• No results found

Community building rondom de Stadspas in Amsterdam : een onderzoek naar welke elementen van communitygevoel belangrijk zijn bij community building rondom de Stadspas in Amsterdam

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Community building rondom de Stadspas in Amsterdam : een onderzoek naar welke elementen van communitygevoel belangrijk zijn bij community building rondom de Stadspas in Amsterdam"

Copied!
80
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Community building rondom de Stadspas

in Amsterdam

Een onderzoek naar welke elementen van

communitygevoel belangrijk zijn bij community

building rondom de Stadspas in Amsterdam

Bachelorscriptie Algemene Sociale Wetenschappen Afstudeerrichting: Communicatiewetenschap Universiteit van Amsterdam Begeleider: Roosmarijn Bakker Tweede lezer: Debby Gerritsen 23 januari 2017

Dominique Twisk 10646035

Dominique.twisk@live.nl

(2)

2 Voorwoord

Voor u ligt het resultaat van vijf maanden hard werken, met zowel diepte- als hoogtepunten: een bachelorscriptie Algemene Sociale Wetenschappen over community building rondom de Stadspas in Amsterdam. Ik heb deze scriptie met veel plezier geschreven en ik hoop dat u hem met plezier zal lezen.

Aangezien deze scriptie nooit tot stand was gekomen zonder de hulp van mijn omgeving, wil ik dit voorwoord met name gebruiken om een aantal mensen te bedanken. Allereest mijn begeleider Roosmarijn Bakker, die mijn scriptie heeft voorzien van fijne feedback, waar ik mee verder kon werken. Ook Debby Gerritsen, mijn tweede lezer, wil ik bedanken voor haar feedback. Verder wil ik mijn opdrachtgevers, Karen Nieuwenhuis en Douwe Veenstra, bedanken voor hun informatie over het onderwerp en het sturen naar een goede onderzoeksrichting en Joep Albers voor het mij aannemen voor deze opdracht en het daarmee bieden van de kans om deze scriptie te schrijven.

Daarnaast wil ik mijn vrienden en familie ontzettend bedanken. Zij gaven mij naast alle uren die ik in de UB doorbracht voldoende afleiding en vermeden het onderwerp scriptie als ik zei dat ik het daar de hele avond even niet over wilde hebben. Tegelijkertijd

motiveerden ze me en lieten ze me uitkijken naar het eindresultaat. Ook ben ik heel blij met de vrienden en familie die vlak voor het inleveren met toewijding mijn scriptie hebben gecontroleerd op taal en spelling en hier aardig wat foutjes uit hebben weten te halen. In het bijzonder wil ik Esmee van der Meulen bedanken, die in hetzelfde schuitje zat en heel wat gezeur heeft moeten doorstaan maar me ook veel heeft geholpen en positiviteit heeft gebracht. Samen hebben we een heel boekwerk aan Messenger-berichten bij elkaar getypt met

paniekaanvallen en leuke weetjes, maar vooral motiverende woorden, waarbij het belangrijkste woord ‘doorzetten’ was.

Het meest van iedereen wil ik mijn respondenten bedanken voor hun bereidheid om mee te werken aan dit onderzoek, want zonder hen was ik niet tot deze interessante inzichten gekomen en had ik deze scriptie niet kunnen schrijven.

Dominique Twisk

(3)

3 Samenvatting

Dit interdisciplinaire onderzoek richt zich op community vorming rondom de Stadspas in Amsterdam. Het doel van de pas is dat “iedereen mee kan doen in Amsterdam ongeacht de dikte van de portemonnee” (Van Kempen et al., 2015, p.38; Karen Nieuwenhuis, persoonlijke communicatie, 16 november 2016) en het idee heerst dat een deel van deze houders de pas meer gebruikt als zij met elkaar verbonden zijn in de vorm van een community. Hiervoor is onderzoek gedaan naar buurthuiscommunities in Amsterdam en de mate van

communitygevoel hierin, wat vervolgens is toegepast op de Stadspas. De hoofdvraag luidt:

Hoe kunnen verschillende elementen van communitygevoel in buurthuizen in Amsterdam worden gebruikt bij community building van Stadspashouders?

Uit de vierentwintig semigestructureerde diepte-interviews met bezoekers, vrijwilligers en medewerkers van de Meeuw, de Tagerijn en de Meevaart, en twee medewerkers van de Gemeente Amsterdam, is gebleken dat Stadspashouders met name verbonden met elkaar moeten zijn, alvorens zij activiteiten met elkaar gaan ondernemen. Het bleek namelijk dat veel houders niet alleen willen gaan en dat bij activiteiten zelf weinig contact wordt gelegd. De community zou op basis van de uitkomsten van dit onderzoek naar zowel buurthuizen als de Stadspas moeten bestaan uit verschillende elementen.

De community moet de behoefte aan het doen van activiteiten en het hebben van sociaal contact vervullen, waarbij sommige leden emotionele kennis zullen delen, een groot deel zichzelf in eerste instantie niet zozeer zal identificeren met alle anderen in de community en de meeste niet zozeer waarde hechten aan hun positie binnen de community. Tot slot is gebleken dat al deze elementen versterkt kunnen worden door community vorming, met sleutelfiguren die Stadspashouders ondersteunen in het gebruik van de Stadspas.

(4)

4 Inhoudsopgave Paginanummer Voorwoord 2 Samenvatting 3 Inhoudsopgave 4 1. Inleiding 6 2. Theoretisch kader 8 2.1 Sociaal kapitaal 8 2.2 Community 9 2.3 Belang communities 10 2.4 Soorten communities 11 2.5 Communitygevoel 12

2.6 Interacties tussen community leden 16

2.7 Interdisciplinariteit 17 3. Probleemstelling 19 3.1 Doelstelling 19 3.2 Vraagstelling 20 3.3 Relevantie 20 4. Methode 22 4.1 Onderzoeksstrategie 22 4.2 Onderzoeksdesign 23 4.3 Onderzoeksmethoden 23 4.4 Operationalisering 23 4.5 Populatie/respondentengroep 24 4.6 Methode sampling/respondentenwerving 25

4.7 Methode dataverwerking en -analyse 26

4.8 Ethische verantwoording 26 5. Resultaten 27 5.1 Onderzoeksproces 27 5.2 Informatie buurthuizen 28 5.2.1 De Meeuw 29 5.2.2 De Tagerijn 29 5.2.3 De Meevaart 30 5.3 Organisatie buurthuizen 30 5.4 Platform buurthuizen 31 5.5 Buurthuis-communitygevoel 32 5.5.1 Behoeftevoldoening 32

5.5.2 Gedeelde emotionele binding 35

5.5.3 Invloed 35

5.5.4 Lidmaatschap 37

(5)

5

5.7 Mate van communitygevoel 38

5.8 Interactie 40

5.9 Stadspas 42

5.9.1 Stadspasgebruik 42

5.9.2 Platform 43

5.9.3 Organisatie Stadspas 43

5.10 Ideeën over verbondenheid Stadspashouders 43 5.11 Toepasbaarheid buurthuis-communitygevoel op Stadspas 45

6. Conclusie 47 6.1 Beantwoording onderzoeksvraag 47 6.1.1 Buurthuiscommunity 47 6.1.2 Stadspascommunity 48 6.2 Discussie 50 6.3 Evaluatie 51 7. Literatuurlijst 53 8. Bijlagen 57 8.1 Bijlage interviewguide 57 8.2 Bijlage operationaliseringsschema 59

8.3 Bijlage overzicht respondenten 62

8.4 Bijlage codeerschema 64

8.5 Gecodeerd interviewtranscript 66

8.6 Aanbevelingen Gemeente Amsterdam 76

8.6.1 Stadspas 76

8.6.1.1 Onwetendheid en onduidelijkheid 76

8.6.1.2 Informatievoorziening 77

8.6.1.3 Tekortkomingen aan de pas 77

(6)

6 1. Inleiding

Een speerpunt van de Gemeente Amsterdam is het bestrijden van armoede in de stad. Een van getroffen regelingen voor Amsterdammers met een laag inkomen is de Stadspas (Lindemans, van Kempen, Slot, Jakobs, de Jong, van der Wouden, et al., 2015; Karen Nieuwenhuis, persoonlijke communicatie, 16 november 2016). De Stadspas Amsterdam is een pas die Amsterdammers met een gezinsinkomen tot 120% van het bijstandsniveau en een laag vermogen en Amsterdammers met AOW korting geeft op sportieve, recreatieve en culturele activiteiten bij ruim 350 verschillende bedrijven en instellingen (Stadspas, 2016; Lindeman et al., 2015). Het meest recente aantal Stadspashouders dat bekend is komt uit 2014, namelijk 185.815 (Van Kempen, Michon, Nottelman, Wenneker & Slot, 2015), wat destijds 23% van alle Amsterdammers was (Lindeman et al., 2015). In 2015 is de inkomensgrens voor

minimaregelingen van 110 naar 120% van het wettelijk sociaal minimum gegaan, wat invloed kan hebben gehad op het aantal Stadspashouders in 2015 en 2016. Het College van

Burgemeester en Wethouders van Amsterdam wil het gebruik van de pas door de huishoudens de komende jaren meer verhogen (Lindeman et al., 2015).

Het doel van de Stadspas is dat “iedereen mee kan doen in Amsterdam ongeacht de dikte van de portemonnee” (Van Kempen et al., 2015, p.38; Karen Nieuwenhuis, persoonlijke communicatie, 16 november 2016). Om dit doel te behalen en omdat eenzaamheid als één van de redenen van niet gebruik wordt gezien, wil de Gemeente Amsterdam meer verbondenheid tussen Stadspashouders, aldus Karen Nieuwenhuis (senior beleidsadviseur armoedebestrijding bij de Gemeente Amsterdam). Zij verwachten dat een deel van de mensen die nu niets

onderneemt meer dingen samen gaat doen, door ze te verbinden. De gemeente ziet deze verbondenheid voor zich in de vorm van een community (Karen Nieuwenhuis, persoonlijke communicatie, 16 november 2016). Om erachter te komen hoe deze community eruit zou moeten komen te zien, wordt er in deze scriptie onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van een Stadspascommunity.

Een community is een groep online of offline interacterende mensen die op fysiek of emotioneel vlak iets gemeenschappelijk hebben. Deze definitie zal in het theoretisch kader in hoofdstuk 2 verder worden toegelicht. De mogelijkheden van een Stadspascommunity zullen worden gegeven op basis van onderzoek naar buurthuiscommunities in Amsterdam. Zoals eerder benoemd, is het doel van de gemeente om een Stadspascommunity te vormen, waardoor Stadspashouders meer verbonden zijn en hierdoor samen activiteiten kunnen ondernemen (Karen Nieuwenhuis, persoonlijke communicatie, 16 november 2016). De Stadspascommunity komt in dit opzicht voor een deel overeen met een buurthuiscommunity,

(7)

7 welke daarom als onderzoeksobject gekozen is. Het doel van een buurthuis is ook het

verbinden van mensen, wat met name gebeurt via één van de functies van het buurthuis, namelijk activiteiten (De Meevaart, 2017; Huis van de wijk de Meeuw, 2017; Over ons, uitgangspunten van de Meevaart, 2017; Over ons, zelfbeheer, 2017). De buurthuiscommunity wordt onderzocht aan de hand van het concept communitygevoel. Dit houdt in of de leden het gevoel hebben deel te nemen aan een community (Rovai, 2002). De hoofdvraag luidt: Hoe

kunnen verschillende elementen van communitygevoel in buurthuizen in Amsterdam worden gebruikt bij community building van Stadspashouders? Een aantal concepten zijn

hierbij van invloed; sociaal kapitaal, community, communitygevoel en interacties. Deze zullen in het theoretisch kader in het volgende hoofdstuk aan bod komen. Naast de

maatschappelijke relevantie is dit onderzoek ook wetenschappelijk relevant. Vanuit meerdere disciplines is al over de hiervoor genoemde concepten geschreven en in het theoretisch kader zullen deze verschillende disciplinaire inzichten worden geïntegreerd om tot nieuwe definities te komen. Daarnaast zullen er theoretische inzichten worden verworven wat betreft de

Stadspas, wat een kleine bijdrage aan de wetenschap zal zijn.

In hoofdstuk 2 worden theorieën en onderzoeken beschreven die eerder zijn gedaan. Aan de hand hiervan wordt in hoofdstuk 3 een vraagstelling opgesteld en wordt in hoofdstuk 4 omschreven welke methodes er zijn gebruikt. In hoofdstuk 5 wordt beschreven hoe de empirische data aan de hand van diepte-interviews is verworven en wordt deze data

geanalyseerd. Hier komen de resultaten uit voort. Op basis van deze resultaten worden er in hoofdstuk 6 conclusies getrokken, discussiepunten besproken, aanbevelingen gedaan en zal het onderzoek worden geëvalueerd.

(8)

8 2. Theoretisch kader

In dit theoretisch kader zullen allereerst de concepten sociaal kapitaal en community worden besproken, omdat zij de basis vormen van dit onderzoek. Vervolgens zal worden ingegaan op verschillende soorten communities, om later de buurthuis- en Stadspascommunity te kunnen omschrijven. Om erachter te komen of de leden van een community dit ook als een

community beschouwen, is communitygevoel van belang. Dit wordt aan de hand van vier elementen omschreven. In een community vinden interacties plaats, vandaar dat er vervolgens verschillende soorten van interacties aan bod komen. Tot slot wordt het interdisciplinaire karakter van dit onderzoek besproken.

2.1 Sociaal kapitaal

Het doel van deze scriptie is om te onderzoeken hoe een Stadspascommunity de Stadspashouders meer met elkaar kan verbinden (Karen Nieuwenhuis, persoonlijke

communicatie, 11 oktober 2016). Putnam schreef in 2000 een boek over sociaal kapitaal in de Verenigde Staten, waarin hij naar deze verbindingen tussen individuen verwijst met het concept sociaal kapitaal. Met andere woorden kan het doel van deze scriptie worden gezien als het vormen of uitbreiden van sociaal kapitaal onder Stadspashouders. Wat er onder een community wordt verstaan zal later aan bod komen.

Om een bredere context te schetsen rondom sociaal kapitaal en het bredere belang binnen een Stadspascommunity duidelijk te maken, zal de theorie van Putnam (2000) nu aan bod komen. Putnam (2000) schreef over de relatie tussen sociaal kapitaal en het

maatschappelijk middenveld. Het maatschappelijk middenveld is de sfeer tussen privaat en publiek, waar belangen tussen partijen worden afgewogen en waar men actief kan deelnemen aan en betrokken kan zijn bij de maatschappij. In het geval een buurthuis- en

Stadspascommunity kan deze actieve deelname gezien worden als deelname aan de

activiteiten en interacties binnen de community. Putnams beredenering gaat twee kanten op en wordt ook door Hanifan (1916) zo beschreven. Volgens Putnam (2000) neemt sociaal kapitaal af als mensen steeds minder participeren in de maatschappij, aangezien men bij een lagere participatie minder in contact komt met mensen. Hanifan (1916) legt een link tussen sociaal kapitaal en een community. Hierbij maakt hij een vergelijking tussen het opzetten van een bedrijf en een community. Zo is voor het oprichten van een bedrijf kapitaal in de vorm van geld nodig, en voor het oprichten van een community sociaal kapitaal. Voor de beoogde community kan sociaal kapitaal worden gegenereerd door allerlei verschillende activiteiten voor de leden te organiseren. Op deze manier leren mensen elkaar kennen en ontstaan er

(9)

9 tussen hen banden, oftewel, sociaal kapitaal. Aan de andere kant leidt afname van sociaal kapitaal ook tot minder actieve deelname in de maatschappij, omdat men volgens Putnam (2000) over het algemeen deze bindingen nodig heeft om betrokken te zijn bij het

maatschappelijk middenveld. Dit komt ook overeen met de visie van Hanifan (1916). Dit ontstaat als men in contact treedt met een ander individu en zij een verbinding met elkaar hebben (Hanifan, 1916). De vorm en sterkte van het sociaal kapitaal kan uiteenlopen. Later in dit theoretisch kader wordt er teruggekomen op de verschillen hierin. Enerzijds kan sociaal kapitaal dus zeer belangrijk zijn voor de mogelijkheid om te kunnen deelnemen in de maatschappij (Putnam, 2000; Hanifan, 1916). Wat de Stadspascommunity betreft, zouden bindingen tussen individuen dus tot meer deelname aan door de Stadspas aangeboden

activiteiten in Amsterdam kunnen leiden. Anderzijds leidt participatie in het maatschappelijk middenveld juist tot meer sociaal kapitaal (Putnam, 2000; Hanifan, 1916). Wat de

Stadspascommunity betreft zou deelname aan activiteiten dus juist tot meer verbondenheid kunnen leiden. Er is sprake van een wisselwerking beide kanten op.

Volgens Putnam (2000) kan er onderscheid worden gemaakt in drie vormen sociaal kapitaal, namelijk bonding, bridging en linking. Bonding sociaal kapitaal zijn sterke bindingen tussen individuen die dicht bij elkaar staan en uit dezelfde maatschappelijke omgeving komen. Deze vorm ondersteunt en versterkt al bestaande solidariteit. Bridging sociaal kapitaal zijn bindingen tussen individuen die meer afstand tot elkaar hebben, uit verschillende maatschappelijke omgevingen, dus verschillende segmenten uit de

maatschappij. Deze vorm slaat bruggen tussen verschillende omgevingen. Linking sociaal kapitaal betreft bindingen tussen mensen uit heel verschillende situaties, die vaak bij elkaar komen in termen van macht en de mate van deelname aan de samenleving. Een balans van alle drie deze bindingen is belangrijk voor een sterke community (Firth, Maye & Pearson, 2011). Nu duidelijk is wat sociaal kapitaal is en welke vormen er zijn, zal in de volgende paragraaf het concept community verder worden toegelicht.

2.2 Community

Het concept community werd in de theorie van Hanifan (1916) hiervoor al kort aangehaald. Volgens Hanifan is sociaal kapitaal nodig voor community vorming. Het belang van

communities wordt in de volgende paragraaf besproken. Communities worden in veel verschillende disciplines beschreven en onderzocht, zoals in de sociologie, psychologie, antropologie, politicologie, onderwijskunde, maar ook in sectoren als management en marketing. Er zijn dan ook veel definities te vinden, maar er is geen unanimiteit over wat de

(10)

10 juiste definitie is (Arnold, Briggs, Landry & Suter, 2013; Obst, Smith & Zinkiewicz, 2002). Deze definities verschillen van elkaar, omdat zij ieder een deel van het concept omschrijven en niet omdat zij elkaar tegenspreken. Indien ze naast elkaar worden gelegd, kan er één overkoepelende definitie ontstaan waar al deze elementen onder vallen. De bestaande definities vullen elkaar dus aan. Een duidelijk onderscheid tussen disciplines in de manier waarop definities binnen een bepaalde discipline worden gegeven is dan ook niet zichtbaar aanwezig. Volgens Klein en D’aunno (1986) bestaat een community uit leden die zichzelf met andere leden identificeren. Communitygevoel is volgens hen: “individual’s appraisal and identification with work groups or networks” (p.366). De leden interacteren met elkaar (Moseley, 2003) en deze leden hebben iets gemeen (Arnold et al., 2013; Moseley 2003; Kim, 2000): “we see community as a process marked by interaction and deliberation among individuals who share interests and commitment to common goals” (Westheimer & Kahne, 1993, p.325). Bij deze voorgaande definities is zichtbaar dat zij verschillen van elkaar, maar aanvullend zijn en niet tegensprekend. Bij gemeenschappelijkheid binnen een community kan het zowel gaan om fysieke aspecten, zoals omgeving, of emotionele behoeftes, zoals

interesses (Gusfield, 1975; Cooper, 2011; Moseley, 2003; Firth, Maye & Pearson, 2011; Preece & Maloney-Krichmar, 2005; Obst, Smith & Zinkiewicz, 2002; Nowell & Boyd, 2014). Cooper (2011) beschrijft een geografische community als: “a relatively small bounded area in which people knew each other, had ongoing stable relationships, both formal through business and government and informal through social activities, voluntary associations, and

friendships” (Cooper, 2011, p.4). Firth et al. (2011) omschrijven geografische en op interesses gebaseerde communities als: “the former are more territorially embedded in the local

community, while the latter may span across diverse communities, with the social capital generated remaining within an “interest community”” (p.555). Ook voorgaande definities verschillen van elkaar. Zij zijn echter niet tegensprekend, maar aanvullend. De leden kunnen online (Preece & Maloney-Krichmar, 2005; Kavanaugh, Carroll, Rosson, Zin & Reese, 2005) of offline contact met elkaar hebben (Veen, Bock, Van den Berg, Visser & Wiskerke, 2015; Firth, Maye & Pearson, 2011). Alle voorgaande definities en elementen uit de literatuur zijn samengevoegd om de definitie van community, zoals gebruikt in deze scriptie, te

omschrijven. Deze definitie is als volgt: Een community is een groep online of offline

interacterende mensen die op fysiek of emotioneel vlak iets gemeenschappelijk hebben. Zoals aan het begin van deze paragraaf is aangehaald, stelt Hanifan (1916) dat de leden van de community sociaal kapitaal met elkaar delen. Ook uit de definities van sociaal kapitaal en

(11)

11 community blijkt dat de twee concepten met elkaar samenhangen, want beide definities

komen erop neer dat men met elkaar verbonden is.

2.3 Belang communities

Zoals hiervoor is gebleken zijn communities van belang in de maatschappij, omdat men hier sociaal kapitaal kan ontwikkelen (Hanifan, 1916; Putnam, 2000). Ook Warren (1978) benoemt het belang van communities. Volgens hem kunnen leden hun plaats en waarde binnen de maatschappij namelijk vinden aan de hand van enkele sociale functies die

plaatsvinden binnen communities. Hij spreekt hierbij over vier functies, die dus ook binnen buurthuis- en Stadspascommunities plaatsvinden. De functies zijn: sociale participatie, wederzijdse steun, sociale controle en socialisering. De functie sociale participatie houdt in dat er interactie plaatsvindt tussen de leden. Op basis van deze interactie kunnen leden deelnemen aan de groep. Hoge betrokkenheid en participatie binnen een community maakt het netwerk van het betreffende lid sterker en indien dit bij meerdere leden het geval is ontstaat een sterke community. De tweede sociale functie is wederzijdse steun. Dit houdt in dat een lid van een community een ander lid helpt in de veronderstelling deze hulp een

volgende keer terug te krijgen. De derde functie is sociale controle. Dit is te zien in het feit dat leden zich gaan gedragen naar de normen, waarden en verwachtingen die heersen in de

community om hen heen. Met andere woorden beïnvloedt de community dus het gedrag van de leden. De vierde functie is socialisering, wat inhoudt dat men waarden, doelen en inzichten die heersen in de community gaat overnemen (Arnold et al., 2013). Aan de hand van deze paragraaf wordt duidelijk dat communities een belangrijk onderzoeksobject zijn, omdat men via communities verschillende functies binnen de maatschappij kan vervullen. De

verschillende soorten van communities zullen hierna worden besproken.

2.4 Soorten communities

Er zijn een aantal soorten communities te herkennen in de literatuur. Zo wordt er gesproken over communities gebaseerd op plaats tegenover communities gebaseerd op interesse,

top-down georganiseerde communities tegenover bottom-up georganiseerde en online tegenover

offline communities.

Een plaatsgebonden community wordt gevormd door mensen die een bepaalde plaats als gemeenschappelijke factor hebben. Een community die ontstaat op basis van interesses verbindt leden, zoals de naam al doet vermoeden, op basis van een gemeenschappelijke interesse, waarbij fysieke nabijheid geen vereiste is (Cooper, 2011; Firth, Maye & Pearson,

(12)

12 2011; Moseley 2003). Beide factoren sluiten elkaar niet uit (Gusfield, 1975). Een community kan namelijk gebaseerd zijn op zowel fysieke nabijheid als interesse, wat hem over het algemeen extra sterk maakt volgens Firth, Maye en Pearson (2011). In beide soorten communities verkrijgt men sociaal kapitaal, aangezien men verbonden is met elkaar. Dit kunnen alle drie de vormen van kapitaal zijn, bonding, bridging of linking. Men kan namelijk in beide communities in contact staan met iemand uit dezelfde maatschappelijke omgeving, uit een andere omgeving, of op basis van een machtsrelatie. Uit dit onderzoek zal duidelijk worden welke vormen aanwezig zijn.

Een tweede onderscheid in soorten communities is dat sommigen top-down worden opgericht en anderen bottom-up. Bottom-up structuur houdt in dat leden de community zelf oprichten of hierbij betrokken of verantwoordelijk zijn. Hier kunnen uiteraard professionals bij betrokken zijn, maar zij hebben niet de grootste rol (McGlone, Dobson, Dowler & Nelsen, 1999). Leden die betrokken zijn en op deze manier participeren in de samenleving, hebben een bepaalde mate van sociaal kapitaal (Putnam, 2000). Top-down structuur betekent dat externe professionals de community oprichten. Zij nemen de beslissingen, vaak zonder de leden erbij te betrekken, en zij zijn verantwoordelijk voor de ontwikkelingen (McGlone et al., 1999). De leden zijn minder betrokken, minder actief in het maatschappelijk middenveld, en bezitten hierdoor mogelijk minder sociaal kapitaal (Putnam, 2000). De mate van sociaal kapitaal op basis van de organisatie van de community zal in dit onderzoek naar voren komen.

Een online of virtuele community houdt in dat de leden via online platforms met elkaar interacteren (Preece & Maloney-Krichmar, 2005), zonder elkaar ontmoet te hebben (Hillery, 1955, aangehaald in Gruzd, Wellman & Takhteyev, 2011). In offline communities interacteren leden daarentegen via offline platforms, oftewel in de fysieke wereld (Kim, 2000). Communicatie binnen één community kan echter ook via zowel online als offline platformen gaan of eerst via het ene platform en dan het andere (Cooper, 2011; Preece & Maloney-Krichmar, 2003). In alle vormen van communities wordt er geïnteracteerd en ontstaat er sociaal kapitaal (Putnam, 2000).

Op basis van dit onderzoek wordt duidelijk wat voor soort community de buurthuis- en Stadspascommunities zijn. Daarnaast zal duidelijk worden welke vorm en mate van sociaal kapitaal hier het meest bij aansluit.

2.5 Communitygevoel

Nu bekend is wat een community is en welke soorten er zijn, wordt er ingegaan op communitygevoel. Deze term geeft de mate aan waarin men het gevoel heeft dat er een

(13)

13 community bestaat (Rovai, 2002). Dit gevoel is van belang, om erachter te komen hoe leden hun community ervaren. Op basis hiervan kan uitspraak worden gedaan over de community en de interacties en het sociaal kapitaal die zich hierin bevinden.

Al tientallen jaren geleden onderzochten McMillan en Chavis (1986) de concepten communities en communitygevoel. Zij concludeerden dat communitygevoel uit vier elementen bestaat, namelijk gedeelde emotionele bindingen, lidmaatschap, invloed en

behoeftevoldoening. Omdat McMillan en Chavis in veel latere onderzoeken en vanuit allerlei disciplines nog vaak zijn aangehaald, door onder andere Nowell en Boyd (2014), Nistor et al. (2015), Rovai (2002) en Obst, Smith en Zinkiewicz (2002), zal deze scriptie gebaseerd zijn op hun framework. Echter zijn een deel van de definities van de elementen door de onderzoeker van deze scriptie aangepast, omdat er in verschillende literatuur kenmerken van

communitygevoel worden omschreven, die McMillan en Chavis niet expliciet noemen, maar wel onder het element passen. Deze kenmerken worden in deze scriptie aan de elementen toegevoegd, of dit is al gedaan door andere onderzoekers en wordt in deze scriptie

overgenomen. Het framework van McMillan en Chavis (1986) wordt dus aangevuld en aangepast aan de hand van andere theorieën en onderzoeken betreft dit onderwerp, en uiteindelijk worden de elementen aan de hand van hun nieuwe definities gebruikt.

Het eerste element van communitygevoel is gedeelde emotionele bindingen. McMillan en Chavis (1986) omschrijven deze als “the commitment and belief that members have shared and will share history, common places, time together, and similar experiences” (p.9). Volgens verschillende onderzoekers die worden aangehaald in Nistor et al. (2015), blijkt dat hoe meer van deze emotionele kennis leden van elkaar hebben, hoe meer zij durven te interacteren met elkaar en hoe meer van deze informatie zij vervolgens weer geven. Deze mogelijke interacties zijn een vorm van sociaal kapitaal, aangezien deze verbindingen tussen individuen vormen (Putnam, 2000). Of het delen van emotionele kennis en sociaal kapitaal aanwezig zijn in de buurthuis- en Stadspascommunity, moet duidelijk worden uit dit onderzoek. Emotionele kennis die gedeeld wordt, kan bestaan uit gemeenschappelijke roots in de community (Riger, LeBaily & Gordon, 1981; Rovai, 2002), overeenkomende normen en waarden (Kasarda & Janowitz, 1974; Rovai, 2002) en overeenkomende verwachtingen (Rovai, 2002). Indien dit oppervlakkig, en niet zozeer emotioneel, besproken wordt, dan valt dit onder het element lidmaatschap, dat in de volgende alinea wordt besproken. Op basis van de losse kenmerken van communities die hiervoor zijn genoemd, wordt de definitie van McMillan en Chavis (1986) iets aangepast door de onderzoeker en is de definitie van gedeelde emotionele bindingen die in deze scriptie wordt aangehouden als volgt: Het met elkaar delen van

(14)

14 emotionele kennis door middel van interpersoonlijke interacties, waardoor een vrij sterke of hechte band ontstaat.

Het tweede element is lidmaatschap. McMillan en Chavis (1986) omschrijven deze als “the feeling of belonging or of sharing a sense of personal relatedness” (p.9). Het gaat wat lidmaatschap betreft om de perceptie van gelijkenis met anderen (Sarason, 1977, aangehaald in Obst, Smith & Zinkiewicz, 2002) en om zowel persoonlijke als publieke identificatie met de community (Kim & Kaplan, 2004). Het element lidmaatschap houdt ook in dat men zich thuis voelt in de groep, doordat hij of zij binding voelt met anderen (Kim & Kaplan, 2004; Kasarda & Janowitz, 1974; Riger & Lavrakas, 1981). Het gevoel van deel zijn van de groep kan onder andere komen door het voelen van gemeenschappelijke roots in de community (Riger, LeBaily & Gordon, 1981; Rovai, 2002), overeenkomende normen en waarden

(Kasarda & Janowitz, 1974; Rovai, 2002), overeenkomende verwachtingen (Rovai, 2002), de verwachte duur van het lidmaatschap (Glynn, 1981) en de tijd die men doorbrengt in de community (Nistor et al., 2015). Voor deze laatste factor geldt aan de ene kant dat hoe langer een lid in een groep zit, hoe meer hij zijn plek en rol vindt binnen de groep. Aan de andere kant kan naarmate de tijd vordert, het enthousiasme minder worden en zijn participatie minder worden of kan het lid uit de groep stappen (Nistor et al., 2015). Sociaal kapitaal (Putnam, 2000) kan in dit element aanwezig zijn indien men binding voelt met anderen en zich deel voelt van de groep. Of dit gevoel aanwezig is in de buurthuis- en Stadspascommunity, moet duidelijk worden uit dit onderzoek. Op basis van voorgaande kenmerken van het element lidmaatschap, is de definitie van McMillan & Chavis (1986) iets aangepast door de

onderzoeker en als volgt gedefinieerd in deze scriptie: Men identificeert zich met de andere leden en heeft het gevoel dat hij deel is van de groep.

Het derde element is invloed. McMillan en Chavis (1986) omschrijven deze als “a sense of mattering, of making a difference to a group and of the group mattering to its members” (p.9). Het gaat hierbij om de positie binnen de community en het gevoel dat leden hebben of zij een belangrijk deel uitmaken van de groep (Kasarda & Janowitz, 1974; Rhoads, 1982, aangehaald in McMillan & Chavis, 1986). Volgens verschillende onderzoeken die Nistor et al. (2015) aanhalen, houdt dit twee dingen in. Ten eerste de mate van actieve deelname en ten tweede hoeveel relaties zij hebben met andere personen in de community, oftewel hun netwerk. Dit netwerk is volgens Putnam (2000) sociaal kapitaal, namelijk de verbindingen tussen individuen. Ook participatie kan in relatie worden gebracht met sociaal kapitaal, want volgens Putnam (2000) en Hanifan (1916) leidt sociaal kapitaal tot participatie en andersom. Of men deze vormen van sociaal kapitaal binnen de buurthuis- of

(15)

15 Stadspascommunity verkrijgt, zal in dit onderzoek duidelijk worden. Er zijn verschillende onderzoekers die de rollen van leden hebben gecategoriseerd. Zo maakt Kim (2000)

onderscheid tussen lurkers, die niet actief deelnemen aan de groep; novices, die lurkers waren maar nu beginnen deel te nemen aan de community; regulars, die steeds meer doen in de community en hiermee helpen de community draaiende te houden; elders, die al lang deel zijn van de groep en hun kennis delen en andere leden steunen en hiermee een basis zijn van de community; en tot slot leaders, die ervoor zorgen dat de communicatie binnen de community goed verloopt en iedereen in staat is om te participeren. Zoals Nistor et al. (2015) in het artikel beschrijven kunnen leden opklimmen van de ene categorie naar de andere categorie. In het onderzoek bleek dat lurkers kunnen opklimmen als zij het gevoel krijgen dat hun actieve deelname wordt gewaardeerd. Dit kan bijvoorbeeld door te zorgen dat elders en leaders online berichten van lurkers te laten beantwoorden, zodat zij zich welkom voelen, zowel online als offline. De positie binnen de community en de mate van invloed hierop hangt ook samen met het gevoel van afhankelijkheid van anderen binnen de groep (Sarason, 1977, aangehaald in Obst, Smith & Zinkiewicz, 2002). Andere factoren zijn community grootte (Rovai, 2002; Nowell & Boyd, 2014), het aantal andere leden dat men kent (Glynn, 1981), de afstand tussen de opdrachtgevers binnen de community en de leden en de aan- of afwezigheid van de opdrachtgever in de community (Rovai, 2002). Tot slot is er de factor gelijkheid. De opdrachtgever of oprichter binnen de community kan de leden als gelijken beschouwen of kan onderscheid maken tussen bepaalde (groepen) leden (Rovai, 2002). De definitie van het element invloed die in deze scriptie wordt aangehouden is door de onderzoeker verschilt op basis van voorgaande kenmerken uit andere onderzoeken voor een klein deel van de definitie van McMillan & Chavis (1986). Hij luidt nu als volgt: De mate waarin leden het gevoel hebben invloed en controle te hebben over zichzelf binnen de community.

Het vierde en laatste element is behoeftevoldoening. McMillan en Chavis (1986) omschrijven deze als “the feeling that members’ needs will be met by the resources received through their membership in the group” (p.9). De definitie die in deze scriptie zal worden aangehouden is dezelfde als die van McMillan en Chavis en luidt vertaald naar het

Nederlands: Men heeft een groep nodig om bepaalde behoeftes te vervullen (McMillan & Chavis, 1986). Voorbeelden van behoeftes zijn het gebruik willen maken van lokale faciliteiten (Riger, LeBailly & Gordon, 1981) en geïnteresseerd zijn in zaken die spelen binnen een community (Doolittle & MacDonald, 1978). Tevredenheid met de community is daarnaast ook een voorspeller van een community gevoel (Glynn, 1981; Kasarda & Janowitz, 1974; Rhoads, 1982, aangehaald in McMillan & Chavis, 1986). Tot slot kan men behoefte

(16)

16 hebben aan een community om een veilige omgeving om zich heen te hebben in zowel

fysieke als sociale zin (Doolittle & MacDonald, 1978). Sociaal kapitaal kan in dit element verkregen worden indien men bij het voldoen van behoeftes verbindingen maakt met anderen (Putnam, 2000). Of dit in buurthuis- of Stadspascommunities het geval is, zal in dit onderzoek naar voren komen.

Gebaseerd op de kenmerken van de hiervoor genoemde vier elementen van

communitygevoel en de soorten communities, zal nu worden besproken in welke mate de vier elementen kunnen voorkomen in de verschillende soorten communities. Binnen zowel op plaats als op interesse gebaseerde communities ligt het aan de behoeftes of men het gevoel heeft dat ze vervuld worden. Voor beide communities geldt dat gevoel van invloed

afhankelijk is van de persoon en zijn positie. Gevoel van gedeelde emotionele bindingen kan bij beide communities aanwezig zijn en is afhankelijk van of men emoties deelt op basis van interesse of op basis van de plaats. Voor gevoel van lidmaatschap geldt hetzelfde. Binnen

top-down en bottom-up georganiseerde communities geldt voor gevoel van behoeftevoldoening en

lidmaatschap hetzelfde als voor de hierboven genoemde communities, namelijk dat het afhankelijk is van behoefte en positie van het individu. Het gevoel van gedeelde emotionele bindingen en lidmaatschap kan per community verschillen.. Binnen online communities kent men elkaar niet fysiek en spreekt men elkaar via online platformen (Preece & Maloney-Krichmar, 2005). Hierin zou gevoel van gedeelde emotionele bindingen, lidmaatschap, invloed en behoeftevervulling aanwezig kunnen zijn. Hetzelfde geldt voor offline communities, waar men fysiek met elkaar verbonden is (Kim, 2000).

Uit deze paragraaf kan worden geconcludeerd dat er uit de literatuur vier elementen van communitygevoel blijken te zijn. Binnen alle vier de elementen kan daarnaast sociaal kapitaal worden verkregen, aangezien er bij alle vier over het algemeen sprake is van

verbindingen tussen individuen. Daarnaast zal de aanwezigheid van de elementen verschillen per soort community. Het aspect dat in de volgende paragraaf tot slot nog besproken zal worden is interacties die community-leden met elkaar hebben.

2.6 Interacties tussen community leden

In een community kan men interacties met elkaar hebben. In het onderzoeken van Kennedy, Horner & Newton (1989) wordt sociale interactie gemeten aan de hand van het aantal

personen met wie men contact heeft, hoe vaak per week, met hoeveel nieuwe personen en hoe lang. Deze manier van benaderen kan niet worden toegepast binnen deze scriptie, omdat deze scriptie exploratief is. Sociale interactie zal dan ook op een andere manier worden gezien,

(17)

17 namelijk qua soort. Zo kan er onderscheid worden gemaakt tussen task driven en emotion

driven interactie volgens Hare en Davis (1994, aangehaald in Rovai, 2000). Granovetter

(1973) maakt onderscheid in sterke en zwakke bindingen.

Hare en Davis (1994, aangehaald in Rovai, 2002) maken onderscheid tussen twee soorten interacties, namelijk die gebaseerd op task, een taak die vervuld moet worden, of

emotion, emotionele relaties met andere leden. Deze emotionele relaties met anderen kunnen

bestaan uit een hoge mate van identificatie, intensiteit, commitment, vertrouwen (Arnold et al., 2013) en support (Rovai, 2002). Interactie binnen een buurt community kan bijvoorbeeld met buren zijn en kan plaatsvinden in een fysieke omgeving (Riger, LeBaille & Gordon, 1981; Doolittle & MacDonald, 1978). Interactie vindt ook plaats op grotere schaal, in zowel fysieke als virtuele communities (Bishop, 2007), tussen mensen die elkaar niet (goed) kennen.

Sociale bindingen zijn volgens Granovetter een combinatie van de hoeveelheid tijd, emotionele intensiteit, intimiteit en wederkerigheid (Granovetter, 1973). Putnam (2000) noemt als element van bindingen ook deze wederkerigheid, en vult dit verder aan met sociale netwerken en vertrouwen. Granovetter (1973) verdeelt verbindingen tussen mensen in twee categorieën: sterke en zwakke. Sterke bindingen ontstaan door een hoge frequentie en belangrijkheid van contact. Sterke bindingen heeft men over het algemeen weinig. Van zwakke bindingen heeft men er daarentegen meer. Deze zijn voor een individu minder van waarde en heeft men met mensen die verder weg staan. Deze bindingen kunnen echter vaak wel effectiever zijn (Granovetter, 1983).

Een tweede onderscheid dat gemaakt kan worden in sociaal kapitaal is van Putnam (2000), en is al eerder in dit theoretisch kader genoemd. De drie vormen die hij noemt zijn

bonding, bridging en linking.

2.7 Interdisciplinariteit

Zoals in het theoretisch kader duidelijk wordt, is het onderwerp community aan de hand van veel theorieën te benaderen. De theorieën komen vanuit veel verschillende disciplines. De

grounded theories over sociaal kapitaal (Putnam, 2000), het belang van communities

(Warren, 1978) en de soorten interacties (Granovetter, 1973) zijn allemaal vrij sociologisch. De concepten community en communitygevoel zijn in de literatuur echter vanuit meerdere disciplines onderzocht.

Zoals eerder gesteld is community een concept dat al in veel onderzoeken vanuit verschillende disciplines wordt bekeken en waaraan definities en dimensies worden gegeven. Hierbij gaat het niet alleen om recent onderzoek, maar ook om onderzoek van tientallen jaren

(18)

18 geleden. Veel definities van community worden vanuit een bepaalde discipline, bijvoorbeeld psychologie, regelmatig aangehaald en gebruikt in onderzoeken van bijvoorbeeld sociologen, waardoor het concept al een vrij interdisciplinair karakter heeft. Een voorbeeld hiervan is het aanhalen van socioloog Gusfield (1975) door psychologen McMillan en Chavis (1986). Een ander voorbeeld is Gruzd, die met zijn collega’s Wellman en Takhteyev (2011) onderzoek doet naar online communities en hierbij sociale, economische en politieke structuren in de maatschappij onderzoekt en dus al vrij interdisciplinair te werk gaat. De onderzoeker gaat daarnaast interdisciplinair te werk door de definities vanuit verschillende disciplines samen te voegen tot een nieuwe overkoepelende definitie van community, waardoor inzichten vanuit verschillende disciplines worden geïntegreerd.

Hetzelfde geldt voor het concept communitygevoel. Pyschologen McMillan en Chavis definieerden de vier elementen van communitygevoel in 1986. Zij zijn in onderzoeken vanuit bijvoorbeeld sociologie (Kasarda & Janowitz, 1974), onderwijskunde (Nistor et al., 2015) en communicatiewetenschap (Doolittle & MacDonald, 1978) aangehaald. Daarnaast heeft de onderzoeker de definities die McMillan en Chavis gaven iets aangepast, op basis van kenmerken die uit andere literatuur bleek. Ook in dit opzicht heeft de onderzoeker dus interdisciplinair werk verricht, want ook bij dit concept zijn inzichten vanuit meerdere disciplines geïntegreerd.

(19)

19 3. Probleemstelling

3.1 Doelstelling

De Stadspas is in 1989 opgezet met het idee dat mensen die weinig te besteden hadden actief bleven en niet thuis gingen zitten, aldus Douwe Veenstra (persoonlijke communicatie, 16 november 2016). Hij beschrijft dat de Stadspas voor mensen met een laag inkomen of AOW een manier is om te participeren in de maatschappij, namelijk door activiteiten te ondernemen met deze pas, ook als hun financiële positie dit niet toelaat. Volgens Karen Nieuwenhuis en Douwe Veenstra (persoonlijke communicatie, 16 november 2016) heerst er vanuit de Gemeente Amsterdam het idee dat eenzaamheid een van de redenen is dat de Stadspas niet door iedereen gebruikt wordt. Zij halen als oplossing aan om mensen met elkaar te verbinden, in de vorm van een community. Op deze manier kunnen Stadspashouders samen activiteiten doen, waardoor ze actief gebruik maken van de Stadspas en op deze manier ook van de stad. Het doel van deze scriptie is om te onderzoeken hoe de community die de gemeente voor ogen heeft moet worden vormgegeven. Hiervoor zal niet de Stadspascommunity als

onderzoeksobject worden genomen, aangezien deze nog niet bestaat. Er zal onderzoek worden gedaan naar leden uit een andere community in Amsterdam, namelijk de

buurthuiscommunity.

Zoals aan het begin van deze scriptie al gezegd, komen de buurthuis- en

Stadspascommunity overeen op basis van de functie, namelijk verbinden. Daarnaast is dit in beide communities mogelijk op basis van participatie aan activiteiten. Verder hebben Douwe en Karen het idee dat er in veel buurthuizen veel Stadspashouders komen, ondanks dat deze buurthuizen voor alle facetten uit de maatschappij bedoeld zijn. Een kanttekening bij deze uitspraak is wel dat dit in de meeste buurthuizen geldt, maar niet in allemaal. Een verschil tussen beide communities is echter dat een buurthuis een fysieke plaats is en de Stadspas dit niet heeft. Hier moet rekening mee worden gehouden om bias te voorkomen.

Er zal worden onderzocht in welke mate de leden van het buurthuis de community als een community ervaren en welke elementen zij hierbij belangrijk vinden. De vier elementen van communitygevoel (gedeelde emotionele bindingen, lidmaatschap, invloed en

behoeftevoldoening) die uit het theoretisch kader zijn gebleken, zullen hieraan ten grondslag liggen. Op basis van deze resultaten zal worden geanalyseerd welke elementen belangrijk zijn voor de Stadspascommunity die de gemeente voor ogen heeft en hoe deze hierop kunnen worden toegepast. De hoofdvraag is: Hoe kunnen verschillende elementen van

communitygevoel in buurthuizen in Amsterdam worden gebruikt bij community building van Stadspashouders?

(20)

20 3.2 Vraagstelling

Uit het theoretisch kader is gebleken dat een community een groep online of offline

interacterende mensen is die op fysiek of emotioneel vlak iets gemeenschappelijk hebben. Een buurthuis valt hieronder, omdat men er offline interacteert en op zijn minst het

buurthuisbezoek zelf met elkaar deelt. Op basis van de literatuur zijn vier elementen van communitygevoel vastgesteld. Dit zijn emotionele binding, lidmaatschap, invloed en

voldoening van behoeften. Allereerst zal worden onderzocht welke van deze elementen door leden van de buurthuiscommunity worden ervaren. De eerste deelvraag luidt: Welke

elementen van communitygevoel zijn er te herkennen in de buurthuiscommunities?

De verschillende elementen die uit de eerste deelvraag naar voren komen, zullen onder de respondenten niet allemaal even zwaar wegen. Het is belangrijk om te onderzoeken

hoeveel waarde de leden hechten aan bepaalde aspecten van de community, om erachter te komen welke aspecten het meest zorgen voor het communitygevoel. De tweede deelvraag luidt: In hoeverre ervaren de leden van de buurthuiscommunities de aanwezige

elementen als belangrijk?

Zoals hiervoor gezegd is het doel van een Stadspascommunity dat zoveel mogelijk mensen kunnen deelnemen aan de samenleving, ongeacht hun financiële positie. Met het oog op communitygevoel, gaat het om de mogelijkheid tot sociale interactie of verbondenheid die men op basis van een community ervaart, waardoor hij deel is van de groep. Deelvraag 3 is:

Welke vormen van interactie tussen bezoekers van buurthuizen zijn er zichtbaar?

Ook een community rondom de Stadspas voldoet aan de definitie van een community, het is namelijk een online en offline interacterende groep die tenminste het bezit van de Stadspas als gemeenschappelijke factor heeft. Nadat er in de voorgaande deelvragen inzicht is verworven in de buurthuiscommunity, is het voor de beantwoording van de hoofdvraag nog van belang te onderzoeken welke van de elementen die naar voren komen in

buurthuiscommunities überhaupt toepasbaar zijn op die van de Stadspas, aangezien

buurthuizen en de Stadspas in bepaalde opzichten wel van elkaar verschillen. De vierde, en laatste, deelvraag is: In hoeverre kunnen de elementen die aanwezig zijn bij het

buurthuis-communitygevoel worden toegepast op een Stadspascommunity?

3.3 Relevantie

Zoals eerder gezegd is het doel van de Stadspas dat iedereen in Amsterdam kan participeren, ongeacht zijn financiële situatie (Van Kempen et al., 2015; Karen Nieuwenhuis, persoonlijke communicatie, 16 november 2016). Deze participatie wordt ten eerste getracht te bereiken

(21)

21 door het bestaan van de Stadspas, waardoor mensen mogelijkheden hebben tot het deelnemen aan bepaalde activiteiten. Ten tweede wordt dit getracht door verbondenheid onder de

Stadspashouders te creëren, wat als voordeel heeft dat het voor velen van hen de drempel lager maakt, omdat zij niet alleen hoeven te gaan, aldus Nieuwenhuis en Veenstra

(persoonlijke communicatie, 16 november 2016). Zoals duidelijk is, ligt de focus van deze scriptie op het tweede aspect. De uitkomsten van deze scriptie zullen bij de gemeente terecht komen. Hierdoor kan de Stadspascommunity zo goed mogelijk worden vormgegeven. Dit onderzoek draagt in maatschappelijke zin bij door het gehoopte resultaat dat meer eenzame mensen met geen of een laag inkomen actiever zullen deelnemen aan de maatschappij in plaats van thuis te zitten.

Wetenschappelijk is dit onderzoek ook relevant, aangezien er geen wetenschappelijke theorieën of frameworks zijn over het gebruik van de Stadspas. Er zijn veel theorieën over andere communities en met dit onderzoek wordt gehoopt iets meer duidelijkheid te krijgen over hoe de community rondom de Stadspas werkt of zou kunnen werken. Daarnaast draagt deze scriptie bij aan het wetenschappelijk debat, omdat er in het theoretisch kader in

hoofdstuk 2 interdisciplinair theoretisch werk is verricht. Zo zijn theoretische inzichten rondom de concepten community en communitygevoel van wetenschappers uit verschillende disciplines geïntegreerd en zijn er zo nieuwe definities van de concepten ontstaan die in deze scriptie zijn gebruikt.

(22)

22 4. Methode

In dit hoofdstuk wordt behandeld welke strategie, design en methoden dit onderzoek heeft. Vervolgens komt de operationalisering aan bod en wordt besproken wat de

onderzoekspopulatie is en hoe de respondenten zullen worden verworven. Tot slot wordt beschreven hoe de data wordt verwerkt en geanalyseerd en komen er enkele ethische kwesties aan bod.

4.1 Onderzoeksstrategie

De definities van een community en sociale bindingen is niet iets dat vast staat. Deze worden gemaakt door sociale interacties tussen mensen in de samenleving. Deze concepten zijn sociale constructen, oftewel men construeert een wereld waarbinnen deze concepten een bepaalde betekenis krijgen, die door de tijd heen kan veranderen en daarnaast ook per plaats anders kan zijn (Moseley, 2003; Cooper, 2011). Er is dus sprake van een constructivistische ontologie (Bryman, 2012). Indien deze concepten of dimensies hiervan gemeten dienen te worden, is het belangrijk dat er rekening mee wordt gehouden dat ze verschillen per persoon. Ieder persoon geeft een andere betekenis aan bepaalde concepten en interpreteert ze

verschillend (Cooper, 2011). Dit wil zeggen dat de epistemologie interpretatief is (Bryman, 2012). Hoe een persoon bijvoorbeeld identificatie of sociale binding met andere leden van de community ervaart verschilt per persoon. Bij het antwoord krijgen op deze vraag dient hier rekening te worden gehouden met deze ervaring. Omdat er sprake is van verschillende interpretaties, is het lastig om deze kwantitatief meetbaar te maken. Om deze reden wordt er gebruik gemaakt van een kwalitatief onderzoeksdesign, waardoor achteraf geanalyseerd kan worden hoe de respondenten bepaalde concepten ervaren of definiëren. Hun antwoorden kunnen hierdoor beter geïnterpreteerd worden.

Daarnaast is het in dit onderzoek belangrijk dat er inductief te werk wordt gegaan. Op deze manier wordt er opengestaan voor nieuwe elementen van communities en worden niet alleen de al in de literatuur gevonden elementen getoetst. Het is dus mogelijk om tot nieuwe inzichten te komen, die in veel onderzoeken naar communities niet zozeer naar voren zijn gekomen, maar in deze specifieke community wel gelden. Een andere reden waarom bij het design kwalitatief boven kwantitatief is verkozen, is omdat het in dit onderzoek van belang is dat er aanbevelingen kunnen worden gedaan aan de Gemeente Amsterdam. Bij een kwalitatief onderzoeksdesign is het mogelijk door te vragen op antwoorden van respondenten en kunnen er interessante dingen worden aangedragen die niet binnen het onderzoek passen, maar wel interessant zijn voor de opdrachtgever.

(23)

23 4.2 Onderzoeksdesign

Dit onderzoek is een case study (Bryman, 2012). Het hoofddoel is hierbij het doorgronden van deze specifieke case in het hier en nu. Het gaat om een specifieke case, namelijk de vraag hoe en welke elementen van communitygevoel worden ervaren in bepaalde buurthuizen in Amsterdam en hoe deze kunnen worden gebruikt in community building rondom de Stadspas. Van deze Stadspas is maar één community en de resultaten zijn alleen op deze community van toepassing. Echter, de data over de buurthuizen zal waarschijnlijk niet specifiek gelden voor alleen die buurthuizen.

4.3 Onderzoeksmethoden

Om te onderzoeken welke invulling de respondenten geven aan communitygevoel binnen het buurthuis en bij gebruik van de Stadspas, zullen er semigestructureerde diepte-interviews worden gehouden. Hierbij is de volgorde van de onderwerpen die worden behandeld afhankelijk van de inbreng van de respondenten. Een voordeel van deze methode is dat de onderwerpen van te voren in een interviewguide worden beschreven om wel een richting en focus te hebben, maar er voor zowel de onderzoeker als voor de respondent de mogelijkheid is om flexibel om te gaan met de interviewvragen. De respondent kan wellicht met nieuwe en interessante inzichten komen, bijvoorbeeld behoeftes die door middel van het buurthuis worden vervuld, waar de onderzoeker nog niet aan had gedacht. De onderzoeker kan op zijn beurt doorvragen naar informatie als dit tijdens het interview nodig blijkt te zijn. Een ander voordeel van deze manier van interviewen is dat er ruimte is voor aanbevelingen voor de Gemeente Amsterdam. De onderzoeker heeft van te voren weinig beeld van aanbevelingen en die zullen vanuit de respondent moeten komen. Bij het afgaan van de topics, maar daarnaast ook het concreet vragen naar aanbevelingen, zullen deze naar voren kunnen komen.

Zie een opzet van de interviewguide in bijlage 8.1.

4.4 Operationalisering

Het concept communitygevoel bestaat uit de vier dimensies emotionele binding,

lidmaatschap, invloed en behoeftevoldoening. Emotionele binding bestaat uit emotionele kennis die men deelt, emotionele kennis die men hierdoor heeft van anderen en het lef om deze kennis met elkaar te delen (Nistor et al., 2015). Deze kennis kan bestaan uit gedeelde roots (Riger, LeBaily & Gordon, 1981; Rovai, 2002), normen, waarden (Kasarda & Janowitz, 1974; Rovai, 2002) en verwachtingen (Rovai, 2002). Lidmaatschap bestaat uit identificatie of

(24)

24 gelijkenis met anderen (Sarason, 1977, aangehaald in Obst, Smith & Zinkiewicz, 2002) en het thuisgevoel (Kim & Kaplan, 2004; Kasarda & Janowitz, 1974), op basis van gelijke roots (Riger, LeBaily & Gordon, 1981; Rovai, 2002), normen, waarden (Kasarda & Janowitz, 1974; Rovai, 2002) en verwachtingen (Rovai, 2002). Daarnaast spelen de verwachte duur van het lidmaatschap (Glynn, 1981) en de tijd die men doorbrengt in de community een rol (Nistor et al., 2015). De dimensie invloed bestaat uit het gevoel van controle, afhankelijkheid en

invloed, belangrijk zijn (Kasarda & Janowitz, 1974; Rhoads, 1982, aangehaald in McMillan & Chavis, 1986) en gelijkheid (Rovai, 2002). Daarnaast is de rol en positie binnen de

community van belang (Kim, 2000; Nistor et al., 2015), net als de community grootte (Rovai, 2002; Nowell & Boyd, 2014), het aantal leden dan men kent (Glynn, 1981), de afstand tussen opdrachtgever en leden en de aanwezigheid van de opdrachtgever in de community (Rovai, 2002). De dimensie behoeftevoldoening bestaat uit de behoefte aan het gebruik maken van lokale faciliteiten (Riger, LeBailly & Gordon, 1981), de interesse in wat er speelt binnen de community (Doolittle & MacDonald, 1978), tevredenheid over de community (Glynn, 1981; Kasarda & Janowitz, 1974; Rhoads, 1982, aangehaald in McMillan & Chavis, 1986) en behoefte aan veiligheid (Doolittle & MacDonald, 1978).

Het concept interacties is onder te verdelen in de dimensies: basis van de interactie, sterktes van bindingen en soorten sociaal kapitaal. De eerste dimensie bestaat uit task-driven interacties en emotional-driven interacties (Hare & Davis, 1994, aangehaald in Rovai, 2002). Bindingen kunnen zwak of sterk zijn (Granovetter, 1973; 1983). Binnen de laatste dimensie, sociaal kapitaal, zijn volgens Putnam (2000) drie vormen, namelijk bonding, bridging en

linking sociaal kapitaal.

Zie voor het operationaliseringsschema bijlage 8.2.

4.5 Populatie/respondentengroep

De populatie in dit onderzoek bestaat uit bezoekers, vrijwilligers en medewerkers van buurthuizen de Meevaart, de Meeuw en de Tagerijn in Amsterdam. Alle vrijwilligers zijn daarnaast ook bezoekers, maar zullen in dit onderzoek worden aangehaald als vrijwilliger. Van de 6 medewerkers bezitten twee personen een Stadspas, namelijk twee stagiaires. Van de 9 bezoekers zijn het er 7 die een Stadspas bezitten en van de 7 vrijwilligers zijn dit er 6.

De respondenten met een Stadspas voldoen aan de volgende voorwaarden, aangezien dit eisen zijn om een Stadspas aan te vragen: Ze staan ingeschreven in de gemeente

(25)

25 geen opleiding volgen waarvoor studiefinanciering of een tegemoetkoming in de studiekosten aangevraagd kan worden. Daarnaast bestaan er twee soorten Stadspassen, namelijk die met de groene stip en die met de blauwe ruit. De eerste soort is voor Amsterdammers met een

gezinsinkomen tot 120% van het bijstandsniveau en een laag vermogen en hun partner en kinderen tot 18 jaar. De hoeveelheid van dit vermogen is terug te vinden op de website van de Gemeente Amsterdam. De tweede soort is voor Amsterdammers met AOW en een

gezinsinkomen hoger dan 120% van het bijstandsniveau en is niet voor hun partner en kinderen (Stadspas aanvragen, 2016). De Stadspashoudende respondenten in dit onderzoek hebben een groene stip op hun pas. Voor meer informatie over de Stadspas kan de website van de Gemeente Amsterdam worden geraadpleegd.

Er is gekozen om medewerkers, bezoekers en vrijwilligers mee te nemen in dit onderzoek, omdat alle drie de groepen deel zijn van dezelfde community, maar vanuit een ander perspectief. Om dezelfde reden is er ook gekozen voor Stadspashoudende en niet Stadspashoudende respondenten, want of mensen Stadspashouder zijn of niet, om een volledig beeld van het communitygevoel te krijgen is het belangrijk verschillende soorten respondenten te hebben. Deze triangulatie heeft als voordeel dat de betrouwbaarheid van het onderzoek wordt vergroot, aangezien er niet alleen wordt gekeken vanuit het perspectief van de doelgroep van het buurthuis, maar ook vanuit degene die er werken, en aangezien er niet alleen wordt gekeken vanuit het perspectief van de bezoekers met een Stadspas, maar ook die zonder. Het merendeel is echter wel Stadspashouder, aangezien zij in de Meeuw en de

Tagerijn een groot deel uitmaken van de bezoekerspopulatie daar. Daarnaast zijn de

Stadspashouders interessante respondenten om zoveel mogelijk informatie over de Stadspas te verwerven voor de opdrachtgever, de Gemeente Amsterdam.

4.6 Methode sampling/respondentenwerving

Karen Nieuwenhuis en Douwe Veenstra worden geïnterviewd om achtergrondinformatie over de Stadspas te achterhalen, aangezien zij de opdrachtgevers zijn en werken voor de Gemeente Amsterdam. De respondenten uit de populatiegroep worden door middel van snowball en

convenience sampling geworven. De onderzoeker zal naar de verschillende buurthuizen gaan,

haar onderzoeksdoel duidelijk maken en vragen wie er mee zou willen werken, wat

convenience sampling is. Via deze eerste respondent zal worden achterhaald welke andere

respondenten nuttig zouden kunnen zijn om te interviewen, oftewel snowball sampling. Er wordt gestreefd naar maximum variatie, oftewel zo verschillend mogelijke respondenten qua geslacht, leeftijd, Stadspasbezit en positie in het buurthuis. De steekproef heeft naar

(26)

26 waarschijnlijkheid een omvang van 15 tot 20 respondenten. Het exacte aantal zal worden vastgesteld tijdens het onderzoek, aan de hand van het moment waarop theoretische saturatie is bereikt. Dit wil zeggen dat de hoeveelheid data is verworven waarbij er geen nieuwe inzichten in de theorieën of dimensies meer worden geboden. Na hoeveel interviews dit is, is afhankelijk van onder andere de duur van een interview en de hoeveelheid data en nieuwe inzichten die uit een interview voortkomt (Bryman, 2012).

4.7 Methode dataverwerking en –analyse

Na het verwerven van de data zal deze getranscribeerd en gecodeerd worden. Deze codering zal eerst open codering zijn. Dit houdt in dat er op basis van de data een codering wordt gemaakt om tot concepten en eventueel al dimensies te komen. Vervolgens wordt er gerichter gecodeerd en wordt er in de data, op basis van de al gevonden dimensies en de dimensies die uit het theoretisch kader zijn gebleken, gezocht naar alle dimensies. Tot slot wordt er selectief gecodeerd en wordt elk detail hierin meegenomen. Op basis van de analyse die vervolgens plaatsvindt, zullen de deelvragen worden beantwoord, conclusies worden getrokken en aanbevelingen worden gedaan.

4.8 Ethische kwesties

Aangaande ethische verantwoording, zal er te allen tijde worden getracht ethisch en zorgvuldig te werk te gaan. Ten eerste bestaat de mogelijkheid dat respondenten bepaalde vragen of onderwerpen persoonlijk, confronterend of gevoelig vinden, omdat het vragen zijn omtrent de Stadspas en zij deze pas bezitten vanwege hun financiële situatie. Juist de

dieperliggende informatie die respondenten kunnen geven is belangrijk in dit onderzoek, aangezien de ervaring van de community dan het meest duidelijk wordt. Om deze reden is het van belang om de respondenten op hun gemak te stellen door laagdrempelig te beginnen bijvoorbeeld over wat zij zoal voor dingen doen in het buurthuis, daarna over te gaan op de buurthuiscommunity en vervolgens de Stadspas te bespreken. Daarnaast zijn de respondenten niet verplicht iedere vraag te beantwoorden. Ten tweede is het belangrijk dat anonimiteit in acht wordt genomen, aangezien de data wordt verschaft aan de opdrachtgevers. Om deze reden wordt hun naam niet genoemd in dit onderzoek en worden audio-opnames na afronding van het onderzoek verwijderd en in de tussentijd niet gedeeld met derden. Deelname aan dit onderzoek is geheel vrijwillig en de respondenten worden voorafgaand aan het onderzoek eerlijk ingelicht over de doelen en methoden.

(27)

27 5. Resultaten

In dit hoofdstuk zal eerst het onderzoeksproces worden besproken. Vervolgens komen de buurthuizen aan bod en wordt duidelijk wat voor soort communities dit zijn en welke elementen van communitygevoel er aanwezig zijn en in welke mate. Het onderwerp

buurthuiscommunity wordt afgesloten met de interacties en verbindingen die zichtbaar zijn. Vervolgens wordt er beschreven wat voor soort community de Stadspas zou zijn en in hoeverre de elementen van communitygevoel hierop toepasbaar zijn. Gebaseerd op deze resultaten, zal in hoofdstuk 6 de hoofdvraag worden beantwoord.

5.1 Onderzoeksproces

Er zijn twintig interviews afgenomen, met in totaal vierentwintig respondenten. Hiervan zijn tweeëntwintig respondenten leden van de buurthuizen, dus deel van de populatie. De overige twee zijn medewerkers van de Gemeente Amsterdam, die zijn geïnterviewd voor het

verkrijgen van achtergrondinformatie. De respondenten zullen worden aangeduid met letters en nummers, aangezien pseudoniemen verwarrend kunnen worden bij een aantal van

vierentwintig, die verdeeld zijn over drie buurthuizen en verschillende rollen hebben.

Daarnaast is het onderwerp niet zeer beladen, waardoor de keuze is gemaakt dat het niet erg is dat nummers onpersoonlijk overkomen. De nummers van de respondenten inclusief

toelichting zijn te vinden in bijlage 8.3.

De reden voor het hogere aantal respondenten dan interviews, is omdat drie interviews met twee of drie respondenten tegelijk zijn gehouden. Respondent G1 en G2 zijn

medewerkers van de gemeente en zijn uit praktische overweging tegelijk geïnterviewd en ook door drie onderzoekers. Respondent MB3 en MB4 en respondent VV1, VB1 en VV2 waren samen omdat zij samen waren toen de onderzoeker ze aansprak en zij liever tegelijk wilden dan na elkaar. Een voordeel van deze respondenten tegelijk interviewen is dat zij elkaar konden aanvullen. Een nadeel is echter geweest dat zij als individu niet iedere vraag hebben beantwoord of onderwerp hebben besproken. Er is gestopt met interviewen op het moment dat de onderzoeker het idee had dat er theoretische saturatie was bereikt. Dit was op het punt dat de algemene inzichten wat betreft het buurthuis en de Stadspas niet heel vernieuwend meer waren. Daarnaast was er op dat moment redelijk voldaan aan maximum variatie en waren er qua geslacht, leeftijd, Stadspasbezit en rol in het buurthuis verschillende respondenten meegenomen in het onderzoek.

De interviews zijn in vijf weken afgenomen, waarvan het grootste deel in de eerste drie weken was. De werving van een aantal van de respondenten is in de week ervoor

(28)

28 gebeurd, maar het grootste deel is tijdens die weken gebeurd, meestal door middel van

snowball sampling en convenience sampling, oftewel, de onderzoeker is het buurthuis

binnengelopen, heeft mensen aangesproken en is direct gaan interviewen, of doordat

respondenten de onderzoeker doorverwezen naar een nieuwe respondent. Respondent TV1 is daarnaast ook via snowball sampling geworven, namelijk via Douwe Veenstra. Er is zoveel mogelijk maximum variatie aangebracht in de respondentengroep, door te selecteren op geslacht, leeftijd, Stadspasbezit en rol in het buurthuis. Alle interviews met de leden van de buurthuizen hebben plaatsgevonden in de betreffende buurthuizen, de meesten in de voor iedereen toegankelijke open ruimte, sommigen in een aparte ruimte omdat het daar stiller was. De bereidheid tot uitgebreid praten, de bruikbare informatie, en de beschikbare tijd van

respondenten liep erg uiteen. Zo was het interview met respondent TB1 zeven minuten en die met respondent TV3 negentig minuten. Echter, respondent TB1 heeft in deze korte tijd naar het idee van de onderzoeker wel al zijn informatie kunnen geven, anders gezegd, er was niet meer informatie dan dit. De interviews met respondenten MB2, MB3, MB4, TB2 en TB3 waren ook niet zo lang, omdat bleek dat zij zeer ongeduldig waren en toch wel graag weg wilden. De overige interviews duurden een half uur tot iets meer dan een uur. Over het algemeen gold dat de interviews met de iets minder actieve bezoekers minder lang duurden. De actievere bezoekers, die ook vrijwilligers zijn, hadden over het algemeen het meest te vertellen, omdat duidelijk werd dat zij goed gebekt zijn, veel weten en met veel anekdotes en gebeurtenissen komen. De medewerkers zaten hier tussenin qua lengte van de interviews. Zij weten wel het een en ander te vertellen, maar niet zoveel als de meest actieve bezoekers. De korte interviews met de minder actieve bezoekers hebben alsnog data opgeleverd, namelijk de informatie die de respondent heeft, en zijn dus alsnog zeer nuttig. Een uitgebreid overzicht van de informatie van de respondenten is te vinden in bijlage 8.3. Vervolgens is in bijlage 8.4 het codeerschema te vinden.

5.2 Informatie buurthuizen

Volgens de literatuur zijn de buurthuizen communities, zoals blijkt uit de data uit alle

interviews, aangezien de buurthuis bezoekers, vrijwilligers en medewerkers een groep online of offline interacterende mensen vormt die op fysiek of emotioneel vlak iets

gemeenschappelijk hebben. Dit is de definitie van community die op basis van verschillende theoretische inzichten in deze scriptie wordt gebruikt. De buurthuiscommunities zullen nu worden besproken, om een kader te schetsen waarbinnen het communitygevoel zal worden onderzocht.

(29)

29 5.2.1 De Meeuw

Volgens de website is de Meeuw er “voor alle bewoners van Oud Noord en ontvangen zij iedereen met open armen”, aldus de website (Huis van de wijk de Meeuw, 2017). “De Meeuw is samen met buurtbewoners op zoek naar meer activiteiten in en rondom het gebouw. Om deze reden helpen zij bij de uitwerking van goede ideeën voor projecten en activiteiten die hieraan bijdragen” (Huis van de wijk de Meeuw, 2017). Daarnaast is er in de Meeuw

vrijwilligerswerk te doen en kunnen er ruimtes gehuurd worden (Huis van de wijk de Meeuw, 2017). Al deze informatie komt overeen met de doelen die MM1 en MM2 naar voren

brachten tijdens de dataverzameling.

De groep bezoekers bestaat uit diverse personen, wat betreft leeftijd en geslacht (MM1, MB1, MV1). MV1 heeft het idee dat het grootste deel van de buurt er wel eens komt. Er zijn activiteiten als een disco (MB1), gym- of dansles (MB2), Nederlandse conversatieles, Marokkaanse en Arabische cultuurles (MM2) en Resto VanHarte (MV1, MB3). Er komen niet veel jongeren en oudere pubers, kleinere kinderen komen er wel iets vaker (MM1, MB1).

5.2.2 De Tagerijn

“De Sociale Wijkteams van de ABC Alliantie helpen buurtbewoners activiteiten en cursussen op te zetten. … Ook geven zij mensen net dat extra zetje om persoonlijke en financiële problemen op te lossen. De teamleden kennen de wijk en weten wat er speelt. Samen met de Wijkteams beheren bewoners de Wijkcentra. … Burgers kunnen zich door activiteiten ontplooien en sterke wijkbewoners ondersteunen de kwetsbare.” (Tagerijn, 2017). Deze informatie komt overeen met de informatie die TV2, TM1, TB2 en TV3 tijdens dit onderzoek gaven. Volgens TV3 is er veel verborgen armoede in de buurt, waaronder niet alleen het gebrek aan financiële middelen wordt verstaan, maar ook eenzaamheid en gebrek aan een netwerk (TV3).

Volgens TV1, TB1, TM2 en TV3 komen er allerlei bezoekers in de Tagerijn, allerlei leeftijden, nationaliteiten en inkomens- en opleidingsniveaus. De meeste bezoekers komen uit de buurt (TB1, TV3). Er komen kinderen in de Tagerijn, jongeren komen er daarentegen zeer weinig (TV3). Bezoekers komen naar de keuken (TV1), met vragen over administratie en financiële vraagstukken naar het spreekuur (TV3), voor fietsles of sport naar de gymzaal, naar het atelier (TV3), en naar de Huiskamer, een ruimte waar men vrijblijvend in en uit kan lopen, waar mensen even zitten, of een activiteit ondernemen met elkaar (TV2, TB2).

(30)

30 5.2.3 De Meevaart

In 2011 besloot het Stadsdeel om een nieuwe koers in te slaan met de Meevaart, door actieve bewoners het beheer in handen te geven in plaats van een welzijnsinstelling. Door het gebouw open te stellen voor gebruik, en met de bezoeker in gesprek te gaan, wordt de afgelopen jaren geëxperimenteerd of deze manier van organisatie een meeropbrengst heeft (Over ons,

zelfbeheer, 2017). De Meevaart is bedoeld voor iedereen uit de buurt om activiteiten van bewonersorganisaties te faciliteren en het kent ook een verhuurfunctie (De Meevaart, 2017; Over ons, uitgangspunten van de Meevaart, 2017). Bijna alle respondenten leveren kritiek op de veranderingen. Volgens VV1 is het gebouw gebleven, maar is de functie veranderd. Het is nu meer een ontmoetingsplek van de gemeenschap en een plek waar ruimtes gehuurd kunnen worden, terwijl er van de activiteiten zonder financiële drempel nog maar weinig over zijn en het buurthuis meer faciliterend is geworden (VV1, VV2, VM1, VM2, VB2, VV3).

De groep bezoekers bestaat onder andere uit werkende mensen (VV1, VB2), hulpverleners (VV2), scholen, de gemeente (VM1, VV3) en inwoners met een uitkering (VM1). De openbare ruimte wordt gebruikt, maar ook activiteiten als een sportgroep, de keuken en naailes (TV3). VM2 spreekt van een soort splitsing tussen mensen die beneden komen zitten, wat volgens hem één “soort volk” is, en dat het andere “soort volk”, de mensen die de activiteiten doen boven, daar beneden niet komt. Naar het Repair Café komen volgens VV3 mensen uit alle facetten van de maatschappij. VM1 en VM2 zien maar enkele nieuwe gezichten binnenkomen, waaronder volgens VM2 voornamelijk jongeren, hoewel VM1 die juist niet ziet. Kinderen zijn er volgens VM1 wel, maar niet vaak.

Uit de onderzoeken van Cooper (2011), Firth, Maye en Pearson (2011) en Moseley (2003) bleek dat communities zowel gebaseerd kunnen zijn op gemeenschappelijkheid in plaats als op interesse. Uit de bovenstaande omschrijvingen van de drie buurthuizen wordt

geconcludeerd dat zij aan de ene kant plaatsgebonden zijn. Ze bevinden zich namelijk op een bepaalde plaats en het buurthuis is bedoeld voor en wordt gebruikt door mensen uit de omgeving. Aan de andere kant komt men vaak voor bepaalde activiteiten en is een buurthuisbezoek dus ook gebaseerd op interesse.

5.3 Organisatie buurthuizen

Alle drie de buurthuizen bestaan uit een deel kantoormedewerkers, een deel vrijwilligers en medewerkers achter de bar en in de openbare ruimte en een deel vrijwilligers bij de

(31)

31 overeen en is grotendeels bottom-up (McGlone et al., 1999), zoals de gemeente dit de laatste jaren steeds meer voor zich ziet (MM1, TM1, VV3). De basis is dat activiteiten voornamelijk door bewoners en bezoekers worden geïnitieerd en georganiseerd en niet door het buurthuis zelf. Een nadeel van deze bottom-up manier van organisatie is volgens TV3 dat men lui is en sommigen best naar activiteiten willen, maar niets zelf willen organiseren. Het buurthuis faciliteert echter wel in de opzet van activiteiten (MM1, MB1, MM2, TM1, VM1, VB2, VV3), wat de organisatie van het buurthuis zelf top-down maakt (McGlone et al., 1999). Deze facilitaire rol wordt door bijna alle respondenten als belangrijkste rol van het buurthuis

aangehaald. De medewerkers en vrijwilligers van de buurthuizen zeggen wel zoveel mogelijk in contact te staan met de bezoekers, om vraag en aanbod samen te brengen, verbindingen te leggen, vragen te beantwoorden, en hiermee dus zo goed mogelijk te kunnen faciliteren (MM1, MM2, TV2, VM1, TV3, VM2). Dit is ook een verschijnsel dat G2 ziet en actief bij betrokken is.

5.4 Platform buurthuizen

Alle drie de buurthuizen gebruiken verschillende platformen. De respondenten verschillen onderling van mening of platformen goed werken en halen daarnaast niet allemaal dezelfde platformen aan. Platformen die wel werken volgens de meeste respondenten zijn het

buurtkrantje (G3, MB1, TV2, VV1, VB1), flyers op school (MB1, VM1), flyers in het buurthuis zelf (MB1, VM1), doorverwijzingen vanuit de gemeente of maatschappelijke organisaties (MB1, TM2, VB2), doorverwijzingen door medewerkers of vrijwilligers van het buurthuis (TV2, TV3) en het programmaboekje dat er ligt (MM1, VV1). Platformen die door enkele respondenten worden genoemd zijn de buurtapp (MB1), bezoekers die gewoon naar binnen lopen (MM2), een mailinglijst (VB2) en het krijtbord met informatie dat in de openbare ruimte hangt (MB1). De meningen over flyers zijn verdeeld. TV1, MB1, TV2 en VM1 vinden dat dit wel werkt, terwijl TM1, TM2 en TV3 juist denken van niet. Ook over het succes van internet verschillen de meningen, hoewel hierin een verschil tussen de buurthuizen te zien is. TV1 en TB2 van de Tagerijn en MB1 van de Meeuw benoemen dat de website weinig gebruikt wordt door bezoekers terwijl VM1 en VM2 van de Meevaart hier juist bezoekers naar doorverwijzen. Wat het allerbest werkt volgens bijna alle respondenten is mond op mond reclame (TV1, MB1, MM2, MB3, MB4, TM1, VV1, VM1, TV3, VB2, VV3). Hieronder wordt verstaan dat bezoekers of medewerkers familie en vrienden meenemen naar het buurthuis (MB1, MB3, MB4, TM1, VM1) en dat men buiten het buurthuis om,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Despite challenges such as the variety of backgrounds of our employees, which sometimes makes it hard to speak each other’s language, the close cooperation on projects

Once again, the voluntary and community sectors were identified as having the potential to play key roles, along with faith groups and multi faith forums, acting as bridges for

1) Er is een positief verband is tussen de mate van handelingsvrijheid die een bepaalde vorm van buurtbudgetten de buurt biedt en de mogelijke invloed van het buurtbudget op

Pensando en muchos ejemplos que he visto , que es este tema del cómo hay que hacer para poder cambiar esas visiones, porque normalmente en los inicios o en la etapa de exploración

Lastly, to calculate the relationship of the European patents granted to the variables that measure the innovation capacity, this thesis tests the different measures in a

A transient thermal model predicts the through-thickness laminate temperature as a function of time during the heating step of the process, while a simple Darcy based

In our study, we identified five major strengths that are associated with resilience: religiousness, hope, harmony, acceptance and perseverance.. Religiousness is the bedrock

Their work implies that for affine network routing games, the price of anarchy of atomic games converges to the 4/3 bound of nonatomic games when the number of players grows large..