geleverd aan ploffers in het Verenigd Koninkrijk. De ploffers leverden de telefoons aan afnemers in het Verenigd Koninkrijk. Via een paar tussenschakels kwamen deze telefoons weer terug in Dubai, en kon de Dubai-route weer plaatsvinden. De Dubai-route was uiteindelijk ontdekt toen de douane meerdere stempels op de dozen vond, wat betekent dat de dozen meerdere keren zijn ingevoerd (Wolf, 2010, p. 40).

Er zijn nog meerdere en ingewikkelde vormen van carrouselfraude. Bij carrouselfraude maakt de ploffer misbruik van intracommunautaire leveringen tegen het nultarief en het recht op aftrek van voorbelasting.

2.5.4 Gevolgen van carrouselfraude

Zoals in hoofdstuk 1 is besproken, zijn de belastingontvangsten een belangrijk vorm van inkomsten voor de overheid. Door carrouselfraude loopt de belastingdienst veel inkomsten mis. De belastingdienst loopt niet alleen inkomsten mis, maar per saldo is er sprake van negatieve belastinginkomsten. Dat komt doordat de belastingdienst niet alleen de btw niet ontvangen, maar een teruggave verleent van niet ontvangen btw (Wolf, 2010, p. 38). Er wordt geschat dat jaarlijks binnen de EU-lidstaten ongeveer €100 miljard mis is gelopen door het niet afdragen van btw (Algemene Rekenkamer, 2009, p. 15). In Nederland wordt het fiscale nadeel van carrouselfraude geschat op ruim €654 miljoen in de periode van 2003 tot en met 2007 (Algemene Rekenkamer, 2009, p. 26). In de periode van 2008 tot en met 2011 was dit bedrag gedaald omdat de belastingdienst meer mankracht had ingezet om carrouselfraude te bestrijden. In die periode was het fiscale nadeel gedaald naar gemiddeld bijna €39 miljoen per jaar (Algemene Rekenkamer, 2013, p. 26).

De schade die carrouselfraude veroorzaakt blijft niet alleen bij de inkomsten van de overheid. De concurrentieverhouding wordt ook verstoord door carrouselfraude. Fraudeurs (ploffers) die geen btw afdragen hebben een ruimere winstmarge. Ze gebruiken deze ruimte om een hoge omzet te krijgen in een zo kort mogelijk periode (Wolf, 2010, p.p. 45). Fraudeurs gaan hierdoor een lagere prijs aanbieden op de markt. Het marktaandeel van bonafide ondernemers

(16)

16 | P a g e

die wel de regels naleven gaan hierdoor dalen, waar de fraudeurs die de regels overtreden een grotere marktaandeel krijgen (COM, 2005).

Ondernemers kunnen ook betrokken raken in een carrousel waar ze niets van af weten. Ondernemers kunnen goederen hebben gekocht van een ploffer en daarvan de dupe zijn worden. Ondernemers kunnen hun recht op aftrek van voorbelasting volgens artikel 15 van de Wet OB 1968 mislopen, als de ondernemers volgens artikel 42c van het Invorderingswet 1990 wist of behoorde te weten dat sprake was van de fraude bij de leverancier. Zo stelt het Kittel-arrest (HvJ, 2006, C-439/04) dat het recht van aftrek van voorbelasting kan worden geweigerd als een ondernemer op de hoogte was of het behoorde te weten dat ergens in de handelsketen fraude was gepleegd. Zo kunnen ondernemers de betaalde btw niet terug vragen van de belastingdienst. Ook verder opgenomen in hoofdstuk 3.

Een andere gevolgen van carrouselfraude is dat het ervoor zorgt dat de statistieken over de nationale productie, de internationale handel en de handel tussen de lidstaten niet betrouwbaar zijn. Dit komt doordat de omvang van carrouselfraude wordt geschat en de werkelijke omvang niet bekend is (Ruffels et al., 2003).

2.6 Deelconclusie

In dit hoofdstuk staat de deelvraag ‘Wat is carrouselfraude en op welke wijze komt het voor?’ centraal. Hierbij is eerst gekeken naar het ontstaan van de omzetbelasting. In 1934 was in Nederland een groot economische crisis, waardoor de omzetbelasting werd ingevoerd. Sindsdien is omzetbelasting niet meer weg te denken.

In 1993 zijn de grenzen weggevallen in de Europese Unie en is een overgangsregeling ingesteld. In de huidige Btw-richtlijn is deze overgangsregeling verwerkt. Bij intracommunautaire transacties is het nultarief van toepassing. De afnemer die de goederen ontvangt verricht een intracommunautaire werving.

Bij een levering van een ondernemer naar een andere ondernemer in dezelfde lidstaat wordt btw in rekening gebracht. Er is dan sprake van een belaste prestatie en de afnemer heeft het recht op aftrek van voorbelasting. Het blijkt dat er geen verband bestaat tussen het recht op aftrek van voorbelasting en het afdragen van de btw door de leverancier.

Door het nultarief en het recht van aftrek van voorbelasting is carrouselfraude mogelijk. Ploffers kunnen intracommunautaire verwerven goederen zonder btw (het nultarief) en in hun lidstaat de goederen verkopen en btw in rekening brengen waar de ploffers de btw niet afdragen. De afnemer van de goederen heeft recht op de aftrek van btw, waardoor de fiscus veel inkomstenverlies leidt. Voordat de fiscus achter de fraude komt, zijn de ploffers al vertrokken.

(17)

17 | P a g e

Bij een carrouselfraude zijn er minimaal drie handelaren uit twee verschillende lidstaten nodig. Naast de simpele vorm van carrouselfraude zijn er andere vormen van carrouselfraude. Een voorbeeld hiervan is de crossed invoicing. Hierbij wordt nog een fictieve goederenstoom bedacht. Carrouselfraude kan ook worden verdeeld in drie verschillende soorten: carrousel met reële goederen, carrousel met nepgoederen en de carrouselfactuur. Goederen die vaak worden gebruikt voor carrouselfraude zijn telefoons en computeronderdelen. Deze goederen zijn relatief klein van omvang en hebben vaak een hoge waarde.

De belastingdienst loopt veel inkomsten mis. Jaarlijks wordt €100 miljard misgelopen in de Europese Unie aan belasting inkomsten. In Nederland is in de periode van 2003 tot 2007 ruim €654 miljoen misgelopen. Carrouselfraude zorgt ook voor een verstoring van de concurrentieverhouding en dat ondernemers die onbewust betrokken raken in een carrousel de dupe worden. De informatie en statistieken die een land produceert over de nationale productie, de internationale handel en de handel tussen de lidstaten zijn niet betrouwbaar meer, doordat de werkelijke omvang van de carrouselfraude niet bekend is.

(18)

18 | P a g e

Hoofdstuk 3, Huidige bestrijding van carrouselfraude

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de tweede deelvraag behandeld: ‘Wat is de huidige regelgeving omtrent

carrouselfraude?’ Om dit te beantwoorden wordt in paragraaf 3.2 eerst gekeken naar de

uitvoeringspraktijk van de belastingdienst. Daar wordt gekeken naar preventie, detectie en repressie. Om een beeld te krijgen van de huidige regelgeving wordt gekeken naar de van toepassing zijnde arresten. In paragrafen 3.3 en 3.4 worden gekeken naar jurisprudentie. Daarbij wordt in paragraaf 3.3.1 gekeken naar arresten omtrent het weigeren van het recht op aftrek van voorbelasting. In het kader hiervan worden de arresten Optigen (HvJ, C-354/03, C-355/03 en C-484/03) en Kittel (HvJ, C-439/04 en C 440/04) behandeld. In paragraaf 3.4.1 worden arresten besproken met betrekking tot het weigeren van het nultarief. Hier worden het arresten van Teleos (HvJ, C-146/05), Collée (HvJ, C-146/05) en Twoh (HvJ, C-184/05) behandeld. In paragraaf 3.5 wordt de wet- en regelgeving behandeld. Hier worden de artikelen 42c Wet IW 1990, 24ba onderdeel g van het Uitvoeringsbesluit OB 1968 en artikel 69a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) behandeld. In paragraaf 3.6 wordt een deelconclusie gegeven van dit hoofdstuk.

3.2 Uitvoeringspraktijk van de belastingdienst

Het bestrijden van intracommunautaire btw fraude is één van de taken van de belastingdienst. De verantwoordelijkheid voor de bestrijding van intracommunautaire btw fraude zijn de belastingregio Zuidwest en de Landelijke Toezicht Organisatie (LTO). Bij de LTO is preventie en detectie nodig om carrouselfraude te bestrijden. Om te beoordelen of de belastingdienst btw fraude effectief bestrijdt, wordt gekeken naar preventie, detectie en repressie (Algemene Rekenkamer, 2012, p. 9).

Om carrouselfraude te bestrijden, werkt LTO samen met belastingregio’s, het Centraal Coördinatiepunt btw-fraude van de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst – Economische controledienst (FIOD-ECD) en een centraal verbindingsbureau, die bekend staat als Central Liaison Office (CLO) (Algemene Rekenmaker, 2012, p. 9). De belastingregio’s zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de toezichttaken over de btw. Het opsporen van onder andere signalen van carrouselfraude is een taak van de FIOD-ECD. In de Europees wet- en regelgeving staat vast dat elke lidstaat een CLO moet hebben voor het uitwisselen van internationale gegevens (EU-verordeningen, 1798/2003).

(19)

19 | P a g e

3.2.1 Preventie

Het toetsen van de aanvraag van een btw-identificatienummer is een vorm van een preventieve maatregel die de belastingdienst kan hanteren. Om intracommunautair te leveren, moeten ondernemers een identificatienummer hebben en moeten ze beschikken over het identificatienummer van hun afnemers. Aan het ten onrechte afgeven van een btw-identificatienummer is in 2011 veel aandacht besteed. Per 1 mei 2012 is in het Landelijk Handhavingsplan een proces opgenomen dat via een risicoselectie beoordeeld wordt voor het afgeven van een btw-identificatienummer (Algemene Rekenkamer, 2012, p. 9). Het intrekken van een btw-identificatienummer is mogelijk als een ondernemer geen economische activiteiten verricht of als de ondernemers valse gegevens heeft doorgegeven (EU-Verordening 904/2010). In 2011 is de belastingdienst bezig geweest met het intrekken van inactieve identificatienummers, om zo potentiële fraude te voorkomen. In alle belastingregio’s zijn btw-identificatienummers opgespoord die geen economische activiteiten meer hadden in het afgelopen jaar. De houder van het btw-identificatienummer krijgt van de belastingdienst een mededeling dat ze het btw-identificatienummer gaan intrekken. Als daarop geen reactie komt, wordt het identificatienummer ingetrokken. In 2011 zijn hierdoor 27.500 btw-identificatienummers ingetrokken (Algemene Rekenkamer, 2012, p. 10).

Vanaf 2011 wordt ook een andere preventieve maatregel gebruikt, namelijk een waarschuwingsbrief. Als er een sterk vermoeden bestaat dat een belastingplichtige betrokken is in een handelsketen, waar minstens één ondernemer niet zijn belastingverplichtingen nakomt en daardoor een fiscaal nadeel ontstaat voor de overheid, krijgt de belastingplichtige een waarschuwingsbrief van de belastingdienst. In de waarschuwingsbrief wordt de belastingplichtige erop gewezen dat hij zorgvuldig moet zijn bij het kiezen van zijn leveranciers en kopers.

De verleggingsregeling is ook een preventieve maatregel van de belastingdienst. Een leverancier brengt bij de verleggingsregeling geen btw in rekening van de afnemer. Daarvoor in de plaats verrekent de afnemer de verschuldigde btw met zijn recht op aftrek van voorbelasting op zijn aangifte. De verleggingsregeling is een inbreuk op het Europese btw-stelsel, hierdoor is toestemming van de Europese Commissie nodig om deze regeling toe te passen. Een voorbeeld van een verleggingsregeling is de sinds 1 april 2013 ingevoerde regeling dat op de goederensoorten mobiele telefoons, geïntegreerde schakelingen, spelcomputers, tablet, pc’s en laptops geldt (artikel 24ba onderdeel g van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968). Bij de uitvoering van de verleggingsregeling op deze goederen ontstaan problemen. Bij veel bedrijven is het lastig om deze regeling op deze goederen in hun systemen te krijgen.

(20)

20 | P a g e

3.2.2 Detectie

Bij detectie zijn administratieve systemen nodig. Bij het wegvallen van de binnengrenzen in 1993 was het nodig dat de lidstaten administratief meer gingen samenwerken. Ondernemers moeten bij intracommunautaire leveringen het btw-identificatienummers van hun afnemers kunnen verifiëren. In Nederland heeft de belastingdienst geen registratie bijgehouden van de verrichte verificaties. Deze gegevens zullen volgens de belastingdienst vanaf 2013 beschikbaar zijn op een website van de EU.

In Europa is het verplicht dat ondernemers die intracommunautaire leveringen verrichten een periodieke opgave doen per btw-identificatienummer. Dit is vastgelegd in de VIES. Vanaf 1 januari 2010 is in de Europese regelgeving vastgelegd dat ondernemers die intracommunautair leveren hun leveringsinformatie maandelijks moeten opgeven (EU-richtlijn 117/2008). Voorheen was dat per kwartaal. Bij midden- en kleinbedrijven is het nog steeds per kwartaal. Om de gegevens te controleren worden de intracommunautaire leveringen en wervingen in de btw-aangiften vergeleken met de opgaven in het VIES. Dit wordt ook wel matching genoemd. Echter, omdat niet alle ondernemingen hun informatie maandelijks hoeven te verstrekken vindt de matching per kwartaal plaats. Door de verschillen in de periodes levert dit veel verschillen op, waardoor matching een beperkte bijdrage levert aan het detecteren van fraude. Dit kan worden opgelost door dezelfde periodes te gebruiken.

Om btw fraude te detecteren en te bestrijden tussen de lidstaten, moeten ze informatie en gegevens uitwisselen. Dit is vanaf 2009 geregeld in een Europese verordening, namelijk de Eurofisc (EU-verordening 904/2010).

3.2.3 Repressie

Bij repressie is de opsporing en vervolging van carrouselfraude van belang. Hierbij speelt de FIOD een belangrijk rol. In de periode 2003 tot 2007 was het fiscale nadeel in Nederland met betrekking tot de omzetbelasting in totaal €654 miljoen. Dat is gemiddeld €131 miljoen per jaar. In de periode 2008 tot 2011 is het fiscale nadeel in Nederland gedaald tot gemiddeld €39 miljoen per jaar. Volgens de FIOD is deze daling dankzij de toegenomen aandacht voor carrouselfraude. Het is gebleken dat een toename van het aantal ureninzet voor onderzoek naar carrouselfraude leidt tot een hogere bedrag van naheffingen van de btw (Algemene Rekenkamer, 2012, p. 16).

(21)

21 | P a g e

3.3 Jurisprudentie

3.3.1 Weigering recht op aftrek van voorbelasting

Aftrek van voorbelasting is geregeld in titel 10 van de Btw-richtlijn. In de wet omzetbelasting is het in artikel 2 geregeld en verder uitgewerkt in artikel 15. De bedoeling van het recht van aftrek is de belasting door te schuiven naar particulieren, waar het gebruik werkelijk plaats vindt. De ondernemers worden belast voor de waarde die zij toevoegen. In geval van belastingfraude kan de belastingdienst de aftrek weigeren. In de volgende paragraaf wordt gekeken naar de uitspraken van het HvJ over het weigeren van het recht op aftrek van voorbelasting.

3.3.2 Arrest Optigen

Het arrest van Optigen (HvJ, 2006, C-354/03, C-355/03 en C-484/03) ging over de bedrijven Optigen Limited, Fulcrum Trading Company en Bond House Systems Limited die zich bezighielden met het kopen van computeronderdelen van ondernemingen die in het Verenigd Koninkrijk zijn gevestigd en de computeronderdelen doorverkochten aan kopers die in een andere lidstaat zijn gevestigd. Deze ondernemers waren betrokken geraakt in een handelsketen waar sprake was van een carrouselfraude, zonder dat ze ervan af wisten. Het is gebleken dat hun handelingen deel uitmaakten van ketens van leveringen, waarin een ondernemer de verschuldigde btw niet afdroeg aan de belastingdienst. De ondernemers zelf hadden geen zaken met de frauduleuze ondernemers (ploffers) gedaan. Het niet afdragen van btw had zich voorgedaan in een transactie eerder of later in de handelsketen. De aftrek van voorbelasting werd geweigerd door de Engelse fiscus, omdat zij betoogden dat handelingen die deel uitmaakte van een carrouselfraude niet kan worden beschouwd als economische activiteiten in de zin van de Zesde richtlijn, waardoor de werkingssfeer van de btw wordt uitgesloten.

Het HvJ oordeelde dat handelingen die niet het voorwerp van btw fraude zijn, de leveringen van goederen door de belastingplichtige een economische activiteit is in de zin van de artikelen 2, punt 1, 4 en 5, lid 1, van de Zesde richtlijn, als aan de objectieve criteria is voldaan waarop de begrippen zijn gegrond. De belastingplichtige mag zo niet hebben geweten, en het niet hebben kunnen weten dat de handelingen uit de keten die voorafgingen of erop volgden van eventuele frauduleuze aard waren. Ook vond het HvJ dat het recht van aftrek van de voorbelasting niet kan worden aangetast door het feit dat in de keten van leveringen btw fraude wordt gepleegd, zonder dat de belastingplichtige dit wist of kon weten.

Dit arrest maakt het duidelijk dat bonafide ondernemers beschermd worden wanneer zij niet wisten of konden weten dat er sprake was van fraude. Ik ben met het oordeel van het HvJ

(22)

22 | P a g e

eens dat door een fraude hier het recht van aftrek op voorbelasting van een bonafide ondernemer niet kan worden aangetast. Anders zou een bonafide ondernemer ook slachtoffer worden van een fraude.

3.3.3 Arrest Kittel

Het arrest Kittel (HvJ, 2006, C-439/04 en C 440/04) ging over de handelaren Ang Computime Belgium en Recolta Recycling BVBA. Ook in dit arrest ging het over het recht op aftrek van voorbelasting bij carrouselfraude. Ang Computime en Recolta Recycling BVBA verrichtten transacties in een handelsketen waar een ondernemer wel btw in rekening bracht, maar de btw niet aan de belastingdienst betaalde. In tegenstelling tot het arrest Optigen, handelden de belastingplichtigen direct met de frauduleuze ondernemers (ploffers).

De naamloze vennootschap Ang Computime Belgium kocht en verkocht onderdelen door van informaticasystemen. Volgens de door de belastingadministratie opgestelde proces-verbaal, stond het vast dat Ang Computime Belgium willens en wetens hebben meegewerkt aan de carrouselfraude. Het bedrijf Recolta Recycling BVBA was in een carrouselfraude beland door het kopen en doorverkopen van luxeauto’s. Recolta Recycling BVBA en haar bestuurders hadden ten tijde van zijn aankopen geen weet of besef dat zij meewerkten aan een fraude. De aftrek van voorbelasting werd bij beiden geweigerd door de Belgische fiscus. Door het frauduleuze oogmerk van ten minste één partij zou de koopovereenkomst nietig zijn verklaard volgens artikel 1.131 van het Belgische Burgerlijke Wetboek. Er is dan geen sprake van een levering voor de btw en hierdoor geen recht op aftrek van voorbelasting van toepassing. In de procedures die volgden vroeg de Belgische rechter het Europese HvJ of het neutraliteitsbeginsel verlies op het recht van aftrek van voorbelasting belemmerde bij nietigverklaring van een koopovereenkomst wegens strijdigheid met de openbare orde op grond van een ongeoorloofde oorzaak aan de zijde van de verkoper. De Belgische rechter maakte een onderscheid tussen de situatie waar een belastingplichtige te goeder trouw geen kennis had van de fraude en de situatie waar beide partijen op de hoogte waren van de fraude. Het HvJ maakte een herformulering en maakte een onderscheid tussen een belastingplichtige die niet van de btw fraude afwist of kon weten en de belastingplichtige die wel wist of had moeten weten. Het HvJ EG verklaarde dat bij een belastingplichtige die niet wist of kon weten, de Zesde Richtlijn zich verzet tegen een bepaling van nationaal recht volgens welke de nietigverklaring van de koopovereenkomst krachtens een bepaling van het burgerlijk recht leidt dit tot het verlies van het recht op aftrek van voorbelasting. Hierbij is het niet relevant of de nietigheid het gevolg is van een btw-fraude of van een andere fraude. Een ondernemer die zorgvuldig heeft gehandeld wordt ook tegen

(23)

23 | P a g e

verlies van het recht op aftrek van voorbelasting beschermd bij nietigheid die voortvloeit uit andere vormen van fraude (Wolf, 2010, p. 103). Aan de andere kant moet het recht op aftrek van voorbelasting worden geweigerd bij een belastingplichtige die wist of had moeten weten dat hij onderdeel werd van een btw-fraude door die transactie. Dit wordt beoordeeld aan de hand van objectieve gegevens. Dit wordt het Kittel-criterium genoemd.

Het HvJ maakt in dit arrest duidelijk dat bij het afdragen van btw bij een vroegere of latere verkoop van goederen geen verband is tussen het recht op aftrek van voorbelasting. Als in een handelsketen carrouselfraude is geconstateerd, waar een ploffer geen btw heeft afgedragen aan de belastingdienst, zou dit geen invloed moeten hebben op het recht op aftrek. Er moet worden gekeken of de belastingplichtige die recht heeft op aftrek wist of had moeten weten dat er fraude werd gepleegd. Een belastingplichtige die in een handelsketen zit waar carrouselfraude is gepleegd, moet zorgvuldig hebben gehandeld en alles hebben gedaan wat redelijkerwijs van hem kan worden verwacht om te voorkomen dat hij in een carrouselfraude belandt. Van de belastingplichtige wordt een actieve opstelling verwacht. Een belastingplichtige die wist of had moeten weten dat hij door zijn transactie in een fraudeketen zou belanden, is volgens de HvJ medeplichtig omdat ze de fraudeurs hebben geholpen. Of de transacties winstgevend waren doet er niet toe. Als de belastingplichtige wist of had moeten weten dat hij door zijn transactie in een fraudeketen zou belanden, verliest hij zijn recht op aftrek van voorbelasting. Alleen bij btw-fraude kan een belastingplichtige zijn recht op aftrek verliezen. Bij een fraude die niet met btw te maken heeft, behoudt de belastingplichtige zijn recht op aftrek. Volgens Wolf (2010, p. 104) is het achter komen of iemand van de fraude wist niet altijd even makkelijk. Dit kan bereikt worden door bijvoorbeeld telefoontaps, verklaringen van handelspartners of een verklaring van de handelaar zelf. Het bewijzen of iemand het had moeten weten zou eenvoudiger zijn. Zo zijn belastingplichtigen schuldig als ze niet zorgvuldig genoeg hebben gehandeld. De bewijslast ligt bij de inspecteur.

Ik ben het eens met het HvJ dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen een belastingplichtige die wist of had moeten weten dat er fraude werd gepleegd. Zo behoudt een belastingplichtige die niet wist of had moeten weten zijn recht van aftrek op voorbelasting. Echter, zoals Wolf (2010, p. 104) stelt, is het lastig achter te komen of een belastingplichtige wist van de fraude.

(24)

24 | P a g e

3.4 Jurisprudentie

3.4.1 Weigering nultarief

Bij carrouselfraude wordt vaak misbruik gemaakt van het nultarief bij intracommunautaire leveringen. Het nultarief kan alleen worden gebruikt als een ondernemer goederen levert en vervoert aan andere ondernemers in een andere lidstaat die onderworpen zijn aan de belastingheffing (artikel 9, lid 2 sub b Wet OB 1968). Het weigeren van het nultarief bij een intracommunautaire levering is een goede manier om carrouselfraude tegen te gaan. Het HvJ heeft uitspraken gedaan over het weigeren van de toepassing van het nultarief. In de volgende paragraaf worden arresten daarover behandeld.

3.4.2 Arrest Teleos

Het arrest Teleos (HvJ, 2007, C-146/05) ging over de toepassing van het nultarief. Een aantal vennootschappen (onder andere Teleos) in het Verenigd Koninkrijk (Teleos e.a.) verkocht mobiele telefoons aan de Spaanse vennootschap Total Telecom España SA/Ercosys Mobil SA (TT). De bestemming van de goederen die Teleos e.a. aan TT gingen leveren was Frankrijk en Spanje. Teleos e.a. moest de goederen in een opslagplaats in het Verenigd Koninkrijk ter beschikkingstellen aan TT. TT was zelf verantwoordelijk om de goederen verder door te vervoeren naar de overeengekomen lidstaten. Teleos e.a. ontving voor elke transactie een origineel afgestempelde en afgetekende CMR-vrachtbrief van TT. In de CMR-vrachtbrief stond een beschrijving van de afgeleverde goederen en het adres van levering, de naam van de bestuurder en het registratienummer van het voertuig. Deze CMR-vrachtbrieven werden gebruikt als bewijs dat de telefoons zijn aangekomen in de lidstaten waar ze naar toe moesten gaan. De belastingdienst heeft deze CMR-vrachtbrieven aanvaard als bewijs dat de goederen zijn uitgevoerd uit het Verenigd Koninkrijk, waardoor het nultarief kan worden toegepast voor de levering.

Achteraf heeft de belastingdienst ontdekt dat sommige CMR-vrachtbrieven vals waren. De bestuurders die werden genoemd bestonden niet of de bestuurders hadden niets met het vervoeren van telefoons te maken of de vermelde registratienummers klopten niet. Het bewijs dat een intracommunautaire levering had plaatsgevonden ontbrak. Hierdoor concludeerde de belastingdienst dat de goederen het Verenigd Koninkrijk niet hadden verlaten, waardoor het nultarief niet mag worden gehanteerd. Teleos e.a. kreeg een naheffingsaanslag opgelegd. Het is wel gebleken dat Teleos e.a. op geen enkele manier betrokken waren bij de fraude. De vennootschap TT heeft zelf in Spanje bij de Spaanse autoriteiten aangifte gedaan van de intracommunautaire verwerving. Teleos e.a. had geen reden om te twijfelen en kon op geen

(25)

25 | P a g e

manier vaststellen dat de CMR-vrachtbrieven vals waren of dat de vennootschap TT betrokken is bij een fraude. Teleos e.a. wist ook niet dat de goederen het Verenigd Koninkrijk niet hadden verlaten.

Het HvJ was niet eens met de belastingdienst van het Verenigd Koninkrijk. Ook al staat in artikel 28 bis, lid 3, eerst alinea, en artikel 28 quater, A, sub a, eerste alinea, van de Zesde Richtlijn, dat alleen sprake is van een intracommunautaire transactie wanneer het eigendom van de goederen zijn overgegaan naar de afnemer en de leverancier kan bewijzen dat de goederen de lidstaat fysiek hebben verlaten. Als de leverancier dit niet kan bewijzen, kan een naheffing plaats vinden. Het recht op vrijstelling van intracommunautaire levering van goederen kan niet worden afgewezen als de leverancier te goeder trouw heeft gehandeld en bewijzen heeft aangeboden. Ook wanneer de bewijzen vals blijken te zijn, kan de leverancier niet worden verplicht de verschuldigde btw te betalen, zonder dat er bewijs is dat de leverancier betrokken is bij de belastingfraude. De leverancier moet alles hebben gedaan wat redelijkerwijs van hem verwacht kan worden, zodat hij niet door een intracommunautaire levering betrokken raakt in een belastingfraude. De aangifte door de afnemer van de intracommunautaire verwerving in zijn lidstaat kan worden gebruikt als aanvullende bewijs, maar is geen doorslaggevend bewijs dat er een intracommunautaire levering heeft plaats gevonden voor het nultarief.

Uit dit arrest blijkt dat leveranciers hun recht op vrijstelling bij intracommunautaire leveringen van goederen behouden, als zij alles hebben gedaan wat redelijkerwijs van hun verwacht konden worden. Ik ben het eens met het HvJ. Zo krijgen de belastingplichtigen ook meer zekerheid. De belastingdienst in dit arrest had al toestemming gegeven.

3.4.3 Arrest Collée

Het arrest Collée (HvJ, 2007, C-146/05) ging over de toepassing van het nultarief wanneer te laat bewezen is dat er sprake is van een intracommunautaire levering. Collée is een moedermaatschappij die een dochtermaatschappij heeft in Duitsland. De dochtermaatschappij verkocht personenauto’s en is een erkend concessiehouder van de naamloze vennootschap A. In het jaar 1994 sloot de dochtermaatschappij een overeenkomst met een Belgische concessiehouder voor een verkoop van 20 demonstratiewagens. Nadat de Belgische concessiehouder de netto verkoopprijs heeft overgemaakt, zijn de wagens opgehaald bij de dochtermaatschappij door de Belgische concessiehouder.

De dochtermaatschappij krijgt provisie van A als zij een auto verkocht aan nabij gevestigde klanten. Door de intracommunautaire levering aan België loopt de dochtermaatschappij de provisie mis. Om de provisie toch te krijgen schakelde de

(26)

26 | P a g e

dochtermaatschappij autohandelaar S in als een tussenpersoon. S kreeg een provisie om voor de schijn de auto’s te kopen en door te verkopen aan de Belgische concessiehouder. S ontving fictieve facturen van de dochtermaatschappij waar de btw op was vermeld. S deed verzoek voor aftrek van de voorbelasting, maar dit werd echter geweigerd door de belastingdienst omdat de belastingdienst had vastgesteld dat de verkoop tussen de dochtermaatschappij en S fictief was. Na weigering van de aftrek van voorbelasting heeft Collée de boekingen ongedaan gemaakt en de verkoopopbrengsten in zijn boeken opgenomen als belastingvrije intracommunautaire leveringen. De belastingdienst heeft de belastbare omzet van Collée verhoogd, maar heeft toch de toepassing van het nultarief geweigerd omdat de opnamen in de boeken niet doorlopend waren en niet direct opgenomen werden na het verrichten van de levering.

Het HvJ was het niet eens met de Duitse belastingdienst. Het HvJ verklaart dat artikel 28 quater, A, sub a, eerste alinea, Zesde Richtlijn in de weg staat om het nultarief te weigeren wanneer er daadwerkelijk een intracommunautaire levering heeft plaatsgevonden, alleen omdat het bewijs niet tijdig is geleverd. De Commissie van de Europese Gemeenschappen merkt op dat wanneer aan de materiële voorwaarden is voldaan, zoals een intracommunautaire levering en dit kan worden aangetoond, de btw-vrijstelling moet worden verleend, zelfs wanneer niet voldaan wordt aan bepaalde formele vereisten. In het beginsel van de neutraliteit van de btw kan de ten onrechte gefactureerde belasting worden herzien, zonder dat het afhankelijk wordt gesteld van de goede trouw van de belastingplichtige. Hierbij is van belang dat de belastingplichtige het gevaar voor verlies van belastinginkomsten voor de belastingdienst tijdig en volledig heeft uitgeschakeld. Het feit dat de belastingplichtige bewust de intracommunautaire levering heeft achtergehouden is hier niet van belang. Als er een gevaar bestaat voor de belastinginkomsten van de belastingdienst heeft dit wel gevolgen.

Uit dit arrest blijkt dat het van belang is dat er geen gevaar bestaat voor de belastinginkomsten van de belastingdienst. Als dit wel het geval is, wordt het nultarief geweigerd. Ik ben met de beslissing van het HvJ eens, omdat de bewuste handelingen van de leverancier niet gericht was om btw-fraude te plegen en had geen gevolgen voor de belastinginkomsten van de belastingdienst. Hierdoor kan het nultarief worden verleend.

3.4.4 Arrest Twoh

Het arrest van Twoh (HvJ, 2007, C-184/05) gaat over een in Nederland gevestigde onderneming die computeronderdelen heeft geleverd aan een onderneming die gevestigd is in Italië. In de verkoopovereenkomst is overeengekomen dat Twoh de goederen in een opslagplaats in Nederland ter beschikking stelt aan de koper. De koper is zelf verantwoordelijk voor het vervoer

(27)

27 | P a g e

naar Italië. Twoh heeft van de Italiaanse afnemers geen afhaalverklaring ontvangen als bewijs dat het om intracommunautaire leveringen gaat. In Nederland is een afhaalverklaring verlangd als bewijs van een intracommunautaire levering, zodat de btw vrij kan worden gesteld met behulp van het nultarief. Twoh was uitgegaan van een intracommunautaire levering, waardoor hij geen btw in rekening heeft gebracht. Na een onderzoek heeft de belastingdienst vastgesteld dat er geen bewijs was dat de goederen naar een andere lidstaat waren verzonden. Twoh kon zelf geen bewijs meer leveren en verzocht de Nederlandse belastingdienst op grond van administratieve samenwerking met de Italiaanse belastingdienst informatie op te vragen over het invoeren van de computeronderdelen in Italië. De belastingdienst heeft dit verzoek van Twoh geweigerd.

Het HvJ was het eens met het besluit van de belastingdienst om de toepassing van het nultarief te weigeren. De administratieve samenwerking van lidstaten is bedoeld om belastingfraude en belastingontwijking te bestrijden. Lidstaten kunnen gebruik maken van de administratieve samenwerking om het bedrag van de te heffen belasting vast te stellen (HvJ, 2000, C-420/98). In artikel 2, lid 1, van de richtlijn en in artikel 5, lid 1, van de Verordening inzake administratieve samenwerking staat de term ‘kan’. Deze term duidt erop dat het mogelijk is om informatie op te vragen, maar de belastingdienst is niet verplicht om bij elkaar informatie op te vragen. Een belastingplichtige heeft hier geen recht op wanneer hij zelf geen bewijs kan leveren.

In dit arrest oordeelde het HvJ in het voordeel van de belastingdienst. De leverancier moet kunnen aantonen dat de goederen de grens zijn overgegaan, om het nultarief te kunnen toepassen. De leverancier heeft hier geen fraude gepleegd. Ik ben het eens met het HvJ, omdat de leverancier zelf geen bewijs had kunnen leveren. De belastingdienst is niet verplicht om deze informatie op te vragen bij de andere lidstaten voor de leverancier.

3.5 Wet- en regelgeving

Het artikel 42c wet IW 1990 en artikel 24ba onderdeel g van het Uitvoeringsbesluit OB 1968 en artikel 69a van de AWR zijn toegevoegd in de wet- en regelgeving om carrouselfraude te voorkomen en te bestrijden.

In artikel 42c wet IW 1990 wordt bepaald dat een ondernemer hoofdelijk aansprakelijk wordt gesteld als hij wist of behoorde te weten dat hij door een transactie in een handelsketen zou komen waar verschuldigde omzetbelasting niet of niet volledig is of zal worden afgedragen. Deze transacties zijn verwerkt in artikel 42c, lid 1, sub a, b en c wet IW 1990. Als een ondernemer leveringen van bepaalde goederen verricht op of na het aanwijzen van deze

(28)

28 | P a g e

goederen bij de ministeriële regeling is gebeurd, wordt de ondernemer aansprakelijk gesteld. Deze goederen zijn genoemd in artikel 40a Uitvoeringsregeling IW 1990. Deze goederen zijn telecommunicatie- en computerapparatuur en –programmatuur, foto-, film-, video- en geluidsapparatuur alsmede beeld- en geluiddragers zoals video- en muziekcassettes en compact discs en digitale videodiscs. Ook landvoertuigen die zijn uitgerust met een motor van meer dan 48 cc cilinderinhoud of met een vermogen van meer dan 7,2 kW vallen hieronder. Ondernemers die deze goederen geleverd krijgen en in een carrouselfraude belanden, worden ook aansprakelijk gesteld. Een ondernemer wordt ook aansprakelijk gesteld, als deze ondernemer in een fiscale eenheid (artikel 7, lid 4 Wet OB 1968) zit met een ondernemer die verantwoordelijk wordt gesteld.

Een ondernemer wordt aansprakelijk gesteld als hij wist of behoorde te weten dat ergens in de handelsketen niet of niet volledig zal of worden gedaan. Door het begrip ‘behoren te weten’ moet de ondernemer alles hebben gedaan om te voorkomen dat hij in een fraude keten zou belanden. In artikel 42c, lid 2 IW 1990 staat dat een ondernemer aansprakelijk wordt gesteld als hij een voordeel heeft behaald, wanneer de fraudeur de btw niet heeft afgedragen. Tenzij de ondernemer kan bewijzen dat het voordeel geen verband heeft met het niet afdragen van btw, wordt hij aansprakelijk gesteld. Een ondernemer behaalt een voordeel door bijvoorbeeld een lager bedrag voor de levering te betalen dan bij een levering onder vrije mededinging of een lagere vergoeding van zijn leverancier in rekening is gebracht vergeleken met elk andere leverancier waar hij voorheen zaken mee heeft gedaan.

In lid drie van artikel 42c IW 1990 zijn situaties opgenomen wanneer de aansprakelijkheid niet van toepassing is, zelfs wanneer de afnemer wist of behoorde te weten dat in de handelsketen geen btw is afgedragen. Zo is artikel 42c niet van toepassing indien de omzetbelasting verschuldigd is tijdens een surseance van betaling of tijdens een faillissement, of wanneer de schuldsaneringsregeling natuurlijke persoon geldt.

Op 20 december 2012 is een nieuw besluit gepubliceerd tot wijziging van enkele fiscale uitvoeringsbesluiten door de Staatssecretaris van Financiën (Besluit, 2012, 694). Het afdragen van btw wordt verlegd naar de afnemer. Vanaf 1 april 2013 is artikel 24ba onderdeel g van het Uitvoeringsbesluit OB 1968 toegevoegd. Per 1 april 2013 is het verplicht de verleggingsregeling toe te passen, in plaats van dat er vrijwillig voor gekozen kon worden. Voor 1 april 2013 gold de verleggingsregeling alleen voor mobiele telefoons en computerchips. In artikel 24ba onderdeel g zijn de goederensoorten mobiele telefoons, geïntegreerde schakelingen, spelcomputers, tablet, pc’s en laptops opgenomen. De verleggingsregeling is van

(29)

29 | P a g e

toepassing als het totaalbedrag exclusief btw €10.000 of meer bedraagt, per levering en per goederensoort. In de praktijk is dit lastig toe te passen in de systemen van bedrijven. Hierdoor ontstaan veel problemen in de uitvoer.

Om fiscale fraude harder aan te pakken is in het ‘wetsvoorstel aanpak fraude toeslagen en fiscaliteit (33754)’ artikel I, onderdeel C, artikel 69a van de AWR per 1 januari 2014 opgenomen. Het opzettelijk niet, of gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de gestelde termijn de aangiftebelastingen afdragen, wordt strafbaar gesteld (Kamerstuk 33754, nr. 3). De bedoeling van de wetgever is onder andere om carrouselfraude aan te pakken. In artikel 69a lid 1 van de AWR staat dat het niet tijdig betalen van de aangiftebelasting wordt bestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaar of een geldboete van de vijfde categorie of, indien dit bedrag hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van de te weinig betaalde belasting (Kamerstuk 33754, nr. 2). Goedwillende belastingplichtigen worden niet strafbaar gesteld als zij tijdig een schriftelijk mededeling om uitstel vragen van betaling wanneer zij in betalingsproblemen verkeren (Kamerstuk 33754, nr. 14). In artikel 25 IW 1990 staat opgenomen dat de ontvanger (de belastingdienst) voor een bepaalde tijd uitstel van betaling kan worden verleend. Daarvoor moet de mededeling gedaan worden voordat de wettelijke betalingstermijn is verstreken. In artikel 69a lid 2 van de AWR is artikel 69 lid 6 van de AWR van overeenkomstige toepassing. Als de belastingplichtige opzettelijk de betalingsverplichting in zijn beroep niet nakomt, kan hij uit dat beroep worden ontzet als een bijkomende straf.

3.6 Deelconclusie

In dit hoofdstuk staat de deelvraag ‘Wat is de huidige regelgeving omtrent carrouselfraude?’ centraal. De belastingdienst is verantwoordelijk voor het bestrijden van intracommunautaire btw fraude. Om carrouselfraude effectief te bestrijden moet de belastingdienst preventie, detectie en repressie verbeteren. Voor preventie maatregelen heeft de belastingdienst op risico beoordeeld voor het afgeven van een identificatienummer, inactieve btw-identificatienummers ingetrokken, waarschuwingsbrieven verzonden en de verleggingsregeling toegepast. Voor detectie zijn administratieve systemen belangrijk. Daarbij is te denken aan de VIES en Eurofisc. Om btw fraude te detecteren en bestrijden is administratieve samenwerking tussen de lidstaten van belang, zodat gegevens kunnen worden uitgewisseld. Voor repressie is het opsporen en vervolgen van carrouselfraude van belang. In de laatste jaren is gebleken dat het fiscale nadeel in Nederland is gedaald.

(30)

30 | P a g e

Het weigeren van het recht op aftrek en het nultarief kan worden gebruikt om carrouselfraude te bestrijden. Dit kunnen we terug vinden in de jurisprudentie. Uit arresten (Optigen en Kittel) van het HvJ blijkt dat belastingplichtigen worden beschermd en ze het recht van aftrek behouden als ze niet wisten of het niet konden weten dat btw-fraude vooraf of erna is gepleegd. Dit wordt aan de hand van objectieve criteria beoordeeld. Een belastingplichtige moet zorgvuldig hebben gehandeld, en alles hebben gedaan wat redelijkerwijs van hem verwacht kan worden dat hij niet in een carrouselfraude zou belanden.

Uit arresten (Teleos, Collée en Twoh) van het HvJ blijkt dat als een leverancier te goeder trouw heeft gehandeld en bewijzen heeft aangeboden, waarbij hij alles heeft gedaan wat redelijkerwijs van hem kan worden verwacht zodat hij niet betrokken raakt in de fraude, het nultarief niet kan worden geweigerd. Als de belastingplichtige het gevaar voor het verlies van belastinginkomsten voor de belastingdienst tijdig en volledig heeft uitgeschakeld, mag het nultarief niet worden geweigerd. De belastingplichtige is zelf verantwoordelijk voor het leveren van bewijs van een intracommunautaire levering. De belastingdienst is niet verplicht om deze informatie bij andere lidstaten op te vragen wanneer er geen sprake is van fraude.

In de wet- en regelgeving zijn artikelen opgenomen om carrouselfraude te verminderen en te bestrijden. In artikel 42c IW 1990 is de aansprakelijkheidsbepaling opgenomen. Een belastingplichtige wordt hoofdelijk aansprakelijk gesteld, als hij wist of behoorde te weten dat bij het leveren van sommige goederen btw-fraude wordt of is gepleegd. Zo is ook de verleggingsregeling in Nederland ingevoerd en uitgebreid. Deze regeling houdt in dat het afdragen van btw wordt verlegd naar de afnemer. De leverancier hoeft dan geen btw meer te vermelden op de factuur. Voorbeeld hiervan zijn de goederen dat in artikel 24ba onderdeel g van het Uitvoeringsbesluit OB 1968 is opgenomen. In artikel 69a van de AWR is geregeld dat een belastingplichtige strafbaar is als hij opzettelijk niet, of gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de gestelde termijn de aangiftebelasting afdraagt.

Referenties

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hieruit volgt een keuze voor de eventuele preventieve maatregelen en curatieve maat- regelen; bij deze laatste moet worden gedacht aan noodmaatregelen ter voorkoming van een bres

onderzoek onder praktijkomstandigheden. Dit is vrijwel direct gestart nadat de eerste succesvolle pogingen om licht slib te bestrijden via het creëren van

Op 20 juli 2018 heeft de buitengewone algemene aandeelhoudersvergadering van de vennootschap beslist het kapitaal van de vennootschap te verhogen met een bedrag

Boekjaar T RANSACTIES MET VERBONDEN PARTIJEN BUITEN NORMALE MARKTVOORWAARDEN Vermelding van dergelijke transacties, met uitzondering van transacties binnen de groep, indien zij

4) In verband met de verliescompensatie dient om nog te worden vermeld, dat in art. 8 ad c wet IB is bepaald, dat niet tot de winsten behoren de voordelen welke

De verplichte bijeenroeping van de algemene vergadering: beoordeling en afweging ten opzichte van andere actiemiddelen.. Het vraagrecht

Art. Ingeval een kapitaalverhoging een inbreng in natura omvat, zet het bestuursorgaan in het in artikel 7:179, § 1, eerste lid, bedoelde verslag uiteen waarom de inbreng van belang

Het is derhalve van belang dat gemeenten en ketenpartners sneller, dus voor er problematische schulden ontstaan, passende ondersteuning kunnen bieden3. De Kamerbrief