• No results found

Bodemkundig onderzoek in een aantal percelen langs de gasleiding in Meeden (Gr.)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Bodemkundig onderzoek in een aantal percelen langs de gasleiding in Meeden (Gr.)"

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Stichting voor Bodemkartering Wageningen

G

.

·r I ... -·· I •r-~' •• .... Postbus 10 - Bennekom Tel. 08379 - 2041 Advies nr.

36

~~~~~~~~~-~~~~~~~~~-~~-~~~-~~~~~~-E~~~~~~~

!~~~-~~-~~~~~~~~~-!~-~~~~~~-1Q~!l

door: Ir. B. van Heuveln Rayon Noord

juni

1967

N.B. Niets uit dit advies mag zonder toestemming van de Stichting voor Bodemkartering worden vermenig -vuldigd of in andere publikaties worden overgeno-men.

(2)

2

-INHOUD

Blz.

Lijst van figuren

3

1 • Inleiding

4

2. De grondsoorteninventarisatie van het pijpleidingtracé

5

2.1 Het tracé

5

2.2 De kleibovenlaag

5

2.3 Het tussenliggende veenpakket

5

2.4 De zandondergrond

5

2.5

De hoogste en laagste grondwaterstanden

5

2.6 Enkele conclusies naar aanleiding van de hiervoor

genoemde gegevens

6

3.

Het bodemkundig onderzoek in de percele!];

7

3.

1 Begrenzing

7

3.2 Het gemiddelde profiel

7

3.2. 1 Kleilaag 7

3.2.2 Veentussenlaag

7

3.2.3

Pleistocene o~~ergrond

8

3.3

Waardering van het profiel

8

3.4

De lengteprofielen in de percelen 1 t/m

9

(beschreven en van commentaar voorzien)

8

(3)

LIJST VAN FIGUREN

1 • Schetskaart van het gebied

2. Gemiddeld bodemprofiel op de onderzochte percelen

3.

Schetskaart van de lengteprofielen door de percelen

4.

Lengteprofiel door perceel 1 van grondgebruiker -eigenaar Adde Jan Kamphuis

5.

Lengteprofiel door perceel 2 van Stichting Beheer Landbouwgronden. Pachter: Adde Jan Kamphuis

6.

Lengteprofiel door perceel

3

(westelijk perceel) van

Heinrich Julius Hasseleg Kirchner. Pachter: Tjapko Berg

7.

Lengteprofiel door perceel

4

(oostelijk deel) van Heinrich Julius Hasseleg Kirchner. Pachter:

Tjapko Berg

8.

Lengteprofiel door perceel

5

van grondgebruiker -eigenaar Adriaan Sandéé (noordelijk perceel) en van grondgebruiker - eigenaar Foppo Jan Olsder

(zuide-lijk perceel)

9.

Lengteprofiel door perceel

6;

grondgebruiker -eigenaar Foppo Jan Olsder

10. Lengteprofiel door perceel

7;

grondgebruiker -eigenaar Adriaan Sandéé

11. Lengteprofiel door perceel

8,

westelijk van de Ze-venwoldsterweg van grondgebruiker - eigenaar Arend van Delden

12. lengteprofiel door perceel

9,

oostelijk van de Ze-venwoldsterweg van grondgebruiker - eigenaar Arend van Delden

(4)

4

-1. INLEIDING

In het najaar van

1965

heeft de N.V. Nederlandse Aardolie

l\1nnt-schappij een gasleidir>..g gelegd, o.m. door gronden in het dorp Meeden (Gr.). Op de percelen, aangegeven in figuur 1, is voor het leggen bronbemaling toegepast. De grondeigenaren stellen, dat door deze bronbemaling mogelijk schade is toegebracht aan hun landerijen.

De N. V. Nederlandse Aardolie l\1aatschappij is met de grondeige-naren overeengekomen, dat de Stichting voor Bodemkartering een voor beide partij er. bindende uitspraak zal doen over de toegankelijkheid van de schadeclaim.

Concreet verzoekt de N.V. Nederlandse Aardolie Maatschappij in

haar brief van 31 januari

1966

een bodemkundig onderzoek in te

stel-len. Hierbij moet worden beoordeeld in hoeverre de produktiewaarde en/of hoogteligging van de gronden tijdelijk of blijvend is achter-uit gegaan ten gevolge van de toegepaste bronbemaling.

De Stichting voor Bodemkartering heeft daarop in augustus

1966

na het groeiseizoen en in maart

1967

vlak vóór het groeiseizoen de

bodem onderzocht. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd

in de hoofdstukken 3 en 4 van dit verslag en in een aantal

lengte-profielen door de betrokken percelen. Deze lengtelengte-profielen zijn

be-schreven en gecommentarieerd in paragraaf

3.4.

In hoofdstuk 2 is het grondprofiel in het pijpleidingtracé be-schreven aan de hand van een voor de aanleg uitgevoerde inventarisa-tie.

(5)

2. DE GRONDSOOR'IENINVENTARISATIE VAN HET PIJPIEIDINGTRACE 2. 1 Het tracé

De Koninklijke Nederlandsche Heidemaatschappij heeft in de eer-ste helft van 1965 een grondsoorteninventarisatie gemaakt van het pijpleidingtracé orrler Meeden (fig. 1) en uit de daarbij verkregen gegevens een lengteprofiel vervaardigd. In het onderstaande is deze beschreven.

2.2 De kleibovenlaag

De kleibovenlaag is opgedeeld in een humeuze kleibovengrond met 1 - 4 % organische stof en een niet-humeuze kleilaag.

De humeuze bovengrond komt over het gehele tracé voor. De niet-humeuze kleilaag bestaat over het grootste deel van het tracé uit klei met 25 tot 50% lutum ').In het oostelijke deel van het tracé ten oosten van de Zevenwoldsterweg, gaat deze zware klei over in

zavel met

8

tot 25 % lutum. Deze zware kleitussenlaag is het dikst

in het lengteprofiel op het perceel, toebehorend aan de Stichting Beheer Landbouwgronden en wigt zowel in oostelijke als in westelijke

richting uit.

2.3 Het tussenliggende veenpakket

Overal komt onder de kleibovenlaag een veenpakket voor. Dit veen-pakket wordt niet nader omschreven, Volgens de bijbehorende legenda bevat het meer dan 15 %organische stof en kan bestaan uit veen, glie-de, venige klei en kleiig veen. Het pakket is het dikst, ongeveer

90 cm, op het perceel van Heinrich J~lius Rasseleg Kirchner. /

In het algemeen blijkt uit het lengteprofiel dat de veendikte boven depressies in de zandondergrond dikker is dan boven koppen. 2.4 De zandondergrond

Overal in het tracé rust het veenpakket op een leemarme of

zwak-lemige zandondergrond met 0- 17~% leem (leem is het percentage

klei-ner dan 50 mu). De bovenkant van het zand loopt van west naar oostbehoudens plaatselijke koppen die tot 1 m NAP reiken op van 2 m -NAP tot 1,5 m- -NAP. Ten oosten van de Zevenwoldsterweg daalt de bo-venkant tot op het eind van het tracé, 2,5 m - NAP. Deze tendens zet zich door naar het oosten.

In het middengedeelte van het tracé komt een inspoelingslaag in

de zandondergrond voor, die 5 - 1 7-~ % leem (

<

50 mu) kan bevatten en

0,5 - 3% organische stof. In het westelijke deel van het beschouwde tracé, op het perceel van Adde Jan Kamphuis, ontbreekt de inspoelings-laag. Hoewel in het lengteprofiel aan de oostzijde de inspoelingslaag op onnatuurlijke wijze abrupt afbreekt ma&gezien de hoogteligging toch wel aangenomen worden, dat zij eveneens ontbreekt in de percelen van Arend van Delden en Jelle Berg.

2.5 De hoogste en laagste grondwaterstanden

In het tracé blijken de gemiddelde hoogst voorkomende grondwater-standen alle tot in de humeuze bovengrond te reiken, Dat is dus binnen 40 cm - m.v. De gemiddelde laagst voorkomende grondwaterstanden zijn wisselvalliger. Voor zover ze waargenomen zijn bij het grondonderzoek

') Tot de lutumfractie behoren de deeltjes kleiner dan 2 mu (1 mu of

(6)

6

-ligt deze diepste waterstand 0,5 m tot 1 m beneden de onderkant van het veenpakket.Alleen in de oostelijke percelen geeft het tracé aan dat de diepste waterstanden zich bewegen in de onderste dm van het veen.

2.6 Enkele conclusies naar aanleiding van de hiervoor genoewrle gege-vens

Het bodemprofiel op het tracé heeft zeer ondiepe gemiddelde hoogste grondwaterstanden. Het is mogelijk dat deze waterstanden ver-band houden met de zware kleilaag.

Over de doorlatendheid van de kleilaag zijn geen gegevens verza-meld bij de opname van het tracé.

Uit de afwezigheid van een signatuur voor kalkhoudendheid, die bij het verloop van het tracé wel is aangegeven, kan worden afgeleid dat de klei kalkarm is.

Hoewel ook van het veen geen gegevens zijn verzameld zijn wel enige conclusies mogelijk over de ligging. Naar het westen, reeds beginnend in het perceel van Adde Jan Kamphuis, wordt het veenpakket dikker. Dit gaat samen met het ontbreken van een humusinspeelings-laag in de zandondergrond. Hetzelfde verschijnsel doet zich ook voor aan de oostzijde. BeGinnend in het perceel van Arend van Delden en zich voortzettend in het perceel van Jelle Berg wordt ook de veenlaag dikker en gaat de humusinspoelingslaag verdwijner1. Daar beide ver-schijnselen tevens srunengaan met een daling van de zandondergrond is de conclusie gewettigd, dat ter plaatse van het middengedeelte van het tracé de dunnere veenlaag het gevolg is van drogere omstandighe-den. Hierbij kunnen de inspeelingslagen duiden op een bodemvorming voor de veengroei. Maar ook kan het een aanwijzing zijn dat het veen na zijn vorming diep is ontwaterd. Het veen is daarbij gaan ~eraar­ den en de gevormde humus is uitgezakt naar de zandondergrond. In bei-de gevallen is in het midbei-denbei-deel van het tracé een anbei-dere soort veen te verwachten dan aan de uiteinden.

Ten slotte wijzen de gemiddelde laagst voorkomende grondwater-standen in de zandondergrond erop, dat onder normale ontwateringsom·-standigheden het grondwater geen contact maakt met het veenpakl<et. Dit met uitzondering van de percelen van Arend van Delden en Jelle Berg aan het oosteinde van het tracé.

(7)

3.

HET BODEMKUNDIG ONDERZOEK IN DE PERCELEN

3.

1 Begrenzing

Het bodemkundig onderzoek is gericht op het verzamelen van argu-menten die een verandering van de produktiewaarde ten gevolge van de bronbemaling zouden kunnen indiceren.

In de schadeclaim van de grondeigenaren is niet gesteld hoe ach-teruitgang in produktiewaarde is geconstateerd. Het onderzoek moet zich daarom beperken tot een vergelijking van de bodemprofielen in de naaste omgeving van de gasleiding tot een zo wijde omgeving dat aange-nomen mag worden dat de bronbemaling daar geen invloed meer zou hebben. De grens is in het noorden aangehouden op de brede afwateringstocht tussen de gasleiding en de spoorbaan.

Tijdens het onderzoek in augustus 1966 en in maart 1967 is gecon-stateerd dat het peil in deze tocht meer dan

1,5

meter onder maaiveld lag. Dit betekent dat het waterpeil in ieder geval op enige diepte in de zandondergrond ligt.

De gemaa~~e begrenzing lijkt verantwoord omdat ook uit het onder-zoek van de Koninklijke No:l9rlandsche Heidemaatschappij blijkt dat de diepste grondwaterstanden ter plaatse van de gasleiding tot in de zand-ondergrond zijn weggezakt.

Aan de zuidzj_jde is de grens van het onderzochte terrein aange-houden op ongeveer

350

m van de gasleiding. Gezien de korte duur van de bronbemaling en het geringe drukhoogteverval is het onwaarschijnlijk dat op deze afstand nog wateronttrekking plaats heeft gevonden.

3.2

Het gemiddelde profiel

Het gemiddelde profiel van het onderzochte gebied is in"fig. 2 aangegeven.

Het bestaat uit

20-80

cm klei op

15- 110

cm veen op pleistoceen zand.

3.2.1

Kl~ila§g

De kleilaag bestaat ten westen van de Zevenwoldsterweg uit klei met

35

tot

40

76 lutum. De bruingrijze bovengrond van

18-25

cm is matig humeus met 2 -

4%

organische stof. Ze bevat homo~ene roest.

Onder deze bovengrond volgt een grijze,roestige,knikkige kleilaag. De knikkige eigenschappen gaan gepaard met een ongunstige structuur. De laag zwelt in het najaar spoedig dicht en stagneert dan de afvoer van overtollige neerslag. Hierdoor ontstaan schijn-grondwaterspiegels binnen

40

cm -maaiveld.

In de zomer kan deze laag sterk inkrimpen en vormt dan scherp-hoekige structuurelementen met vrij grote scheuren. De neerslag zakt dan zonder opgenomen te worden naar de ondergrond. De oorzaak is waar-schijnlijk een relatief hoog gehalte aan sterk zwellende kleimineralen.

Aan de oostzijde van de Zevenwoldsterweg schuift in deze knikkige laag een

30

à

50

cm dikke kalkhoudende, soms gelaagde zware zavel tot lichte klei met rond

25

%

lutum (<

2

mu) en tot

4

%

koolzure kalk.

De overgang naar de veenondergrond bestaat uit een humeuze vaak ij-zerrijke tussenlaag van

3 - 10

cm zware klei. Het organische-stofgehalte kan tot

7

%

oplopen.

3.2.2

ye~n1U2s~nla§g

De veentussenlaag bestaat in het grootste deel van het gebied uit zwart oud- veenmosveen, vaak met resten van \'lollegras, berk en onderin van spalter.

(8)

r

8

-Bovenin is het oude veenmosveen korrelig, soms met scherpe kanten, maar meestal iets vermengd met uit de bovengrond ingespeelde klei. On-derin is het soms platerig en stug.

In het algemeen is het oude mosveen zwart geoxydeerd. In de diep-ste terreindelen komt onder het mosveen zeggeveen voor. Dit is bovenin eveneens geoxydeerd. Beneden 1,50 m -mv. kan het geelbruin zijn door reductie in het grondwater. Het is wel stevig van consistentie.

Het mosveen gaat via een gliedelaag over in de pleistocene zand -ondergrond. Deze gliedelaag bestaat uit een amorfe zwarte, smerende laag organische stof, in wisselende verhouding met zand vermengd.

Het zeggeveen rust via een meerbodem op de pleistocene ondergrond. Deze meerbodem is een bruine sterk lemige laag met een veel geringer

percentage organische stof dan de gliedelaag. De meerbodem is eveneens in wisselende verhouding met zand gemengd.

3.2.3 El~i~tQc~n~ QnQe~grogd

De pleistocene ondergrond bestaat uit zwak lemig matig fijn zand met een leemgehalte van 10- 17,5 %, en een mediaan') van even boven 150 mu. Bestaat het bovenliggende veen uit oud mosveen dan ligt onder de gliede-overgang een bruin inspoelingsprofiel. Afhar~elijk van de hoeveelheid ingespeelde organische stof zijn deze profielen meer of minder duidelijk ontwikkeld. Veelal gaat de gliede via een zandlaag met afnemende bruinkleuring over in geel zand.

Onder zeggeveen met als overgangslaag een meerbodem is geen in-spoeling van organische stof waargenomen.

3.3 Waardering van het 2rofiel

Volgens De Smet") zijn deze gronden in hun produktiewaaJ?de

be-perkt door de kalkarmoede, het hoge slibgehalte

(<

16 mu) en door de minder goede structuur van boven- en ondergrond.

Volgens de omschrijving in de opdracht dient te worden onderzocht in hoeverre, de produktiewaarde is achteruitgegaan door de toegepaste bronbemaling. We moeten dus nagaan in hoeverre de beperkende factoren die De Smet opnoemt ongunstiger zijn komen te liggen door de bronbe-maling. En of eventueel nieuwe beperkingen zijn opgetreden. We hebben daarvoor op elk van de percelen een langteprofiel onderzocht en zullen die achtereenvolgens op de naam van de grondeigenaar bespreken. In fig. 3 zijn deze lengteprofielen aangegeven.

3.4 De lengte2rofielen in de percelen

commentaar voorzien)

Perceel 1

t/m 9 (beschreven en van

Grondgebruiker eigenaar Adde Jan Kamphuis,

Heereweg 118, te Meeden.

In figuur 4 is het lengteprofiel door dit perceel weergegeven.

De grijsbruine bovengrond is regelmatig 20 cm dik. De roest is door ploegen homogeen verdeeld.De zwaarte loopt vanaf de tocht naar het zuiden op van 32% tot 38% lutum

(<

2 mu). Het organische stofgehalte

is ~ à 3

%.

Onder de bom•Tvoor komt een grijs sterk roestige knikkige

laag voor, die in het algemeen iets zwaarder is dan de bouwvoor en 36

-') De mediaan (M50) is die korrelgrootte, waarboven en waarbeneden de

helft van het gewicht van de zandfractie ligt. De zandfractie omvat de deeltjes tussen 50 en 2000 mu.

11) Dr. L.A .H, de Smet, 1961. Het Dollardgebied.

(9)

40

%

lutum bevat. Het organische stofgehalte hiervan is ongeveer 1

%.

De knikkige laag neemt vanaf de tocht tot aan de gaspijp in dikte toe van 15 tot 20 cm en wigt verder naar het zuiden uit over het veen. De overgang naar het veenwordt gevormd door een

5

cm dikke vaak sterk roestige overgangslaag.

Het veenpakket bestaat uit oligotroof oud veenmosveen. De bovenste laag hiervan is zacht korrelig van structuur met plaatselijk sporen van klei-inspoeling. Deze laag is duidelijk door langdurige ontwatering ontstaan. Daar de laag regelmatig in dikte afneemt van 30 cm in het noorden tot 15 cm in het zuiden is invloed van de kortstondige bronbe-maling niet aan te tonen. In depressies van de zandondergrond komt zwart verweerd oud veenmosveen voor, dat plaatselijk wollegrasresten bevat en hier en daar platerig van structuur is. De donkere kleu~ arre-staan door oxydatie,is eveneens een gevolg van langdurige ontwatering. Er is geen verschil te constateren in de oxydatietoestand van het veen in de omgeving van de gasleiding t.o. van verder af gelegen voorkomens. Behalve in de noordelijke 200 m van het dwarsprofiel komt op de over-gang van het z1~art verweerde oude mosveen naar de zandondergrond gliede voor. Deze gliedelagen hebben in de depressies het hoogste gehalte aan organische stof. Een gedeelte van de organische stof is uitgezakt in de zandondergrond en heeft daar kazige podzolen gevormd.

Op de hogere delen van de zandondergrond is de gliede schraler en de podzolen eronder naar verhouding minder kazig. Er is ook in dit opzicht geen verschil tussen de profielvorming in de nabijheid

van de gasleiding en in de koppen ten noorden en ten zuiden ervan.

Perceel 2

Eigenaar Stichting Beheer Landbouwgronden, Pachter Adde Jan Kamphuis.

In figuur

5

is het lengteprofiel door dit perceel weergegeven. De grijsbruine bovengrond is vanaf de·tocht de eerst 450 m regelmatig 20 cm dik. Boven een kop in de zandondergrond neemt ze af tot 15 cm. De roest is door ploegen homogeen over de bouwvoor verdeeld.

De zwaarte loopt vanaf de tocht naar het zuiden op van 34 tot 38

%

lutum. Het organische stofgehalte is praktisch constant ~

%.

Onder de bouwvoor komt een grijze sterk roestige knikkige laag voor. De zwaarte hiervan is iets hogerdan van de bou~NOQr en schommelt tussen 35 en 40

%

lutum.

De dikte van de knikkige laag neemt vanaf de tocht tot de pijp-leiding toe van 15 cm tot 40 cm. Naar het zuiden wordt ze iets dunner en wigt uit over het veenboven de zandkop.

De overgar.gsaag naar het veen bestaat uit een

5

cm dikke humeuze bar.d,die vaak sterk roestig is ontwikkeld. Het veenpakket bestaat uit oligotroof oud veenmosveen. De bovenste laag hiervan is zacht korrelig van structuur en plaatselijk platerig. Deze laag is door langdurige

ontwatering ontstaan. Zij varieert in dikte tussen

14

en 25 cm. Daar de grootste dikte zowel bij de gasleiding als enige honderden meters er vanaf voorkomt is beinvloeding door de brandbemaling niet evident.

De noordelijke 500 m van het lengteprofiel vertoont duidelijk een

depressie die met zwart ven~eerd oud veenmosveen is opgevuld. In dit

veen komen plaatselijk wollegrasresten voor. De zwarte kleur is

ont-staan door oxydatie gedurende lange tijd als gevolg van ontwatering. De overgangnaar de zandondergrond wordt gevormd door een gliedelaag. Deze gliedelagen ontstaan in depressies en ontbreken dan ook boven

de zandopduikingen. Een gedeelte van de organische stof is

geinfil-treerd in de padzolen van de zandondergrond, die hierdoor een kazige

humusstructuur hebben gekregen. Er is zowel in de aard van de

gliede-laag als in ontwikkeling van de podzÖlen in de zandondergrond geen

verschil geconstateerd tussen de wijdere en dich~omgeving van de

(10)

Perceel

3

10

-Eigenaar Heinrich Julius Rasseleg Kirchner, Pachter Tjapko Berg.

Figuur

6

geeft een lengteprofiel door het westelijke van de beide percelen, toebehorend aan bovengenoemde eigenaar.

De bruingrijze bovengrond is in de noordelijke helft van het per-ceel 20 cm dik en is in de zuidelijke helft enige cm dunner. De roest is door ploegen homogeen in de bouwvoor verdeeld.De zwaarte varieert tussen

35

en 40% lutum (< 2 mu) zonder dat een tendens in een bepaalde richting kan worden aangegeven. Het organische stofgehalte is 2~

%.

Onder de bouwvoor komt een grijze sterk roestige knikkige la.ag voor, die soms enige percenten lutum zwaarder is dan de bouHvoor. Het organische stofgehalte in deze laag komt niet boven 0,5

%

uit. De knik-kige kleilaag is vrij regelmatig tussen 25 en 30 cm dik. De klei gaat via een sterk roestige hum8uze overgangslaag van ongeveer

5

cm over in het veen.

Het veenpakket bestaat uit oligotroof oud veenmosveen. De boven-ste laag hiervan is zacht korrelig van structuur met plaatselijk duide-lijke sporen van klei-inspoeling. Deze laag is duidelijk door langdu-rige ontwatering ontstaan. In het noordelijk deel van het lengteprofiel ongeveer tot aan de gasleiding rust deze korrelige laag meteen op de zandondergrond. Het zand ligt hier hoger dan in het zuidelijke deel waar de korrelige laag uitwigt boven een dik pakket zwart verweerd oud mosveen dat rust op een gliedelaag.Vanaf de gasleiding naar het zuiden zijn de padzolen in de minerale ondergrond door inspeeling van organische stof aanmerkelijk kaziger dan in het noordelijk deel.

In dit lengteprofiel komt duidelijk naar voren dat de korrelstruc-tuur van de veenbovenlaag een gevolg is van een langdurige totale

ont-\~atering onafhankelijk van de bronbemaling. De zandondergrond , beter

doorlatend dan het meer dan een halve meter dikke veenpakket, heeft in het noordelijke deel dikkere korrelige veenlagen veroorzaakt dan in het zui~elijk deel. Waarschijnlijk heeft hier de gliedelaag stag-nerend op de vertikale drainage gewerkt.

Perceel

4

Eigenaar Heinrich Julius Rasseleg Kirchner, Pachter Tjapko Berg.

Figuur

7

geeft een lengteprofiel door het oostelijke van de beide percelen, toebehorend aan bovengenoemde eigenaar.

De grijsbruine bovengrond is regelmatig 20 cm dik. De roest is door ploegen homogeen verdeeld. De zwaarte is in het noorden aan de tocht ongeveer 40

%

lutum (< 2 mu) en neemt naar het zuiden met enige procenten af. Het gehalte aan organische stof schommelt tussen 2 en

3

%

met de geringe tendens in het zuidelijk deel iets hoger te zijn dan in het noordelijk deel.

Onder de bouwvoor komt een grijs, sterk roestige, knikkige laag voor, die plaatselijk enige procenten lutum meer kan bevatten. Het organische stofgehalte hierin varieert van 0,5 tot

3

%.

De l~~ikkige

laag is het dikst, ongeveer 50 cm, 100 m ten zuiden van de tocht en vligt met enige dikteva.riaties tussen 25 en 10 cm uit over het veen in het zuidelijk deel van het perceel.

Op de overgang van de kniklaag naar het veen komt een humeuze sterk roestige laag voor. De dikte varieert van 10 tot 0 cm. Ze is het dikst een 250 m zuidelijk van de tocht en wigt zowel naar het noorden als het zuiden uit.

(11)

Het veenpakket bestaat uit oligotroof oud veenmosveen. De bovenste laag hiervan is zacht korrelig van structuur. Deze laag is duidelijk door langdurige ontwatering ontstaan.

Deze laag varieert in dikte van

5

tot 30 cm. De dikte-variaties

gaan ongeveer samen met de diktevariaties van de kniklaag, Waar deze dik is, is de korrelige laag dun en omgekeerd. Enige aanwijzing van een invloed op de dikte of aard van de korrellaag door de kortston-dige bronbemaling is niet gevonden.

De onderlaag van het veen bestaat uit zwart geoxydeerd oud veen-mosveen waarin plaatselijk resten voorkomen van wollegras en berk. Naar het zuiden wordt deze laag dunner. Een 100 m ten zuiden van de tocht komt een depressie in de minerale ondergrond voor. Tot 1,50 m onder maa1.veld is het mosveen geoxydeerd. Daar beneden is het

geel-bruin tot

1,90

m door permanent reducerende omstandigheden. Hieruit

blijkt dat op 200 m van de gasleiding de laagst voorkomende grondwa-terstand op hetzelfde niveau onder maaiveld ligt als de waarnemingen van de Koninklijke Nederlandsche Heidemaatschappij aangeven. En blijkt dus ook dat de invloed van de bronbemaling bij deze afstand op een zo gevoelig op oxydatie reagerende veensoort als oud mosveen te verwaar-lozenis. Ook de dikte van het pakket mosveen ter weerszijden van de gaspijp geeft geen aanleiding om dichter bij de gasleiding invloeden door waterentrekking te veronderstellen.

Het pakket oud mosveen gaat praktisch zonder gliedelaag over in de minerale ondergrond. Ook in de padzolen is naar verhouding weinig organische stof geinfiltreerd. In de depressie in de zandondergrond ten zuiden van de gasleiding rust het oude mosveen via een truine lemige meerbodem op de zandondergrond. Evenmin als het veen geven ook de overgangslagen naar het zand en de daarin ontwikkelde profielen aanwijzingen voor veranderingen in het bodemprofiel door watéronttrek-king ten gevolge van bronbemaling.

Perceel

5

Grondgebruiker - eigenaar van het noordelijk deel is Adriaan Sandéé; van het zuidelijk deel is de grondgebruiker - eigenaar Foppo Jan Olsder.

Figuur

8

geeft een lengteprofiel door het perceel toebehorend aan

beide bovengenoemde grondgebruikers.

De bruingrijze bovengrond is regelmatig 20 cm dik. De roest is door ploegen homogeen verdeeld.

De zwaarte varieert op het noordelijke perceel van 35-38

%

lutum

(< 2 mu), op het zuidelijke perceel is de zwaarte vrij constant 34

%

lutum. Het organische stofgehalte is overal ~

%.

Onder de bouwvoor komt een grijze sterk roestige kniklaag voor

met een lutumgehalte van 40

%.

Tegen de tocht aan, op het perceel van

Sandéé, ligt boven deze knik eerst nog een kleilaag zonder knikkige eigenschappen en van ongeveer dezelfde of iets ser:ingere zwaarte dan de bouwvoor. Deze klei is bruingrijs, sterk roestig en heeft een

per·-centage organische stof van 1~ à 2

%.

De kniklaag bevat 1

%

organische

stof. De dikte van deze beide kleilagen is in het noorden bij de tocht 40 cm en wigt bij de perceelsscheiding uit tegen het veen. De knik-laag is op het perceel van Olsder nog 10 cm dik. De overgang naar

het veen wordt gevormd door een 2 tot

7

cm dikke humeuze, vaak

roestige kleilaag. Deze laag neemt van noord naar zuid geleidelijk in dikte toe.

Het veenpakket bestaat uit oligotroof oud veenmosveen. De boven-ste laag hiervan is zacht korrelig van structuur. Deze laag is ont-staan door indroging gedurende een langdurige periode van ontwatering.

(12)

- 12

-De dikte van de laag gaat samen met de dikte van de bovenliggende klei-lagen. Ongeveer op de perceelsscheiding, bij de gasleiding, ontbreekt

de knikkige kleilaag en is het pakket korrelig veen het dikst. Aange-zien dit samengaan van dikke knipklei met dunne korrelstructuur lagen van het veen in de lengtedoorsnede over het westelijke buurperceel buiten de gasleiding voorkwam, is het niet aannemelijk dat de bro nbe-maling hier de oorzaak is van de ter plaatsen voorkomende korrelige veenlagen.

Behalve boven de zandopduikingen komt overal zwart verweerd oud mosveen voor met plaatselijk veel wollegrasresten en platerige struc-turen. Reducerende omstandigheden zijn in geen van de depressies aan-getroffen.

De overgang naar de minerale ondergrond wordt gevormd door een gliedelaag. Deze uit amorfe humus bestaande laag is het dunst en meest met zand vermengd op de opduidingen. In het perceel van Olsder ont-breekt de overgang. In de depressies in het zuidelijke perceel gaat de zwarte gliedelaag over in een bruine lemige meerbodem. Hieronder

ontbreken inspoelingsprofielen van donkere humus. Onder de gliedelagen

komen met organische stof uit de veenlagen verrijkte podzolprofielen voor. Ter plaatse van de bronbemaling is geen afwijkende organische stofverplaatsing geconstateerd in vergelijking tot de verder afgelegen waarnemingspunten.

Het voorkomen van de meerbodem en het ontbreken van organische

stofverplaatsing in de depressie in het zuidelijk perceel van Olsder

illustreert de algemene recent verlaagde ontwateringsdiepte van dit

gebied. Dit profiel heeft gedurende lange tijd in reducerende

omstan-digheden gelegen. Zij demonstreert tevens dat hier de ontwatering op

300 m afstand van de gasleiding weinig met de bronbemaling te maken

kan hebben. Perceel

6

Grondgebruiker - eigenaar Foppo Jan Olsder. Figuur

9

geeft een lengteprofiel door dit perceel.

De grijsbruine, homogeen roestige bovengrond is 18 tot 20 cm dik. Tot 250 m van de tocht loopt naar het zuiden de zwaarte van de

boven-grond op van 30 tot

36

%

lutum (

<

2 mu). Daarna daalt ze weer tot 30

%

lutum. Het percentage organische stof is 3

%.

Onder de bom•1voor komt een gr~~e, sterk roestige knikkige kleilaag voor met een lutum-gehalte van 40

%.

In de noordelijke 250 m is de knikkige laag lichter en bevat

35

tot

38

%

lutum, maar is ook daar zwaarder dan de bouwvoor. Het percentage organische stof is in het algemeen 0,5 tot 1

%,

maar loopt omstreeks 400 m van de tocht op tot

6

%.

De knikkige laag is hier

slechts

8

cm dik. In de noordelijke 250 m varieert de knikkige laag

in dikte van 30 tot 10 cm. Zuidelijker is ze regelmatig 10 à 12 cm dlk. Via een humeuze, vaak sterk roestige overgangslaag van gemiddeld

5

cm dikte, gaat de knikkige laag over in veen. Het veenpakket

be-staat tot op de minerale ondergrond uit oud veenmosveen. Het veen is onderin zwart verweerd en bevat plaatselijk wollegras. De bovenlaag van het mosveen is door langdurige ontwatering ingedroogd tot een za cht-korrelige structuur. Deze laag is over het algemeen 20 tot 25 cm dik. Tegen de zandopduiking 100 m zuidelijk van de tocht is de laag wat dik-ker. Ook het oude veenmosveen is hier meer verweerd dan verder

zuide-lijk in het lengteprofiel. Door de zandkop is het veenprofiel kennelijk

wat verder drooggetrokken. Dat dit niet door de bronbemaling is veroor-zaakt wordt bewezen door het ontbreken van een gliedelaag, zowel aan de noord- als aan de zuidhelling van de zandkop. Het mosveen gaat hier zen

-der overgang over in de minerale ondergrond. Zuidelijker is deze g liede-overgang tussen het mosveen en de minerale ondergrond wel aanwezig.

(13)

De korrelige veenlaag vlak ten zuiden van de zandopduiking wijkt in dikte niet af in vergelijking tot de zuidelijker geconstateerde dikten. De ontwikkeling van de gliedelagen en de daarmee in verband staande padzolen in de ondergrond geven geen aanleiding te veronder-stellen dat de bronbemaling hier afwijkende profielen heeft doen ont-staan.

Perceel

7

Grondgebruiker - eigenaar Adriaan Sandéé.

In figuur 10 is het lengteprofiel gegeven door het oostelijke perceel van bovengenoemde grondgebruiker.

De grijsbruine bovengrond is regelmatig 20 cm dik. De roest is door ploegen homogeen verdeeld. De zwaarte van de bovengrond loopt de eerste 250 m vanaf de tocht regelmatig op van 35 tot 40 % lutum

(<

2 mu). Verder naar het zuiden neemt de zwaarte eerst af tot 32%

lutum en stijgt op het eind weer tot 35

%.

Het gehalte aan

organi-sche stof bedraagt 2 à ~

%.

Onder de bouwvoor komt een grijze,

sterk roestige, knikkige kleilaag voor. Aan het noordeinde heeft

deze een zwaarte van 40

%

lutum maar daalt ongeveer gelijk met de

bouwvoor vanaf 250 m uit de tocht tot 36 à 38 %. Bijna steeds is de knikkige laag enige procenten zwaarder dan de bouvNoor. Tot 100 m uit de tocht neemt de dikte van de kniklaag toe van 15 tot 35 cm. Verder naar het zuiden tot ongeveer 300 m uit de tocht neemt de

dikte af tot 15 cm, neemt daarna weer toe tot 30 cm om op het eind van het perceel uit te wiggen tot een dikte van 15 cm.

Via een enkele cm dikke,roestige humeuze overgangslaag gaat de knikkige laag over in oud veenmosveen. Plaatselijk komen wollegras-en berkenresten voor. In dit lengteprofiel zijn vooral de pl~terige

structuren van belang, die als spalter bekend staan.

De bovenlaag van het oude mosveen bestaat uit een zachtkorrelige structuur, die plaatselijk sporen draagt van kleiinspeeling uit de bovengrond. Waar in de indrogende bovenlaag van het veen platerige structuren voorkomen droogt deze scherper in dan bijeen homogener veenopbouw. Waarschijnlijk is de geringere kleibijmenging door in-spoeling uit de bovengrond hier de oorzaak van. De platerige spalter-lagen komen voor boven de kleine depressies in de zandondergrond op ongeveer 125 m 225 m zuidelijk van de tocht.

De enigszins ingedroogde veenbovenlaag wigt aan de uiteinden van het perceel uit over de omhoog rijzende zandondergrond. In het middengedeelte varieert de dikte van 20 tot 40 cm. Dit gaat ongeveer samen met de dikte van de knikkige laag. Daar waar deze dunner wordt, wordt de korrellaag dikker en omgekeerd. Dit verband wordt in het

lengteprofiel niet doorbroken door de pijpleiding, zodat er geen aan··

leiding is de bronbemaling aan te merken als een oorzaak van afwijl~en­

de profielontwikkelingen,

In het middengedeelte van het perceel komt overal zwart verweerd oud veenmosveen voor. Het gaat via een gliedelaag over in de

zandonder-grond. In de depressies van de zandondergrond is de c;liedelaag het dikst.

De padzolen eronder zijn verrijkt met organische stof uit de gliedelaag

en hebben daardoor een kazige structuur gekregen.

Daar deze profielontvdkkelingen zowel vlak in de buurt van de pijpleiding voorkomen als op enige honderden meters afstand is het niet waarschijnlijk dat de bronbemaling merkbare profielveranderingen heeft teweeggebracht.

(14)

Perceel 8

14

-Westelijk van de Zevenwoldsten1eg. Eigenaar - gebruiker Arend van Delden.

In figuur 11 is het lengteprofiel gegeven door dit perceel. De grijsbruine bovengrond is aanvankelijk 20 cm dik en loopt naar het

zuiden dunner uit tot18 cm. Door ploegen is de roest homogeen over de bouwvoor verdeeld. De zwaarte is in het middengedeelte 40 % lutum

(2 mu) met een tendens dat deze zowel aan het noordeind als aan het

zuideind enige procenten lichter wordt. Het percentage organische stof is regelmaitg ~ %.

Onder de bouwvoor komt een grijze sterk roestige kleilaag voor. Aan het noordelijk en zuidelijk eind van het perceel is deze klei-laag knikkig en bevat ongeveer 40 % lutum. Op 200 m zuidelijk van de tocht komt tussen deze knikkige laag en het veen een tong kalkhoudende lichtere klei voor met ongeveer 30 % lutum en 2 % koolzure kalk. De knikkige laaG is aan het noordeinde ongeveer 20 cm dik en wigt over de lichtere lens tot 10 cm uit. Aan de zuidzijde van de lens is de knikkige laag 40 cm dik en loopt verder naar het zuiden uit in een 30 cm dikke laag. Behalve onder de kalkhoudende lichtere kleilens gaat de klei via een dunne humeuze en sterk roestige overgangslaag van ongeveer 5 cm dikte over in veen. Dit veen is donker ve1~eerd

oud veenmosveen.

De bovenlaag van dit veen is door langdurige ontwatering enigs-zins ingedroogd tot een zacht korrelige structuur. Deze laag is enge-veen 10 cm dik boven de zandopduikingen. Buiten de opduikingen vari-eert de dikte van 15 tot 35 cm. De dikte van deze korrellaag gaat samen met de dikte van het kleipakket erboven. Ter plaatse van de tong lichte klei is het kleipakket 50 cm dik en de korrellaag 15 cm. Naarmate het kleipakket dunner wordt neemt de korrellaag in dikte toe. Er is in deze relatie geen onderbreking ter plaatse van de bronbemaling

zodat niet aangenomen mag worden dat hierdoor veranderingen in het veenprofiel zijn opgetreden. Vanaf de -tong lichte klei naar het zuiden komen onder de korrellaag wisse~nddikke pakketten zwart verweerd oud mosveen voor. Dit veen rust zonder een gliede-overgang op de mine-rale ondergrond met daarin een podzolprofiel. Deze profielontwikkeling is over het gehele lengteprofiel hetzelfde9 zodat ook hier geen

aan-leiding is aan te nemen dat de bronbemaling profielveranderingen te-weeg heeft gebracht.

Perceel

9

Oostelijk van de Zevenwoldsterweg. Eigenaar - gebruiker Arend van Deldena

In figuur 12 is het lengteprofiel gegeven door dit perceel. De bruingrijze bovengrond wisselt in dikke van 20 tot 30 cm. Op ongeveer 100 m zuidelijk van de tocht is ze 30 cm en wordt dan naar het noor-den en zuinoor-den dunner tot 20 crr~ in het zuideinde is de laag weer 25 cm dik. Door ploegen is de roest homogeen over de bovengrond verdeeld.. De zwaarte varieert van 33 tot 35% lutum

(<

2 mu). Het organische stofgehalte van de bovengrond varieert tussen ~ en 3 %, Onder de boven-grond komt een grijze, enige procenten lutum zwaardere, knikkige klei-laag voor van sterk wisselende dikte. Aan het noordeinde van het peru:el

i,s de bovenste knikkige laag maar 1 0 cm dik, terwijl aan het zuid-einde een aaneengesloten ~~ikkige laag voorkomt van soms 35 cm dikte. De knikkige kleilaag bevat nog ongeveer 1 % organische stof. Tot onge-veer 150 m ten zuiden van de tocht is onder de knikkige laag een lichte kleilens aanwezig met daaronder dezelfde lmikkige klei in dik-tes van 15 tot 20 cm. De lichte kleilens gaat vanaf de tocht tot ongeveer 300 m het perceel in. Ze bevat 25 % lutum met een koolzure kalkgehalte van 2

%.

De lens wordt vanaf de tocht geleidelijk aan dik-ker van 15 cm tot 35 cm. Ze ligt aanvankelijk 10 tot 20 cm onder de

(15)

homogene bovengrond en raakt deze op ongeveer 175 muit de tocht. Het kleipakket gaat via een plaatselijk sterk roestig humeus laagje van

3

à

5

cm over in het veen. Het veenpakket bestaat uit oud veenmosveen .•

dat onder in de diepe depressie in de zandondergrond overgaat in zegge-veen.

De bovenlaag van het mosveenpakket heeft een zacht korrelige struc-tuur maar kan plaatselijk ook platerig zijn (spalterig). Deze enigszins

ingedroogde laag is ontstaan door langdurige ontwatering. De dikte

varieert van 15 tot 25 cm. De grootste dikten komen zowel voor in de

omgeving van de gasleiding als op 400 m afstand zuidelijk ervan.

waar-schijnlijk is door de ontwatering het veen in de nabijheid van de kop in de zandondergrond bij de tocht wat meer drooggetrokken dan in

de depressie. Ook tegen de zuidelijke zandopduiking wordt de korrellaag

iets dikker. De ontwikkeling van spalter tegen de noordelijke kop

wijst erop dat ook al tijdens het ontstaan van het veen zowel waterov

er-last als scherpe droogtrekking heeft plaatsgevonden. Het is niet aa

n-nemelijk dat de bronbemaling merkbare veranderingen in het veenprofiel

teweeg heeft gebracht.

In de depressie van de zandondergrond komt verweerd oud

veenmos-veen voor. In het diepste deel ook zeggeveenmos-veen. Beneden 140 à 150 cm

onder maaiveld ligt het veen in reducerend milieu. Deze diepte komt overeen met de door de Koninklijke Nederlandsche Heidemaatschappij

waargenomen die~ste grondwaterstanden. Hoewel geelbruin gereduceerd

zeggeveen snel reageert op luchttoetreding en het hier in de nabij-heid van de bronbemaling ligt zijn toch geen sporen van oxydatie aan-getroffen. Ook hier is daarom geen aanwijzing te vinden dat de bronbe-maling tot profielverandering aanleiding heeft gegeven. Het veen rust in het diepste deel van de zandondergrond op een bruine lemige meer-bodem. In de ondiepere depressies verder naar het zuiden komen op de overgang gliedelagen voor. Onder de gl1edelagen zijn kazige padzolen waargenomen. Deze wijzen op infiltratie van organische stof in de minerale ondergrond.

Op de hogere terreindelen rust het oudere mosveen zender gliede-laag op de minerale ondergrond.

Ook in deze soorten profielvorming dichtbij en verder van de bronbemaling af is geen verandering waar te nemen die op de

(16)

-16-4.

CONCLUSIE

Uit het bodemkundig onderzoek is gebleken dat de factoren die de produktiewaarde van de aangetroffen gronden beperken, te I'leten kalk-armoede, slechte structuur en hoog slibgehalte, door de bronbemaling niet verder zijn beperkt.

Tijdens het oriënterende onderzoek in augu.stus

1966

bleo};: dat de bewortelj_ng der landbouwgewassen zich nagenoeg niet in de korrelige veenlaag onder het kleipakket had ontwikkeld. Hieruit volgt dat het gewas zijn beschikbare hoeveelheid water moet putten uit de kleilaag. De door de I\on. Ned. Heidemij geconstateerde hoogste grondwater~

standen binnen

40

cm komen onverminderd voor omdat ze het gevolg zijn van de stagnerende werking van de overal voorkomende dichtzwellende knikkleilaag onder de bouwvoor.

Daar het vocht niet capl.llair uit het grondwater wordt aangezogen heeft een bronbemall.ng geen effect op deze grondwaterstanden en de daarmee samengaande periodieke structuurveranderingen van de kniklaag. Voorts heeft het onderzoek geen kenmerken opgeleverd, waaraan zou kunnen worden afgemeten dat de bronbemaling waarneembare invloed heeft gehad op het onder het kleidek voorkomende veenprofiel. De dikte en aard van de korrelige laag is gecorreleerd aan de speciale ligging t.o. van zandopduikingen. De dikte schijnt in belangrijke mate samen te gaan met de dikte van de kniklaag. De indruk bestaat dat de enigs-zins ingedroogde laag het gevolg is van ee·n langjarige ontwatering van het gehele gebied. De lege sloten in maart

1967

ondersteunen deze veronderstelling. In het anders sterk en snel op luchttoetreding reagerende gereduceerde veen is t.o. van de opname van de diepste grondwaterstanden door de Koninklijke Nederlandsche Heidemaatschappij geen diepere ~vaterafzuiging te constateren. Het maakt geen verschil in diepte van de permanente reductie door grondwater of dit in de nabijheid van de bronbemaling voorkomt of op enige honderden meters afstand.

In de overgangslagen van het veen naar de minerale ondergrond en in de bodemprofielen in de minerale ondergrond zijn geen kenmerken aangetroffen die wijzen op verplaatsing van organisch materiaal onder invloed van een l'legzijgende grondwaterstand. De aangetroffen verschillen zijn gecorreleerd aan de sterk wisselende topografie van de minerale ondergrond. Op grond van het ontbreken van waarneembare verschillen tengevolge van de bronbemaling, zowel in de kleiboven-grond, de veentl!ssenlaag als in de minerale ondergrond en voorts op grond van de geconstateerde diepe ontwatering zowel in de zomer als in het vroege voorjaar , moeten eventuele klinkverschillen toege-schreven 1vorden aan de voortgaande algemene zakking van het terrein. Deze klin~verschillen spelen zich, gezien de consistentie van de verschillende componenten van het bodemprofiel, voornamelijk af in het veenpakket. Daar evenwel de produktiewaarde wordt bepaald door het kleipakket heeft een geringe daling van het maaiveld bij de

huidige aangehouden diepste grondwaterstand geen invloed op de produk-tie-waarde van deze gronden.

(17)

I

I (J) () ::.,-(!) <"t-Ul

"

0 0 -,

-I

I

I I

(18)

20 40 60

BO

100 120 140 15-110cm

veen

Fig2 Gemiddeld bodemprofiel op de onderzochte percelen

mooiveld 20- 80cm klei / pleistocene zondondergrond

(19)

I

I

r

"TJ ~ w (/) (') :J m

...

(/) ~ 0 0 .:!. < 0 :J Q.. (I)

...

m :J cc Q.. 0 0

...,

Q.. ltl

-\ --r·--

~.--- ~.--- ~.--- ~.--- ~.--- ~.--- , o-_

--

~

--

1

-_

-- ID

---=--r~---

----:-=-:1--~-//

---,

ti _ _ _

·---"---

_ _ IJ -11 :::

'

·---~jr---~---~---~

I

r

---l,

---... __

:

i\3

, Zevenwoldsterweg

...

...

0 l'--1 w

(20)

0.

8

.,

-o ."

.,

( ) ." (I) r -~

ë§

::I (.0

a

::J 0. (.0 (I) CT

.,

c x-(1)

.,

I (I) ( 0 I'D ::::l a a

.,

)> 0. 0. ft) '-0 ::I

"

a

3

-o ::T c Ul

11

N 0 n ~ X" 0 .., ..., 11) ~ .ö' < ll> 11> ::> 0 < <11 ..., <0 0 ::> <0

"'

g

<C 3 ll> a.

...

er 0 a. tri 3 a

iri'

..-r

-TOCHT

_. - o 0 N - o 0 0 w ·::::1-o a. 0

es

::I 0

-a.. (I) :--. - o 0 01 - o 0 en

-g

~ N 0 (\

3

pijpleiding

"'

U'1 0 0 ~ ...\ 0 _.. C) 0

L

""'''"'hooi

w 0 co 0

diépte beneden mooiveld

en

C) 01 0 w 0 N C) ...

(21)

"

t.D tn r ro :;) lO . t'T ro "0 '""' 0 ~ C'O ..-a. 0 0 -, -o ro '""' 0 C'O C'O

--N

a

:J U'l -+ ö" -::5" d: ::J c.o

m

ro -:::r m ro

.,

r 0 ::J a. 0"" 0 c ~ c.o

..,

0 :J a. C'O :J ""0 0 0 ::r .-+-tl) """' l> 0.. 0.. i'D ~ 0 ':::1 A: 0

3

"0 -::5" c lil g < (0 ·:::J <0 .., 0 ::> 0.

11

N 0 0 < n

"'

-::; ... ., <0

"

0 0 ::J

...

tO .,

"'

"'

0 ... 10 10 0 < "'

"'

";)

~ 0 c ro 0. 0.

"'

3 0 V' < 11> 11> ::J 0

...

IJ) ... 0 :J ~ - o 0 !\.) -o 0 0.. w

<-8

0 :J 0

-'

0

3

:t:r;~:

\~fi

i:W"w,~i

I I I I I a. pijpleicHriC~~~ ...., U"l 0 0 C'O ,..,... 0 0 J ...

-B

0 tri -o 0

L

0"> - 0 Hoogtmhool :

\/.))(

-::::-: ·m·.·:.

diepte beneden maaiveld

I f I I I I c ex:

--(]" u; :..., c .t--1 (.1"

(22)

0.. 0 0

...,

-o lP

...,

0 (\) CD w

-

~ -o tl)

..,

0 tl) ro ,... < 0 :::> ' -c ,.... c IJ)

:::r

0 IJ) IJ) CD ..-ro 40

11

..,

0

,.,

::r -+

"'

U'1 0 0 0 c 0.. 3 0 11' <

"'

I!) :I

L

-TOCHT 0

_,.

IJ) ...,.. 0 :::> __. - o 0 tV - o 0 0..

w

-· 0 0

<

0 :::> 0

-0.. ro ,...,.. 0 0 ::1" ...,..

-i:>

0 U'1 - a 0 en - o 0 Hoogteschool ..., 10

...

N 0 I

3

__.

...

0 I

/}'

·

·==e.o-.··.-.

·~~(f

··· ~ ~ ... ...

\"?:k

... ~.

'\}:.

.•. :: ... :~=:.-_ • . .

.

. ~ . . ~ ~ ~ -_. 0 0 I lO 00 0 0 I l ..., 0 l en 0 I U'1 0 I .ç-. 0 I w 0 I N 0 I __. 0 I 0 I er; -..J

...

c ~ ... 01 lO :... --' 0 ..._

(23)

I

10-

20-

30-

40-

50-

60-

70-

SO-

90-

100-

110-

1-::r:

u

0 ! -==-=---_;,-_;,-_-_-_-:....-_-_______________ -:._-:._-_-_____ -::_~--:_-_-_____ -:-_ E=3=3::::B=~E=::=:::E-==:f.:3==:=3:~~~==:f:;:_::E=;~=E=~3:::=3:~~=-=_:----­

t~~~~=~~~_l:~~~~=~~=~=~==~~~~i:5=~~=~~=~~~~

~~~~~~~~~~~~~±~~~~~~~~~~~=~~:=?-===~

--- =-=-==-==-=--=--=-::-=-~-::~-=-.:::-=:-:::-~~-::=-=-=:::-=-:-:~-:::-:---=:~-=:-==--=-::--

f~~~~~~~±~~~=t~=====±~~~=-::=~-=-==-::-==--WM~~~~~~fflilm· 111111111111, lllllllllll"'''i 1111 ~ 11111111

1

,m

'''J

·e

'Jl

I! "''11''

Wl'Jt

,,,,o ", "" w

uJJ

uJ

• I~·~ I l i l I I I . l i l I I •• I I . I ~'·'·'~t.l,l~'·'·'·'~'~W~W~mmmmm xmmm'~l.t .~ml.l.t~( .~t~

.1.ummu ...

.J.t.mu.nw.w.tu.tu.uu

LEGENDA bovengrond f<nikkige klei

200

I ~ overgongsloog

!OJllJlllJ

zocht korrelig veen

..

i

ie:): •

...

.

~ 0 O'l c "0 (J) ~ a.. :=:' 0.

300

400

.I I

vanaf de tocht

afstand

oud mosveen

lll\llil

·meerbodem

gliede ~-~*'ljj~iJ~ podzol

Lengteschool 1:2500

500

I 0 .l:: u 1;.'11 cv' .... 0\ c. 0 :r.

I

". I ~~--:] reductiezone

600

I

Fig.7 Lengteprofiel door perceel4 (oostelijk deel) van Heinrich Julius Hasseleg Kirchner.

Pachter:1Jopko

Berg

.

""0 _ . } <lJ > 0 0

E

c dl ·o (!) c ~

~

-~ "0

7C

I rr

(24)

...

010

-

20-

30-

40-

50-

60-

70-

80-

90-

100-

110-

120i -::r: u 0 i

-Fig

.

8

..

:.:.::~·

.

.-:.-;:.)/·:-.:.:.::/:··

100

I OI c :2 CU

...

a.. :=' a..

200

300

I I

afstand vanaf de tocht

400 500

m

I '"0 - ' CU >

·a

Cl E c CU "0 CU c OJ ..0

2

0.. OJ "0

67108/69.1

10

4-8

LEGENDA ,~~~~~ bovengrond ~ knikkige klei

~

overgangstoog

'1Jla?Jm

zacht korrelig veen

~ oud mos veen

gliede meerbodem podzol. ~ cl 0 ..c u 11\ <11

8>

0 x Lengteschoot 1'2500

__j

(25)

,

-

ï1 IQ i..o r m

Gl m

--

z 0 l> r 1'0 :::7 (.Q

,..,..

1'0 "U i3

"

0" 2. 0 < ~

"'

::> .c· <0 11> ... 0

"

::> ~- a.

...,.

1'0 a. 0 0

...,

;y 1'0

11

,..,..

...

0 0 < 0 0 IJ) ... 1'0 "'

"'

;r IC ., x- 0 0 ., ::> 10 ,... ~=

.,

"'

"'

0 ~

,....

10 10 0 < "0 1'0

...,

l'O !0 :::1 0 1'0 1'0 ,.... (1) :::J Ul

..,

0 :::J a. ~ 1'0

o-...,

c

"

ID

..,

I 1'0 <15" 1'0 :::J 0 0

...,

dl

"U '"0 0 c... 0 :::J 0 , -IJ) .-a.

"'

1'0 ~

...,

....

"

"' "' ::r 0 ~ N 111 0 0 LHaogtmhaal 0 ...,.. IJ) g-_. -o 0 N - o 0 ::J

w

a.-o

,....

0 0 :r

,...

0 ,t.... - o 0 U1 - o 0 1 10 en -o 0 --..3

3-o

0 TOCHT N 0 I 0 0 I ~' I 00 0 I --..3 0 I ~ I U1 0 I ,t.... 0 I w 0 l N 0 I

...

0 I 0 I

(26)

l

0-10

-

20-

30-

40-

50-

60-

70-

80-

90-

100-

110-

---~-=-= ~=-=-= -=~-=-===--=..:::-:::-

--=-=-::-=-=-=---:...-:.;:--_-..

---:::::-::-:...:...=-===2~:-:--:-=-==-=-=-=~-=-=-::-::-::~-=-=-=-:--

---=-.:..----=---~=3E~=~~==~=j:--:_---=-=-:=-=-===..,~=-z--=-==-=~=-=c-:=:::~==-==-:::~~j:if-{ii~~~~:f:Ç:~~~~~

::-:i====~===~=2====~=~=::::===::;?~===i=:.::::====-=~=~===;±~j:~==~====~~~~~

?.'%i&!f%•nf~~Y!.~@'f!.'®\W!J.~~WliJ.IY!JJJ1liYii'i\W/I,WIII/Nh\WNM\\W/I,IIiii.\W.W,W.ll,il\\fJ!!!~\f!.(ilff!.im.rffiifff!.(l)):t:fJ;

:.::.:.·.

..

:.::.-·.-.~:. .:.:::::.·

'::{/)~):

::_:.:·:;::. ·:.•::. ·:::,:;_

..

.--,,

....

_ ~ ·r~t···

:;:~::5~tli

;:;~\

..

·_:

:

.=.

:=·:·-:·:1~~~(:

\:X\tj\1;

.. ·: ... J{{f

·:

... : .• lli·'-

•.

.

···

... f

.

'

:.<:':-.

il~

OI c ...

.~}?:-:.·

·

"0 _. Qj -~ 0 0

E

c QJ "0 (IJ c CU .0 4) "'-' 0.. (IJ i ;

120

-cm

··wn;::>>::c.t·•·

:··.

:"52 ..:g 1-::r: u

g

a. :~ 0.

100

200

I

- - - · - - - -

afstand

vanaf

de

tocht

300

t

flümunmnHw~~

..

:.::.~·::/::.··

.

··:.){:;·.:-~:{:\·::<·:·: -~00

Fig.10 Lengteprofiel doodhet oostelijk)perceel 7 van grondgebruiker-eigenoor

Adriaon

Sandéé

500

m

I

67108/69.1104-1

LEGENDA ~~ bovengrond I,\,, ..,. knikkige klei overgangsloog

zocht korrelig veen oud mo!;veen gliede podzol

~

spolter :;:? _, 0 0 .c: u 111 Cl -+J 8' 0 :r: Lengteschaal 1:2500

_j

(27)

I

0.. 0 0

...,

< 0 ;:) N (1) < (0 ;:) ~ 0 r -0.. UI ... fl)

...,

~ ~ < 0 ;:) 6.0

...,

0 ;:) Cl. te 11) tT

...,

f:. X' 11)

7

ttl

....

.

<D (\) ;:) 0 0

.,

)>

...,

11) :::1 Cl..

ti

;:) 0 (D ... Cl. (I) ;:)

- TOCHT

-I> - o 0 0 N

- - o

~ 0 0 ;:) 0.. C5 :J 0

-

0.. (\) r+ 0 0 w ~-0 0

·-tl

0 01 - o 0

3

...,

VI 0 0

l

-I> N 0 I n

3

....3. 0 0 I U) 0 I 00 0 l ...:1 0 I m 0 j

diepte beneden maaiveld

L___....

Hoogteschaal 1 10 (J1 0 I w 0 I N 0 I

~~~~~

'8 0 N 0

"'

c: 0 < 0 a. c.. n (I) x: N ~ ..., ~ 3 10 0 :T 0 0

"'

0 :1 c: 0. V>

,

1.0 ro < .., "' :J ro

"'

a

ro ... a. ::> IQ Cl ro 1.0 ~ < I!> fl) 0> ::> Ä => ;;::

"

Jï• <I> ~

"'

-Jo 0 I

~

...

u 0 <

"'

:I 10 -, 0 => 0.. 0 1 r m Gl m z CJ l> en -...J ~ 0 00 ... en U) ~ --' 0 .!:'--I _. -"

(28)

r

01 - o 0

3

TOCHT

~

"'

0 0

L

Hoogtmhoal 1.10 ·.·.·: ... ... 0 I

...

8

I w 0 I 00 0 I

"

0 I

~~·

·~:' ~·::!::!·. :?;;·

...

~. .... -g

"'

0.. 0.. c N n ~

-

"'

"'

0 :.J <11 (]) 0 I ~ 11> 0.. 1'1> U1 0 I .r.... 0 l

67108/69.1104-12

w 0 I N 0 I _. 0 I

~~~~~~

~

....

...

0 "' 11> c

"

N 0

x-"'"

10 a. ~ 0 < 0 er n ::l 0 <0 ;:;: 11>

x:

I

< <!} ..., 3 <l> <.0 :r lt> < ..,

"

0 ::1 111 0 x- c 10

"'

"'

0 ::1 1'1>

...

, u:. a. 0 ::1 <: 11) ~

"'

"' 111 ::)

"'

~- Eï J ;:;;- a. :J a.. .ö" Cl Cll IQ ~ <

"'

ID

"'

:;) 0 I

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The specific objectives under paragraph 1.3.2 above, especially, the second bullet shows three pieces of legislation that govern the disciplined forces in

Obesity-induced metabolic abnormalities have been associated with increased oxidative stress which may play an important role in the increased susceptibility to myocardial

Deze hebben een ionmassa van tenminste

Blijf deze straat een eindje volgen en neem de eerste straat rechts, aan huisnummer 33, waar een bord met pijl naar &#34;Bovenhoek 35 to 51&#34; jou de weg wijst.. Dit is een

Zuur eikenbos met aanplant van Grove den met ondergroei van struiken en bomen (Qs+Ppmb).. Aanplant van Grove den met ondergroei van struiken en bomen in een Zuur eikenbos

Als aan het begin van de kasperiode en aan het einde minder licht werd gegeven was de totale besparing aan lichtenergie 20%, met een zes dagen langere trekduur en 4 cm

In dit ruilmodel blijven macht, belang en beleidsposities centraal staan, maar zijn actoren bereid om een standpunt over een beleidspunt te wijzigen in ruil voor wijzigingen

Door de goede zorg in het Hospice was haar moe- der weer gaan eten, iets wat ze thuis al bijna niet meer deed, en niets was voor onze vrijwilligers te gek; er werd zelfs een