• No results found

Het effect van een extended contact interventie op de attitudes van Nederlandse kinderen ten opzichte van vluchtelingenkinderen : de rol van sociale normen en handelingsverlegenheid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het effect van een extended contact interventie op de attitudes van Nederlandse kinderen ten opzichte van vluchtelingenkinderen : de rol van sociale normen en handelingsverlegenheid"

Copied!
83
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het effect van een extended contact

interventie op de attitudes van

Nederlandse kinderen ten opzichte van

vluchtelingenkinderen: de rol van

sociale normen en

handelingsverlegenheid.

Sophie Justine Knape Universiteit van Amsterdam

Studentnummer: 10018786 Begeleider: Dr. A.R. Feddes

Tweede beoordelaar: Prof. Dr. E. J. Doosje Programmagroep: Sociale Psychologie Datum: 21 juni 2016

Aantal woorden abstract: 150 Aantal woorden thesis: 6559

(2)

2

Abstract

Ter voorbereiding op de komst van vluchtelingenkinderen kunnen extended contactinterventies instrumenten zijn om handelingsverlegenheid te verminderen en de attitudes van Nederlandse kinderen te verbeteren. De werkzaamheid van een extended contactinterventie op de attitudes van Nederlandse kinderen ten opzichte van

vluchtelingenkinderen werd onderzocht bij een groep van 112 basisschoolleerlingen. De interventie bestond uit het voorlezen van vriendschapsverhalen tussen Nederlandse kinderen en vluchtelingenkinderen. Kinderen in de experimentele conditie namen deel aan de

interventie en vulden vragenlijsten in waarmee attitudes werden gemeten. Kinderen in de controleconditie vulden enkel de vragenlijsten in. Er bleek geen verband te bestaan tussen de interventie en attitudes van Nederlandse kinderen ten opzichte van vluchtelingenkinderen. Handelingsverlegenheid had indirect effect op attitudes: de interventie zorgde voor lagere handelingsverlegenheid, wat leidde tot positievere attitudes. Sociale normen en

handelingsverlegenheid bleken bovendien in verband te staan: positievere normen leiden tot minder handelingsverlegenheid. Extended contactinterventies kunnen bijdragen aan

(3)

3

“Je hebt de blik van anderen nodig om te leren kijken en je eigen conclusies te

corrigeren. Dat is wat kunst doet, je leert hoe je je een beeld kunt vormen van

de wereld en welke plaats je daarin zou kunnen innemen om van betekenis te

worden voor anderen.” (Guus Kuijer, in zijn dankwoord tijdens de uitreiking

van de Astrid Lindgrenprijs, mei 2012)

(4)

4 Inhoudsopgave Abstract ... 2 Probeemstelling... 5 Methode ... 14 Resultaten ... 19 Discussie ... 27 Referenties ... 34 Bijlagen ... 41

(5)

5

Probeemstelling

Vluchtelingenkinderen komen naar Nederland: hoe verder?

Momenteel heerst wereldwijd verhoogde publieke en politieke bezorgdheid over immigratie en grote vluchtelingsaantallen. Volgens het Vluchtelingenverdrag is een

vluchteling iemand die in zijn thuisland gegronde vrees heeft voor vervolging. Redenen voor vervolging kunnen zijn: ras, godsdienst, nationaliteit, politieke overtuiging of seksuele voorkeur. De vluchteling kan in eigen land of regio geen bescherming krijgen tegen deze vervolging (Vluchtelingenwerk, 2016). Van de 200.000 vluchtelingen die dit jaar naar Europa zijn gekomen, is ruim een derde kind (Volkskrant, 2016). In Nederland vroegen in 2015 43.093 mensen asiel aan (Vluchtelingenwerk, 2016). Het is dus redelijk te veronderstellen dat het om ruim 13.000 kinderen ging.

De integratie van zoveel kinderen in de Nederlandse samenleving in korte tijd is een grote maatschappelijke uitdaging. Het onderwijs krijgt te maken met de grote instroom van vluchtelingenkinderen. Het creëren van een gastvrij en positief schoolklimaat, waar

vluchtelingenkinderen worden geaccepteerd en opgenomen door Nederlandse

medeleerlingen, is een manier waarop vluchtelingenkinderen kunnen worden ondersteund bij integratie in hun gastland. Voor het creëren van een veilig schoolklimaat zijn verschillende instrumenten beschikbaar die deze veiligheid kunnen bevorderen en die bestaande

vooroordelen van autochtone kinderen ten opzichte van vluchtelingen kunnen doen afnemen. Extended contact beoogt via indirect contact kennis over te dragen van andere

groeperingen. Een extended contactinterventie kan bestaan uit het vertellen van verhalen over vriendschap tussen Nederlandse kinderen en vluchtelingenkinderen. Extended contact zou kunnen leiden tot positievere attitudes ten opzichte van vluchtelingenkinderen.

(6)

6 Dit vindt mogelijk plaats via sociale normen en handelingsverlegenheid. Ik ga hier eerst nader op deze begrippen in.

Begrippen en definities.

Extended contacthypothese

In de extended contacthypothese (Wright, Aron, McLaughlin-Volpe, & Ropp, 1997) wordt gesteld dat indirecte ervaring van vriendschap tussen groepen – de wetenschap dat leden van de eigen groep bevriend zijn met leden van de andere groep - leidt tot positievere opvattingen over elkaars groep. Wright et al. (1997) veronderstelden vier mediatoren van extended contact: de groepsnormen van de eigen groep, de groepsnormen van de andere groep, handelingsverlegenheid tussen de groepen, en inclusie van de andere groep in het zelfbeeld. De extended contact hypothese is voortgebouwd op de contact hypothese (Allport, 1954), die veronderstelt dat contact tussen verschillende (etnische) groepen, onder optimale condities, zal leiden tot een afname van bestaande wederzijdse vooroordelen. De afgelopen decennia is duidelijk geworden dat ook bij kinderen contact tussen groepen een positieve uitwerking heeft op intergroepsopvattingen, zoals positievere attitudes, afname van handelingsverlegenheid en toename van vertrouwen (Davies, Tropp, Aron, Pettigrew & Wright, 2011; Turner & Feddes, 2011; Turner, Hewstone, & Voci, 2007). Om positievere attitudes ten opzichte van de outgroup te creëren heeft extended contact echter verschillende voordelen ten opzichte van direct contact (Wright et al., 1997).

Voordelen extended contact

Vermijding handelingsverlegenheid. Wright et al. (1997) veronderstelden dat

extended contact handelingsverlegenheid zou moeten verminderen. Handelingsverlegenheid verwijst naar een sociaal fenomeen van ambigue gevoelens van ongemak of onrust, die

(7)

7 mensen ervaren als zij interacteren met leden van een andere groep (Whitely & Kite, 2009). Handelingsverlegenheid over contact met de outgroup kan de mogelijke positieve effecten van contact ondermijnen en attitudes ten opzichte van de outgroup verergeren (Stephan & Stephan, 1985; Stephan & Stephan, 1992). Volgens Wright et al. (1997) zou kennis over positieve relaties tussen leden van de in- en outgroup negatieve verwachtingen over toekomstige interacties doen afnemen. Aangezien er bij extended contact geen

daadwerkelijke interactie plaatsvindt, stelt het mensen in staat om contact te ervaren, terwijl handelingsverlegenheid die ontstaat uit direct contact wordt vermeden (Stephan & Stephan, 1985; Plant & Devine, 2003; Turner, Hewstone, Voci, & Vonofakou, 2008).

Handelingsverlegenheid zou dus lager moeten zijn bij extended contact dan bij direct contact.

Te weinig mogelijkheid tot direct contact. Praktisch gezien is extended contact ook

gunstig, omdat direct contact tussen Nederlandse kinderen en vluchtelingenkinderen niet altijd mogelijk is. Nederlandse kinderen vormen de meerderheid waardoor het onmogelijk is dat alle leden van deze groep contact kunnen hebben met de minderheid;

vluchtelingenkinderen. Door middel van extended contact zou een vermindering van vooroordelen kunnen optreden, zonder dat iedereen contact heeft met de outgroup.

Extended contact leidt tot positief direct contact. Uit verschillende onderzoeken is

bovendien gebleken dat extended contact een positieve uitwerking heeft op direct contact (Turner & Cameron, 2016). Bewijs suggereert dat outgroup attitudes die voorafgaand aan direct contact met de outgroup worden gevormd buigzamer zijn (Fazio & Sanna, 1981). Dit betekent dat interventies die gebaseerd zijn op deze theorie geïmplementeerd kunnen worden voorafgaand aan de komst van vluchtelingenkinderen (Cameron & Rutland, 2006).

(8)

8

Extended contactinterventies & attitudes

Liebkind & McAllister (1999) waren een van de eersten die gebruik maakten van een extended contactinterventie op scholen door middel van het voorlezen van verhalen. De verhalen gingen over een hechte vriendschap tussen Finse adolescenten en immigranten. Vervolgens werden klasgesprekken gevoerd over de potentiële voordelen over een dergelijke vriendschap. Kinderen op de interventie-scholen vertoonden verbeterde attitudes ten opzichte van immigranten dan de kinderen op de controle-scholen, waar niet werd voorgelezen. Vervolgstudies naar de effectiviteit van extended contact interventies tussen verschillende groepen op basisscholen toonden positief resultaat op attitudes aan (Vezzali, Giovannini, & Capozza, 2012; Cameron & Rutland, 2006; Cameron, Rutland, Hossain, & Petley, 2011). De interventie is bijvoorbeeld uitgevoerd met betrekking tot attitudes ten opzichte van

gehandicapte en niet-gehandicapte kinderen (Cameron en Rutland, 2006), Britse en Indiaas-Britse kinderen (Cameron et al., 2011) en immigrantenkinderen (Vezzali et al., 2012).

Deelnemers uit deze onderzoeken hadden naderhand positievere attitudes gedrag ten opzichte van de outgroup. Cameron en collega’s (2006) onderzochten het effect van een extended contactinterventie op de opvattingen van blanke Britse kinderen ten opzichte van

vluchtelingenkinderen. In zes opeenvolgende weken werd een serie van verhalen voorgelezen. Naar aanleiding van de verhalen werden in de experimentele conditie

groepsgesprekken gecoördineerd. Kinderen in de controleconditie werden niet voorgelezen. Tijdens de nameting (één week na de interventie) vertoonden de interventie conditie

positievere attitudes ten opzichte van de vluchtelingenkinderen.

De hierboven beschreven studies naar het effect van extended contactinterventies bij kinderen tonen aan dat extended contactinterventies een effectief middel kunnen zijn om positieve attitudes bij kinderen te ontwikkelen. Dit heeft belangrijke toegepaste implicaties,

(9)

9 zoals eerder besproken. Echter wordt uit deze studies niet duidelijke welke psychologische mechanismen een rol spelen bij de totstandkoming van dit effect. Om tot beter begrip en ontwikkeling van de interventies te komen is het van belang dat er inzicht wordt verkregen in de processen die bepalend zijn voor de gevonden effecten. In deze studie wordt nader

gekeken naar belangrijke processen die de eerder gevonden effecten mogelijk kunnen verklaren.

Psychologische mechanismen bij extended contact

Belangrijk is dat extended contact een aantal psychologische processen stimuleert die geassocieerd worden met vertrouwen in contact. Ten eerste bevordert extended contact positieve ingroup en outgroup normen; uit kennisname van vriendschap tussen leden van verschillende groepen wordt afgeleid dat ingroup en outgroup leden geïnteresseerd zijn in positieve relaties met elkaar (De Tezanos-Pinto, Bratt & Brown, 2010; Gomez, Tropp & Fernandez, 2011; Turner et al., 2008; Turner, Tam, Hewstone, Kenworthy, & Cairns, 2013). Door het benadrukken van positieve sociale normen ten opzichte van contact, zouden negatieve verwachtingen over contact tussen de groepen moeten verminderen. Deze opvatting ondersteunend, wordt extended contact geassocieerd met een afname van handelingsverlegenheid (De Tezanos-Pinto et al., 2010; Gomez et al., 2011; Paolini, Hewstone, Cairns & Voci 2004; Turner et al., 2008; West & Turner, 2014). Deze

psychologische processen, handelingsverlegenheid en sociale normen, zijn niet eerder in combinatie onderzocht met betrekking tot een extended contactinterventie. In dit onderzoek werden deze processen meegenomen als mediatoren. Hieronder zullen deze nader besproken worden.

(10)

10

Handelingsverlegenheid als mediator

Bij interactie met leden van de outgroup speelt handelingsverlegenheid een belangrijke rol volgens onderzoekers Stephan en Stephan (1985). De onderzoekers stelden dat handelingsverlegenheid waarschijnlijk ontstaat als gevolg van negatieve verwachtingen voor afwijzing of discriminatie tijdens interacties met leden van de outgroup.

Handelingsverlegenheid is dus waarschijnlijk een consequentie van groepsnormen (De Tezanos-Pinto et al., 2010). Aangenomen wordt dat handelingsverlegenheid leidt tot contactvermijding en een vernauwde focus van aandacht, wat vervolgens kan leiden tot versimpelde verwachtingen-bevestigende verwerking. Dit resulteert erin dat mensen een beroep doen op stereotypes bij de beoordeling van een lid van de outgroup (Wilder & Simon, 2001). Handelingsverlegenheid ontstaat vooral in situaties waarin weinig eerder contact was en mensen onzeker zijn over hoe zij zich moeten gedragen en wat te verwachten valt (Turner et al., 2007). Handelingsverlegenheid lijkt dus negatieve implicaties te hebben voor het contact tussen groepen. In verschillende studies is vastgesteld dat een afname van

handelingsverlegenheid een belangrijk mediërend proces is waardoor contact een effect kan hebben (Harwood, Hewstone, Paolini & Voci, 2005; Hewstone, Cairns, Voci, Hamberger & Niens, 2006; Voci & Hewstone, 2003).

Wright et al. (1997) stelden dat handelingsverlegenheid ook een belangrijke rol heeft bij de effecten van extended contact. De waarneming dat anderen uit de ingroup positieve relaties onderhouden met leden van de outgroup kan handelingsverlegenheid bij waarnemers verminderen. Dit bleek onder andere uit onderzoek van Paolini et al. (2004). In dit onderzoek bleek dat het effect van zowel direct als extended contact op attitudes ontstond via

handelingsverlegenheid. Turner et al. (2007) vonden ondersteuning voor dit dezelfde mechanisme in hun onderzoek naar het effect van extended contact onder middelbare

(11)

11 scholieren. In later onderzoek vonden de onderzoekers (Turner et al., 2008) hetzelfde

resultaat tenslotte bij Britse studenten. In laatstgenoemd onderzoek bleek opnieuw dat sociale normen ook een belangrijke rol spelen bij het effect van extended contact. Of deze

mechanismen ook een rol spelen bij een extended contactinterventie bij kinderen is tot op heden nog niet onderzocht. In deze studie is daar nader naar gekeken.

Normen als mediator

Een andere potentiële mediator van extended contact is de perceptie van normen van de ingroup over de outgroup. Extended contact leidt tot kennis over het gedrag van een lid van de ingroup als deze contact heeft met een lid van de outgroup. De wetenschap dat een lid van de ingroup blijkbaar positieve attitudes ten opzichte van de outgroup heeft, zou tot de perceptie moeten leiden dat er positieve normen ten opzichte van de outgroup bestaan. Dit heeft vervolgens een positief effect op de attitude ten opzichte van de outgroup (Turner et al., 2008). Positieve waarneming van normen van de ingroup ten opzichte tot de outgroup tijdens extended contact kan ook effectief bij zijn het verbeteren van attitudes omdat ze leden van de ingroup tonen dat ze niet negatief beoordeeld zullen worden voor contact met de outgroup (Cialdini, Källgren & Reno, 1990). Positieve normen zullen dus leiden tot een afname van handelingsverlegenheid, en zo contact aanmoedigen.

Als wordt gekeken naar de normatieve invloed op gedrag, is het essentieel dat er onderscheid wordt gemaakt tussen de descriptieve en injunctieve normen (Cialdini et al., 1990). De descriptieve norm beschrijft wat typisch is of normaal. Het is hetgeen wat de meeste mensen doen. Descriptieve normen motiveren gedrag doordat bewijs wordt geboden voor wat waarschijnlijk de meest effectieve en adaptieve actie zal zijn: “als iedereen het doet, dan zal het wel verstandig zijn om te doen” (Cialdini et al., 1990). Injunctieve normen

(12)

12 tegenstelling tot descriptieve normen, die aangeven wat er gedaan wordt, geven injunctieve normen aan wat er gedaan zou moeten worden. Hoewel eerder onderzoek aantoonde dat normen van de ingroup een belangrijke invloed hebben op kinderen (Nesdale & Brown, 2004), bestaat er tot op heden relatief gezien weinig onderzoek naar de impact van

groepsnormen op de intergroepsattitudes van kinderen (Nesdale, Maass, Durkin & Griffiths, 2005). Vooral is nog onduidelijk wat de rol is van sociale normen en handelingsverlegenheid bij het effect van extended contact op attitudes, en hoe deze zich tot elkaar verhouden.

Huidige studie

In deze studie werd de werkzaamheid van een extended contactinterventie op de attitudes van Nederlandse kinderen ten opzichte van vluchtelingenkinderen onderzocht door middel van kwalitatief en kwantitatief onderzoek. Daarnaast worden twee belangrijke mediatoren voorgesteld; handelingsverlegenheid en sociale normen.

Er wordt een nieuw model geïntroduceerd dat rekening houdt met deze contextuele factoren die extended contact bevorderen. In Model 1 worden de verschillende verbanden

(13)

13 Figuur 1. Model van extended contact: handelingsverlegenheid & sociale normen.

De combinatie van deze mediatoren is niet eerder met betrekking tot een extended contact interventie onderzocht of gemeten. Bovendien is een extended contact interventie niet eerder binnen het Nederlandse basisonderwijs onderzocht. Het vaststellen van de

werkzaamheid van de interventie is van belang, omdat de interventie, indien werkzaam, een middel kan zijn om de integratie van het grote aantal vluchtelingenkinderen op scholen te verbeteren. Er zal nu eerst nader worden gekeken naar de werking van extended

contactinterventies, en het effect ervan op attitudes. Vervolgens wordt ingegaan op de rol van eventuele mediatoren die in dit onderzoek nader zijn onderzocht.

(14)

14 Onderzocht werd of:

- Hypothese 1: de werkzaamheid van een extended contact interventie op de attitudes van Nederlandse kinderen ten opzichte van vluchtelingenkinderen kan worden vastgesteld.

- Hypothese 2: het verband tussen de extended contact interventie en attitudes van Nederlandse kinderen ten opzichte van vluchtelingenkinderen gemedieerd wordt door handelingsverlegenheid.

- Hypothese 3a: het verband tussen de extended contact interventie en attitudes van Nederlandse kinderen ten opzichte van vluchtelingenkinderen gemedieerd wordt door injunctieve normen.

- Hypothese 3b: het verband tussen de extended contact interventie en attitudes van Nederlandse kinderen ten opzichte van vluchtelingenkinderen gemedieerd wordt door descriptieve normen.

Methode

Deelnemers

In totaal namen 112 basisschoolleerlingen (51 jongens en 61 meisjes) uit groep zes en zeven van drie verschillende openbare basisscholen op ofwel één of beide tijdstippen deel aan het onderzoek. Er waren twee condities. De controleconditie bestond uit 67 kinderen en de experimentele conditie uit 45 kinderen. De verdeling over de condities was afhankelijk van de school die de leerling bezocht. Eén school had slechts deelnemers uit de experimentele conditie, één school enkel leerlingen uit de controleconditie, en een derde school zowel kinderen uit de controle en experimentele conditie. De leeftijd van de kinderen varieerde van 9 tot en met 12 jaar, met een gemiddelde leeftijd van 9.96 jaar, SD =.78.

(15)

15

Materiaal

De onafhankelijke variabele is de outgroup attitude. Deze werd voorafgaand aan en na afloop van de interventie gemeten. Daarnaast werd gekeken naar de rol van descriptieve en injunctieve normen en handelingsverlegenheid door middel van post-hoc analyses.

Extended contact: De verhalen die werden voorgelezen waren gebaseerd op de

extended contacthypothese en gingen over een hechte vriendschap tussen leden uit de eigen groep (Nederlandse basisschoolleerlingen) en leden uit de andere groep

(vluchtelingenkinderen). Alle karakters uit de verhalen werden positief gepresenteerd. In elk verhaal kwamen twee jongens en twee meisjes voor. De verhalen waren gebaseerd op bestaande Nederlandse fictiekinderboeken, en op materialen die zijn gebruikt door Cameron et al. (2006) en Aronson et al. (2016). De verhalen werden vertaald en bewerkt door de onderzoeker. Een samenvatting van de verhalen is als Bijlage 1 toegevoegd. De complete verhalen kunnen worden opgevraagd bij de eerste onderzoeker. De verhalen voldeden aan de optimale contactcondities volgens de contacthypothese van Allport (1954), te weten: gelijke status, gezamenlijk doel, steun van autoriteit(en) en vriendschap.

Outgroup attitude: Om outgroup attitudes bij de deelnemers te meten werd gebruik

gemaakt van de Preschool Racial Attitude Measure - II (PRAM– II) Series A (Williams, Best, Boswell, Mattson, & Graves, 1975). De items gericht op het meten van positieve eigenschappen van vluchtelingenkinderen toonden een hoge betrouwbaarheid op tijdstip 1, α =.74 en op tijdstip 2, α =.82. De items gericht op het meten van negatieve eigenschappen van vluchtelingenkinderen toonden tevens hoge betrouwbaarheid op tijdstip 1, α =.67 en op tijdstip 2, α = 79. De kinderen kregen zeven positieve en zeven negatieve bijvoeglijke

(16)

16 naamwoorden voorgelegd. De positieve woorden waren: aardig, schoon, lief, goed, beleefd, vriendelijk en harde werkers. De negatieve woorden waren: stout, vies, onaardig, niet lief, onvriendelijk, onbeleefd en lui. De bijvoeglijke naamwoorden waren uit het Engels vertaald door de eerste en tweede onderzoeker. Een voorbeeldvraag is: “Klik op het plaatje dat

volgens jou laat zien hoeveel Nederlandse kinderen aardig zijn”. De kinderen moesten kiezen uit verschillende aantallen poppetjes die de mate vertegenwoordigden van het aantal kinderen op wie het bijvoeglijk naamwoord van toepassing was. De poppetjes werden gepresenteerd op een vierpuntsschaal. Onder de plaatjes stond geschreven: 1 = geen, 2 = enkele, 3 = meeste, 4 = alle. Zie Bijlage 2 voor een voorbeeldvraag. Op willekeurige volgorde beoordeelden deelnemers Nederlandse en vluchtelingenkinderen. Vervolgens werd de kinderen gevraagd te beoordelen hoe typisch zij de woorden vonden voor ofwel gevluchte ofwel Nederlandse kinderen. Deze methode is tevens gebruikt in het onderzoek van Cameron et al. (2006). Voorafgaand aan de vragenlijst werd de term vluchteling uiteengezet. Vervolgens kregen de deelnemers afbeeldingen te zien van een groep vluchtelingenkinderen en Nederlandse kinderen – de volgorde werd willekeurig bepaald. Na de afbeeldingen lazen de kinderen de volgende tekst: ‘Kun je nu nadenken over vluchtelingenkinderen? En kun je ook nadenken over Nederlandse kinderen?’. Deze introductietekst was belangrijk omdat het ervoor zorgde een tussen de groepen vergelijkende context te creëren voor de taak. De outgroup attitude werd vervolgens berekend door de negatieve score van de positieve score af te trekken. De minimum score was - 21 en de maximale score + 21, waarbij een hogere score duidde op een positievere attitude ten opzichte van de outgroup.

Handelingsverlegenheid: De meting van handelingsverlegenheid ( α =.78) werd

(17)

17 en Voci (2007) is deze methode geschikt gemaakt voor kinderen. Deelnemers werd gevraagd, “stel je voor dat je in een klas wordt gezet waar je het enige Nederlandse kind bent in een klas vol vluchtelingenkinderen. Hoe zou je je dan voelen?” Deelnemers gaven antwoord op drie vijf-punt semantische schalen met differentiële items – bijv. blij – verdrietig, 1 = blij en 5 = verdrietig. Deze scores werden opnieuw gecodeerd en hogere scores gaven een indicatie voor hogere handelingsverlegenheid. De betrouwbaarheid van handelingsverlegenheid was hoog op tijdstip 1, α =. 89 en op tijdstip 2, α =.92.

Injunctieve normen: Om injunctieve normen te meten werd de methode van Feddes

et al. (2009) gebruikt. Hierbij werden tekeningen van vluchtelingenkinderen gebruikt. Kinderen werd gevraagd zich in te beelden dat een gevlucht kind nieuw is in de klas.

Deelnemers gaven aan wat een ander Nederlands kind ervan zou denken als zij zouden spelen met het kind. De vragen waren aangepast aan de sekse van de deelnemers: meisjes

beantwoordden vragen over meisjes en jongens over jongens. Een voorbeeldvraag is: “Wat zouden andere Nederlandse kinderen ervan vinden als jij en Nizar samen zouden spelen?”. Antwoorden werden gegeven op twee vijf-punten semantische differentiaalschalen, van één (totaal niet goed) tot vijf (heel goed). Injunctieve normen werden gemeten met behulp van één item, hiervan is daarom geen betrouwbaarheidsanalyse uitgevoerd.

Descriptieve normen: De descriptieve normen werden gemeten aan de hand van drie

items waarop deelnemers konden antwoorden op 7-puntsschalen. Een voorbeelditem is: “hoe aardig denk jij dat jouw Nederlandse vriendjes en vriendinnetjes zijn tegen

vluchtelingenkinderen?” (1 = helemaal niet aardig; 7 = heel erg aardig). Een hogere score gaf indicatie voor positievere normen van de eigen groep ten opzichte van de andere groep. Deze methode werd onder andere gebruikt in het onderzoek van Turner et al. (2008). De

(18)

18 betrouwbaarheid van descriptieve normen was goed op tijdstip 1, α =.76 en op tijdstip 2, α =.83.

Procedure en ontwerp

Voorafgaand aan de start van dataverzameling werd toestemming gevraagd aan en verkregen van de Commissie Ethiek van de Universiteit van Amsterdam (UvA), zie Bijlage 3. Bovendien werd via een passieve consent procedure toestemming gevraagd aan scholen en ouders voor deelname van de kinderen aan het onderzoek, zie Bijlage 4. Data werd verzameld over een periode van acht weken. Alle deelnemers vulden tijdens schooltijd digitaal een vragenlijst in. Er waren twee versies van de vragenlijst, gebaseerd op sekse. De kinderen ontvingen identieke vragenlijsten met vragen die betrekking hadden op hun eigen groep en de andere groep. Kinderen deden er ongeveer 20 minuten over om de vragenlijsten in te vullen. Deelnemers uit de experimentele conditie kregen verhalen voorgelezen, die waren gebaseerd op de extended contact hypothese. Na afloop vond er een groepsgesprek plaats, geleid door de onderzoeker. Leidraad voor een van de gesprekken is als Bijlage 5 toegevoegd. Een week voor de interventiesessies vulden deelnemers de digitale vragenlijst in. De interventiesessies vonden éénmaal per week, in drie opeenvolgende weken, plaats. Op basis van de duur van de interventie in het onderzoek van Cameron et al. (2006) en beschikbaarheid van de scholen is gekozen voor een periode van drie opeenvolgende weken. Eén week na de laatste sessie vulden de deelnemers de tweede keer de vragenlijst in. Kinderen in de controleconditie werden niet voorgelezen en vulden met een gelijke tussenpoos van vier weken de vragenlijst digitaal in.

(19)

19

Resultaten

Van de 112 deelnemers vulden 96 deelnemers de vragenlijsten op beide tijdstippen in. 13 deelnemers vulden de vragenlijst alleen op tijdstip 1 in en 3 deelnemers vulden de

vragenlijst alleen op tijdstip 2 in. In Tabel 1 wordt een overzicht geboden per tijdstip en conditie van het aantal deelnemers, sekse, leeftijd en school. De gemiddelde leeftijd van alle deelnemers was 10.08 jaar (SD =.76).

Eerst werd een analyse uitgevoerd om te controleren voor een eventueel selectie-effect. Vervolgens werd gekeken naar de gemiddelden van en correlaties tussen de variabelen. Tenslotte werd onderzocht of de extended contact interventie causaal positieve opvattingen van de outgroup voorspelde, en of descriptieve en injunctieve normen en

handelingsverlegenheid dienden als mediator.

Controle voor uitval. Om te controleren voor uitval werden de scores op alle

modelvariabelen op tijdstip 1 (T1) van deelnemers die deelnamen op beide tijdstippen (beide) vergeleken met deelnemers die alleen deelnamen op tijdstip 1 (één). Er werd een multivariate analyse van variantie uitgevoerd (MANOVA), met een 2 (deelname op tijdstip 1 vs.

deelname op beide tijdstippen) x 2 (controle vs. experimentele conditie) tussen-deelnemers ontwerp. Er werden geen significante effecten gevonden voor de deelname factor (alle F’s <3.00, n.s.) of voor de interactie (alle F’s < 1.8, n.s.). Op basis hiervan is geconcludeerd dat er geen reden is om aan te nemen dat deelnemers die uitvielen anders scoorden op de variabelen dan deelnemers die op beide tijdstippen deelnamen. Er werd geen selectie-effect gevonden.

(20)

20 Tabel 1.

Overzicht van kenmerken van de deelnemers per tijdstip en conditie.

Gemiddelden en correlaties. Voor iedere conditie werden de gemiddelde scores en de bijbehorende standaardafwijkingen op de vier variabelen op beide tijdstippen berekend, zie Tabel 2. Deelnemers uit de controleconditie vertoonden op tijdstip positievere attitudes ten opzichte van de outgroup (M = 5.04, SD = 5.85) dan deelnemers uit de experimentele conditie (M = 4.31, SD = 4.26), met een verschilscore van.73. Totaalscores voor outgroup attitudes varieerden van -21 tot +21. Zoals te zien is in Tabel 2 vertoonden deelnemers uit beide condities op beide tijdstippen gemiddelde scores aan de positieve kant van de schaal. De gemiddelden zijn op beide tijdstippen redelijk vergelijkbaar. In de experimentele conditie

Tijdstip 1 Tijdstip 2 Controle conditie Experimentele conditie Controle conditie Experimentele conditie Totaal aantal deelnemers 64 45 61 38 Meisjes 36 23 35 20 Jongens 28 22 26 18 Gemiddelde leeftijd 10.06 (SD =.75) 9.78 (SD =.80) 9.98 (SD = 1.41) 9.87 (SD =.91) School 1 0 33 0 33 School 2 52 0 54 0 School 3 13 12 13 12

(21)

21 lag het gemiddelde van outgroup attitudes hoger op tijdstip 2 dan op tijdstip 1. In de

controleconditie lag het gemiddelde van outgroup attitudes op tijdstip 2 lager dan op tijdstip 1. In de experimentele conditie lag het gemiddelde van handelingsverlegenheid lager op tijdstip 2 dan op tijdstip 1 in de experimentele conditie. In de controleconditie was dit andersom. Gemiddelde van descriptieve normen in de experimentele conditie was hoger op tijdstip 2 dan op tijdstip 1. In de controleconditie lag het gemiddelde op tijdstip 1 hoger dan op tijdstip 2. In beide condities scoorden deelnemers op tijdstip 2 een lager gemiddelde dan op tijdstip 1 op de vragenlijst waarmee injunctieve normen werden gemeten.

Outgroup attitude. Om hypothese 1 te testen werd een 2 (Tijdstip 1 vs. Tijdstip 2) x 2 (Controle vs. experimentele conditie) ANOVA met herhaalde metingen uitgevoerd op de tweede factor voor alle variabelen. Hierbij werden de variabelen sekse, leeftijd en school meegenomen als covariaat. Hieruit bleek dat de covariaat sekse significant gerelateerd was aan de outgroup attitudes, F (1,103) = 4.81, p <.05, η² = 0.04, waarbij meisjes positievere attitudes (M = 5.46, SD = 4.08) dan jongens (M = 3.29, SD = 5.98) vertoonden. Nadat gecontroleerd werd voor sekse, werd er echter alsnog geen significant verband tussen de interventie en de outgroup attitudes gevonden. Sekse was tevens significant gerelateerd aan handelingsverlegenheid, F(1,107) = 4.12, p <.05, η² = 0.04, meisjes vertoonden minder handelingsverlegenheid (M = 2.39, SD = 1.04) dan jongens (M = 2.82, SD = 1.15).

Om hypothese 1 te testen werd een 2 (Tijdstip 1 vs. Tijdstip 2) x 2 (Controle vs. experimentele conditie) ANOVA met herhaalde metingen uitgevoerd op de tweede factor voor alle variabelen. Er bleek geen significant effect van de interventie op de outgroup attitudes te zijn, F (1,91) =.27, p =.60, deelnemers in de controle en experimentele conditie

(22)

22 vertoonden vergelijkbare attitudes. Het interactie-effect tussen tijd en conditie bleek ook niet significant voor outgroup attitude, F < 2.

Tabel 2

Gemiddelden (en standaard deviaties) voor Controle en Experimentele conditie op de variabelen op tijdstip 1 en tijdstip 2 en test statistieken F (en effect grootten, η²) voor Analyses van Variantie op alle variabelen over tijd.

Tijdstip 1 Tijdstip 2 Tijd Conditie

Con. conditie Exp. conditie Con. conditie Exp. conditie F waarde (η²) F waarde (η²) Handelings- verlegenheid 2.54 (1.05) 2.57 (1.16) 2.75 (1.06) 2.41 (1.13) .07 (.001) .54 (.006) Injunctieve normen 3.20 (1.05) 3.75 (1.32) 3.16 (1.01) 3.57 (1.17) .59 (.008) 4.42 (.059) Descriptieve normen 3.43 (.97) 3.46 (.97) 3.32 (.99) 3.67 (.89) .33 (.003) 1.07 (.011) Outgroup attitude 5.04 (5.85) 4.31 (4.19) 4.70 (6.72) 5.19 (4.20) .27 (.003) .01 (.000) Noot. Er werden geen significanten F waarden gevonden voor tijd of conditie

Cross-sectionele intercorrelaties. Cross-sectionele intercorrelaties over groepen zijn gepresenteerd in Tabel 3 (tijdstip 2 is cursief weergegeven; de experimentele groep is boven de diagonaal weergegeven). In beide condities hangen zowel injunctieve als descriptieve normen positief samenhangen met attitudes ten opzichte van de outgroup en negatief met handelingsverlegenheid. In de experimentele conditie bestaat op beide tijdstippen vooral een

(23)

23 sterke samenhang tussen descriptieve normen en handelingsverlegenheid. Hierbij lijkt het erop dat hoe positiever de norm, hoe lager de handelingsverlegenheid is. Tussen injunctieve en descriptieve normen werd in de controleconditie zowel op tijdstip 1 als 2 een sterke

correlatie gevonden, bij de experimentele conditie bestond dit verband wel op tijdstip 1, maar was er een zwakke correlatie op tijdstip 2.

Tabel 3

Intercorrelaties voor de Controle (onder de diagonaal) en Experimentele (boven de diagonaal) conditie tussen de variabelen op tijdstip 1 en tijdstip 2 (tijdstip 2 is cursief weergegeven) Handelings- verlegenheid Injunctieve normen Descriptieve normen Attitude t.o.v. outgroup Handelings-verlegenheid - -.19 / -.45** -.44** / -.56** -.25 / -.34 ** Injunctieve normen -.47** / -.50** - .74** / .30 .17 / .15 Descriptieve normen -.62** / -.69** .58** / .70** - .27 / 57** Attitude t.o.v. outgroup -.39** / -.54** .37 ** / .56** .59** / .53** -

** Correlatie is significant op 0.01 niveau (2-zijdig)

In Tabel 4 worden de correlaties over tijd getoond voor beide groepen. Bij beide condities bestond een significant negatief verband tussen zowel injunctieve als descriptieve

(24)

24 normen op tijdstip 2 en handelingsverlegenheid op tijdstip 1. Descriptieve en injunctieve normen op tijdstip 1 hadden een significant negatief verband met handelingsverlegenheid op tijdstip 2 binnen de controleconditie.

Tabel 4

Intercorrelaties tussen tijdstip 1 (T1) en tijdstip 2 voor Controle en Experimentele (cursief weergegeven) conditie Handelings-verlegenheid T2 Injunctieve normen T2 Descriptieve normen T2 Outgroup attitudes T2 Handelingsverlegenheid T1 .63** /.77** -.44** / -.49** .57** / -.52** .40** / -.19 Injunctieve normen T1 -.60** / -.30 .50** /.34 .59** /.67** .51** /.42** Descriptieve normen T1 -.65** / -.30 .49** /.43* .63** /.70** .48** /.51** Outgroup attitudes T1 -.43** / -.13 .41** /.01 .47** / .13 .71** /.23 ** Correlatie is significant op 0.01 niveau (2-zijdig)

Mediatie analyses

Om de tweede en derde hypotheses te testen is de Bootstrapping methode (Preacher & Hayes, 2004) gebruikt. Deze mediatiebenadering test het indirecte effect tussen de

onafhankelijke en afhankelijke variabele aan de hand van een bootstrapping procedure (n = 5000). Met bootstrapping wordt een dataset gecreëerd door steekproeven te trekken, met teruglegging, uit de originele steekproef (Wood, 2005). De Bootstrapping methode heeft een aantal voordelen ten opzichte van de meer traditionele Sobel test. Bootstrapping heeft namelijk een grotere statistische power en hierbij geldt de assumptie van normaliteit in de steekproefverdeling van het indirecte effect niet (Preacher & Hayes, 2008). Belangrijk voor deze studie is bovendien dat de Bootstrapping methode, in tegenstelling tot de methode van

(25)

25 Baron en Kenny (1986) geen significante relatie vereist tussen de onafhankelijke en

afhankelijke variabele om de mediatie te kunnen testen (Hayes, 2012).

Voor de drie variabelen, handelingsverlegenheid, injunctieve en descriptieve, werden drie aparte Bootstrapping-analyses uitgevoerd. Uit de analyse van de relatie tussen de

interventie (onafhankelijke variabele), handelingsverlegenheid (mediator) en outgroup attitudes (afhankelijke variabele) bleek dat het indirecte effect statisch significant was: de interventie bleek een significante voorspeller van handelingsverlegenheid, β = -.38, p <.05 en handelingsverlegenheid een significante voorspeller van outgroup attitudes, β = -1.57, p <.05. Deelnemers in de experimentele conditie vertoonden dus positievere attitudes via een afname in handelingsverlegenheid. Aangezien er geen statistisch significant direct effect was van de extended contactinterventie op attitudes ten opzichte van de outgroup, is er sprake van een indirect effect (LLCI = -.1289; ULCI = -.0484).

Uit de analyse van de relatie tussen de interventie (onafhankelijke variabele), descriptieve normen (mediator) en outgroup attitudes (afhankelijke variabele) bleek dat descriptieve normen een significante voorspeller zijn van outgroup attitudes, β = 1.37, p <.05. Dit verband hield in dat positieve descriptieve normen samenhangen met positieve outgroup attitudes. Er werd echter geen verband gevonden tussen de interventie en descriptieve normen. Er is hierbij dus sprake van een gedeeltelijke mediatie. Voor injunctieve normen werd geen significant indirect effect gevonden.

Exploratief is gekeken naar een model waarin descriptieve normen zijn opgenomen als onafhankelijke variabele, attitudes als afhankelijke variabele en handelingsverlegenheid als mediator. Uit deze analyse bleek dat descriptieve normen een significante voorspeller is van handelingsverlegenheid, β = -.34, p <.05. Handelingsverlegenheid was een significante

(26)

26 voorspeller van attitudes, β = -1.34, p <.05. Er was in dit model echter geen direct effect van descriptieve normen op attitudes. Er bleek sprake van een indirect effect van descriptieve normen op attitudes via handelingsverlegenheid, (LLCI = -.0511; ULCI = 1.2490).

(27)

27 Figuur 1, 2, 3 en 4

Mediatiemodellen van handelingsverlegenheid, injunctieve en descriptieve normen. De weergegeven regressie coëfficiënt tussen conditie en evaluatie is de regressie coëfficiënt die wordt gevonden als de mediator wordt opgenomen in het model. De cijfers reflecteren de ongestandaardiseerde regressiecoëfficiënt. *p <.05, (n.s) = niet significant.

Discussie

Uitkomsten hypothesen

Het doel van deze studie was om (1) de werkzaamheid van een extended contactinterventie op de attitudes van Nederlandse kinderen ten opzichte van

vluchtelingenkinderen te onderzoeken, (2) na te gaan of het verband tussen de extended contact interventie en attitudes van Nederlandse kinderen ten opzichte van

vluchtelingenkinderen werd gemedieerd door handelingsverlegenheid, (3a) injunctieve normen en (3b) descriptieve normen.

In tegenstelling tot de eerste hypothese werd geen effect gevonden van de extended contactinterventie op de attitudes van Nederlandse kinderen ten opzichte van

vluchtelingenkinderen. De outgroup attitudes van deelnemers uit de experimentele conditie op tijdstip 1 en tijdstip 2 verschilden niet significant van elkaar. Deze studie verleende dus geen ondersteuning voor de eerste hypothese. Uit de gemiddelden bleek overigens dat de

(28)

28 attitudes van Nederlandse basisschoolleerlingen ten opzichte van vluchtelingenkinderen redelijk positief zijn. De scores lagen niet aan de negatieve kant op de schaal. Dit lijkt erop te wijzen dat er geen sprake is van sterk negatieve vooroordelen ten opzichte van

vluchtelingenkinderen.

Uit de mediatie-analyse van handelingsverlegenheid bleek dat er sprake was van een indirect effect van handelingsverlegenheid op outgroup attitudes: handelingsverlegenheid werd minder na de extended contactinterventie. Lagere handelingsverlegenheid leidde vervolgens tot positievere attitudes ten opzichte van vluchtelingenkinderen. Een extended contact heeft geen effect op attitudes maar heeft wel een indirect effect op

handelingsverlegenheid. Een interventie leidt tot minder handelingsverlegenheid en dat kan tot positievere attitudes leiden. Er bleek een gedeeltelijke mediatie te zijn tussen descriptieve normen en outgroup attitudes. Er bleek geen sprake van een mediatie-effect van injunctieve normen. Uit correlaties bleek dat er een verband bestaat tussen sociale normen: hoe positiever de normen, hoe lager de handelingsverlegenheid. Uit exploratieve analyses bleek dat

handelingsverlegenheid een indirect effect heeft op de descriptieve normen. Dit leidt zo tot positievere attitudes.

Het verwachte effect van de extended contactinterventie op de attitudes van

Nederlandse kinderen ten opzichte van vluchtelingenkinderen bleef uit. Dit sluit niet aan op bevindingen uit eerder onderzoek waarbij extended contact succesvol werd gemanipuleerd om de attitudes ten opzichte van vluchtelingenkinderen te bevorderen (Cameron et al. 2006; Cameron & Rutland, 2007). Een mogelijke verklaring voor dit onverwachte resultaat zou kunnen worden gevonden in het verschil in duur van de manipulatie. In het onderzoek van Cameron et al. (2006) werden deelnemers gedurende zes opeenvolgende weken voorgelezen,

(29)

29 het dubbele aantal weken van in het huidige onderzoek. Het is zeer waarschijnlijk dat

langdurigere blootstelling aan extended contact, een groter effect heeft op outgroup attitudes dan een interventie van kortere duur. Voor vervolgonderzoek zou het interessant zijn om een extended contactinterventie van langere duur te vergelijken met een extended

contactinterventie van kortere duur.

Een andere mogelijke verklaring voor het uitblijven van de extended

contactinterventie op de attitudes kan worden gevonden in de aanvankelijke attitudes van Nederlandse kinderen ten opzichte van vluchtelingenkinderen. Zoals beschreven, lagen bij aanvang de attitudes al aan de positieve kant van de schaal. Extended contactinterventies zijn oorspronkelijk bedoeld als interventies ter vermindering van vooroordelen (Wright et al., 1997). De positieve attitudes van Nederlandse kinderen wijzen er mogelijk op dat er geen sprake is van sterke vooroordelen, wat mogelijk verklaart waarom er geen effect van de interventie op attitudes werd gevonden. Mogelijk zou een effect wel gevonden worden wanneer er sprake zou zijn van sterke negatieve attitudes c.q. vooroordelen. Interessant zou zijn om de effecten van een extended contactinterventie op attitudes te vergelijken bij

deelnemers met sterk negatieve attitudes en neutrale of positieve attitudes. Bijvoorbeeld door op een school in een omgeving die bekend staat om verhoogde discriminatie/vooroordelen onderzoek te doen, en deze te vergelijken met onderzoek op een school in een tolerantere omgeving.

De bevinding dat handelingsverlegenheid een indirect effect heeft op de invloed van een extended contactinterventie op attitudes ten opzichte van de outgroup sluit aan bij eerdere bevindingen in de literatuur. Wright et al. (1997) stelden in de extended contacthypothese al dat handelingsverlegenheid een belangrijke rol zou spelen bij extended contact. Deze studie

(30)

30 biedt ondersteuning voor de veronderstelling dat afname van handelingsverlegenheid een belangrijk mediërend proces is waardoor contact een effect kan hebben (Harwood, Hewstone, Paolini & Voci, 2005; Hewstone, Cairns, Voci, Hamberger & Niens, 2006; Voci &

Hewstone, 2003). Hoge handelingsverlegenheid zou negatieve implicaties hebben voor contact met de outgroup. Uit eerder onderzoek bleek dat handelingsverlegenheid waarschijnlijk ontstaat als gevolg van negatieve verwachtingen voor afwijzing of

discriminatie tijdens interacties met leden van de outgroup. Handelingsverlegenheid is dus waarschijnlijk een consequentie van groepsnormen (De Tezanos-Pinto et al., 2010). Het sterke verband tussen normen en handelingsverlegenheid biedt hiervoor ondersteuning. Of sociale normen een direct effect hebben op handelingsverlegenheid dient nader onderzocht te worden.

Theoretische contributies en suggesties voor vervolgonderzoek

De bevindingen in dit onderzoek dragen op verschillende manier bij aan de bestaande wetenschappelijke literatuur over (extended) contact tussen groepen en opvattingen van kinderen over de outgroup. Ten eerste, is in dit onderzoek voor het eerst de combinatie van de mediatoren handelingsverlegenheid en sociale normen met betrekking tot een extended contact interventie onderzocht. De bevindingen in het onderzoek sluiten niet aan op eerdere bevindingen waarin werd aangetoond dat extended contact direct leidt tot positievere attitudes (Liebkind & McAlister, 1999; Cameron et al., 2006), maar tonen wel aan dat

handelingsverlegenheid een indirect effect heeft. Derhalve toont de huidige studie aan dat en extended contactinterventie een succesvol middel kan zijn om via handelingsverlegenheid positievere attitudes te creëren bij jonge kinderen.

(31)

31 Ten tweede draagt het onderzoek bij aan de kennis over effecten van extended contact door aan te tonen dat extended contact effect heeft op handelingsverlegenheid. Tot op heden werden de effecten van deze mediator slechts bij direct contact aangetoond (Harwood, Hewstone, Paolini & Voci, 2005; Hewstone, Cairns, Voci, Hamberger & Niens, 2006; Voci & Hewstone, 2003). Bevindingen in de huidige studie wijzen erop dat deze effecten ook opgaan voor extended contact.

Ten derde, wijst de huidige studie erop dat positieve normen van essentieel belang zijn voor de werking van extended contact, aangezien er verband werd gevonden tussen sociale normen en handelingsverlegenheid. Dit verband werd bevestigd in exploratieve analyses. Dit is een belangrijk resultaat voor de ontwikkeling van onderwijsinterventies. Het benadrukt het belang van het creëren van een positief schoolklimaat met positieve sociale normen, waarin vluchtelingenkinderen kunnen worden geaccepteerd en opgenomen.

Uit de resultaten lijkt naar voren te komen dat handelingsverlegenheid wel degelijk een belangrijke rol speelt bij de werking van een extended contactinterventie. De resultaten duiden erop dat een extended contact interventie leidde tot minder handelingsverlegenheid. Deze interventie is dus mogelijk een interessant middel om kinderen voor te bereiden op de komst van vluchtelingenkinderen. De rol van handelingsverlegenheid bij (in)direct contact werd eerder opgemerkt in onderzoek van o. a. Paolini et al. (2004) en Turner et al. (2008). Het zou interessant zijn om de huidige studie uit te voeren op scholen waar wel en geen direct contact zal zijn met vluchtelingenkinderen. Door de resultaten van beide scholen met elkaar te vergelijken kan inzicht worden verkregen in het effect van handelingsverlegenheid door extended contact op direct contact.

(32)

32 Om de precieze werking van het horen over een vriendschap tussen leden van de in – en outgroup te ontdekken, zou het interessant zijn om in vervolgonderzoek verschillende vriendschapsverhalen met elkaar te vergelijken. Bijvoorbeeld door een vriendschapsverhaal tussen Nederlandse en vluchtelingenkinderen aan een groep voor te lezen, en verhalen over vriendschap tussen enkel Nederlandse kinderen aan de andere groep voor te lezen. Wanneer dan zou blijken dat de verhalen over intergroepsvriendschap leidden tot positievere attitudes, zou met meer zekerheid gesteld kunnen worden dat het specifiek door de

intergroepsvriendschap komt.

Beperkingen

Het huidig onderzoek vond plaats op verschillende scholen in landelijke omgeving. Door de gelijkenis qua scholen waren de resultaten van de verschillende scholen goed met elkaar te vergelijken. Echter is hierdoor geen inzicht verkregen in de werking van extended contact op scholen in een stedelijke omgeving. Het is mogelijk dat kinderen in een stedelijke omgeving door de diversiteit van de stedelijke bevolking meer direct contact hebben met diverse etniciteit. Mogelijk heeft dit een effect op de werking van extended contact. In dit onderzoek is hier geen inzicht in verkregen. Naar dit effect zou gekeken kunnen worden door hetzelfde onderzoek ook in stedelijke omgeving uit te voeren, en de resultaten met elkaar te vergelijken.

Een andere beperking is dat er een mogelijkheid is dat deelnemers sociaal wenselijke antwoorden hebben ingevuld, gezien de gevoeligheid van het onderwerp. Openlijk uitlaten van negatieve opvattingen ten opzichte van minderheden kan negatief worden beoordeeld. Het kan dat deelnemers uit angst daarvoor sociaal wenselijk hebben geantwoord. Mogelijk werd dit effect vergroot doordat deelnemers de vragenlijsten in aanwezigheid van andere

(33)

33 leerlingen en hun docent invulden. Geprobeerd is de kans op sociaal wenselijkheid zo veel mogelijk te minimaliseren door anonimiteit van de deelnemer te benadrukken. Door in vervolgonderzoek de interventie in kleine groepen en zonder aanwezigheid van de docent uit te voeren zou de kans op sociaal wenselijkheid mogelijk verkleind kunnen worden.

Aangezien in dit onderzoek slechts één vorm van extended contact werd onderzocht, blijft het mogelijk dat er toch een direct effect van extended contact op attitudes van

Nederlandse kinderen ten opzichte van vluchtelingenkinderen bestaat. Dit effect zou mogelijk gevonden kunnen worden als de interventie anders zou worden uitgevoerd. Men kan daarbij denken aan een interventie waarbij kinderen de opdracht krijgen zich in te beelden hoe het is om een vluchtelingenkind te zijn, door gebruik van rollenspel. Een andere tegenwerping zou zijn dat de extended contactinterventie wel degelijk effect heeft op attitudes, maar alleen bij personen die veel lager scoren op attitudes dan de deelnemers uit de huidige studie.

Praktische implicaties

De resultaten hebben belangrijke implicaties voor scholen en leerkrachten ter

voorbereiding op contact tussen Nederlandse kinderen en vluchtelingenkinderen. Momenteel is er nog weinig direct contact tussen Nederlandse en vluchtelingenkinderen. Waarschijnlijk zal er wel direct contact zijn in de nabije toekomst, vanwege de komst van

vluchtelingenkinderen. Als deze kinderen op school komen is het van belang de beste condities te creëren. Uit deze studie is gebleken dat het hierbij van groot belang is dat er positieve sociale normen ten opzichte van contact dienen te zijn. Deze normen zullen leiden tot een lagere handelingsverlegenheid, wat zal leiden tot positievere attitudes ten opzichte van vluchtelingenkinderen. Verschillende onderzoeken wijzen bovendien uit dat extended contact een positieve uitwerking heeft op direct contact (Turner & Cameron, 2016). Deze studie heeft

(34)

34 een mogelijke verklaring voor dit effect gevonden in handelingsverlegenheid, en in het

verband tussen handelingsverlegenheid en sociale normen. Het onderzoek biedt het eerste exploratieve inzicht in de rol van handelingsverlegenheid bij een extended contactinterventie in Nederland en interessante mogelijkheden voor vervolgonderzoek.

Conclusie

Voorlopig kan de conclusie zijn dat een op extended contacthypothese gebaseerde interventie succesvol geïntroduceerd kan worden in een educatieve omgeving en als een effectief middel om handelingsverlegenheid te verminderen. Een extended contactinterventie kan leerlingen in het Nederlands onderwijs voorbereiden op de komst van

vluchtelingenkinderen, en ervoor zorgen dat kinderen zich minder verlegen zullen voelen bij direct contact met vluchtelingenkinderen. Docenten en overige medewerkers in het

basisonderwijs zouden nadruk moeten leggen op het creëren van een positief schoolklimaat om het contact tussen Nederlandse kinderen en vluchtelingenkinderen te bevorderen.

Referenties

Aboud, F., Mendelson, M., & Purdy, K. (2003). Cross-race peer relations and friendship quality. International Journal of Behavioral Development, 27, 165-173.

Aboud, F. E., & Sankar, J. (2007). Friendship and identity in a language-integrated school. International Journal of Behavioral Development, 31, 445–453.

Allochtonen in Nederland 2004: Onderwijs en schoolkleur (2004). Centraal Bureau voor Statistiek. Opgehaald op 2 maart 2016, van

http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/5A940BEB F013-4F32-AA8B-5922D9C4F7F5/0/2004b52p035art.pdf

(35)

35 Allport, G. W. (1954). The nature of prejudice. Reading, MA: Addison-Wesley.

Aronson, K., Stefanile, C., Matera, C., Nerini, A., Grisolaghi, J., Romani, G., Massai, F., Antonelli, P., Ferraresi, L. & Brown, R. (2015). Telling tales in school: extended contact interventions in the classroom. Journal of Applied Social Psychology, 46, 229 – 241.

Baron, R. M., & Kenny, D. A. (1986). The moderator–mediator variable distinction in social psychological research: Conceptual, strategic, and statistical considerations. Journal of Personality and Social Psychology, 51, 1173-1182.

Cameron, L., & Rutland, A. (2006). Extended Contact through Story Reading in School: Reducing Children's Prejudice toward the Disabled. Journal of Social Issues, 62(3), 469-488.

Cameron, L., Rutland, A., & Brown, R. (2007). Promoting children's positive intergroup attitudes towards stigmatized groups: Extended contact and multiple classification skills training. International Journal of Behavioral Development, 31, 454-466. Cameron, L., Rutland, A., Brown, R., & Douch, R. (2006). Changing children’s intergroup

attitudes towards refugees: Testing different models of extended contact. Child Development, 77, 1208– 1219.

Cameron, L., Rutland, A., Hossain, R., & Petley, R. (2011). When and why does extended contact work? The role of high quality direct contact and group norms in the development of positive ethnic intergroup attitudes amongst children. Group Processes and Intergroup Relations, 14, 193–206.

Cialdini, R. B., Kallgren, C. A., & Reno, R. R. (1991). A Focus Theory of Normative Conduct: A Theoretical Refinement and Re-evaluation of the Role of Norms in Human Behavior. Advances in Experimental Social Psychology, 201-234.

(36)

36 Davies, K., Tropp, L. R., Aron, A., Pettigrew, T. F., & Wright, S. C. (2011). Cross-group

friendships and intergroup attitudes: A meta-analytic review. Personality and Social Psychology Review, 15, 332–351.

Feddes, A. R., Noack, P., & Rutland, A. (2009). Direct and extended friendship effects on minority and majority children’s interethnic attitudes: A longitudinal study. Child development, 80, 377-390.

Field, A. (2009). Discovering statistics using SPSS. Sage publications.

Gomez, A., & Huici, C. (2008). Vicarious intergroup contact and the role of authorities in prejudice reduction. The Spanish Journal of Psychology, 11, 103–114.

Gomez, A., Tropp, L. R., & Fernandez, S. (2011). When extended contact opens the door to future contact: Testing the effects of extended contact on attitudes and intergroup expectancies in majority and minority groups. Group Processes & Intergroup Relations,14, 161-173.

Harwood, J., Hewstone, M., Paolini, S., & Voci, A. (2005). Grandparent-grandchild contact and attitudes toward older adults: Moderator and mediator effects. Personality and Social Psychology Bulletin, 31, 393-406.

Hayes, A. F. (2012). PROCESS: A versatile computational tool for observed variable mediation, moderation, and conditional process modeling.

Hayes, A.F. (2013). Introduction to mediation, moderation, and conditional process analysis: A regression-based approach. New York: Guilford Press.

Hewstone, M., Cairns, E., Voci, A., Hamberger, J., & Niens, U. (2006). Intergroup Contact, Forgiveness, and Experience of "The Troubles" in Northern Ireland. Journal of Social Issues, 62, 99-120.

(37)

37 Russian-Speaking Immigrant Adolescents in Finland. Journal of Cross-Cultural Psychology, 30, 527-539.

Nesdale, D., & Brown, K. (2004). Children’s attitudes towards an atypical member of an ethnic in-group. International Journal of Behavioral Development, 28, 328-335. Nesdale, D., Maass, A., Durkin, K., & Griffiths, J. (2005). Group norms, threat, and

children's racial prejudice. Child development, 76, 652-663.

Paolini, S., Hewstone, M., Cairns, E., & Voci, A. (2004). Effect of direct and indirect cross group friendships on judgments of Catholics and Protestants in Northern Ireland: The mediating role of an anxiety-reduction mechanism. Personality and Social

Psychology Bulletin, 30, 770 – 786.

Pettigrew, T. F., Christ, O., Wagner, U., & Stellmacher, J. (2007). Direct and indirect intergroup contact effects on prejudice: A normative interpretation. International Journal of Intercultural Relations, 31, 411-425.

Pettigrew, T. F., Christ, O., Wagner, U., & Stellmacher, J. (2007). Direct and indirect intergroup contact effects on prejudice: A normative interpretation. International Journal of Intercultural Relations, 31, 411-425.

Pettigrew, T. F., & Tropp, L. R. (2006). A meta-analytic test of intergroup contact theory. Journal of personality and social psychology, 90, 751.

Plant, E. A., & Devine, P. G. (2003). The antecedents and implications of interracial anxiety. Personality and Social Psychology Bulletin, 29, 790-801.

Preacher, K. J., & Hayes, A. F. (2004). SPSS and SAS procedures for estimating indirect effects in simple mediation models. Behavior Research Methods, Instruments, & Computers,36, 717-731.

(38)

38 Preacher, K. J., & Hayes, A. F. (2008). Asymptotic and resampling strategies for assessing

and comparing indirect effects in multiple mediator models. Behavior Research Methods,40, 879-891.

Stephan, W. G., & Stephan, C. W. (1985). Intergroup anxiety. Journal of Social Issues, 41, 157–175.

Tezanos-Pinto, P., Bratt, C., & Brown, R. (2010). What will the others think? In-group norms as a mediator of the effects of intergroup contact. British Journal of Social

Psychology, 49, 507-523.

Tropp, L. R., & O’Brien, T. C., & Migacheva, K. (2014). How peer norms of inclusion and exclusion predict children’s interest in cross-group friendship. Journal of Social Issues, 70, 151–166.

Turner, R. N., Hewstone, M., & Voci, A. (2007). Reducing explicit and implicit outgroup prejudice via direct and extended contact: The mediating role of self-disclosure and intergroup anxiety. Journal of Personality and Social Psychology, 93, 369-388. Turner, R. N., Hewstone, M., Voci, A., & Vonofakou, C. (2008). A test of the extended intergroup contact hypothesis: the mediating role of intergroup anxiety, perceived ingroup and outgroup norms, and inclusion of the outgroup in the self. Journal of Personality and Social Psychology, 95, 843.

Turner, R. N., Hewstone, M., Voci, A., Paolini, S., & Christ, O. (2007). Reducing prejudice via direct and extended cross-group friendship. European Review of Social

(39)

39 Turner, R. N., Tam, T., Hewstone, M., Kenworthy, J., & Cairns, E. (2013). Contact between

Catholic and Protestant schoolchildren in Northern Ireland. Journal of Applied Social Psychology, 43, 216-228.

Turner, R. N., & Cameron, L. (2016). Confidence in Contact: A New Perspective on

Promoting Cross‐Group Friendship Among Children and Adolescents. Social Issues and Policy Review, 10, 212-246.

Turner, R. N., & Feddes, A. (2011). How intergroup friendship works: A longitudinal study of friendship effects on outgroup attitudes. European Journal of Social Psychology, 41, 914–923.

Turner, R. N., Hewstone, M., & Voci, A. (2007b). Reducing explicit and implicit prejudice via direct and extended contact: The mediating role of self-disclosure and intergroup anxiety. Journal of Personality and Social Psychology, 93, 369–388.

United Nations International Childrens Emergency Fund (UNICEF) (2016).

Vluchtelingenkinderen: Wat doet UNICEF in Europa?. Opgehaald 12 februari 2016, · van http://www.unicef.nl/wat-doet-unicef/vluchtelingenkinderen/wat-doet-unicef in-Europa/gevluchte-kinderen-moeten-beter-worden-beschermd/

Vezzali, L., Giovannini, D., & Capozza, D. (2012a). Social antecedents of children’s implicit prejudice: Direct contact, extended contact, explicit and implicit teachers’ prejudice. European Journal of Developmental Psychology, 9, 569–581

Vluchtelingenwerk: cijfers (2016). Vluchtelingenwerk. Opgehaald 11 februari 2016, van http://www.vluchtelingenwerk.nl/feiten-cijfers/cijfers

Voci, A., & Hewstone, M. (2003). Intergroup Contact and Prejudice Toward Immigrants in Italy: The Mediational Role of Anxiety and the Moderational Role of Group Salience. Group Processes & Intergroup Relations, 6, 37-54.

(40)

40 Volkskrant. Hulporganisatie: 'Ruim eenderde van vluchtelingen is kind’. (2016, 29 mei)

Opgehaald van: http://www.volkskrant.nl/buitenland/hulporganisatie-ruim-eenderde-van-vluchtelingen-is-kind~a4309721/

West, K., & Turner, R. (2014). Using extended contact to improve physiological responses and behavior toward people with schizophrenia. Journal of Experimental Social Psychology, 50, 57-64.

Whitley, B., & Kite, M. (2009). The psychology of prejudice and discrimination. Cengage Learning.

Wilder, D., & Simon, A. F. (2001). Affect as a cause of intergroup bias. Blackwell handbook of social psychology: Intergroup processes, 153-172.

Williams, J. E., Best, D. L., Boswell, D. A., Mattson, L. A., & Graves, D. J. (1975). Preschool Racial Attitude Measure II. Educational and Psychological Measurement, 35, 3-18.

Wright, S. C., Aron, A., McLaughlin-Volpe, T., & Ropp, S. A. (1997). The extended contact effect: Knowledge of cross-group friendships and prejudice. Journal of Personality and Social psychology, 73, 73.

(41)

41

(42)

42 Bijlage 1: Samenvatting verhalen

Verhaal 1: de Talentenjacht (bestaand uit twee delen)

Amir (afkomstig uit Syrië) en Saar (afkomstig uit Nederland) doen met een dans mee met een talentjacht op televisie. De opzet van de talentenjacht wordt veranderd in een musical; een combinatie van zang en dans. Het (dans)duo vraagt daarom hun vrienden Wouter (afkomstig uit Nederland) en Dalmar (afkomstig uit Angola), die heel mooi kunnen zingen, om mee te doen. Samen met hun dansleraar Wouter studeren zij een geweldig optreden in. Als ze hun optreden opvoeren krijgt Wouter last van plankenkoorts. De vier worden gediskwalificeerd van de wedstrijd. De andere drie kinderen helpen Wouter over zijn plankenkoorts heen. Tijdens een bonte avond op een schoolkamp treden de vier opnieuw op en stelen de show.

Verhaal 2: de Schrijfwedstrijd

De klas van juf Roos doet mee aan een schrijfwedstrijd. In groepjes van vier schrijven de kinderen verhalen. De vrienden Emma (afkomstig uit Nederland), Sem (afkomstig uit Nederland), Sahara (afkomstig uit Angola) ( en Mohammed (afkomstig uit Somalië)

schrijven samen een verhaal over hoe het zou zijn om volwassen te zijn. Even later blijkt dat er een verhaal van alle verhalen moet worden gemaakt. Emma stelt voor om er een

groepsverhaal van te maken. Samen maken de vier er een kloppend verhaal van. Het wordt een superverhaal: de vier winnen de wedstrijd.

(43)

43 Bijlage 2: Vragenlijst

Hallo!

Zometeen ga je een vragenlijst invullen. Er bestaan geen goede of foute antwoorden. En al jouw antwoorden blijven geheim! In deze vragenlijst gaat het soms over vluchtelingenkinderen in Nederland. Vluchtelingenkinderen in Nederland zijn niet-Nederlandse kinderen die naar Nederland zijn gevlucht omdat het levensgevaarlijk is in hun land. Je zult merken dat sommige vragen op elkaar lijken, lees daarom de vragen goed door om te lezen waar het precies over gaat.

Klik door als je klaar bent om te beginnen!

Van de juf of meester heb je een deelnemersnummer gekregen. Vul hieronder je deelnemersnummer in.

Als je geen deelnemersnummer hebt gekregen, steek dan je hand op en vraag of de juf of meester je wilt helpen.

Deelnemersnummer:

Vul hier de eerste twee letters van je voornaam in en je geboortedatum.

Voorbeeld: Je heet Sanne en je bent geboren op 01/01/2005. Dan vul je het volgende in: SA01/01/2005

Eerste twee letters van je voornaam: Je geboortedatum:

Ben je een jongen of een meisje?  een jongen

 een meisje

(44)

44 Je krijgt nu wat afbeeldingen te zien.

Hier zie je een afbeelding van vluchtelingenkinderen.

(45)

45 Kun je nu nadenken over vluchtelingenkinderen? En kun je ook nadenken over Nederlandse

kinderen? Er worden nu vragen gesteld over vluchtelingenkinderen en over Nederlandse kinderen. Laten we het nu over Nederlandse kinderen hebben.

Je krijgt nu een aantal vragen over Nederlandse kinderen. Klik op het plaatje dat volgens jou klopt.

Lees elke vraag goed door. Let op: er staat in elke vraag een ander woord! Je kan nu eerst een keer oefenen met een voorbeeldvraag.

Klik nu op het plaatje dat volgens jou laat zien hoeveel kinderen van voetbal houden.

 Geen  Sommige  meeste  alle

(46)

46 Zo, nu kan je doorgaan naar de echte vragen.

Klik op het plaatje dat volgens jou laat zien hoeveel Nederlandse kinderen aardig zijn.

 Geen  Sommige  meeste  alle

(47)

47 Klik op het plaatje dat volgens jou laat zien hoeveel Nederlandse kinderen schoon zijn.

 Geen  Sommige  meeste  alle

Klik op het plaatje dat volgens jou laat zien hoeveel Nederlandse kinderen lief zijn.  Geen  Sommige  meeste  Alle

Klik op het plaatje dat volgens jou laat zien hoeveel Nederlandse kinderen goed zijn. 

Geen 

(48)

48 

meeste 

alle

Klik op het plaatje dat volgens jou laat zien hoeveel Nederlandse kinderen beleefd zijn.

 Geen  Sommige  meeste  Alle

Klik op het plaatje dat volgens jou laat zien hoeveel Nederlandse kinderen vriendelijk zijn.

 Geen  Sommige  meeste  alle

(49)

49 Klik op het plaatje dat volgens jou laat zien hoeveel Nederlandse kinderen harde werkers zijn.

 Geen  Sommige  meeste  alle

Klik op het plaatje dat volgens jou laat zien hoeveel Nederlandse kinderen stout zijn.  Geen  Sommige  meeste  alle

(50)

50 Klik op het plaatje dat volgens jou laat zien hoeveel Nederlandse kinderen vies zijn.

 Geen  Sommige  meeste  alle

Klik op het plaatje dat volgens jou laat zien hoeveel Nederlandse kinderen onaardig zijn.

 Geen  Sommige  meeste  alle

(51)

51 Klik op het plaatje dat volgens jou laat zien hoeveel Nederlandse kinderen niet lief zijn.

 Geen  Sommige  meeste  alle

Klik op het plaatje dat volgens jou laat zien hoeveel Nederlandse kinderen onvriendelijk zijn.

 Geen  Sommige  meeste  alle

(52)

52 Klik op het plaatje dat volgens jou laat zien hoeveel Nederlandse kinderen onbeleefd zijn.

 Geen  Sommige  meeste  alle

Klik op het plaatje dat volgens jou laat zien hoeveel Nederlandse kinderen lui zijn.

 Geen  Sommige  meeste  alle

Laten we het nu over vluchtelingenkinderen hebben.

Je krijgt nu een aantal vragen over vluchtelingenkinderen. Wijs het plaatje aan wat volgens jou klopt. Lees elke vraag goed door. Let op: er staat in elke vraag een ander woord.

(53)

53 Klik nu op het plaatje dat volgens jou laat zien hoeveel kinderen van voetbal houden.

 Geen  Sommige  meeste  alle

Zo, nu kan je doorgaan naar de echte vragen.

Klik op het plaatje dat volgens jou laat zien hoeveel vluchtelingenkinderen aardig zijn.

 Geen  Sommige  meeste  alle

(54)

54 Klik op het plaatje dat volgens jou laat zien hoeveel vluchtelingenkinderen schoon zijn.

 Geen  Sommige  meeste  alle

Klik op het plaatje dat volgens jou laat zien hoeveel vluchtelingenkinderen lief zijn.

 Geen  Sommige  meeste  alle

(55)

55 Klik op het plaatje dat volgens jou laat zien hoeveel vluchtelingenkinderen goed zijn.

 Geen  Sommige  meeste  alle

Klik op het plaatje dat volgens jou laat zien hoeveel vluchtelingenkinderen beleefd zijn.

 Geen  Sommige  meeste  alle

(56)

56 Klik op het plaatje dat volgens jou laat zien hoeveel vluchtelingenkinderen vriendelijk zijn.

 Geen  Sommige  meeste  alle

Klik op het plaatje dat volgens jou laat zien hoeveel vluchtelingenkinderen harde werkers zijn.

 Geen  Sommige  meeste  alle

(57)

57 Klik op het plaatje dat volgens jou laat zien hoeveel vluchtelingenkinderen stout zijn.

 Geen  Sommige  meeste  alle

Klik op het plaatje dat volgens jou laat zien hoeveel vluchtelingenkinderen vies zijn.

 Geen  Sommige  meeste  alle

(58)

58 Klik op het plaatje dat volgens jou laat zien hoeveel vluchtelingenkinderen onaardig zijn.

 Geen  Sommige  meeste  alle

Klik op het plaatje dat volgens jou laat zien hoeveel vluchtelingenkinderen niet lief zijn.

 Geen  Sommige  meeste  alle

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor het goed functioneren van een sproeiinstallatie is het nodig dat b r o n , pomp, leidingen en sproeiers op elkaar zijn afgestemd.. Eventueel kan men wel de prijs van het

Loopt de ademhaling op tot 4 ml CO 2 /kg/uur of meer, dan wordt er meer warmte door de ademhaling geproduceerd dan er door ver- damping onttrokken wordt: de minst beluchte kist

Voor zover er wel werd geadviseerd door de ouders, werden de ambachtelijke beroepen het meest aangeraden (31%)« Het landarbeidersberoep werd veel min- der vaak aangeraden (11%).

Bij de rassen Pr.Marijke en Snow Queen was het verloop van het gemiddeld aantal zijstengels per object in overeenstemming met de gemiddelde uitkomsten, bij het ras Golden Yellow

Alle Ou-Testa- mentiese verwysings in dié verband is gekoppel aan die Bybelhebreeuse woord saris behalwe in Deuteronomium 23:1 waar die kastrasieproses om- skryf word sonder dat

aeruginosa strains is the presence or absence of the peptide synthetase, mcyB, in toxin producing and non toxin-producing strains respectively (Dittmann et al.,..

With the new evaluation method we analyze four popular and widely used word embeddings: Word2Vec [84], GloVe [99], fastText [17] and Paragram [135].. These embeddings are often

Het primaire doel van de richtlijn is de werknemer bij een overgang van onderneming te beschermen tegen enerzijds een verslechtering in zijn rechtspositie en