• No results found

Vijftig jaar Orthopedagogiek Groningen: Magst mie leuven of nait

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vijftig jaar Orthopedagogiek Groningen: Magst mie leuven of nait"

Copied!
16
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

University of Groningen

Vijftig jaar Orthopedagogiek Groningen

Knorth, Erik J.; Ruijssenaars, Aloysius J. J. M.

Published in:

Orthopedagogiek: Onderzoek en Praktijk

IMPORTANT NOTE: You are advised to consult the publisher's version (publisher's PDF) if you wish to cite from it. Please check the document version below.

Document Version

Final author's version (accepted by publisher, after peer review)

Publication date: 2018

Link to publication in University of Groningen/UMCG research database

Citation for published version (APA):

Knorth, E. J., & Ruijssenaars, A. J. J. M. (2018). Vijftig jaar Orthopedagogiek Groningen: Magst mie leuven of nait. Orthopedagogiek: Onderzoek en Praktijk, 57(3-6), 54-62. [2].

Copyright

Other than for strictly personal use, it is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), unless the work is under an open content license (like Creative Commons).

Take-down policy

If you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately and investigate your claim.

Downloaded from the University of Groningen/UMCG research database (Pure): http://www.rug.nl/research/portal. For technical reasons the number of authors shown on this cover page is limited to 10 maximum.

(2)

E.J. (Erik) Knorth en A.J.J.M. (Wied) Ruijssenaars

Vijftig jaar Orthopedagogiek Groningen: Magst mie leuven of nait1

Samenvatting

Orthopedagogiek Groningen heeft zich in de afgelopen vijftig jaar ontwikkeld tot een omvangrijke groep met aan het begin van 2018 zo’n negentig medewerkers. In deze bijdrage staan we stil bij hoe het zo ver is gekomen en wat dit heeft opgeleverd. De focus ligt op de onderzoeksthema’s die in de loop van de jaren zijn ontstaan. We maken hierbij een onderscheid in drie perioden: generalistisch (1966-1978), komend tot differentiatie (1978-2004), en zich nog verder profilerend (2004-heden). Opmerkelijk is dat een van de nestors van de academische orthopedagogiek, de Leidse emeritus hoogleraar Jan van der Ploeg, in het debat over de bestaansgrond en identiteit van de

orthopedagogiek de stelling betracht dat Groningen “anders durft te zijn”, daarmee zinspelend op een ontwikkeling bij sommige zusterfaculteiten waarbij orthopedagogiek niet meer zo evident afgebakend is van aanpalende disciplines, zoals de (kinder- en gezins-)psychologie. We concluderen dat het onderzoek naar hulp bij opvoeding en begeleiding van personen (kinderen, adolescenten, volwassenen) met beperkingen, met gedrags- en opvoedingsproblemen en/of met onderwijs- en leerproblemen (de ‘traditionele’ orthopedagogische drieslag) in Groningen gedijt als nooit tevoren.

Summary

Orthopedagogy Groningen has developed over the past fifty years into a large group with around ninety staff members at the beginning of 2018. In this contribution, we will reflect on how things have advanced and what has been achieved. The focus is on the research themes that have emerged over the years. We make a distinction in three periods: generalistic (1966-1978), leading to

differentiation (1978-2004), and profiling itself even more strongly (2004-present). It is noteworthy that one of the nestors of our discipline, the Leiden emeritus professor Jan van der Ploeg, in the debate on the raison d' être and identity of orthopedagogy, states that Groningen "has the courage to be different", referring to some sister faculties where orthopedagogy is no longer clearly

distinguishable from neighbouring disciplines, such as (child- and family-) psychology. We conclude that our research into the education and support of persons with disabilities, with behavioural and parenting problems and/or with educational and learning problems (the three ‘traditional’

orthopedagogic subdomains) in Groningen flourishes as never before.

1 Gronings voor: Geloof het of niet.

(3)

1 Inleiding

In een kritische bespreking van het boek Inleiding in de theoretische orthopedagogiek (Schoorl, Van den Bergh, & Ruijssenaars, 2000) vraagt Van der Ploeg (2001) zich af waarom orthopedagogen zo breedvoerig en opgeklopt stilstaan bij de definitie van orthopedagogiek en bij allerlei vraagstukken die te maken hebben met de identiteit van het vakgebied. In de woorden van Van der Ploeg: “Er is toch geen orthopedagoog meer die een interventie voor ogen heeft zonder het kind en zijn

achtergronden (ontwikkeling, school, gezin, enz.) in ogenschouw te nemen?” (p.206). En: “… zo had ik graag gelezen wat de orthopedagogiek in de loop der jaren heeft gepresteerd en welke inzichten dankzij deze discipline zijn ontwikkeld” (p.207). Ook al was het streven van de auteurs om vooral in te gaan op de theoretische orthopedagogiek, de twee impliciete vragen in de laatste opmerking waren actueel en zijn dat ook bijna twee decennia later nog steeds: Wat heeft de orthopedagogiek gepresteerd en welke inzichten zijn ontwikkeld?

In het jaar dat Orthopedagogiek Groningen 50 jaar bestaat, kunnen we proberen een beknopte stand van zaken te geven, ons in het bijzonder beperkend tot het wetenschappelijk onderzoek in Groningen. Geen alomvattend beeld dus van ‘de’ orthopedagogiek. Een volledig beschrijvende vergelijking van alle verschillende onderzoeks- (en onderwijs-)programma’s binnen de discipline in Nederland en Vlaanderen zou al snel uitmonden in het inzoomen op details, samenhangend met lokale omstandigheden en met de specifieke aandachtsgebieden van de benoemde hoogleraren. Overigens zijn zulke vergelijkingen op hoofdpunten wel voorhanden in de vorm van

visitatierapporten met betrekking tot onderwijs en onderzoek.

Orthopedagogiek Groningen heeft zich in 50 jaar ontwikkeld tot een omvangrijke vakgroep (in Groningse termen spreken we van een ‘basiseenheid’), met aan het begin van 2018 zo’n 90 medewerkers. Dat is voor Groningse begrippen een omvangrijke groep ten opzichte van andere eenheden binnen Pedagogische Wetenschappen en de faculteit Gedrags- en

Maatschappijwetenschappen. In deze inleidende bijdrage staan we stil bij hoe het zo ver is gekomen en wat de geleverde prestaties zijn. De focus ligt op de onderzoeksthema’s die in de loop van de jaren zijn ontstaan vanuit een meer generalistische benadering naar een differentiatie in drie zwaartepunten, zonder daarbij de dwarsverbanden uit het oog te verliezen.

In de volgende paragrafen gaan we in op drie te onderscheiden perioden: generalistisch, komend tot differentiatie, en zich nog verder profilerend in gewone en bijzondere leeropdrachten.

(4)

Ruim een decennium lang stond Orthopedagogiek in Groningen onder leiding van één hoogleraar (Bladergroen) met een zeer brede leeropdracht: Opvoedkunde van het afwijkend kind (zie ook Appendix). Eind jaren ’70 van de vorige eeuw zien we met de benoeming van twee nieuwe hoogleraren, Rispens en Rink, een begin van differentiatie: de eerste richtte zich op het in zijn ontwikkeling belemmerde kind, de tweede op het verwaarloosde en/of criminele kind. Hiermee werden tevens de belangrijkste praktijkvelden bestreken waar orthopedagogen werkzaam waren en zijn: gehandicaptenzorg en (speciaal) onderwijs (Rispens) en (justitiële) jeugdhulpverlening (Rink). In 1985 volgde Nakken Rispens op met in zijn leeropdracht voor het eerst een expliciete, op de

orthopedagogiek gerichte formulering: Orthopedagogiek, in het bijzonder de opvoeding van het in zijn ontwikkeling belemmerde kind. We geven in het navolgende een korte typering van het werk van deze vier collega’s van wie met name Bladergroen, Rink en Nakken gedurende een lange periode (tot 2004) gezichtsbepalend zijn geweest voor de Groningse orthopedagogiek.

2.1 Generalistisch (1966 – 1978)

Wilhelmina Bladergroen werd na een periode als lector Kinderpsychologie (1949-1966) benoemd tot hoogleraar met als opdracht Opvoedkunde van het afwijkende kind (1966-1978), dit ondanks het feit dat zij niet gepromoveerd was. Het illustreert dat de maatschappelijke aandacht voor

opvoedingsproblemen in brede zin ook in de academische wereld doordrong.

Bladergroen is de grondlegster van remedial teaching en het onderwijs aan kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden (LOM, zie ook: Ruijssenaars, Van den Bergh, & Van Drenth, 2012, H2). Na haar opleiding tot leerkracht lichamelijke opvoeding studeerde zij wijsbegeerte, met daarbinnen psychologie als specialisatie. Haar interesse voor de relatie tussen lichamelijke, neurologische en biologische ontwikkeling bracht haar al in de tijd van haar experimentele school voor LOM-onderwijs in Amsterdam in contact met medici, zoals met Hart de Ruyter, de Groningse hoogleraar

Kinderpsychiatrie (Van den Broek & Nooteboom, 1978; De Groot, 2006). Bladergroen was ervan overtuigd dat bepaalde leermoeilijkheden niet samenhangen met een beperkte begaafdheid, maar dat ze berusten op tekorten in de bewegingservaring (spel!) − ze introduceerde hierbij de term ‘partieel defect’ − onder andere leidend tot belemmeringen of afwijkingen in de perceptie en het emotioneel functioneren. Haar diagnostiek bestond uit een analyse van de hiaten in de

leervoorwaarden, die vervolgens actief geremedieerd moesten worden met het door haar

medewerkers ontwikkelde ontwikkelings- en speelleermateriaal (zie ook: De Groot, 2006). Het ging bij Bladergroen overigens niet alleen om het trainen van basisfuncties, maar ook om haar

antropologische visie op de betekenis van de dialoog met en persoonlijke betrokkenheid op het kind, geïnspireerd door de opvattingen van Langeveld (1905-1989), een invloedrijke vertegenwoordiger van de Utrechtse fenomenologische school.

(5)

2.2 Eerste differentiatie (1978 – 2004)

In 1978 vond de benoeming van Jan Rispens plaats, met als leeropdracht het Geven van onderwijs in de opvoeding van het in zijn ontwikkeling belemmerde kind. Hij zou slechts enkele jaren blijven en zette na 1982 zijn loopbaan voort in Leiden en Utrecht. Zijn Groningse periode lijkt vooral te

kenmerken als een aanloop voor zijn latere ideeën over de theorie van de kundige ingreep (Rispens, 1983).

Rispens heeft zowel in Groningen als daarna menigmaal een opvallende en uitdagende bijdrage geleverd aan discussies tussen vakgenoten, onder andere over het ontbreken van aantoonbare effectiviteit (Rispens, 1979) en het gebrek aan theoretische fundering, over de noodzaak van internationalisering (Rispens, 1997), alsook over het organisatorisch samengaan van

orthopedagogiek met, bijvoorbeeld, toepassingsgerichte ontwikkelingspsychologie en klinische psychologie. Zelfs discipline-overstijgende fusies sloot hij – met het oog op een gerichte inzet van schaarse middelen – niet uit (Rispens, 1999, p.56).

Na een kort lectoraat (1978-1979) werd Ko Rink in Groningen tot hoogleraar benoemd met als gelijknamige leeropdracht Opvoeding van het emotioneel verwaarloosde en/of criminele kind. Rink was opgeleid in Nijmegen en in 1976 bij de Utrechtse hoogleraar orthopedagogiek Kok

gepromoveerd op een onderzoek naar de residentiële begeleiding van gedetineerde adolescenten. Deze doelgroep heeft tot voorbij zijn emeritaat in 2006 zijn grote belangstelling gehouden. Met name had hij interesse voor de wijze waarop jongeren zich verhouden tot of reageren op sociale grenzen.2 De assumptie daarbij was dat persoonlijke attituden en motieven3 meer bepalend zijn voor hoe jongeren zich gedragen dan de feitelijke omstandigheden waarmee zij worden geconfronteerd. Hij publiceerde in 1989 voor het eerst grootschalig over dit zogeheten reactiepatronenonderzoek (RPO) met gegevens uit een steekproef van bijna 1.300 leerlingen in het voortgezet onderwijs (Rink et al., 1989). Hiermee kreeg hij de beschikking over een baseline waarmee de gegevens van

specifieke groepen jongeren in de (justitiële) jeugdhulpverlening zouden kunnen worden vergeleken (Van der Kamp & Bouwmeester, 1994, p.34). Tussen 1991 en 2008 verscheen een 10-tal dissertaties

2 ‘Sociale grenzen’ verwijzen naar min of meer dwingende gedragsvoorschriften die het karakter kunnen hebben van een gebod of verbod. Deze voorschriften zijn neergelegd in wetten en impliciete of expliciete regels en verwachtingen, die veelal zijn gebaseerd op normen en waarden die gelden binnen de omgeving waarin de jongeren leven (Rink et al., 1989, p.30)

3 Er worden vier attituden onderscheiden die jongeren in de omgang met sociale grenzen kunnen laten zien: aanpassen, onderhandelen, overschrijden, terugtrekken. Daarnaast worden er vier typen ‘motivaties’

onderscheiden. Jongeren zijn volgens deze typologie in hun gedrag gericht op resp. zichzelf, de ander, het hier-en-nu en/of de toekomst (Rink et al., 1989, p.23-30).

(6)

over dit thema, alsmede een aantal bundels4 onder redactie van Rink en collega’s waarin leden uit het – deels internationale – RPO-netwerk publiceerden. Mede omdat vrijwel niet in reguliere internationale wetenschappelijke tijdschriften werd gerapporteerd over het onderzoek bleef de impact ervan – zowel theoretisch als voor de praktijk – uiteindelijk beperkt (NI, 2007; QANU, 2008). Onder leiding van Rink werden voorts dissertaties geschreven die betrekking hadden op de kwaliteit van de zorg voor en hulpverlening aan uithuisgeplaatste jeugdigen – zorg die vorm kreeg in

residentiële settingen (leefgroepen, justitiële jeugdinrichtingen, trainingscentra voor

kamerbewoning, kleinschalige woonvormen) en in pleeggezinnen. In relatie hiermee was hij een van de weinigen in ons land die reflecteerde op de (orthopedagogisch geïnspireerde) begeleiding van pedagogisch medewerkers in professionele settingen.5 Ko Rink overleed – veel te vroeg, hij was pas 68 jaar – in 2010, enkele maanden nadat de laatste van zijn 22 promovendi, Simon van Oijen, een proefschrift over plaatsing van adolescenten in de pleegzorg had verdedigd.

Zoals eerder opgemerkt werd met de benoeming van Han Nakken in Groningen (1985-2005) voor het eerst de term Orthopedagogiek expliciet in een leeropdracht opgenomen: Orthopedagogiek, in het bijzonder de opvoeding van het in zijn ontwikkeling belemmerde kind. Nakken verwijst in zijn oratie – in 1987 uitgesproken met als titel: Op (welke) weg met de orthopedagogiek (?) – naar een periode van tegenstellingen en turbulentie binnen de faculteit, maar stelt zich ten doel om deze achter zich te laten en aan te tonen dat in de orthopedagogiek “… een herkenbaar kwaliteitsprodukt wordt gemaakt, dat een zekere waardering geniet in de samenleving” (Nakken, 1987, p.1). Zijn opvatting dat orthopedagogiek betrekking heeft “… op die ernstige problemen bij het opvoeden waarbij speciale hulp nodig is om die problemen op te lossen dan wel tot een voor betrokkenen aanvaardbaar nivo te verminderen” (p. 2) is ook in zijn latere werk – zij het in aangepaste

formuleringen – herkenbaar gebleven, zoals in: “Orthopedagogiek richt zich op de beschrijving van de aard en achtergronden van problemen bij het opvoeden met het oog op onderkenning,

behandeling en preventie” (Nakken, 1999, p. 34). Voor hem was de frase (ernstige) problemen bij het opvoeden bijna een mantra die in veel inhoudelijke discussies over het belang van wetenschappelijke onderzoek naar boven kwam. In zijn afscheidscollege merkt hij daarover in 2005 zelf op: “Dit heeft mij kennelijk de naam gegeven de (nog enige?) bewaker van het vakgebied te zijn, die voortdurend de vraag stelt: wat heeft dat nu eigenlijk met orthopedagogiek te maken?” (Nakken, 2005, p. 5). Nakken heeft binnen Groningen met verschillende collega’s in onderzoek samengewerkt rond de thema’s: het voorkomen van ontwikkelingsachterstanden van jonge kinderen met ernstige

4

Vrijwel alle bundels werden uitgegeven door de in Maastricht/Aachen gevestigde uitgeverij Shaker. 5

Zie bijvoorbeeld zijn veelgelezen boek Teambegeleiding (1977) of zijn latere publicatie Pedagogische

(7)

beperkingen; het voorkomen van probleemgedrag van personen met verstandelijke beperkingen; het voorkomen van leerachterstanden van kinderen met specifieke leerproblemen in het onderwijs; en het voorkomen van isolement van mensen met ernstige meervoudige beperkingen. Deze thema’s plaatste hij – gevoed door zijn van jongs af aan bestaande hekel aan onrechtvaardigheid en

discriminatie (Nakken, 2005, p.3) – telkens in het kader van de discussie over integratie/inclusie van personen met beperkingen in de gemeenschap en het voorkomen van negatieve effecten daarvan. Zijn consequente aanpak en collegiale samenwerking met zijn collega’s hebben een sterke invloed gehad op de verdere uitbouw van de orthopedagogiek in Groningen. Han Nakken is zich tot aan zijn veel te vroege overlijden in 2010 actief blijven inzetten voor het wetenschappelijk onderzoek met betrekking tot personen met ernstige en meervoudige beperkingen.

2.3 Verdere differentiatie en verdieping (2004 – heden)

In 2004 werd de door Nakken bezette gewone leerstoel ‘uitgesplitst’ in een deel dat betrekking had op personen met beperkingen − als aandachtsgebied opgenomen in de algemene Orthopedagogiek-leerstoel van Wied Ruijssenaars − en een deel dat kinderen met leer- en onderwijsproblemen betrof in de leerstoel van Alexander Minnaert. Tegelijkertijd werd Erik Knorth benoemd om de gedrags- en opvoedingsproblematiek van jongeren in de jeugdzorg te behartigen. Deze differentiatie in drie deeldomeinen komt ook tot uiting in de instelling van bijzondere en gewone leerstoelen (zie de Appendix voor een overzicht). In alle gevallen gaat het om leeropdrachten Orthopedagogiek, met een toelichtende verbijzondering, zoals: de opvoeding en ondersteuning van mensen met zeer ernstige verstandelijke beperkingen (Carla Vlaskamp), de congenitale en vroeg verworven doofblindheid (Marleen Janssen) en de onderkenning en interventie bij kinderen met ernstige gedrags- en opvoedingsproblemen (Hans Grietens). Naast de toenemende differentiatie in leerstoelen was er de oprichting van de expertisecentra het ‘Research Centre on Profound and Multiple Disabilities’ (Vlaskamp, Janssen) en het ‘Onderzoeks- en Expertisecentrum voor Kinderen en Vreemdelingenrecht’ (Margrite Kalverboer), twee initiatieven met een vruchtbare onderzoeksoutput.

Het beleid van Ruijssenaars, Knorth en Minnaert was vanaf hun komst van Leiden naar Groningen begin 2004 gericht op het verder uitbreiden en toepassen van theoretisch en empirisch

onderbouwde kennis omtrent achtergronden van en hulpverlening bij de aanpak van (ernstige) probleemsituaties, in goede samenwerking met vakgenoten en vertegenwoordigers van

verschillende wetenschapsgebieden. De doelgroep zijn personen met (een risico op) zódanig ernstige gedrags-, leer-, en/of ontwikkelingsproblemen, dat de opvoeding/begeleiding stagneert en hulp aan henzelf en/of hun opvoeders noodzakelijk is.

(8)

Inhoudelijke dwarsverbindingen hebben betrekking op de aandacht voor complexe problemen waarvoor opvoeders (ouders, groepsleiding, leerkrachten) zich gesteld zien. Daarbij gaat het niet uitsluitend om individuele persoonskenmerken, maar ook en juist om eigenschappen van de directe omgeving(en) en om het optimaliseren van de afstemming tussen beide. Binnen een planmatige en systematische orthopedagogische hulpverlening is afstemming een dynamisch, adaptief proces, waarin ‘op maat’ gezocht wordt naar het bieden van effectieve interventies en compensaties binnen de context waarin problemen tot uiting komen (Knorth & Smit, 2007; Ruijssenaars et al., 2008). Bij het gericht teweegbrengen van veranderingen maken orthopedagogen keuzes en nemen

beslissingen vanuit hun professionele, wetenschappelijk gefundeerde kennis over wát er in

interventies werkt ten aanzien van het individu en diens omgeving of context. Gefundeerde kennis wordt mede gevoed door systematische reflectie op en in de zorg- en begeleidingspraktijk. Vat krijgen op het proces van hulpverlening vereist een analyse van de kwaliteit van de verschillende stappen, van voorzorg en aanmelding tot en met follow-up en nazorg. De verbinding tussen praktijk en onderzoek bestaat in de orthopedagogiek zelden uit het rechtstreeks toepassen van

wetenschappelijke kennis en maakt de noodzaak van praktijkgericht onderzoek dwingend en uitdagend (Knorth, Minnaert, & Ruijssenaars, 2005).6

3 Ontwikkeling van dwarsverbanden

Vanaf 2004 is niet alleen geïnvesteerd in het verder uitwerken van de drie hoofddifferentiaties, maar ook in de ontwikkeling van dwarsverbanden: themagebieden die zich uitstrekken over meerdere differentiaties en die minstens vragen om informatie-uitwisseling. Het vergt intensieve

samenwerking tussen deeldisciplines en deelterreinen, uitgaand van vergelijkbare stappen in het hulpverleningsproces en overeenkomstige voorwaarden, om het orthopedagogisch werk

verantwoord te (kunnen) doen. Bundeling van kennis brengt relevante verschillen aan het licht op cliëntniveau (accuratere diagnostiek) en interventieniveau (effectievere hulpverlening en

begeleiding). Voorbeelden zijn het onderzoek naar orthopedagogische hulpverlening, afgestemd op het jonge kind en de uitwisseling van inzichten op het gebied van de onderzoeksmethodologie in kwalitatief onderzoek. De ontwikkeling van dwarsverbanden gaat verder, zoals ook tot uitdrukking komt in de overige artikelen in dit themanummer: 1. de stem van de cliënt; 2. professionalisering van de werkers; en 3. interdisciplinaire samenwerking. We staan er alvast kort bij stil.

6

Zie in dit verband ook de (mede) door Groningse collega’s gepubliceerde overzichtswerken Effectonderzoek in

de gedragswetenschappen (Van Loon, Van der Meulen, & Minnaert, 2015) en Zicht op effectiviteit (Van Yperen,

(9)

In het hart van de orthopedagogiek bevindt zich de hulpverlening aan opvoeder en kind/jongere, speciaal wanneer diens ontwikkeling problematisch verloopt (Nakken, 1987). Een belangrijk thema van onderzoek is dan ook de ontwikkeling en evaluatie van interventies die opvoeders ondersteunen bij het begeleiden van hun ‘zorgenkind’ (Van Acker, 2001). Soms zien we dat het ‘kind’ daarbij wat buiten beeld raakt, zoals in de hulpverlening aan gezinnen met meervoudige en complexe problemen (Tausendfreund et al., 2017). Als een reactie hierop zien we sinds een aantal jaren – ook

internationaal – een roep ontstaan om de stem en het belang van het kind beter tot uitdrukking te brengen, zowel in het wetenschappelijk (ortho)pedagogisch onderzoek (Grietens, 2011; Grietens, Steenbakkers, & Wubs, 2015; Kalverboer, 2014) alsook in de praktijk van de zorg voor jeugd (bijv. Bouma et al., 2017; Ten Brummelaar et al., 2017).

Tegenover dit participatieperspectief staat het perspectief en de competentieversterking van de hulp- of zorgverlener: het professionaliseringsperspectief (cf. Knorth, Van den Bergh, & Verheij, 2001), passend binnen de orthopedagogiek als handelingswetenschap (Ruijssenaars, Van den Bergh, & Van Drenth, 2012). Een van de centrale vragen luidt hoe het handelen van elke betrokken

professional kan bijdragen aan een verbetering van een als problematisch ervaren

opvoedingssituatie. Dit vraagt om professionele vaardigheden en om aandacht hiervoor in opleiding én onderzoek binnen de academische orthopedagogiek.

Ook interdisciplinaire samenwerking is een van de zich (verder) ontwikkelende dwarsverbanden. De Leuvense hoogleraar Orthopedagogiek Karel Swinnen (1927-2016) concludeerde in zijn Over de identiteit van de orthopedagogiek (1985) al dat het werkterrein van de orthopedagoog bestaat uit “… de hulpverlening aan opvoeders (soms ook direct aan het kind), daar waar er een behoefte bestaat aan een specifieke opvoeding (…) die zonder de hulp van orthopedagogische deskundigen (in

samenwerking met deskundigen uit andere disciplines) niet tot stand kan worden gebracht” (p.44-45, onze cursivering). Swinnen typeert de orthopedagoog met andere woorden als een specialistische opvoedingsdeskundige binnen een professioneel netwerk van (aangrenzende) beroepsbeoefenaren, zoals bijv. de maatschappelijk werker, de remedial teacher, de medicus of de psycholoog (zie ook Swinnen, 1985, p.39). Overigens wees Pijnenburg (2015, p.171) meer recent op het paradoxale dat orthopedagogiek andere disciplines nodig heeft om haar ambitie van een effectieve

handelingswetenschap te kunnen waarmaken. Net als Van Strien (1986) spreekt hij van een integratieve discipline, enerzijds gericht op kennisontwikkeling over haar ‘eigen’ object, anderzijds zoekend naar systematische samenwerking met aanpalende disciplines, waardoor het ‘eigene’ minder duidelijk zou kunnen worden. In een eerdere analyse van de verhouding tussen

orthopedagogiek en kinderpsychiatrie kwamen wij echter tot de conclusie dat deze twee disciplines elkaar uitstekend kunnen aanvullen zonder dat er sprake hoeft te zijn van dominantie van de ene discipline boven de andere (Ruijssenaars, Dijkshoorn, & Knorth, 2011). Interdisciplinaire

(10)

samenwerking zien we als een ‘must’ voor het vakgebied en vindt daarom ook feitelijk plaats in Groningen (bijv. met ontwikkelingspsychologie, gezondheidswetenschappen, kinderpsychiatrie, taalwetenschappen).

4 Overige ontwikkelingen in de afgelopen 15 jaar

Naast de reeds gememoreerde zaken willen we nog enkele markante ontwikkelingen aanstippen die zich de laatste 15 jaar hebben voorgedaan. Gelet op de gekozen invalshoek van vooral het

onderzoek, beperken we ons voor het onderwijs en de maatschappelijke dienstverlening tot enkele opmerkingen.

In het onderwijsprogramma Orthopedagogiek is de inmiddels vaker genoemde driedeling herkenbaar in de specialisaties binnen de masteropleiding: gedrags- en opvoedingsproblemen in de jeugdzorg; problemen in het onderwijs; opvoeding en ondersteuning van personen met beperkingen, met daarnaast sinds meer dan tien jaar de wereldwijd unieke internationale

masteropleiding ‘Communication and Deafblindness’. De genoemde specialisaties volgen op de meer algemene Bacheloropleiding Pedagogische Wetenschappen, die door de Keuzegids Universiteiten 2018 werd aangewezen als de beste in zijn categorie.

Wat betreft de maatschappelijke dienstverlening is het in 2007 gestarte Universitair

Ambulatorium Groningen (UAG) vermeldenswaard. Het biedt ruimte voor klinisch werk (diagnostiek, begeleiding, behandeling), niet als een centrum voor hulpverlening naast al bestaande

orthopedagogische voorzieningen, maar als een bypass voor situaties waarin de reguliere zorg met (extreem) gecompliceerde probleemsituaties vastloopt en er behoefte is aan consultatie en advies. Zowel bestaande instellingen als professionals-in-opleiding profiteren van deze opzet. Bovendien biedt het uitstekende mogelijkheden voor dataverzameling bij cliënten in het kader van

wetenschappelijk (promotie)onderzoek.

Een belangrijke graadmeter voor de wetenschappelijke stand van zaken in een discipline, c.q. een vakgroep of afdeling is het promotieonderzoek dat er plaatsvindt. Daarbij gaat het immers om onderzoek dat aan de strenge toets van het wetenschappelijke forum wordt onderworpen en dat nieuwe evidence toevoegt aan het vakgebied. De eerste 20 jaar in het bestaan van de Groningse orthopedagogiek werden er weinig dissertaties geschreven (acht stuks, om precies te zijn; zie Grafiek 1). Vanaf eind jaren ’80 nam het aantal toe tot gemiddeld twee per jaar. Vanaf 2003 zien we een verdere toename en komt de teller uit op gemiddeld op drie à vier dissertaties per jaar. De laatste 5-jaarsperiode (2013-2017) laat de hoogste ‘productie’ zien: er werden 33 dissertaties verdedigd, oftewel gemiddeld bijna zeven per jaar. Naast deze kwantitatieve toename zien we nog een tweede

(11)

ontwikkeling: het aantal in het Nederlands geschreven proefschriften nam drastisch af ten gunste van Engelstalige dissertaties. In de laatstgenoemde periode treffen we slechts drie Nederlandstalige proefschriften aan, de rest (n=30) is in het Engels.7 Het gevolg hiervan is dat er meer dan ooit tevoren sprake is van een levendige uitwisseling van informatie en samenwerking met buitenlandse collega’s en onderzoeksgroepen.

Vanuit de onderzoeksgroep gedragsproblemen en jeugdhulp wordt een internationaal tijdschrift aangestuurd, het International Journal of Child and Family Welfare (IJCFW), ‘huisblad’ van de

European Scientific Association on Residential and Family Care for children and adolescents (EUSARF, voorzitter: Grietens). Groningen speelt al jaren een voortrekkersrol in EUSARF, neem deel aan internationale (vergelijkende) studies naar besluitvorming bij verdenking van kindermishandeling (DM-project), naar het functioneren van het stelsel van jeugdbeschemingsvoorzieningen (HESTIA-project), en naar de belangen en participatie van zeer kwetsbare kinderen, zoals misbruikte kinderen (HEBE-project) of minderjarige vluchtelingen (BIC-projecten).

Ook de onderzoekers die zich primair richten op de opvoeding en ondersteuning van personen met beperkingen en op problemen in het onderwijs zijn internationaal zeer actief. Enkele

voorbeelden zijn de rol van Vlaskamp in de International Association for the Scientific Study on Intellectual Disabilities, het door Janssen uitgeven van het tijdschrift Journal of Deafblind Studies on Communication (JDSC), en het voorzitterschap van Minnaert (2014-2016) van de Academy of Finland (Education).

7

Gezien over de hele periode worden er exact evenveel proefschriften in het Nederlands als in een

buitenlandse taal (één maal in het Duits; de rest in het Engels) geschreven. Van de eerste 50% proefschriften verschijnen er 41 in Het Nederlands; van de tweede 50% proefschriften verschijnen er 12 in het Nederlands.

(12)

Grafiek 1

Het aantal proefschriften bij de afdeling Orthopedagogiek 1967-2017 (Ntotaal= 106)

5 Tot besluit

Dezelfde Van der Ploeg die we aan het begin van dit artikel citeerden, recenseerde enkele jaren geleden een boek, getiteld De ontwikkeling van kinderen met problemen: gewoon anders (Knorth, Nakken, Oenema-Mostert, Ruijssenaars, & Strijker, 2008), waaraan veel medewerkers van de

afdeling Orthopedagogiek een bijdrage leverden. Hij schreef het volgende: “Al met al is de redactie er goed in geslaagd (…) een toegankelijk boek te maken dat een aardig overzicht geeft van de

verschillende terreinen waarop de orthopedagogen zich begeven en wat zij daar te bieden hebben. Wie denkt dat de orthopedagogiek niet bestaat, moet vooral dit boek lezen en wie aan het bestaan nooit heeft getwijfeld, moet de Groningers dankbaar zijn dat zij ‘gewoon anders’ durven zijn.” (Van der Ploeg, 2009, p.37). Magst mie leuven of nait. Waarvan acte.

Literatuur

Bouma, H., Grietens, H., Knorth, E., & López López, M. (2017). Betekenisvolle participatie van kinderen in de jeugdbescherming: Inzicht in het concept en de verankering in het Nederlandse 0 5 10 15 20 25 30 35

Aantal proefschiften 1967-2017

(13)

jeugdbeschermingsbeleid (Project HEBE). Groningen: Rijksuniversiteit Groningen, Afdeling Orthopedagogiek.

De Groot, R. (2006). Wilhelmina J. Bladergroen (1908-1983), schepper van voorwaarden voor opvoeding en onderwijs. In J.D. van der Ploeg (Red.), Kopstukken van de orthopedagogiek (pp. 78-94). Rotterdam: Lemniscaat.

Grietens, H. (2011). Kleine stemmen, grote verhalen? Over pleegkinderen in orthopedagogisch onderzoek. Antwerpen/Apeldoorn: Garant (oratie).

Grietens, H., Steenbakkers, A., & Wubs, D. (2015). Over de betekenis van verhalend onderzoek in de orthopedagogiek. In J. Knot-Dickscheit et al. (Red.), Orthopedagogiek maakt verschil! Profiel en toekomst van een discipline in beweging (pp. 289-298). Leuven/Den Haag: Acco.

Kalverboer, M.E. (2014). Het belang van het kind in het vreemdelingenrecht; pedagogisch geduid en gewogen. Amsterdam: Uitgeverij SWP (oratie).

Knorth, E.J., Minnaert, A.E.M.G., & Ruijssenaars, A.J.J.M. (2005). Verschillen onderscheiden. Orthopedagogische hulpverlening en begeleiding bij problematische opvoedings- en onderwijsleersituaties. Utrecht: Uitgeverij Agiel (oraties).

Knorth, E.J., Nakken, H., Oenema-Mostert, C.E., Ruijssenaars, A.J.J.M., & Strijker, J. (Red.) (2008, 2014). De ontwikkeling van kinderen met problemen: gewoon anders. Antwerpen/Apeldoorn: Garant.

Knorth, E.J., & Smit, M. (2007). Planmatig handelen in de jeugdhulpverlening: theorie en praktijk. In E.J. Knorth & M. Smit (Red.), Planmatig handelen in de jeugdhulpverlening (pp. 25-54).

Antwerpen/Apeldoorn: Garant (tweede druk).

Knorth, E.J., Van den Bergh, P.M., & Verheij, F. (2002). Professionalization and participation in child and youth care: Two sides of one coin? In E.J. Knorth et al. (Eds.), Professionalization and

participation in child and youth care: Challenging understandings in theory and practice (pp. 1-23). Aldershot, UK / Burlington, VT: Ashgate.

Nakken, H. (1987). Op (welke) weg met de orthopedagogiek(?). Groningen: Stichting Kinderstudies (oratie).

Nakken, H. (1999). Orthopedagogen in de mist, of de vraag naar de identiteit van de

orthopedagogiek. In H. Baartman, A. van der Leij, & J. Stolk (Red.), Het perspectief van de orthopedagoog (pp. 29-40). Houten/Diegem: Bohn Stafleu van Loghum.

Nakken, H. (2005). Targets halen, in het onderzoek naar problemen bij het opvoeden van kinderen die in hun ontwikkeling worden belemmerd. Utrecht: Uitgeverij Agiel (afscheidsrede).

(14)

Pijnenburg, H. (2015). Orthopedagogiek: een paradoxale discipline. In J. Knot-Dickscheit et al. (Red.), Orthopedagogiek maakt verschil – Profiel en toekomst van een discipline in beweging (pp. 169-181). Leuven/Den Haag: Acco.

QANU (2008). Research Assessment Pedagogics and Education Science 2007. Utrecht: Auteur. Rink, J.E. (1977). Teambegeleiding. Bloemendaal: Nelissen.

Rink, J.E. (1995). Pedagogische verwaarlozing en orthopedagogiek: Opvoeding, behandeling, personeelsbegeleiding en management. Leuven/Apeldoorn: Garant.

Rink, J.E., Vos, R.C., Van Lokven, H.M., & Slagveer, C.M. (1989). Grensgevallen. Onderzoek naar de houding van jongeren t.o.v. sociale grenzen – Deel 1: Nederlandse jongeren algemeen.

Leuven/Amersfoort: Acco.

Rispens, J. (1979). De paradox van de hulpverlening. Montfoort: Uriah Heep (oratie).

Rispens, J. (1983). De theorie van de kundige ingreep. Over de theoretische fundering van klinisch en orthopedagogisch handelen. Assen: Van Gorcum (oratie).

Rispens, J. (1997). Internationalisering is een must. Publiceren in internationale tijdschriften als topprioriteit in de orthopedagogiek. Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 36(11), 472-476.

Rispens, J. (1999). Dromen over dienstbaar inzicht. Over de theoretische fundering van hedendaags orthopedagogisch onderzoek. In H. Baartman, A. van der Leij, & J. Stolk (Red.), Het perspectief van de orthopedagoog (pp. 43-57). Houten/Diegem: Bohn Stafleu van Loghum.

Ruijssenaars, A.J.J.M., Den Daas, M.H., Janssen, H.J.M., Lunenborg, C.B., & Speelman-Komen, H.M. (2008). Orthopedagogiek, dynamiek en unieke patronen. In E.J. Knorth et al. (Red.), De

ontwikkeling van kinderen met problemen: gewoon anders (pp. 17-27). Antwerpen/Apeldoorn: Garant.

Ruijssenaars, A.J.J.M., Dijkshoorn, P., & Knorth, E.J. (2011). Orthopedagogiek en kinderpsychiatrie: Een apart stel of een stel apart? In J.D. van der Ploeg, & E.M. Scholte (Red.), Orthopedagogische probleemvelden en voorzieningen in Nederland (pp. 373-390). Antwerpen/Apeldoorn: Garant. Ruijssenaars, A.J.J.M., Van den Bergh, P.M., & Van Drenth, J.M.L. (2012). Orthopedagogiek.

Ontwikkelingen, theorieën en modellen (zesde, volledig herziene uitgave).

Schoorl, P.M., Van den Bergh, P.M., & Ruijssenaars, A.J.J.M. (2000). Inleiding in de theoretische orthopedagogiek: Hulpverlenen bij opvoeden. Leuven/Apeldoorn: Garant.

Swinnen, K. (1985). Over de identiteit van de orthopedagogiek. Leuven/Amersfoort: Acco (tweede, herziene druk).

Tausendfreund, T., Knot-Dickscheit, J., & Knorth, E.J. (2017). Gezinnen in multiprobleemsituaties. In J.D. van der Ploeg (Red.), Jonge onderzoekers over de jeugdzorg: Enkele problemen uitgelicht (pp. 11-22). Amsterdam: Uitgeverij SWP.

(15)

Ten Brummelaar, M., Harder, A., Knorth, E.J., Post, W., & Kalverboer, M. (2017). Balanceren tussen grenzen en mogelijkheden: De participatie van jeugdigen in gesloten residentiële zorg. In J.D. van der Ploeg (Red.), Jonge onderzoekers over de jeugdzorg: Enkele problemen uitgelicht (pp. 97-118). Amsterdam: Uitgeverij SWP.

Van Acker, J. (2001). Zorgenkinderen. Omgaan met opvoedingsproblemen. Amsterdam: Ambo. Van der Broek, F., & Nooteboom, W.E. (1978). Keuze uit het werk van Wilhelmina J. Bladergroen.

IJmuiden: Vermande.

Van der Kamp, M., & Bouwmeester, R. (1994). Nothing beyond Groningen? A peer’s review of the Department of Orthopedagogy at the University of Groningen. In J.E. Rink & R.C. Vos (Eds.), The limits of orthopedagogy: Changing perspectives. Part I (pp. 27-38). Leuven/Apeldoorn: Garant. Van der Ploeg, J.D. (2001). Boekbespreking P.M. Schoorl, P.M. van den Bergh & A.J.J.M. Ruijssenaars

(2000): Inleiding in de theoretische orthopedagogiek. Hulpverlenen bij opvoeden. Leuven/Apeldoorn: Garant. Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 40(4), 204-208.

Van der Ploeg, J.D. (2009). Boekbespreking: De ontwikkeling van kinderen met problemen; gewoon anders, door E.J. Knorth, H. Nakken, C.E. Oenema-Mostert, A.J.J.M. Ruijssenaars & J. Strijker [red.] (Antwerpen/Apeldoorn, Garant, 2008). Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 48(1), 36-37.

Van Loon, D., Van der Meulen, B.F., & Minnaert, A.E.M.G. (2015). Effectonderzoek in de gedragswetenschappen: Een introductie. Antwerpen/Apeldoorn: Garant.

Van Strien, P.J. (1986). Praktijk als wetenschap: Methodologie van het sociaal-wetenschappelijk handelen. Assen: Van Gorcum.

Van Yperen, T.A., Veerman, J.W., & Bijl, B. (Red.) (2017). Zicht op effectiviteit. Handboek voor resultaatgerichte ontwikkeling van interventies in de jeugdsector. Rotterdam: Lemniscaat.

(16)

Appendix

Hoogleraren Orthopedagogiek Groningen (Gewoon en Bijzonder)

Gedrags-/opvoedingsproblemen Personen met beperkingen Onderwijs-/leerproblemen

Bladergroen (1966-1978) Rispens (1978-1982) Rink (1980-2006) Nakken (1985-2005) Van Gemert (1991-2001)* Zandberg (1999-2008) Vlaskamp (2001-2008) Van der Meulen (2002-2008)

Knorth (2004-2016) Ruijssenaars (2004-2016) Minnaert (2004-heden) Van den Bos (2004-2014) Vlaskamp (2008-2014)

Janssen (2008-heden)

Pijl (2009-2015) Grietens (2010-heden)

Van Yperen (2011-heden) Kalverboer (2013-heden)

Van der Putten (2017-heden) * Cursief: Bijzonder Hoogleraar

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

– Horses&Co verwerkt ook persoonsgegevens als wij hier wettelijk toe verplicht zijn, zoals gegevens die wij nodig hebben voor onze belastingaangifte.. – afhandelen van

Studenten die na hun bacheloropleiding toegelaten worden tot de premaster Onderwijswetenschappen, Preventieve jeugdhulp en opvoeding of (Forensische) Orthopedagogiek, schrijven

Kok, ‘Structuurzwakte door opvoeding’, Tijdschrift voor Orthopedagogiek en Kinderpsychiatrie 3 (1978) 21–29; H. Baartman, ‘Ontwikkelingen in de theoretische orthopedagogiek’,

Met zijn typering van de orthopedagogiek als een discipline die zich richt op de (effectieve) ondersteuning van en hulpverlening aan opvoeders sluit Swinnen aan bij wat Baartman in

“De vakgroep Orthopedagogiek staat voor kwaliteitsvol wetenschappelijk onderzoek, onderwijs en dienstverlening gericht op het versterken van het pedagogisch handelen in complexe

Studenten die na hun bacheloropleiding toegelaten worden tot de schakelprogramma Onderwijswetenschappen, Preventieve jeugdhulp en opvoeding of (Forensische) Orthopedagogiek,

Danelien: ‘Eén incident van cyberpesten is soms al zo traumatiserend voor een kind dat we ons moeten afvragen of de definitie van pesten niet moet worden herzien: hoe houdbaar is

Andere onderwijsvormen en aantal uren dat je daar aan besteedde (bv. groepswerken, papers, ...) :. Jouw persoonlijke beoordeling van dit vak: Kwamen enkele dingen terug die we