• No results found

De economische betekenis van zelfvoedering op melkveebedrijven met snijmais in het bedrijfsplan : [programmeringen voor een-, twee- en driemansbedrijven]

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De economische betekenis van zelfvoedering op melkveebedrijven met snijmais in het bedrijfsplan : [programmeringen voor een-, twee- en driemansbedrijven]"

Copied!
123
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Ing M.H. Douna No. 3.119

DE ECONOMISCHE BETEKENIS VAN ZELFVOEDERING

OP MELKVEEBEDRIJVEN MET SNIJMAIS IN HET BEDRIJFSPLAN

Juli 1982

4fDEIIHA»G% SIGN- L I D - i . H 9

2

B

S EX. NO: C

» BIBLIOTHEEK MLV :

Landbouw-Economisch Instituut

Afdeling Landbouw

(2)

REFERAAT

De economische betekenis van zelfvoedering op melkveebedrijven met snijmais in het bedrijfsplan.

Douna, Ing. M.H.

Den Haag, Landbouw-Economisch Instituut, 1982 126 pag-, tab. + graf.

Op basis van begrotingen zijn voor één-, twee- en driemans-bedrijven de perspectieven van zelfvoedering op melkveedriemans-bedrijven met snijmais onderzocht.

Zelfvoedering met een combinatie van voordroogkuil en snij-maiskuil levert in het gehele onderzochte oppervlaktetraject voordelen op ten opzichte van bedrijven met rijkuilen en toren-silo's.

In vergelijking met bedrijven met rijkuilen en een centrale voergang in de stal zijn bij een gelijke arbeidsbezetting de voordelen gelegen in een grotere melkveestapel en lagere gebou-wen- en werktuigkosten.

De slechtere uitkomsten van bedrijven met torensilo's worden door de hoge kosten van torensilo's veroorzaakt, ondanks een gro-tere melkveestapel op bedrijven met torensilo's.

Hoewel het onderzoek aantoont, dat zelfvoedering betere perspectieven biedt dan andere voeder- en opslagsystemen, mag wegens diverse remmende factoren geen snelle uitbreiding van bedrijven met zelfvoedering worden verwacht.

(3)

Inhoud

Biz. WOORD VOORAF 7 SAMENVATTING EN CONCLUSIES 9 1. INLEIDING EN PROBLEEMSTELLING 20 1.1 Algemeen 20 1.2 Methode van onderzoek 23

1.3 Opzet van het onderzoek 24 2. HET EFFEKT VAN ZELFVOEDERING

VAN VOORDROOGKUIL EN SNIJMAISKUIL OP DE BEDRIJFS-RESULTATEN DOOR VERGELIJKING VAN DE OPTIMALE

BEDRIJFSPLANNEN 27 2.1 Bedrijfsplannen 27 2.1.1 Eenmansbedrijven 27 2.1.2 Tweemansbedrijven 29 2.1.3 Driemansbedrijven 32 2.2 Kosten en opbrengsten 32 2.2.1 Eenmansbedrijven 32 2.2.2 Tweemansbedrijven 37 2.2.3 Driemansbedrijven 39 2.3 Conclusie 43 3. HET EFFEKT VAN ZELFVOEDERING

VAN VOORDROOGKUIL EN SNIJMAISKUIL VOOR BEDRIJFS-PLANNEN MET GELIJKE OPPERVLAKTE EN GELIJKE

HOE-VEELHEID EIGEN VERMOGEN 44 3.1 Bedrijfsplannen en bedrijfsresultaten 44

3.1.1 Eenmansbedrijven 44 3.1.2 Tweemansbedrijven 46 3.1.3 Driemansbedrijven 46 3.2 Financiering van de bedrijfsplannen 48

3.2.1 Eenmansbedrijven 50 3.2.2 Tweemansbedrijven 52 3.2.3 Driemansbedrijven 53

3.3 Conclusie 55 4. DE INVLOED VAN DE OPPERVLAKTE OP DE BEDRIJFSPLANNEN

EN DE BEDRIJFSRESULTATEN 57 4.1 Bedrijfsoppervlakte en arbeidsorganisatie 57

(4)

INHOUD (le vervolg)

Biz.

5. VOEROPSLAG, INVESTERING EN RENDEMENT 68

5.1 Eenmansbedrijven 68 5.2 Tweemansbedrijven 70 5.3 Driemansbedrijven 72 5.4 Investering en de wet investeringsrekening 73

5.4.1 De behoefte aan vreemd vermogen en

de WIR 74 5.4.2 WIR en de kosten van rente en afschrijving 77

5.5 Conclusie 82 6. OVERZICHT VAN DE UITGANGSPUNTEN VAN DE PROGRAMMERINGEN 83

6.1 Verkaveling 84 6.2 Samenstelling van de melkveestapel 84

6.3 Afkalfpatroon 84 6.4 Melkproduktie 84 6.5 Voederbehoefte en voederrantsoen in de stalperiode 84 6.6 Graslandproduktie 85 6.7 Arbeidsaanbod 86 6.7.1 Eenmansbedrijven 86 6.7.2 Tweemansbedrijven 87 6.7.3 Driemansbedrijven 87 6.8 Arbeidsbehoefte en arbeidsorganisatie 91

6.8.1 Melken, voeren en veeverzorging op bedrijven met sleufsilo's voor

zelfvoedering 91 6.8.2 Melken, voeren en veeverzorging op

bedrijven met rijkuilen en een

centrale voergang 93 6.8.3 Melken, voeren en veeverzorging op

bedrijven met torensilo's en een

voerband 95 6.8.4 Voederwinning 96 6.8.5 Bemesting met stalmest 97

6.8.6 Graslandverzorging 97 6.8.7 Kalveropfok 98 6.9 Bemesting 98 6.9.1 Stalmest 98 6.9.2 Kunstmest 98 6.10 Prijzen 98 6.10.1 Melk 99 6.10.2 Vee 99 6.10.3 Direkte kosten 99 6.10.4 Voedermiddelen 99 6.10.5 Meststoffen 100

(5)

INHOUD (2e vervolg) Blz. 6.10.6 Bewerking 100 6.1017 Gebouwen 101 6.10.8 Voeropslag 103 6.10.9 Grond 103 6.10.10 Algemene kosten 103 SUMMARY 104 BIJLAGEN

1. Opbrengsten van de optimale bedrijfsplannen met een

arbeidsaanbod van één man 108 2. Kosten van de optimale bedrijfsplannen met een

ar-beidsaanbod van één man 109 3. Opbrengsten van de optimale bedrijfsplannen met een

arbeidsaanbod van twee man 110 4. Kosten van de optimale bedrijfsplannen met een

ar-beidsaanbod van twee man 1 ] ] 5. Opbrengsten van de optimale bedrijfsplannen met een

arbeidsaanbod van drie man 112 6. Kosten van de optimale bedrijfsplannen met een

ar-beidsaanbod van drie man 113 7. Opbrengsten van de bedrijfsplannen voor één man bij

een oppervlakte gelijk aan die van het optimale

plan voor rijkuilen 114 8. Kosten van de bedrijfsplannen voor één man bij een

oppervlakte gelijk aan die van het optimale plan

voor rijkuilen 115 9. Opbrengsten van de bedrijfsplannen voor twee man bij

een oppervlakte gelijk aan die van het optimale plan

voor rijkuilen 116 10. Kosten van de bedrijfsplannen voor twee man bij een

oppervlakte gelijk aan die van het optimale plan

voor rijkuilen 117 11. Opbrengsten van de bedrijfsplannen voor drie man

bij een oppervlakte gelijk aan die van het optimale

plan voor rijkuilen 118 12. Kosten van de bedrijfsplannen voor drie man bij

een oppervlakte gelijk aan die van het optimale

plan voor rijkuilen 119 13. Bedrijfsplannen voor één man - zelfvoedering 120

14. Bedrijfsplannen voor twee man - zelfvoedering 122 15. Bedrijfsplannen voor drie man - zelfvoedering 124

(6)

Woord vooraf

De inrichting van de bedrijfsgebouwen heeft een grote invloed op de arbeidsorganisatie en het arbeidsverbruik van moderne melk-veebedrijven. De ligboxenstal gecombineerd met een doorloopmelk-stal is hiervan een duidelijk voorbeeld. Maar ook de methode van oogst, opslag en voeren van ruwvoer heeft effect op de arbeidsorga-nisatie en het arbeidsverbruik.

In de publikaties 3.74 en 3.92 zijn programmeringen uitgevoerd voor bedrijven met de ruwvoeropslag in rijkuilen resp. torensilo's waarbij wordt gevoerd op een centrale voergang resp. op een voer-band. In deze studie zijn programmeringen uitgevoerd voor bedrijven met zelfvoedering van een ruwvoerrantsoen bestaande uit een combi-natie van voordroogkuil en snijmaiskuil, waarbij de resultaten zijn vergeleken met de resultaten van de programmeringen uit de

publika-ties 3.74 en 3.92, zodat er van een samenhangend geheel van program-meringen sprake is, temeer omdat de uitgangspunten met elkaar over-eenstemmen. Het prijspeil is gebaseerd op het jaar 1979.

Er zijn geen programmeringen uitgevoerd voor bedrijven met zelfvoedering van alleen voordroogkuil (zuivere graslandbedrijven zonder de mogelijkheid van aankoop en/of eigen verbouw van snijmais). Dit hangt samen met het feit dat voordroogkuil, althans voor

Neder-landse omstandigheden door de kleine partijen die op verschillende tijdstippen zijn gewonnen, niet altijd van homogene goede kwaliteit is. Hierdoor zouden ongewenste schommelingen in de melkproduktie op kunnen treden, als niet tijdig - zoals bij het systeem van zelf-voedering - kan worden ingegrepen.

Het onderzoek is uitgevoerd door Ing. M.H. Douna, die als mede-werker van de afdeling Landbouw deel uitmaakt van het LEI-detache-ment bij het Proefstation voor de Rundveehouderij te Lelystad.

Den Haag, juli 1982

De

7,

(PÀ

( j .

i

D i r e c t e u r ,

t/V

de Veer)

(7)

Samenvatting en conclusies

Met op lineaire programmering gebaseerde modelberekeningen is gestreefd inzicht te verkrijgen in de rentabiliteit van zelfvoede-ring van melkvee in vergelijking met het voeren uit rijkuilen op een centrale voergang en het voeren uit torensilo's op een voer-band.

Er is voortgebouwd op de uitkomsten van vroeger onderzoek (Publikatie 3.74 en 3.92) naar de economische betekenis van snij-mais, gebaseerd op bedrijfsmodellen van melkveehouderijbedrijven met rijkuilen en een centrale voergang, en naar de economische be-tekenis van torensilo's gebaseerd op bedrijfsmodellen die beschik-ken over torensilo's gecombineerd met een voerband.

Bij zelfvoedering is het ruwvoer opgeslagen in sleufsilo's en er is vanuitgegaan dat de melkkoeien ad libitum 10 kg ds per koe per dag opnemen in een verhouding van 4 kg ds uit voordroogkuil en 6 kg ds uit snijmaiskuil. In de bedrijfsplannen voor rijkuilen en voor torensilo's wordt maximaal 9 kg ds per koe per staldag opge-nomen waarvan minstens 4 kg ds uit voordroogkuil moet bestaan. Het krachtvoer wordt zowel bij zelfvoedering als bij de andere voersystemen in de melkstal verstrekt. Bij de programmeringen is de mogelijkheid open gelaten om een keuze te doen uit verschillen-de N trappen, verschillenverschillen-de hoeveelheverschillen-den ruwvoer per koe van eigen bedrijf en verschillende mechanisatieniveaus. De winning van voor-droogkuil kan plaatshebben met volledige eigen mechanisatie of met inschakeling van weinig tot volledig loonwerk. De werkzaamheden voor de teelt, de oogst en het inkuilen van snijmais worden door de loonwerker verricht. Het arbeidsaanbod is op werkdagen inclu-sief overuren op de eenmansbedrijven 2466 uren, op de tweemansbe-drijven 4489.5 uren en op de driemansbetweemansbe-drijven 5968.5 uren.

Ten opzichte van het voeren op de centrale voergang is bij zelfvoedering de arbeidsbehoefte geringer, waardoor het optimum bij een grotere bedrijfsoppervlakte wordt bereikt dan bij rijkui-len. Bovendien worden er meer melkkoeien gehouden. In het geval van torensilo's gecombineerd met een voerband wordt door de nog grotere arbeidsbesparing een nog grotere bedrijfsoppervlakte met nog meer melkkoeien bereikt waardoor in de weideperiode een ern-stiger arbeidsknelpunt kan ontstaan. De grotere veestapel en de grotere oppervlakte moeten immers met dezelfde capaciteit van ar-beid en uitrusting in de weideperiode worden verzorgd. Bovendien moet er meer voer worden gewonnen, voor zover althans het eigen gewonnen voer wegens het arbeidsknelpunt niet wordt vervangen door aangekocht voer (snijmais). Vooral op de bedrijven met torensilo's

(8)

zijn daarom zo gekozen dat de uitvoerbaarheid niet in twijfel hoeft te worden getrokken (tabel 1), hoewel door inschakeling van meer loonwerk de bedrijfsresultaten nog kunnen toenemen (grafiek

1, 2 en 3 ) .

Zowel op de één-, twee-, als driemansbedrijven leidt de in-richting van het bedrijf met zelfvoedering tot een hoger netto-overschot dan de inrichting met rijkuilen en een centrale voer-gang en de inrichting met torensilo's en een voerband. Voor het driemansbedrijf kan de inrichting van het optimale plan met toren-silo's tot een aanmerkelijk hoger netto-overschot leiden dan voor de inrichting met rijkuilen, terwijl ook het tweemansbedrijf met rijkuilen wordt voorbijgestreefd door het optimale plan met to-rensilo's. Voor het optimale driemansbedrijf kan het grotere aan-tal melkkoeien de hoge kosten van de torensilo's meer dan goed maken. Voor het eenmansbedrijf geldt dit niet en voor het twee-mansbedrijf in veel mindere mate.

Tabel 1 Optimale bedrijfsplannen. Effect van het voeropslagsys-teem op de bedrijfsresultaten van bedrijven met voor-droogkuil en snijmais

Zelfvoedering Rijkuilen Torensilo's Eén man:

- Oppervl. cultuurgrond 35.00 ha 30.00 ha 34.14 ha - Oppervl. eigen snijmais 7.96 ha 5.14 ha 7.13 ha Oppervl. aank. snijmais

-- Aantal melkkoeien 81.68 74.02 89.79 - Netto-overschot - 3151 -21059 -29444 Twee man:

- Oppervl. cultuurgrond 72.50 ha 61.96 ha 72.50 ha - Oppervl. eigen snijmais 17.44 ha 12.94 ha 15.14 ha Oppervl. aank. snijmais

-- Aantal melkkoeien 178.95 159.32 186.42 - Netto-overschot 53823 22466 26930 Drie man:

- Oppervl. cultuurgrond 92.50 ha 85.00 ha 97.50 ha - Oppervl. eigen snijmais 22.24 ha 12.70 ha 19.64 ha - Oppervl. aank. snijmais - - 0,91 ha - Aantal melkkoeien 228.21 198.93 253.03 - Netto-overschot 87141 43693 68621

Het optimale eenmansbedrijf met zelfvoedering heeft een netto-overschot dat ƒ 17.908,- hoger ligt dan op het optimale eenmansbe-drijf met rijkuilen en ƒ 26.293,- hoger dan op het optimale eenmans-bedrijf met torensilo's. De negatieve netto-overschotten kunnen evenwel consequenties hebben voor de continuïteit van de bedrijven.

(9)

Wordt er vanuit gegaan dat de continuïteit bij een gezinsinkomen van ca. ƒ 60.000,- gewaarborgd is dan wordt dit bij een rente van

10% van het vreemde vermogen voor het optimale plan met zelfvoede-ring in het eerste jaar gerealiseerd bij een beschikbaar eigen ver-mogen van ƒ 373.915,- (ca. 54%).

Het optimale tweemansbedrijf met zelfvoedering heeft een posi-tief overschot dat ƒ 31.357,- ligt boven het positieve netto-overschot van het plan met rijkuilen en ƒ 26.893,- boven dat van het plan met torensilo's. De continuïteit van de tweemansbedrijven loopt minder gevaar. Bij eenzelfde eigen vermogen als bij het een-mansbedrijf of ca. 30% van de behoefte lijkt het ondernemersinko-men van ca. ƒ 95.000,- voor het plan met zelfvoedering voldoende groot voor de handhaving van de continuïteit.

Het optimale plan voor zelfvoedering en drie man heeft een netto-overschot dat ƒ 43.448,- hoger is dan van het optimale plan met rijkuilen en ƒ 18.520,- hoger dan van het optimale plan met

torensilo's. Ook voor de optimale driemansbedrijven lijken bij vol-doende eigen vermogen geen continuïteitsproblemen aanwezig. Bij een eigen vermogen van ƒ 373.915,- (ca. 25%) en 10% rente van het vreemde vermogen is het ondernemersinkomen voor het plan met zelf-voedering in het eerste jaar ca. ƒ 120.000,-.

In de praktijk kan in het algemeen de keus van de bedrij fsin-richting t.a.v. de opslag en het voeren, doordat grond de beper-kende factor is, alleen bij een bepaalde oppervlakte worden ge-maakt. Maar ook als er vanuit wordt gegaan dat de beschikbare op-pervlakte beperkt is tot de opop-pervlakte van de optimale plannen voor rijkuilen, dan nog blijken de resultaten van de plannen voor zelfvoedering gunstig af te steken bij de optimale plannen met rij-kuilen (tabel 2 ) .

Ten opzichte van het optimale plan met zelfvoedering heeft de kleinere oppervlakte voor het eenmansbedrijf geleid tot een netto-overschot dat ƒ 4.918,- lager is, voor het tweemansbedrijf

ƒ 10.262,- lager en voor het driemansbedrijf ƒ 8.263,- lager. De bedrijfsplannen voor deze kleinere oppervlakte wijken vooral van de optimale plannen af doordat een deel van de eigen verbouwde snijmais is vervangen door aangekochte mais waardoor de voerkosten stijgen. Hoewel de loonwerkkosten en de pacht van de grond dalen wordt het netto-overschot lager 1).

In deze situatie kan voor de eenmansbedrijven de continuïteit van de bedrijfsvoering bij onvoldoende eigen vermogen in gevaar komen. Voor een bepaalde ondernemer is meestal niet alleen de be-schikbare oppervlakte gefixeerd, maar ook de bebe-schikbare hoeveelheid eigen vermogen. Is het eigen vermogen 60% van de investering in het

opti-1) De vervanging van 1 ha eigen mais door 1 ha aangekochte mais geeft een stijging van de voerkosten van ƒ 4.060,- (1 ha aange-kochte mais) verminderd met de loonwerkkosten van 1 ha eigen

(10)

Tabel 2 Bedrijfsplannen met gelijke oppervlakte.

Effect van het voeropslagsysteem op de bedrijfsresulta-ten van bedrijven met voordroogkuil en snijmaiskuil

Zelf-voedering Optimum rijkuilen Toren-silo's Eén man: - Oppervl. cultuurgrond 30.00 ha 30.00 ha 30.00 ha - Oppervl. eigen snijmais 4.76 ha 5.14 ha 2.99 ha - Oppervl. aank. snijmais 3.23 ha - 4.14 ha

- Aantal melkkoeien 82.02 74.02 87.79 - Netto-overschot -8069 -21059 -34057 Twee man:

- Oppervl. cultuurgrond 61.96 ha 61.96 ha 61.96 ha - Oppervl. eigen snijmais 8.27 ha 12.94 ha 5.24 ha - Oppervl. aank. snijmais 8.75 ha - 9.73 ha

- Aantal melkkoeien 174.50 159.32 184.34 - Netto-overschot 43561 22466 16180 Drie man:

- Oppervl. cultuurgrond 85.00 ha 85.00 ha 85.00 ha - Oppervl. eigen snijmais 14.78 ha 12.70 ha 7.14 ha - Oppervl. aank. snijmais 7.46 ha - 13.41 ha

- Aantal melkkoeien 228.22 198.93 253.08 - Netto-overschot 78878 43693 54182

male plan voor rijkuilen dan is het gezinsinkomen in het eerste jaar voor het plan van 30 ha met zelfvoedering bij 10% rente van het vreemde vermogen ƒ 56.565,- voor het optimale plan met rijkuilen ƒ 45.990,- en voor het optimale plan van 30 ha met torensilo's ƒ 27.080,-. Vooral de plannen met rijkuilen en die met torensilo's hebben een gezinsinkomen dat aanmerkelijk lager ligt dan het ver-onderstelde minimale gezinsinkomen van ƒ 60.000,- om de continuï-teit te handhaven.

Voor het tweemansbedrijf met zelfvoedering is door de kleinere oppervlakte het netto-overschot gedaald met ƒ 10.262,- naar ƒ 43.561,- en voor het plan met torensilo's met ƒ 10.750,- ge-daald naar ƒ 16.180,-.

Voor het driemansbedrijf met zelfvoedering is door de kleinere oppervlakte het netto-overschot met ƒ 8.263,- gedaald naar ƒ 78.878,-, voor het plan met torensilo's met ƒ 14.439,- naar ƒ 54.182,-.

De superioriteit van de plannen voor zelfvoedering blijkt ook uit de grafieken 1, 2 en 3. In het gehele onderzochte oppervlakte-traject voor de één-, twee- en drietnansbedrijven ligt het netto-overschot voor de plannen met zelfvoedering hoger dan voor de plannen met rijkuilen en de plannen met torensilo's.

(11)

3 J*

1

0 H

>

IS]

T

1

._ » c u

t

1 1 4 J 4J 4J U O '5 1

1

1

i

1

\

\

\

\

\

V

\

\

\

\

)

1 1 f 1 1 ' 1 1

1 \ \ \ k 1 1 1 \ 4 \ \ \ \ \ \ \ *

\ \

\ *

\ I

\ \ \

N

^

A \

Ï

»

-• i i i 0 T3 1 o j o CNJ —

(12)
(13)
(14)

In de trajecten met de kleinste oppervlakten - als de beschik-bare arbeid nog niet is verbruikt - is het aantal melkkoeien zo-wel voor de plannen met zelfvoedering als voor de plannen met een

centrale voergang als voor de plannen met torensilo's en een voer-band gelijk. De oorzaken van de verschillen in netto-overschot moeten dan worden gezocht in verschillen in aangekocht krachtvoer, bewerkingskosten en gebouwen- en voeropslagkosten. Bij toenemende oppervlakte - als de arbeid in toenemende mate een knelpunt gaat vormen - gaan ook verschillen in aantallen melkkoeien per bedrijf een rol spelen. Als de arbeid een knelpunt gaat vormen vindt er bij gelijkblijvend aantal melkkoeien een overgang plaats van aan-gekochte snijmais naar verbouw van snijmais op eigen bedrijf. Is alle aangekochte snijmais vervangen door eigen mais dan kan bij nog verder toenemende oppervlakte een extensivering van de gras-landexploitatie optreden, terwijl het aantal koeien niet meer toe-neemt of zelfs iets aftoe-neemt doordat de graslandverzorging meer ar-beid gaat vragen. De veranderingsprocessen die zich voor alle drie voeropslag- en voersystemen bij toenemende oppervlakte voltrekken kunnen zich in een bepaald oppervlaktetraject in een verschillend stadium bevinden. De verschillen in arbeidsbehoefte bij het voe-ren zijn hiervoor in hoge mate verantwoordelijk.

De rendementen van de gemiddeld geïnvesteerde vermogens zijn voor de optimale plannen met zelfvoedering hoger dan voor de op-timale plannen met rijkuilen resp. torensilo's. Voor de opop-timale plannen voor één man zijn de ren.'ementen lager dan de in de kosten ingecalculeerde rente van 7%.

De WIR-premiebedragen, waarmee in het voorgaande geen rekening is gehouden, zijn voor de planner met rijkuilen het laagst. Voor de eenmansbedrijven varieert de premie van bijna ƒ 100,000,- voor het optimale plan met rijkuilen tot ruim ƒ 128.000,- voor het plan met torensilo's. Ook bij een arbeidsaanbod van twee resp. drie man zijn de premies het hoogst voor de optimale plannen met toren-silo's en het laagst voor de optimale plannen met rijkuilen.

Door er vanuit te gaan dat de vervangingswaarde van voeropslag, gebouwen en werktuigen door de in werkingtreding van de WIR wordt verlaagd, stijgen de netto-overschotten door daling van de kosten van rente en afschrijving. Voor het optimale eenmansbedrijf voor

zelfvoedering is de stijging van het netto-overschot ƒ 10.319,-(de afschrijving daalt met ƒ 5.684,-), voor het optimale tweemans-bedrijf met zelfvoedering is de stijging ƒ 15.574,- (de afschrij-ving daalt met ƒ 8.577,-)en voor het optimale driemansbedrijf is de stijging ƒ 18.486,- (de afschrijving daalt met ƒ 10.140,-). Het gezinsinkomen wordt alleen door de verlaagde afschrijving ver-hoogd, terwijl in het geval er een premie wordt uitgekeerd, vreemd vermogen kan worden afgelost.

(15)

CONCLUSIES

Snijmais in het voederrantsoen heeft in het algemeen het voordeel van krachtvoerbesparing, maar ook de flexibiliteit in de keuze van het voersysteem wordt erdoor vergroot. Kwaliteitsschom-melingen in het voer dat wordt verstrekt kunnen b.v.bij een éénzij-dig ruwvoerrantsoen van alleen voordroogkuil ongewenste schomme-lingen in de melkproduktie veroorzaken als de kuil niet van homo-gene kwaliteit is. Kan tijdig worden ingegrepen zoals bij het voe-ren op een centrale voergang dan kan de schade beperkt blijven maar bij zelfvoedering is ingrijpen moeilijker, omdat een afwij-kende kwaliteit eigenlijk pas wordt geconstateerd als de abnorma-le melkproduktiedaling al is ingetreden.

Een combinatie van voordroogkuil en snijmaiskuil heeft in het algemeen een gelijkmatiger kwaliteit omdat de snijmaiskuil in de herfst in grote partijen wordt geoogst in een korte periode. De combinatie van deze twee kuilvoersoorten leent zich dan ook be-ter voor zelfvoedering dan alleen voordroogkuil. Voor het voeren uit torensilo's op een voerband geldt dit eveneens. De opzet van een bedrijfsplan met torensilo's wordt evenwel t.o.v. een opzet met rijkuilen en een centrale voergang pas voordelig bij een om-vang van ca. 150 melkkoeien + bijbehorend jongvee. Torensilo's passen dan ook minder goed in de bedrijfsstructuur van de zand-gronden met veel in oppervlakte kleine bedrijven.

Een bedrijfsplan met zelfvoedering maakt het evenwel mogelijk om toch de voordelen van een arbeidsbesparing te realiseren t.o.v. een plan met rijkuilen en bovendien te profiteren van minder gro-te invesgro-teringen in de stal.

Het optimum ligt echter bij een grotere oppervlakte en meer melkkoeien als zelfvoedering wordt toegepast. Omdat de arbeidsbe-sparing alleen bij het voeren in stalperiode plaatsvindt is de kans op een groter arbeidsknelpunt in de weideperiode aanwezig. Om dit op te lossen kan een sterker beroep op de loonwerker nodig zijn. Bij de opzet met torensilo's komt dit nog extremer naar vo-ren dan bij de opzet met zelfvoedering.

In alle bedrijfssituaties van het onderzochte oppervlaktetra-ject kan een financieel voordeel van de bedrijfsopzet met zelfvoe-dering t.o.v. de opzet met rijkuilen en met torensilo's worden ge-constateerd.

Voor het optimale eenmansbedrijf met zelfvoedering ligt het netto-overschot ca. ƒ 18.000,- hoger dan voor het optimale plan met rijkuilen en een centrale voergang, voor het optimale twee-mansbedrijf is dit verschil ca. ƒ 31.350,- en voor het optimale driemansbedrijf ca. ƒ 43.450,- in het voordeel van de opzet met zelfvoedering. In de optimale situaties moet het voordeel van

(16)

sparing op krachtvoer per koe, lagere bewerkingskosten per koe en voor het optimale één- en driemansbedrijf bovendien lagere kosten voor gebouwen + voeropslag per koe.

Ook als de oppervlakte wordt beperkt b.v. tot de optimale oppervlakte van het plan met rijkuilen dan nog verdient een opzet met zelfvoedering de voorkeur. Is bovendien de hoeveelheid eigen vermogen gefixeerd, dan nog blijkt de opzet met zelfvoedering gun-stiger te zijn.

De eenmansbedrijven moeten evenwel over een relatief groot eigen vermogen beschikken om een gezinsinkomen te realiseren dat de continuïteit van de bedrijfsvoering garandeert.

Door de grote schaaleffecten die optreden hoeft het eigen vermogen in absolute zin voor het optimale twee- en driemansbe-drijf niet groter te zijn dan voor het optimale eenmansbedriemansbe-drijf om de continuïteit te waarborgen. Voor de optimale plannen met rij-kuilen en die met torensilo's geldt dezelfde tendens.

Door er vanuit te gaan dat door de invoering van de WIR de vervangingswaarde van gebouwen, voeropslag en werktuigen voor ieder bedrijf wordt verlaagd, stijgen de netto-overschotten. Wel moet de ondernemer rekening houden met vermogensverlies, indien de investeringen hebben plaatsgehad vóór invoering van de WIR. Hebben de investeringen daarentegen plaats na het tijdstip, waar-op de WIR werd ingevoerd, dan kan door het ontvangen van de WIR-premie het vreemde vermogen in het bedrijf dalen, terwijl het eigen vermogen gelijk kan blijven. Het voordeel van de ontvangen premie schuilt dan in een hoger ondernemers inkomen wegens lagere rentebetalingen.

De vraag, of op grond van de gunstige positie die de plannen met zelfvoedering innemen nu ook een grote uitbreiding van dit

voersysteem mag worden verwacht, kan genuanceerd worden beantwoord. In de eerste plaats is het actuele economische klimaat niet van dien aard dat het aantrekkelijk is om op grote schaal te in-vesteren in nieuwe ligboxenstallen. De hoge rentevoet, de druk op de melkprijs, de hoge prijzen voor energie en ermee samenhangend hoge prijzen voor kunstmest en krachtvoer maken dat de rentabili-teit van de melkveehouderij vooral op gezinsbedrijven ongunstig is.

In de tweede plaats wordt er in de programmeringen vanuitge-gaan dat men voor de keuze staat om een bedrijf met rijkuilen, to-rensilo's dan wel met zelfvoedering te stichten. In de praktijk is veelal al een bepaald systeem in gebruik. Overschakeling naar een ander systeem zal dan minder gauw aantrekkelijk zijn door vermo-gensverlies en extra investeringen. Een centrale voergang b.v. kan alleen maar in het systeem van zelfvoedering worden benut door de ruimte te gebruiken voor extra boxen en het houden van meer koeien.

In de derde plaats moet aan een aantal voorwaarden - dat het systeem van zelfvoedering op zich vereist - worden voldaan. Om ad libitum voordroogkuil en snijmaiskuil te kunnen voeren moeten de

(17)

bedrijven die ingericht zijn voor zelfvoedering over ruim ruwvoer beschikken. Hoewel op de zandgronden een goede markt voor snijmais bestaat is het discutabel of een sterke vergroting van de vraag kan worden opgevangen door vergroting van het aanbod zonder dat de snijmaisprijs stijgt. Door een stijgende prijs van snijmais t.o.v. de prijs van krachtvoer vermindert het voordeel van de besparing op krachtvoer. Bovendien is de onderhandelingspositie van een on-dernemer die het systeem van zelfvoedering toepast in een krappe markt voor snijmais niet sterk, omdat ruim ruwvoer op zijn bedrijf beschikbaar moet zijn. Wel is, naarmate de eigen oppervlakte cul-tuurgrond t.o.v. de beschikbare arbeid groter is, de afhankelijk-heid van de markt kleiner omdat meer mais op eigen bedrijf kan worden verbouwd.

In de vierde plaats berusten de conclusies op programmerin-gen die uitgevoerd zijn bij een gemiddelde melkproduktie van 5000 kg per koe, terwijl het jongvee centraal wordt opgefokt. Op een groot aantal praktijkbedrijven is de gemiddelde melkproduktie per koe evenwel hoger, terwijl de centrale kalveropfok niet meer toe-neemt. Nu is het de vraag of bij een toenemende melkproduktie per koe tot 6000 kg en hoger, het benodigde krachtvoer bij zelfvoede-ring van ruwvoer zonder bezwaar in de melkstal kan worden ver-strekt. Wordt de krachtvoergift zo groot, dat de tijd die de koeien in de melkstal verblijven niet meer wordt bepaald door de melktijd maar door de tijd die nodig is voor de krachtvoeropname, dan dient een systeem van geprogrammeerde krachtvoerverstrekking te worden overwogen. De voordelen van zelfvoedering worden door deze extra investering afgezwakt.

Ook het opfokken van de kalveren op eigen bedrijf lijkt in het systeem van zelfvoedering minder gemakkelijk in te passen.

Samenvattend kan worden geconcludeerd, dat er ondanks de zeer gunstige programmeringsuitkomsten aan een sterke uitbreiding van zelfvoedering moet worden getwijfeld door remmende factoren vanuit de actuele economische situatie en vanuit het bedrijfssysteem zelf.

De concurrentie om snijmais te verkrijgen kan immers tot ho-ge prijzen leiden, waardoor de voordelen van de besparing op krachtvoer worden afgezwakt. De bedrijven die zo groot zijn dat ze snijmais op eigen bedrijf verbouwen, zijn dan in het voordeel.

Bij een hoge gemiddelde melkproduktie per koe moet, om een efficiënte voedering van krachtvoer te waarborgen, een systeem van geprogrammeerde krachtvoerverstrekking worden toegepast waar-door de voordelen van zelfvoedering eveneens worden afgezwakt.

Ten slotte moet nog worden opgemerkt, dat men in de praktijk reeds vaak investeringen heeft verricht in een bepaald bedrijfs-systeem, waardoor overschakeling op zelfvoedering financieel min-der aantrekkelijk is dan uit de bedrijfsvergelijking lijkt. De be-drijfsplannen in deze studie zijn immers gebaseerd op de veronder-stelling, dat er nog geen investeringen zijn verricht en dat de keuze tussen de diverse bedrijfssystemen nog vrij is.

(18)

1. Inleiding en probleemstelling

l.l Algemeen

Om de inkomenspositie op peil te houden en zo mogelijk te verbeteren hebben veel Nederlandse melkveehouders moderne lig-boxenstallen gebouwd en kostenverlagende technieken toegepast. Het aantal koeien per man is er sterk door gestegen. Maar ook de melkproduktie per koe stijgt sterk door ontwikkelingen in de sec-tor van de fokkerij en de voeding van het melkvee.

Door structurele melkoverschotten in de EG is de melkprijs de laatste jaren onder druk komen te staan, hoewel de internatio-nale zuivelmarkt van dit moment in een periode van opleving ver-keert. Druk op de prijzen enerzijds en gestaag stijgende produk-tiekosten anderzijds hebben een negatief effect gehad op de inko-menspositie van de bedrijven. Investeringen in nieuwbouw zijn dan ook de laatste jaren minder aantrekkelijk geworden, vooral nu de rentestand hoog is.

Of de melkveehouders die in het "recente" verleden hun be-drijf hebben ontwikkeld tot een moderne onderneming, er ook in de toekomst in zullen slagen voldoende inkomen te vormen hangt even-wel niet alleen af van de prijsontwikkelingen, maar ook van de

in-spanningen van de ondernemers om b.v. met behulp van moderne be-heerssystemen de kostenontwikkelingen in de hand te houden. Gelet ook op de grote verschillen in bedrij fsuitkomsten die er tussen vergelijkbare individuele bedrijven bestaan, mag worden aangeno-men dat de bedrijfsvoering op veel bedrijven nog verbeterd kan worden.

Een hogere melkproduktie per koe vraagt in het algemeen een grotere krachtvoergift. Bij een ongunstige ontwikkeling in de ver-houding van de prijzen van melk en krachtvoer (lagere melkprijs, duurder krachtvoer), wordt de graslandexploitatie bedrijfsecono-misch van nog grotere betekenis.

Om de verliezen aan gras tot een minimum te beperken moeten veebezetting, beweidingssystemen, voederwinning en bemesting goed op elkaar worden afgestemd.

Stijgende energieprijzen beïnvloeden ook het kostenniveau. Niet alleen het directe verbruik maar ook het indirecte verbruik via aangekochte produktiemiddelen b.v. kunstmest en krachtvoer -wordt duurder. Een efficiënt beheer van het verbruik van energie

is dan ook op zijn plaats. Het vermogen dat b.v. een trekker kan leveren, dient afgestemd te zijn op de uit te voeren werkzaamheden.

Wordt ondanks de risico's van eengrotere produktie toch be-sloten tot de bouw van een ligboxenstal dan is de keuze hoe de stal moet worden ingericht nog vrij complex. Het aantal te houden melkkoeien hangt o.a. samen met de beschikbare oppervlakte, het

(19)

arbeidsaanbod en de mechanisatie. Bij de mechanisatie spelen het melksysteem, de wijze van voeren en de opslag van het ruwvoer een

grote rol.

Voeren aan het voerhek eist een andere stalinrichting dan het voeren met behulp van een mechanisch voersysteem. Zelfvoedering van het ruwvoer wordt gecombineerd met de opslag in sleufsilo's. Voeren met behulp van een mechanisch voersysteem kan worden gecom-bineerd met de opslag van ruwvoer in torensilo's die kunnen zijn uitgerust met b.v. bovenlossers. Maar ook een combinatie met de opslag van ruwvoer in rijkuilen of sleufsilo's is dan mogelijk, door het ruwvoer b.v. via een doseerbak op het mechanisch voersys-teem te brengen. Wordt aan het voerhek gevoerd dan kan de opslag plaatsvinden in rijkuilen, sleufsilo's, maar ook in torensilo's door het voer met behulp van een blazer en een cycloon op de voer-gang te brengen.

Omdat de verschillende methoden van opslag en voeren van het ruwvoer invloed hebben op de arbeidsaanspraken kan een verant-woorde keuze niet worden gemaakt op basis van een "eenvoudige" kostenvergelijking. Bovendien kan de opname van het ruwvoer ook samenhangen met het toegepaste voersysteem. Berekeningen in be-drijfsverband kunnen dan ook het beste antwoord geven op de vraag welk systeem qua rentabiliteit het gunstigst is. Het is immers niet zeker dat een arbeidsbesparing in de stalperiode bij het voe-ren ook kan leiden tot het houden van meer koeien, omdat er knel-punten bij de voederwinning in de weideperiode bestaan. Ook ver-schillen in benodigde investeringen en de beschikbare oppervlakte kunnen in de keuze worden betrokken. Berekeningen in bedrijfsver-band leiden dan tot een verantwoorde keuze.

Uit de programmeringen voor één-, twee- en driemansbedrijven uit de publikaties 3.74 en 3.92 van het LEI 1) bleek reeds dat de torensilo gecombineerd met een mechanisch voersysteem voor het eenmansbedrijf niet voordelig was t.o.v. de opslag van ruwvoer in rijkuilen en een stal met een centrale voergang. De grotere be-drijfsomvang van de optimale plannen met torensilo's (groter op-pervlakte en meer melkkoeien) maakt de meerdere kosten van de to-rensilo gecombineerd met de stal ingericht met een voerband niet goed. Ook voor de tweemansbedrijven is het voordeel van de toren-silo niet duidelijk, voor de driemansbedrijven is wel sprake van een duidelijk voordeel van de torensilo boven de rijkuilen. Wordt snijmais in het bedrijfsplan opgenomen dan worden de verschillen

1) Publikatie 3.74 van het LEI: De economische betekenis van snij-mais in het bedrijfsplan van melkveebedrijven.

Programmeringen voor één-, twee-, en driemansbedrijven. Publikatie 3.92 van het LEI: De economische betekenis van to-rensilo's op melkveebedrijven.

(20)

voor de twee- en driemansbedrijven groter ten gunste van de plan-nen met torensilo's. Voor de twee- en driemansbedrijven konden dan duidelijk hogere netto-overschotten worden geconstateerd, dan voor de plannen met rijkuilen. De eenmansbedrijven met torensi-lo's bleken echter ook nu niet te kunnen concurreren met de be-drijven met rijkuilen. Wel moeten de twee- en driemansbebe-drijven om de torensilo rendabel te kunnen maken over een grotere opper-vlakte kunnen beschikken om door meer koeien de extra kosten op te kunnen vangen. Kan deze uitbreiding niet worden gerealiseerd dan moet uit rentabiliteitsoverwegingen zeker op de één- en twee-mansbedrijven de voorkeur worden gegeven aan een bedrij fsopzet met rijkuilen boven die met torensilo's.

Het bedrijfseconomisch voordeel van de torensilo gecombineerd met een voerband schuilt in de besparing op arbeid, omdat de tijd nodig voor het voeren aanmerkelijk wordt gereduceerd. De grotere oppervlakte en de grotere investeringen kunnen evenwel een be-zwaar zijn, indien niet aan deze voorwaarden kan worden voldaan.

Een opzet die eveneens met een besparing op arbeid maar met aanmerkelijk minder extra investeringen gepaard gaat, kan worden gerealiseerd door het ruwvoer in zelfvoedering op te laten nemen. Bij dit voersysteem wordt het ruwvoer in sleufsilo's opgeslagen, terwijl de melkkoeien vrije toegang hebben tot het voer. Het be-schikbare ruwvoer wordt ad libitum opgenomen. Alleen door de koeien gedurende een korter of langer gedeelte van de dag bij het voer toe te laten zou de opname enigszins kunnen worden gestuurd. Om dan evenwel een juiste gemiddelde dosering te realiseren, laat staan een juiste dosering per dier (sociale rangorde), is moeilijk. Inhaerent aan het systeem van zelfvoedering is de beperkte vreet-breedte, terwijl de melkkoeien moeilijk inproduktiegroepen kunnen worden ingedeeld. Bij een hoog produktieve veestapel met een melk-produktie van gemiddeld 6000 â 7000 kg melk per koe is bovendien de kans groot dat het verstrekte krachtvoer niet snel genoeg in de melkstal wordt opgenomen. In een stal met een centrale voer-gang of met een voerband kan dan b.v. een basisrantsoen krachtvoer in de stal worden verstrekt. Om de problemen van de krachtvoer-verstrekking en de hoge melkproduktie bij zelfvoedering op te los-sen zou een systeem van geprogrammeerde krachtvoerverstrekking kunnen worden toegepast. Bij de gemiddelde melkproduktie van 5000 kg per koe, waarvan in dit onderzoek is uitgegaan is evenwel aan-genomen dat de krachtvoerverstrekking in de melkstal geen proble-men geeft.

Voor een regelmatige melkproduktie is het van groot belang om voortdurend ruwvoer van goede en gelijkmatige kwaliteit ter beschikking te hebben. In het bijzonder geldt dit voor de syste-men van zelfvoedering en het voeren uit de torensilo op de voer-band. Kan bij het voeren op de centrale voergang worden bijge-stuurd door b.v. een afwijkende partij ruwvoer aan het jongvee of aan de droge koeien te verstrekken, bij de systemen van

(21)

zelfvoe-dering en het voeren uit de torensilo op de voerband is dit moei-lijker. Bij zelfvoedering zal immers de slechte partij pas worden herkend als de melkproduktie een niet verwachte dalende tendens gaat vertonen. Bijsturen kan dan eigenlijk alleen met krachtvoer gebeuren. Wel kan om dit probleem iets te ondervangen b.v. bier-bostel mee worden ingekuild. In het geval van de torensilo kan een afwijkende partij misschien gemakkelijker worden herkend, maar bijsturen anders dan in de melkstal is ook dan moeilijk.

Nu is de kans dat bij de winning van voordroogkuil in veel betrekkelijk kleine partijen, verspreid over een lange periode de kwaliteit qua structuur en gehaltes niet homogeen is, groter dan bij snijmaiskuil. Snijmaiskuil wordt in een betrekkelijk korte periode geoogst en de oogstrisico's, die bij voordroogkuil groot zijn, zijn betrekkelijk klein, zodat mag worden verwacht dat van snijmais grote partijen van gelijkmatige kwaliteit kunnen worden ingekuild hetgeen gunstig is voor een regelmatige melkstroom. De kwaliteit van de snijmais is uiteraard wel beïnvloed gedurende de

lange groeiperiode. Rantsoenen samengesteld uit voordroogkuil en snijmaiskuil zijn bij zelfvoedering dan ook te prefereren boven een ruwvoerrantsoen dat alleen uit voordroogkuil bestaat. Ervarin-gen uit het verleden met zelfvoedering van uitsluitend voordroog-kuil wijzen in dezelfde richting.

Bij de programmeringen is daarom gekozen voor een ruwvoer-rantsoen bestaande uit voordroogkuil en snijmaiskuil. Het systeem van zelfvoedering heeft in het Oosten en Zuiden van Nederland een

zekere verbreiding gekregen.

1.2 Methode van onderzoek

De uitkomsten van de programmeringen voor het systeem van zelfvoedering met een ruwvoerrantsoen voor voordroogkuil en snij-maiskuil worden vergeleken met de uitkomsten van de programmerin-gen voor het voersysteem rijkuilen gecombineerd met een centrale voergang 1) en die van de programmeringen voor het voersysteem torensilo's gecombineerd met een mechanisch voersysteem 2 ) .

Door vergelijking van de optimale plannen, die met de metho-de van lineaire programmering zijn berekend, kunnen verschillen in bedrijfsplan worden vastgesteld. Een analyse van kosten en op-brengsten van de optimale plannen kan inzicht geven in de

ver-schillen in bedrijfsresultaat.

1) Vgl. publikatie 3.74 van het LEI: De economische betekenis van snijmais in het bedrijfsplan van melkveebedrij ven.

(22)

Bij de programmeringen wordt gebruik gemaakt van zowel tech-nische als economische normen, die aan proeven, praktijkbedrijven en statistieken kunnen zijn ontleend. De normen bestaan onder an-dere uit voedernormen, normen voor het weidegebruik, opbrengsten van melkvee, arbeidsnormen en prijzen. De technische normen zijn op korte termijn minder aan verandering onderhevig dan de econo-mische. De prijzen kunnen van jaar op jaar sterk fluctueren. Hoe-wel de prijsverhoudingen in het algemeen vrij sterk moeten

wijzi-gen om ingrijpende verschuivinwijzi-gen in de bedrijfsplannen te ver-oorzaken wordt de rentabiliteit door de prijzen sterk beïnvloed.

De rentabiliteitsberekeningen voor de plannen met rijkuilen en een centrale voergang en die voor de plannen met torensilo's en een mechanisch voersysteem zijn in de publikaties 3.74 en 3.92 van het LEI uitgevoerd op basis van prijspeil 1976. Omdat na 1976 een aantal kostenfactoren vrij fors is veranderd, zijn de plannen in deze studie berekend op basis van prijspeil 19 79. Voor gebou-wen, voeropslag, trekkers en werktuigen is het prijspeil 1979 via

indexering benaderd. Voor de opbrengstfactoren en de overige kos-tenfactoren zijn de prijsstatistieken van het LEI geraadpleegd.

1.3 Opzet van het onderzoek

Met behulp van de methode van lineaire programmering zijn be-drijfsmodellen berekend zodanig dat optimale bedrijfsplannen met zelfvoedering van voordroogkuil en snijmaiskuil kunnen worden ver-geleken met de optimale plannen met torensilo's gecombineerd met een mechanisch voersysteem en optimale plannen met rijkuilen ge-combineerd met een centrale voergang. In alle plannen bestaat het ruwvoerrantsoen uit voordroogkuil en snijmaiskuil. Bij de program-meringen is uitgegaan van gunstige externe produktieomstandighe-den, zoals verkaveling, ontwatering en perceelsgrootte. Voordroog-kuil wordt op eigen bedrijf gewonnen, de snijmais kan worden aan-gekocht en/of op eigen bedrijf worden verbouwd.

Om een breed traject waarin schaaleffecten optreden te over-zien, zijn bedrijfsmodellen berekend met een arbeidsaanbod van één, twee en drie man.

De optimale oppervlakte is vastgesteld door uitgaande van een bepaalde oppervlakte, parametrisch te programmeren tot de op-timale oppervlakte is bereikt. De invloed van de oppervlakte op de bedrijfsresultaten kan dan eveneens worden vastgesteld.

De programmeringen zijn uitgevoerd met de melkmethode P,Af-zonder automatische afname-apparatuur en met de methode P,A,/-met automatische afname-apparatuur 1). Het kuilvoer wordt

opgesla-1) Recente programmeringen wijzen op de voordelen van de melkmetho-de P J M J O : Rapport no. 74 van het PR., "Eénmansmelksystemen op tweemansbedrijven".

(23)

gen in sleufsilo's (zelfvoedering), rijkuilen (centrale voergang) en torensilo's (mechanisch voersysteem).

In het geval het ruwvoer is opgeslagen in sleufsilo's wordt het ruwvoer in zelfvoedering verstrekt, in het geval van opslag in rijkuilen wordt met een trekker en een loswagen op de centra-le voergang gevoerd. Het ruwvoer wordt dan met een kraan of een silofrees in de loswagen gebracht 1). In het geval het ruwvoer is opgeslagen in torensilo's wordt het via bovenlosser en mechanisch voersysteem voor de koeien gebracht. Bij de winning van voordroog-kuil kan de loonwerker in meer of minder sterke mate worden inge-schakeld, waardoor eventuele knelpunten kunnen worden opgelost. In tabel 1.1 zijn de uitgevoerde programmeringen opgenomen.

Bij de eenmansbedrijven is parametrisch geprogrammeerd van-af 15 ha tot het optimum, bij de tweemansbedrijven vanvan-af 25 ha en bij de driemansbedrijven vanaf 40 ha.

Door de optimale bedrijfsplannen van de één-, twee- en drie-mansbedrij ven met de verschillende voeropslag en voersystemen te vergelijken wordt getracht inzicht te krijgen in de verschillen, zodat de bedrijfseconomische keuze kan worden vergemakkelijkt.

De invloed van de oppervlakte is in een apart hoofdstuk be-handeld, evenals de verschillen in bedrijfsplan en de bedrijfs-resultaten als aan de beschikbare oppervlakte een duidelijke be-perking is gesteld. Bij de laatste vergelijking is er vanuitge-gaan dat de beschikbare oppervlakte cultuurgrond gelijk is aan de optimale plannen met rijkuilen en een centrale voergang.

Naast de bedrijfsresultaten gemeten in het netto-overschot kunnen de rendementen van het gemiddelde geïnvesteerde kapitaal voor de beoordeling van de bedrijfsresultaten van belang zijn.

Ten slotte worden de premies op de investeringen die volgens de Wet Investeringsrekening (WIR) worden verstrekt en de finan-ciële voordelen die ermee samenhangen behandeld.

1) Bij de aanvang van het onderzoek was er nog weinig ervaring met de kuilvoersnijder, die goedkoper is dan de genoemde

(24)

com-• a ß nJ IJ O ß* cO e Vu ß tu tu 3 e l vu \<u CD a CO tu u o o > G Ol 00 ß • 1 - 1 lu eu eo lu oo o >-i pu tu V4 • i U tfl 01 (3 cd • a c en co - J 3 O I J r - l t U • r l O CD > ß <U M O H 6 0 ß CO 6 0 U <U O

>

CU 1—1 co ß M CU 4-1 - H ß •r-< CU 3 O ^ i • f - l • H DfS 0 0 ß • H l u 01 t d t u o

>

i w CO t-U - Ol O N r U • r U CO MU 3 t u i - l cn t u 4 J M t u i - i

>

S J CU eu CU o

e

3 B • H ß • H E <U U M CO 1—t > l u <u a. p. o E 3 B • H ß • H ß t u 4-1 M eO i-U

>

Î U t u a. a. o B 3 B • H ß • r 4 B

ß <4U et) \ 0 4-1 — 3 <; co

~

P u 0 0

<_

PU ß MU CO \ 0 4-1 — 3 <! co

P U 0 0

<_

CU ß M-l CO

v O 4-1 — 3 < to

P u oo <j_ P u t u • H l u •a CU a i 3 4-1 ß vu vu t u • H u T > eu t u 3 4-1 ß vu vu eu • i U 1-1 CU CU 3 4-1 a CU vu eu • H U T 3 CU eu 3 4 J ß vu vu eu • H y> T 3 t u CU 3 4-1 ß V U V U t u • i-t U T 3 t u t u 3 4-1 ß VJ> X01 ß a) B ß CO B ß CO B ß CO B ß co E ß CO E ß CO E ß CO E ß CO E ß ca E ß co E ß CO B ß CO E ß tO E ß CO E ß co E ß co E ß co S O co

,fl u - | CO < N X i n co — X o co s t X u - l co C N X u - l cü — X O CO -<r x m co C N X u - i co — X O co •tf X m eo C N X i n co — X O CO - * X u - i eO C N X u - i co — X O co - * X u - i eO t N X m co — X 4-1 4 J <1J o E 4 J /—s ß C N eu u a (U 3 B B CO 4 J M eu 00 o o u o. 4 J 4 - 1 e u o E 4-1 /—•. ß — t u u B eu 3 g E § 4-1 l u C u t>0 O O M P U 4-1 o 4-1 4-1 t u ß E eu l u E t u 3

I

e CO 4-1 l u C U 0 0 O O u eu ß o o i-U 1-U t u eu M X U t u t u oo 3 ß CO

>

ß t U c o P. X c. CO u-i ^4 -4-1 CN ß CO > ß t l ) CO eu x C U co u-> Ju -. U CN ß CO

>

ß t u co Cu X C u CO i n l u « 4 J C N • H t-H eu a 4 J l u i-U CU tu 3 tu G •a o eu o 0 0 r - l 1 CO X o C U E <u • • u ß 4 J CU CO 0 0 co CU ß w I J 4-1 CU X G CO

>

<r f -n eu • i U 4-1 co

^

• H i—1 X I 3 C u

r-U 0 0

>

w K 5 4 J eu • f i ß CO

>

C N C31 n eu • H 4-1 CO M • H T-U - O 3 CU

t-U 0 0

>

(25)

2. Het effect van zelfvoedering van voordroogkuil

en snijmaiskuil op de bedrijfsresultaten door vergelijking

van de optimale bedrijfsplannen

2.1 Bedrijfsplannen 2.1.1 Eenmansbedrijven

In tabel 2.1 zijn de optimale bedrijfsplannen voor de eenmans-bedrijven met zelfvoedering, met het voeren uit rijkuilen op de

centrale voergang en met het voeren uit torensilo's op de voerband vergeleken. Bij zelfvoedering is het ruwvoer opgeslagen in sleuf-silo's en staat dag en nacht voor de melkkoeien ter beschikking

(ad libitum). De vreetbreedte pei gemiddeld aanwezig dier is 20 cm. Het voerhek in de sleufsilo Is verrijdbaar. Bij zelfvoedering van voordroogkuil en van snijmaiskuil is de opname aan ruwvoer in alle plannen dezelfde; 4 kg per koe per staldag aan voordroogkuil en 6 kg ds aan snijmaiskuil. Een beperking van de opname is bij zelf-voedering vrijwel niet mogelijk. Bij het voeren op de centrale voergang is de vreetbreedte van 65 cm per koe niet beperkt, bij het voeren op de voerband is de vreetbreedte van 40-45 cm per ge-middeld aanwezig dier beperk'. In de plannen met rijkuilen en met

torensilo's is de opname aan ruwvoer maximaal 9 kg ds per koe per staldag, maar kan ook minder zijn (minimaal 6 kg ds per koe per

staldag) 1). De verhouding voordroogkuil: snijmaiskuil in de rant-soenen is dan niet constant.

In het optimale plan met zelfvoedering wordt 10 kg ds per koe per staldag aan ruwvoer opgenomen, in de optimale plannen met rij-kuilen en met torensilo's 9 kg ds per koe per staldag 1). In het plan met rijkuilen wordt iets minder snijmaiskuil en iets meer voordroogkuil gevoerd dan in het plan met torensilo's waarin het ruwvoerrantsoen voor 5 kg ds uit snijmais bestaat en voor 4 kg ds uit voordroogkuil. Deze verschillen in de samenstelling van de ruwvoerrantsoenen hangen samen met verschillen in de veebezetting per ha grasland, die in het optimale plan met torensilo's bij de gestelde uitgangspunten maximaal is en hoger dan in het optimale plan met rijkuilen. Het plan met torensilo's heeft een veebezet-ting van 3,25 melkkoeien per ha grasland. Met de verschillen in veebezetting hangen weer de verschillen in maaipercentage en N-be-mesting samen. De aanvulling van het ruwvoerrantsoen met snijmais tot de maximaal te verstrekken hoeveelheid ruwvoer is aantrekke-lijk door de besparing op krachtvoer die dan kan worden gereali-seerd.

(26)

In het plan met zelfvoedering wordt ca. 1 kg krachtvoer per koe per staldag minder aan krachtvoer verstrekt dan in de beide andere plannen. Wel is het krachtvoer in het plan voor zelfvoede-ring aanmerkelijk eiwitrijker door de grotere hoeveelheid snijmais

(eiwitarm) in het rantsoen. Het voordeel van de besparing op krachtvoer wordt daardoor weer afgezwakt, omdat het eiwitrijke krachtvoer duurder is 1).

Tabel 2.1 Bedrijfsplannen één man

Opp.cultuurgrond Opp. grasland Opp. snijmais Aantal melkkoeien Mk/ha grasland Mk/ha grasl.+ voedergewassen N/ha grasland Maaipercentage Ha gemaaid Stalrantsoen: Voordroogkuil Snijmaiskuil A brok C brok Gedroogde pulp Aantal v.a.k. Melkk./v.a.k. Gewerkte uren

Gewerkte uren p.koe

Gew.uren op werkdg. Knelp.arbeid Melkmethode Gemaaide opp. voordroogkuil: eigen mech. gedeelt.loonw. geheel loonw. grasland Netto-overschot

Een-heden ha It II mk M tl kg % ha kg ds/koe/dag ii H H H kg/koe/dag M ii v.a.k. mk uren M M Sleufsilo's zelfvoed. 35,00 27,04 7,96 81,68 3,02 2,33 344 78 21,00 4,0 6,0 1,97 1,85 1,1 74 2677 33 2452 periode Aug I,stal

ha ii it ton/bedr. gld/bedr. PI M 16 20,83 0,17 264 -3151

Rij kuilen Torensilo's voergang 30,00 24,85 5,14 74,02 2,97 2,47 363 90 22,42 4,7 4,3 4,72 0,15 1.1 67 2726 37 2440 stal PI M 16 22,42 256 -21059 voerband 34,14 27,01 7,13 87,79 3,25 2,57 400 84 22,56 4,0 5,0 3,96 0,77 1,1 80 2762 31 2466 Aug I.jaar PI M 16 19,67 2,89 354 -29444 1) Wordt ook bij zelfvoedering uitgegaan van een maximale opname

van 9 kg ds uit ruwvoer dan stijgt de krachtvoergift maar de loonwerkkosten dalen door minder snijmais zodat de conclusies nauwelijks worden aangetast.

(27)

Het aantal melkkoeien is in het plan voor torensilo's met 87,79 melkkoeien het hoogst, dan volgt het plan voor zelfvoede-ring met 81,68 melkkoeien. Het plan met rijkuilen heeft 74,02 melkkoeien. Het jongvee wordt centraal opgefokt. De besparing op arbeid bij het voeren in de stalperiode bij zelfvoedering en bij het voeren op de voerband resulteert t.o.v. het voeren op de cen-trale voergang in resp. 7,66 en 13,77 melkkoeien meer. Snijmais vraagt alleen bij het voeren arbeid van het bedrijf.

In het plan met torensilo's worden alle beschikbare uren ver-bruikt; het jaaraanbod aan uren is beperkend voor een verdere uit-breiding van de melkveestapel. In de beide andere plannen is het

aanbod in de stalperiode beperkend voor een verdere uitbreiding; het totaal aantal beschikbare uren wordt in deze plannen niet vol-ledig verbruikt. In alle optimale plannen wordt gemolken in een dubbele 8 standsvisgraatmelkstal met automatische afname-appara-tuur.

Om de voederwinning rond te zetten wordt in het plan met rij-kuilen de loonwerker bij het inrij-kuilen ingeschakeld, in de beide andere plannen wordt de voederwinning hoofdzakelijk in eigen me-chanisatie uitgevoerd 1). Het optimale plan met zelfvoedering heeft een oppervlakte van 35 ha, het plan met rijkuilen 30 ha en het plan met torensilo's 34,14 ha. De benodigde snijmais wordt in alle plannen op eigen bedrijf verbouwd. De verschillen in bedrij f s-opzet leiden ten slotte tot een netto-overschot dat voor het male plan met zelfvoedering ƒ 26.293,- hoger is dan voor het male plan met torensilo's en ƒ 17.908,- hoger dan voor het opti-male plan met rijkuilen. Wel zijn de netto-overschotten negatief; dat van het plan met zelfvoedering is - ƒ 3.151,-. Dit negatieve netto-overschot wil echter nog niet zeggen, dat het plan met zelf-voedering niet levensvatbaar is, omdat bij voldoende eigen vermo-gen een evenredig deel van de ingecalculeerde rente als inkomen voor de ondernemer beschikbaar komt. De plannen met rijkuilen en die met torensilo's bieden aanmerkelijk minder perspectief bij de gegeven uitgangspunten.

2.1.2 Tweemansbedrijven

Ook de tweemansbedrijfsplannen laten verschillen zien, even-wel relatief minder sterk dan de eenmansbedrijven (vgl. tabel 2.2). Het optimale plan met rijkuilen en het optimale plan met

torensi-lo's hebben hetzelfde stalrantsoen van 9 kg ds per koe per stal-dag uit ruwvoer aangevuld met krachtvoer. Het ruwvoerrantsoen be-staat in beide plannen voor 4 kg ds uit voordroogkuil en 5 kg ds uit snijmaiskuil. Er wordt gemiddeld 4,73 kg krachtvoer per koe

1) Het netto-overschot van het optimale plan met eigen mechanisa-tie van de voederwinning is voor het eenmansbedrijf met rijkui-len maar weinig lager.

(28)

Tabel 2.2 Bedrijfsplannen twee man

Optimale plannen

Eén- Sleufsilo's Rijkuilen Torensilo's heden zelfvoedering voergang voerband Opp.cult.gr. Opp. grasland Opp. snijmais eigen verbouw ha 72,50 55,06 17,44 61,96 49,02 12,94 72,50 57,36 15,14 A a n t a l m e l k k o e i e n M k / h a g r a s l a n d M c / h a g r a s l a n d + ,vo ed er g ewa s s en N / h a g r a s l a n d M a a i p e r e e n t a g e H a g e m a a i d S t a l r a n t s o e n : V o o r d r o o g k u i l S n i j m a i s k u i l A b r o k C b r o k G e d r o o g d e p u l p A a n t a l v . a . k . M e l k k o e i e n / v . a . k . G e w e r k t e u r e n G e w e r k t e u r e n / p e r k o e G e w e r k t e u r e n o p w e r k d a g e n K n e l p u n t e n a r b e i d M e l k m e t h o d e G e m a a i d e o p p . v o o r d r . k . : E i g e n m e c h . G e d e e l t . loonw. G e h e e l l o o n w . M e s t o v e r s c h o t g r a s l a n d N e t t o - o v e r s c h o t mk H ii kg % ha kg d s / k o e / dag kg d s / k o e / dag k g / k o e / d a g H H H M v.a.k. mk uren H H periode ha M H ton/bedrijf gld/bedrijf 178,95 3,25 2,47 400 84 46,00 4,0 6,0 1,97 1,85 2 89 4897,5 27 4489,5 jaar PI M16 33,74 12,26 721 53823 159,32 3,25 2,57 400 84 40,95 4,0 5.0 3,96 0,77 2 80 4998,5 31 4489,5 stal, jaar PI M16 38,61 2,34 642 22466 186,42 3,25 2,57 400 84 47,92 4,0 5,0 3,96 0,77 2 93 5015,5 27 4489,5 jaar PI M16 33,69 14,23 751 26930

(29)

per staldag verstrekt. In het plan met zelfvoedering is de hoe-veelheid voordroogkuil in het rantsoen gelijk, maar doordat er

1 kg ds meer aan snijmais wordt opgenomen, kan met een aanvulling van 3,82 kg krachtvoer worden volstaan. Doordat het krachtvoer evenwel eiwitrijker is (snijmais is eiwitarm) wordt het financië-le voordeel weer afgezwakt. De krachtvoeraanvulling kost in beide plannen met 9 kg ds aan ruwvoer ƒ 2,21 per koe per staldag en in

het plan met zelfvoedering ƒ 1,84.

De melkveebezetting, de N-bemesting en het percentage gemaaid grasland is in alle plannen per ha grasland gelijk.

Het grasland wordt zo intensief mogelijk gebruikt, de snij-mais wordt op eigen bedrijf verbouwd. Omdat in het plan met zelf-voedering meer snijmais in het stalrantsoen wordt verstrekt dan in de beide andere optimale plannen is bij een zelfde bedrij fsop-pervlakte de opfsop-pervlakte grasland geringer (vgl. het optimale plan met zelfvoedering en het optimale plan met torensilo's). De vee-bezetting in de plannen is gelijk, zodat het aantal melkkoeien in het plan voor zelfvoedering kleiner is dan in het plan met toren-silo's. Het aantal melkkoeien per bedrijf is bij een oppervlakte van 72,50 ha 178,95 in het optimale plan voor zelfvoedering en

186,42 voor het optimale plan met torensilo's. Het optimale plan met rijkuilen is met 61,96 ha kleiner en heeft 159,33 melkkoeien. De beschikbare arbeid wordt in alle plannen volledig ver-bruikt zodat het jaaraanbod in alle plannen de beperking voor een verdere uitbreiding is. In het plan met rijkuilen wordt bovendien de beschikbare arbeid in de stalperiode volledig verbruikt. In al-le plannen wordt gemolken in een dubbeal-le 8-stands visgraatmelkstal met automatische afname-apparatuur. De voederwinning wordt in de plannen met zelfvoedering en torensilo's in eigen mechanisatie uitgevoerd met dien verstande dat de loonwerker 27 à 29% van de voederwinning voor zijn rekening neemt. In het plan met rijkuilen wordt de loonwerker wel bij de voederwinning ingeschakeld, maar vrijwel alleen bij het inkuilen 1). De veldwerkzaamheden worden door het bedrijf zelf uitgevoerd.

Het aantal melkkoeien per v.a.k. is 89 voor het plan met zelfvoedering, 80 voor het plan met rijkuilen en 93 voor het op-timale plan met torensilo's. Het netto-overschot van het opop-timale plan met rijkuilen van ƒ 22.466,- is bijna ƒ 4.500,- lager dan van het optimale plan met torensilo's. Het netto-overschot van het plan met zelfvoedering van ƒ 53.823,- steekt er zeer gunstig bij af, zodat een eventuele keuze niet moeilijk lijkt.

1) Het netto-overschot van het optimale plan met eigen mechanisa-tie van de voederwinning is ook voor het tweemansbedrijf met

(30)

2.1.3 Driemansbedrijven

Het optimale driemansbedrijfsplan voor zelfvoedering heeft bij een oppervlakte van 92,50 ha een aantal melkkoeien van 228,21

(tabel 2.3). De intensiteit van het graslandgebruik kan bij de aangenomen uitgangspunten niet hoger en is gelijk aan die van het optimale plan met torensilo's. Door de grotere oppervlakte cul-tuurgrond en de kleinere oppervlakte eigen verbouwde snijmais is het aantal melkkoeien per bedrijf in het plan met torensilo's

253,08. Het optimale plan met rijkuilen heeft bij een bedrijfsop-pervlakte van 85 ha 198,93 melkkoeien. Het gras landgebruik van dit plan is minder intensief dan in de beide andere plannen.

De verschillen in de stalrantsoenen tussen het plan met zelf-voedering en het plan met torensilo's vertonen dezelfde tendens als bij de één- en tweemansbedrijven. Op het driemansbedrijf met rijkuilen wordt evenals op het bedrijf met torensilo's 9 kg ds per koe staldag aan ruwvoer gevoerd. Doordat de intensiteit van het graslandgebruik evenwel lager is, is niet alleen de veebezetting en de N-bemesting lager, maar ook de beschikbaarheid van voor-droogkuil is ruimer. Het ruwvoerrantsoen bestaat voor 5,07 kg ds per koe per staldag uit voordroogkuil en voor 3,93 kg ds uit snij-maiskuil. De beschikbare uren worden alleen in het optimale plan met torensilo's volledig verbruikt, zodat het jaaraanbod de be-perking vormt voor een verdere uitbreiding. In de beide andere plannen is het aanbod in de stalperiode de beperkende factor. De mechanisatie van de voederwinning is er in alle plannen op ge-richt de werkzaamheden met arbeid en machines van eigen bedrijf uit te voeren. In het plan met rijkuilen lukt dit volledig, maar in de beide andere plannen wordt de loonwerker in knelperioden te hulp geroepen, het veelvuldigst in het plan met torensilo's, met knelpunten in mei, juni II en aug. I.

In het optimale plan met zelfvoedering worden 76 melkkoeien per vak gemolken in het plan met torensilo's 84 en in het plan met rijkuilen 66.

De verschillen in netto-overschot tussen de optimale plannen zijn groot. Het plan met zelfvoedering is ook nu qua rentabili-teit duidelijk gunstiger dan van de beide andere plannen. Het net-to-overschot van ƒ 87.141,- ligt ƒ 18.520,- boven dat van het op-timale plan met torensilo's en ƒ 43.448,- boven dat van het plan met rijkuilen. Opvallend is dat voor de driemansbedrijven ook het plan met torensilo's door schaaleffecten een aanmerkelijk hoger netto-overschot heeft dan het plan met rijkuilen.

2.2 Kosten en opbrengsten 2.2.1 Eenmansbedrijven

In tabel 2.4 zijn de bedrijfsresultaten van het optimale een-mansbedrijf met sleufsilo's voor zelfvoedering vergeleken met die

(31)

Tabel 2.3 Bedrijfsplannen drie man Optimale plannen Een-heden Sleufsilo's zelfvoede-ring Rijkuilen Torensilo'i voergang voerband Opp.cult.gr. ha Opp. grasland " Opp. snijmais eigen

" " " aankoop " Aantal melkkoeien mk Mk/ha grasland " Mk/ha grasl. + voed.gew. " N/ha grasland kg Maaipercentage % Ha gemaaid ha Stalrantsoen: Voordroogkuil Enijmaiskuil A brok C brok Gedroogde pulp Aantal v.a.k. Melkkoeien/v.a.k. Gewerkte uren Gewerkte uren/ per koe Gewerkte uren kg ds/koe/ dag kg ds/koe/ dag kg/koe/dag If I! t l II II II v . a . k . mk u r e n 92,50 70,26 22,24 228,21 3,25 2,47 399 84 58,66 4,0 6,0 1,97 1,85 3 76 6222 27 85,00 72,30 12,70 198,93 2,75 2,34 319 96 64,79 97,50 77,87 19,64 0,91 253,08 3,25 2,60 400 84 65,05 5,07 3,93 4,94 3 66 6435 32 4,0 5,0 3,96 0,77 3 84 6651.5 26 op werkdagen Knelpunten arbeid Melkmethode Gemaaide opp. voordr.k.: Eigen mech. Gedeelt. loonw Geheel loonw. Mestoverschot grasland Netto-overschot M periode ha ii n Augl PI ton/bedrijf gld/bedri

Uf

5722 stal Ml 6 54,45 4,21 918 87141 Augl PI 5822 5968.5 stal Mei,Juni II,

Ml 6 Aug .Ij aar PI M16 64,79 570 43693 46.63 18,42 1020 68621

(32)

van het optimale eenmansbedrijf met rijkuilen en een voergang en het optimale eenmansbedrijf met torensilo's en een voerband, zo-dat de verschillen blijken.

Het netto-overschot van het optimale plan met sleufsilo's voor zelfvoedering steekt zeer gunstig af bij de twee andere opti-male bedrijfsplannen en is ƒ 17.908,- hoger dan van het plan met rijkuilen en ƒ 26.293,- hoger dan van het plan met torensilo's. De gunstiger uitkomsten van het plan voor zelfvoedering weerspie-gelen zich eveneens in de kengetallen die de arbeidsopbrengst weergeven. Zo is de arbeidsopbrengst per gewerkt uur ƒ 16,82 voor het plan met sleufsilo's en maar ƒ 10,27 voor het plan met rij-kuilen. Voor het plan met torensilo's ligt de arbeidsopbrengst per gewerkt uur nog weer lager nl. op ƒ 7,44. Het aantal

ge-werkte uren per bedrijf verschilt betrekkelijk weinig en ligt voor alle drie bedrijfsplannen rond 2700 uur.

Tabel 2.4 Bedrijfsresultaten van de optimale eenmansbedrijven Sleufsi zelfvoe per bedr. 81,68 408400 307280 310431 - 3151 45017 40924 : 16,82 lo's dering per kg 75,2 76,0 -0,8 Rijkuilen voergang per per bedr. 74,02 370100 278463 299522 -21059 28009 25463 10,27 kg 75,2 80,9 -5,7 Torensilo's voerband per bedr. 87,79 438950 330266 359710 -29444 20272 18429 7,44 per kg 75,2 81,9 -6,7 Aantal melkkoeien Kg melk Totale opbrengsten Totale kosten Netto-overschot Arbeidsopbrengst gezin Arbeidsopbr. perv.a.k. Arb.opbr. per gewerkt uur

Om de verschillen in de bedrijfsresultaten duidelijk te ma-ken zijn in grafiek 2.1 kosten en opbrengsten aangegeven in staaf-diagrammen 1). In de bijlagen 1 en 2 is een volledig overzicht van opbrengsten en kosten gegeven.

De meeste melk wordt geproduceerd in het plan met torensi-lo's - totaal 438.950 kg - gevolgd door het plan met zelfvoede-ring met totaal 408.400 kg en het plan met rijkuilen met totaal 370.100 kg.

De opbrengsten per kg melk zijn met 75,2 cent (melk 62,0 cent, omzet en aanwas 13,2 cent) voor alle plannen gelijk, maar de

tota-le kosten per kg melk zijn voor het plan met stota-leufsilo's en zelf-1) De staafdiagrammen zijn zodanig opgebouwd, dat de breedte van

de staaf het aantal geproduceerde kg melk per bedrijf aangeeft, terwijl in de hoogte van de staaf opbrengsten en kosten in cen-ten per kg melk tot uiting komen.

(33)

m e CTi o ai « O en 4J 00 O - M • m — o o -M -tf X H - O ^J U •H C tn n) dj CTI G . o i - i * eu U « — >J cy 4-J o o 0 O O O XJ > 4-1

Fl

l o

"

T*-'m I O o X e QJ • H 3 - Ü "—» h <D O

>

VJ C CO 0 X. CU CO 4 J u o CTi O O0

r

00 o CN I

V

7

^

^

^

^

-* o - o CO o q ju O u a 0) S 3 + o

&

<y O dj 1—1 tn Cu O M Q> O

>

CO u CU

>

o <-> <Zi c co a - H en o -O •<-* U 0) 0 CU o o > > ^ T-J 'i~J 4-1 ca - H W ^ ,Q 0) o

>

4-1 X <J nj u u, 00 c •r-4 4-) co 0) e O) CQ T3 e o »-* o

(34)

voedering met 76,0 cent resp. 4,9 cent en 5,9 cent per kg melk lager dan voor de plannen met rijkuilen en met torensilo's. Ten opzichte van het optimale plan met rijkuilen heeft het plan met zelfvoedering 1,5 cent per kg melk lagere krachtvoerkosten en 3,3 cent per kg melk lagere bewerkingskosten. Zowel de arbeids-kosten, de loonwerkkosten als de werktuigkosten zijn lager. De kosten voor gebouwen + voeropslag verschillen niet. De kosten voor voeropslag zijn in het plan met zelfvoedering evenwel 2,3 cent per kg melk hoger terwijl de kosten van de gebouwen excl. voeropslag 2,3 cent per kg melk lager zijn. Ten opzichte van het optimale plan met torensilo's heeft het plan met zelfvoedering

1,3 cent per kg melk lagere krachtvoerkosten en 1,1 cent lagere bewerkingskosten. Het verschil in totale kosten van 5,9 cent per kg melk wordt evenwel vooral veroorzaakt door 3,4 cent lagere kosten voor gebouwen incl. voeropslag.

De kosten van voeropslag nemen hiervan 2,9 cent voor hun re-kening. In de berekeningen zijn de kosten van de bovenlossers bij de kosten van voeropslag gerekend. Worden deze onder de werktuig-kosten gerekend dan zwakt het verschil iets af, maar wordt het verschil in bewerkingskosten groter.

In tabel 2.5 zijn de verschillen in bewerkingskosten en de gebouwenkosten nader aangegeven.

De bewerkingskosten in het plan met rijkuilen zijn vooral hoog door hoge arbeidskosten, maar ook de werktuigkosten en de

loonwerkkosten zijn t.o.v. het plan met zelfvoedering hoog. In het plan met torensilo's zijn de werktuigkosten hoog.

Tabel 2.5 Bewerkingskosten en gebouwenkosten

Bewerkingskosten: Arbeid Werktuigen Loonwerk Totaal Gebouwenkosten Kosten voeropslag Sleufsilo's zelfvoedering per per kg bedr. melk 48168 16978 20433 85579 57563 11767 11,8 4,2 4,9 20,9 14,1 2,9 Rijkuilen voergang per bedr. 49068 20359 20386 89013 60821 2143 per kg melk 13,2 5,5 5,5 24,2 16,4 0,6 Torensilo's voerband per bedr. 49716 24910 21982 96608 64172 25401 per kg melk 11,3 5,7 5,0 22,0 14,6 5,8

De gebouwenkosten per kg melk zijn in het plan met rijkuilen hoog terwijl de kosten van voeropslag in het plan met torensilo's

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

staan van die concrete en bijzondere wer- kelijkheid. Daarom is de les die ik uit de omgang met christenen uit de derde we- reid getrokken heb, deze dat het altijd

Ernstig door dit insekt aangetaste bomen - dat zijn bomen waar achter de boor- gaten grote holle ruimten zijn ontstaan en die door bekloppen. met een houten

ontvangen investeringspremie. Daar staat echter tegenover dat aan de investeringsaftrek, waarvan het belastingvoordeel onafhankelijk was van het belastbaar inkomen, vervalt.

Parkeerverbod beide zijden 10.00u

De mogelijke bijdrage van het jongerenwerk aan het ontwikkelen en het ver- sterken van de eigen verantwoordelijkheid en eigen mogelijkheden van jon- geren wordt in beeld gebracht

Out of the 401 responses received, 67 percent of the respondents agreed that projects implemented within municipalities are linked to Integrated Development

These workshops should not only empower people with knowledge and understanding of relational well-being and relational qualities and the impact thereof on a school community,

Figure 5.26: Experimental, 2D and 3D STAR-CCM+ data plots for the shear stress in the wake downstream of the NACA 0012 airfoil and wing at 3 degrees angle of attack and Reynolds