• No results found

De samenhang tussen online media gebruik gericht op gespierdheid, internalisatie van het gespierde ideaal en muscle dysmporphia bij mannen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De samenhang tussen online media gebruik gericht op gespierdheid, internalisatie van het gespierde ideaal en muscle dysmporphia bij mannen"

Copied!
17
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Samenhang Tussen Online Media Gebruik Gericht

op Gespierdheid, Internalisatie van het Gespierde

Ideaal en Muscle Dysmporphia bij Mannen

Bachelorthese Auteur: Jara Israëls

Studentnummer: 10001645 Supervisor: Alvin Westmaas Aantal woorden: 4231 Inleverdatum: 31 mei 2016

(2)

Abstract

Internalisatie van het gespierde ideaal via de omgeving en media blijken voorspellers voor de mate van Muscle Dysmorphia (MD) bij mannen. Eerder onderzoek toonde

aan dat verschillende soorten media invloed hebben op MD symptomen. In dit onderzoek werd daarom specifiek de invloed van online media gebruik gericht op gespierdheid en de mate van ervaren externe druk op symptomen van MD onderzocht.

Deelnemers waren 68 mannen van 18-67 jaar die aan fitness deden. Zij vulden drie vragenlijsten in. De Sociocultural Attitudes Toward Appearance Scale-Male mat de

mate van internalisatie, de Muscle Dysmorphia Inventory de mate van MD symptomen en een zelf opgestelde vragenlijst mat de frequentie van online media gebruik. Internalisatie werd door inkorting van de vragenlijst niet gemeten, maar de

afgeleide externe druk wel. Uit twee lineaire regressieanalyses bleken zowel online media gebruik als externe druk matig positief maar significant de mate van MD

(3)

Inleiding

Muscle Dysmorphia (MD) is een aandoening die ook wel omgekeerde anorexia of “bigorexia“ wordt genoemd en komt voornamelijk voor bij mannen (Olivardia, 2001). Mensen die hieraan lijden zijn geobsedeerd door hun gespierde voorkomen, waarbij veelal gevoelens van dun en zwak zijn ervaren worden terwijl ze in werkelijkheid gespierd en sterk zijn. Waar bij anorexia de nadruk ligt op het gevoel dunner te willen zijn, ligt bij MD de nadruk op het groter en gespierder worden (Pope, Gruber, Choi, Olivardia & Phillips, 1997). MD is in de DSM-V (American

Psychiatric Association, 2013) een specificatie van Body Dysmorphic Disorder. In tabel 1 staan de criteria zoals opgesteld door Olivardia (2001) om MD bij een persoon te kunnen constateren. In deze tabel is te zien dat veel van de criteria voor diagnose van MD samen hangen met sociale situaties.

Tabel 1

Diagnostische Criteria voor Muscle Dysmorphia. Olivardia, 2001; Pope, Gruber, Choi, Olivardia & Phillips, 1997.

Diagnostische Criteria voor Muscle Dysmorphia:

1. De persoon is gepreoccupeerd met het idee dat het lichaam niet slank en gespierd genoeg is.

2. De preoccupatie zorgt voor angstige gevoelens of vermindering van sociaal, beroepsmatig of andere belangrijke gebieden van functioneren waaronder ten minste twee van de volgende criteria:

a.

Regelmatig opgeven van sociale, beroepsmatige of andere belangrijke gebieden van functioneren om op een compulsieve wijze het trainings- en dieet schema te kunnen volgen.

b.

De persoon vermijdt situaties waarin het lichaam aan anderen moet worden laten zien, of ondergaat deze situaties met intense angst of zichtbaar lijden.

c.

De preoccupatie met de ontoereikende lichaamsgrootte of gespierdheid zorgen voor klinisch significante angst of een vermindering van

sociale, beroepsmatige of andere belangrijke gebieden van functioneren.

d.

De persoon gaat door met fitnessen, diëten of het gebruik van prestatie verhogende middelen ondanks kennis over de mogelijk negatieve psychische of fysieke gevolgen van deze handelingen.

3. De primaire focus van de preoccupatie en gedragingen is op het onvoldoende gespierd of te weinig massa hebben, en niet op teveel vet hebben, zoals in anorexia nervosa, of andere aspecten van het uiterlijk, zoals in andere vormen van Body Dysmorphic Disorder (BDD).

(4)

Sociale situaties en interacties zijn van belang voor de beeldvorming die een persoon over zijn eigen uiterlijk heeft. Iemand kan zijn lichaam als een esthetisch object zien, dat door anderen gewaardeerd wordt om het uiterlijk. Dit fenomeen wordt zelf-objectificatie genoemd. Hierbij internaliseert een persoon de sociale standaarden over wat een aantrekkelijk lichaam is en evalueert hij het eigen lichaam op basis van deze standaarden. Kenmerkend hierbij is een continue controle van het lichaam of het constant bijhouden van het uiterlijk (Moradi & Huang, 2008). Bij een hoge mate van zelf-objectificatie kan ontevredenheid met het eigen uiterlijk leiden tot ongezonde pogingen het uiterlijk te veranderen door bijvoorbeeld overmatig te sporten (Heath, Tod, Kannis-Dymand en Lovell, 2015) of het gebruik van prestatie verhogende middelen (Goodale, Watkins & Cardinal, 2001). Uit onderzoek van Grieve en Helmick (2008) blijkt dat mannen met een hoge mate van zelf-objectificatie een grotere behoefte aan gespierdheid (drive for muscularity) en een hogere mate van MD hebben dan mannen met een lage mate van zelf-objectificatie.

Objectification Theory (OT), opgesteld door Fredrickson en Roberts (1997), is de theorie waarop zelf-objectificatie gebaseerd is. OT stelt dat westerse culturen meisjes en vrouwen dusdanig socialiseren dat zij zichzelf gaan zien als een esthetisch object dat bekeken en beoordeeld wordt op basis van het uiterlijk. Een preoccupatie met het uiterlijk kan leiden tot ongezonde pogingen om dit uiterlijk te bereiken.

Heath et al. (2015) waren benieuwd of een speciaal voor mannen aangepaste variant van de OT het proces naar het ontwikkelen van MD symptomen kon

verklaren. De aanpassing van de OT voor mannen zit erin dat

gespierdheidsontevredenheid als mediërende variabele wordt opgenomen in plaats van schaamte voor het eigen lichaam. Hiervoor onderzochten zij 257 mannen van voornamelijk Australische afkomst. De deelnemers vulden online vragenlijsten in over zelf-objectificatie, internalisatie van het mannelijke gespierdheidsideaal, lichaamscontrole en MD symptomen. Uit dit onderzoek bleek dat internalisatie van het mannelijke gespierheidsideaal MD symptomen voorspelde. Dit effect werd direct, maar ook indirect via de mediatie van gespierdheidsontevredenheid gevonden (Heath et al., 2015). Gedrag dat geassocieerd wordt met MD zijn bijvoorbeeld extreem veel tijd spenderen aan gewichtheffen, strikte diëten volgen, constant in de spiegel kijken, een verminderd sociaal functioneren en het gebruik van anabole steroïden (Goodale et al., 2001; Grieve & Helmick, 2008; Leone, Sedory & Gray, 2005).

(5)

Internalisatie van het socio-culturele gespierde ideaal kan zorgen voor een grotere mate van zelf-objectificatie. Zo bleek uit onderzoek van Daniel en Bridges (2010) dat internalisatie van media idealen bij mannen een significant en direct effect had op zelf-objectificatie en de drang naar het hebben van een gespierd lichaam. Tevens bleek blootstelling aan televisie advertenties met mannen die voldeden aan het socio-culturele gespierde ideaal te zorgen voor meer ontevredenheid over de eigen gespierdheid dan het zien van neutrale advertenties (Agliata & Tantleff-Dunn, 2004). Cramblitt en Pritchard (2013) vonden dat mannen die televisieprogramma’s keken waarin het gespierde ideale uiterlijk sterk naar voren kwam een significante relatie lieten zien met de drang naar een gespierd lichaam.

Hoewel er al redelijk wat bekend is over het effect van media idealen zoals televisie en foto’s in tijdschriften op het ontwikkelen van MD en de drang naar gespierdheid, is het nog onduidelijk wat de invloed is van het bezoeken en gebruiken van websites gericht op gespierdheid. Voorbeelden van deze ‘online media’ zijn internetfora en sociale media. Waar het bekijken en gebruiken van de informatie op online media een meer intrinsieke motivatie is, lijkt de internalisatie van het socio-culturele ideaal een extrinsieke motivatie doordat het voornamelijk vanuit de omgeving via naasten en media wordt bewerkstelligd.

Om deze redenen zal in dit onderzoek onderzocht worden of en hoe de internalisatie van het gespierde ideaal en de frequentie van het bezoeken van online media gericht op het gespierde ideaal samenhangen met de ontwikkeling van MD symptomen. Hiervoor werden een aantal hypothesen opgesteld. De eerste hypothese stelde dat het frequenter bezoeken van online media gericht op het gespierde ideaal een voorspeller is voor een hogere mate van MD symptomen. De tweede hypothese stelde dat een hogere mate van internalisatie van het gespierde ideaal een hogere mate van MD symptomen voorspelt. Op basis van het eerder beschreven onderzoek werd als derde hypothese verwacht dat de internalisatie van het gespierde ideaal een betere voorspeller zal zijn voor het ontwikkelen van MD symptomen dan het vrijwillig bezoeken van online media gericht op het gespierde ideaal. Dit werd verwacht omdat de zoektocht op online media zelfstandig en vrijwillig werd gedaan en hierdoor duidde op een intrinsieke motivatie terwijl de internalisatie voornamelijk van buitenaf kwam.

(6)

Methode Participanten

Op basis van onderzoek door Agliata en Tantleff-Dunn (2004) is ervoor gekozen een Power analyse te doen met een verwachte effect grootte van .40. Om een Power van .80 met een α = .05 te behalen bleek een steekproefgrootte van minimaal 67 deelnemers nodig. 174 mensen werden geworven middels het sociale (media) netwerk van de onderzoekers, na goedkeuring van het onderzoek door de Ethische Commissie van de Universiteit van Amsterdam. Deelname aan het onderzoek was op vrijwillige basis. Inclusie criteria waren: man, ouder dan 18 jaar, doet aan fitness in sportschool of thuis, informed consent ingevuld en 80% of meer van de volledige set aan vragenlijsten beantwoord.

Metingen

Demografische informatie. De metingen werden verricht met behulp van het online surveyprogramma Qualtrics. Na het verstrekken van informed consent werden de deelnemers gevraagd naar hun geslacht, of zij aan fitness deden (thuis of in de sportschool), leeftijd, nationaliteit en hoogst behaalde diploma.

Muscle Dysmorphia Inventory (MDI). De MDI meet de symptomen van MD op drie criteria (zie tabel 1): een preoccupatie met het niet gespierd genoeg zijn van het lichaam; de preoccupatie zorgt voor klinisch significante angstige gevoelens of vermindering van sociaal, beroepsmatig of andere belangrijke gebieden van

functioneren en tot slot ligt de primaire focus van de preoccupatie en gedragingen op het onvoldoende gespierd zijn of te weinig massa hebben, en niet op teveel vet

hebben, zoals in anorexia nervosa, of andere aspecten van het uiterlijk, zoals in andere vormen van Body Dysmorphic Disorder (BDD) (Olivardia, 2001). De drie

hoofdcriteria van MD worden met de MDI gemeten op zes subschalen: uiterlijke symmetrie, gebruik prestatie verhogende middelen, oefening afhankelijkheid, gebruik farmacologische middelen, eetgedrag en verbergen van het uiterlijk. De MDI heeft een betrouwbaarheid van Cronbach’s alfa tussen α = .72 en α = .94 (Rhea, Lantz & Cornelius, 2004; Short, 2006). De originele MDI behelst 34 vragen, verdeeld over de zes subschalen. In dit onderzoek is echter gebruik gemaakt van een verkorte versie van de MDI. Hierbij waren er 22 vragen geselecteerd, verdeeld over de zes

(7)

werden gegeven op een 5-punts Likert schaal van 1=helemaal mee oneens tot

5=helemaal mee eens. Voorbeelden van vragen waren: ‘Ik voel me slecht wanneer ik niet train’ en ‘Ik geloof niet dat ik even gespierd ben als anderen’.

Online Media. Middels zes zelf opgestelde vragen werd de frequentie van online media gebruik gemeten. Participanten werden gevraagd een schatting te maken hoe vaak zij gebruikt maakten van de online mediakanalen social media, online fora en ander soortige internetpagina’s. Online media gebruik is opgedeeld in de

subschalen informatie over trainingen en informatie over een gewenst uiterlijk. Voorbeelden van vragen waren: ‘Heeft u internetfora bezocht voor informatie over trainingen?’ en ‘Heeft u sociale media pagina’s bezocht voor informatie/afbeeldingen van een gewenst uiterlijk?’. Hierbij werden voorbeelden gegeven van pagina’s die bezocht hadden kunnen worden. Deelnemers dienden een schatting te geven hoe vaak zij de pagina’s bezochten en voor welk doeleinden op een 5-puntsschaal van 1=nog nooit, 2=1 keer per jaar, 3=maandelijks, 4=wekelijks tot 5=dagelijks. De

betrouwbaarheid van de vragenlijst naar online media gebruik was α = .86. Sociocultural Attitudes Toward Appearance Questionnaire – Male (SATAQ-4).

Met de SATAQ werd de mate gemeten waarin een individu sociaal-culturele uiterlijke kenmerken accepteerde, internaliseerde en zich erin herkende (Heinberg, Thompson & Stormer, 1995). Deze vragenlijst werd in eerste instantie opgesteld voor vrouwen is maar door Daniel en Bridges (2010) aangepast voor mannen. Antwoorden werden gemeten op een 5-punts Likert schaal van 1=helemaal mee oneens tot

5=helemaal mee eens. De betrouwbaarheid van de SATAQ-4 Male is α = .75 of hoger (Schaefer et al., 2015). Van de originele 22 vragen werden er in dit onderzoek vier vragen gebruikt en vier enigszins aangepast. In totaal werden er acht vragen gemeten. Het bleek dat door inkorting van de vragenlijst alleen een afgeleide van de internalisatie gemeten kon worden, namelijk externe druk. Hoewel externe druk niet de variabele was die beoogd werd te meten, werd deze variabele toch gebruikt voor verdere analyse omdat het een afgeleide van het originele construct betreft. Daarnaast bleek de betrouwbaarheid van de variabele externe druk α = .87. De variabele externe druk werd opgedeeld in de subschalen familie, vrienden en media. Voorbeelden van vragen waren: ‘Ik voel druk van mijn familie om mijn uiterlijk te verbeteren’ en ‘Ik voel druk van vrienden om er beter uit te zien’.

(8)

Statistische procedure

Pearson’s correlatie coëfficiënten werden berekend om de bivariate relaties tussen de variabelen te bepalen. De Cronbach’s alfa betrouwbaarheden van de drie variabelen dienden .70 of hoger te zijn om als voldoende sterk te worden beoordeeld om gebruikt te kunnen worden voor de analyses. (Field, 2013). Een p-waarde van .05 of kleiner werd gehanteerd om een significant resultaat weer te geven. Na de Pearson correlaties werden twee lineaire regressies uitgevoerd om de hypothesen te toetsen. Op basis van deze resultaten werd het verschil in verklaarde variantie vergeleken waarmee de sterkste predictor bepaald kon worden.

Kwalitatief onderzoek

Na het analyseren van de kwantitatief verworven informatie werden er vijf interviews afgenomen om de gevonden resultaten kwalitatief nader te onderzoeken. Mannen die aan de inclusiecriteria van het kwantitatieve onderzoek voldeden werden benaderd voor een één op één interview van ongeveer een half uur. Hierin werden de kwantitatief gevonden verbanden middels thematische open vragen geëxploreerd. De behandelde thema’s waren: fitness identiteit (zelfbeeld en motivatie), fitness doelen, ervaren externe druk en gebruik van online media. De antwoorden werden tussen de personen per thema vergeleken, waarna eventuele verbanden inzichtelijk gemaakt konden worden.

Resultaten

Van de 174 respondenten waren 68 deelnemers geschikt voor analyse. De 106 deelnemers (60,9%) die niet opgenomen werden in de analyse vielen af doordat zij niet aan de inclusie criteria voldeden. Hoewel er in eerste instantie 74 deelnemers geschikt bleken voor analyse op basis van de inclusie criteria, zijn er zes deelnemers verwijderd omdat zij niet alle vragen van de in dit onderzoek beoogde variabelen hadden beantwoord. Vijf deelnemers hadden niet alle vragen van de MD-lijst ingevuld en één persoon had niet alle vragen van de externe druk-lijst beantwoord.

De leeftijd van de deelnemers was tussen de 18 en 67 jaar (M = 26.8, SD = 8.74). Een grote meerderheid van de deelnemers (95%) was van Nederlandse afkomst en 59,5% van de deelnemers had een HBO of hoger afgerond. Hoewel er één outlier gevonden werd op het construct MD werd er ondanks zijn hoge score voor gekozen

(9)

deze wel mee te nemen in de analyses. Hiervoor werd gekozen omdat de waarde minder dan drie standaarddeviaties van het gemiddelde afweek.

Tabel 2 geeft de gemiddelden, standaardafwijkingen, Cronbach’s alfa

betrouwbaarheden en Pearson’s correlaties van de deelnemers op de drie vragenlijsten weer. Online media (M = 2.21, SD = 0.87) bleek matig positief significant te

correleren met MD (M = 2.34, SD = 0.58) r = .29, p<.01. Externe druk (M = 2.53, SD = 1.10) was ook matig positief significant gecorreleerd met MD r = .33, p<.01. Tot slot waren de twee voorspellende variabelen online media en externe druk niet significant met elkaar gecorreleerd (p>.05).

Tabel 2

Muscle Dysmorphia, Online Media Gericht op Gespierdheid en Externe Druk: Gemiddelden, Standaardafwijkingen, Betrouwbaarheden en Correlaties (N = 68)

Variabelen M SD 1 2 3 1. Muscle Dysmorphia 2.34 0.58 - 2. Online media 2.21 0.87 .29** - 3. Externe druk 2.53 1.10 .33** .16 - Range 1 – 5 1 – 5 1 – 5 α .86 .86 .87 **p< .01.

Tabel 3 geeft de resultaten van de hoofdanalyses. De eerste regressieanalyse liet zien dat de variabele online media gebruik (β = .28, t = 2.39, p<.05) een matig positieve significante voorspeller was voor MD symptomen. Dit verband gaf aan dat frequenter gebruik van online media gericht op gespierdheid een hogere mate van MD symptomen voorspelde. Uit de tweede regressieanalyse in tabel 3 bleek dat externe druk (β = .33, t = 2.88, p<.01) een matig positieve significante voorspeller was voor MD symptomen. Een hogere ervaren druk van familie, vrienden en media voorspelde een hogere mate van MD symptomen, zo bleek uit dit verband.

Externe druk verklaarde met 11,2% een grotere proportie variantie dan online media met 7,9% op de uitkomst variabele MD symptomen. Uit deze steekproef blijkt externe druk een sterkere voorspeller voor de mate van MD symptomen dan online media gebruik.

(10)

Tabel 3

Samenvatting Regressieanalyses voor de Variabelen Online Media en Externe Druk met Muscle Dysmorphia (N = 68)

Variabelen B SE B β Confidence R2

Interval voor B (verklaarde

variantie)

Regressie 1: MD = online media + Error

Online media .19* 0.08 .28* .031 - .341 .079

Constant 1.93 0.18 1.564 - 2.298

F(1,67)=5.73 Regressie 2: MD = externe druk + Error

Externe druk .18** 0.06 .33** .054 - .277 .112

Constant 1.59 0.22 1.553 - 2.226

F(1,66)=8.30 *p<.05, **p<.01

Exploratieve analyses

Door de gevonden positieve significante relaties van de voorspellers online media gebruik en externe druk op de uitkomst variabele MD symptomen, werd er specifieker gekeken naar de relaties van de subschalen op de uitkomstmaat. Online media gebruik werd opgedeeld in de twee subschalen online media gebruik gericht op trainingen en online media gebruik gericht op een gewenst uiterlijk. Externe druk kon opgedeeld worden in de subschalen externe druk van familie, vrienden en media. De betrouwbaarheid van elke subschaal was voldoende hoog voor verdere analyse. In tabel 4 staat een overzicht van de betrouwbaarheden, gemiddelden en

(11)

Tabel 4

Subschalen Online Media Gebruik en Externe Druk: Gemiddelden, Standaardafwijkingen, Betrouwbaarheden en Correlaties (N = 68)

Variabelen α r M SD

Online media-trainingen .76 2.43 0.91

Online media-gewenst uiterlijk .86 1.96 1.02

Externe druk-familie .73 2.37 1.14

Externe druk-vrienden .77 2.57 1.20

Externe druk-media .86*** 2.86 1.83

*** p<.001

Exploratief werd er middels een multipele regressie gekeken naar de

voorspellende waarde van de subschalen op MD symptomen. In model 1 werden de subschalen van online media ingevoerd, in model 2 de subschalen van externe durk. De resultaten zijn gepresenteerd in tabel 5. Wat opviel is dat geen van de subschalen een significante voorspeller was voor de mate van MD symptomen, behalve externe druk media (β =.43, p<.01).

Tabel 5

Multipele Regressieanalyse voor Subschalen Voorspellende Variabelen die Samenhangen met Muscle Dysmorphia (N = 68)

Variabelen B SE B β R2

Model 1 .08

Online media-trainingen .08 .10 .13

Online media-gewenst uiterlijk .10 .09 .18 F(2,65)=2.84

Model 2 .26

Online media-trainingen .06 .09 .10

Online media-gewenst uiterlijk .08 .08 .15

Externe druk-familie .07 .09 .14

Externe druk-vrienden -.08 .09 -.16

Externe druk-media .14 .04 .43**

F(5,62)=4.24** **p<.01

(12)

Kwalitatief onderzoek

De gevonden resultaten werden middels vijf interviews nader onderzocht. Een van de trends die gevonden werd is dat mannen die meer waarde hechten aan

gespierdheid (thema fitness identiteit) meer online media bezochten om hun trainingsschema’s op te stellen of voedingsadvies in te winnen. Dit bleek uit

antwoorden als: ‘acteurs hebben een lichaam dat ik als voorbeeld neem’ en ‘dan zoek ik naar afbeeldingen van hoe hun lichaam eruit ziet’. Ook bleek dat bij fitnessen voor gespierdheid er vaker gebruik werd gemaakt van ondersteunende middelen zoals proteïneshakes. Wanneer er minder waarde werd gehecht aan een gespierd uiterlijk bleek er minder gebruik gemaakt van internet voor informatie om dit doel te bereiken. Dit blijkt uit antwoorden als ‘ik heb eigenlijk nog nooit iets van internet gehaald qua oefeningen’.

Doelen die nagestreefd werden bij het doen van fitness waren vaak niet alleen gericht op gespierdheid. Een veelgehoord doel was ook ‘fit’ en ‘gezond’ te willen zijn. Tevens gaven veel mannen aan zich beter te voelen of meer energie te hebben wanneer zij regelmatig aan fitness deden. Vaak bleek familie in de jeugd invloed te hebben uitgeoefend op het beginnen met sporten. Dit bleek uit antwoorden zoals: ‘sport is zeker gestimuleerd vanuit familie, hoe ik dat invul moet ik zelf weten’ en ‘als eerste was fitness een aanvulling op sport, op zeilen’. Later is bij de meeste mannen het doen van (team)sporten vervangen door fitness in verband met tijdgebrek, zoals bleek uit een antwoord als: ‘doordat ik minder tijd had’.

Discussie

Uit dit onderzoek bleek dat frequenter gebruik van online media gericht op het gespierde ideaal een voorspellende waarde had voor een hogere mate van MD

symptomen. Tevens bleek een hogere mate van ervaren externe druk een

voorspellende waarde te hebben voor een hogere mate van MD symptomen. Tot slot bleek externe druk een betere voorspeller voor de mate van MD symptomen dan online media gebruik. Hiermee werden de drie hypothesen in grote lijnen

ondersteund.

De gevonden resultaten van online media gebruik zijn in lijn met eerder onderzoek naar de invloed van televisie advertenties (Agliata & Tantleff-Dunn, 2004) en televisie programma’s (Cramblitt & Pritchard, 2013) waarin het gespierde ideaal

(13)

naar voren komt. Uit deze onderzoeken bleek dat het tonen van het socio-culturele gespierde ideaal zorgde voor een negatiever beeld over de eigen gespierdheid dan wanneer er neutraal beeldmateriaal werd gebruikt. In dit onderzoek bleek gebruik van online media een voorspellende waarde te hebben voor de mate van MD symptomen.

De gevonden resultaten van externe druk zijn in lijn met eerder onderzoek. Heath et al. (2015) lieten zien dat internalisatie van het mannelijke gespierde ideaal symptomen van MD voorspelde. Omdat externe druk als onderdeel van internalisatie van het gespierde ideaal is behandeld waren de overeenkomsten in bevindingen niet onverwachts. Desalniettemin zijn externe druk en internalisatie geen equivalenten van elkaar. Op basis van de Sociocultural Attitudes Toward Appearance Questionnaire – Male (Daniel & Bridges, 2010) werd externe druk als afgeleide van internalisatie van het gespierde ideaal behandeld. Edwards, Tod, Molnar & Markland (2016) vonden echter dat sociale druk een significante positieve invloed had op de mate van internalisatie van het gespierde ideaal. De methodologische beperking van dit

onderzoek zou in vervolgonderzoek ondervangen kunnen worden door de constructen sociale druk, internalisatie van het gespierde ideaal en de mate van MD symptomen samen te onderzoeken. Zo kunnen de onderlinge verbanden nader worden bepaald.

Uit de resultaten bleek ook dat externe druk een sterkere voorspeller was voor de mate van MD symptomen dan online media gebruik. Hiermee wordt werd de derde hypothese deels ondersteund omdat een afgeleide van internalisatie is gemeten. Wat echter opviel was dat beide voorspellers weliswaar significant waren maar geen grote proportie van de variantie verklaarden. Daarom is er middels een exploratieve analyse gekeken wat de verschillende onderdelen van online media gebruik en externe druk voor invloed hadden. Uit deze analyse bleek dat geen van de subschalen van online media een significante voorspeller was voor de mate van MD symptomen. Tevens bleek dat slechts één subschaal, externe druk media, een significante voorspeller was voor de mate van MD symptomen. Deze bevinding is in lijn met eerder onderzoek waaruit bleek dat mediabeelden met het gespierde ideaal een negatieve invloed kunnen hebben op het idee van de eigen gespierdheid (Agliata & Tantleff-Dunn, 2004; Cramblitt & Pritchard, 2013). Opvallend is dat de subschalen van online media geen significante voorspellende waarde hadden voor de mate van MD symptomen. Dit kan mogelijk verklaard worden doordat online media gebruik vanuit een intrinsieke motivatie komt om bepaalde informatie te vinden. De externe druk van

(14)

media via bijvoorbeeld televisie is onvrijwillig en daarmee een extrinsieke motivatie voor het nastreven van het gespierde ideaal.

Begin van deze alinea voelt wat random; je kant iets doen als in’De

beschreven resultaten zijn enkel van toepassing op de gebruikte steekproef.’ De in dit onderzoek beschreven resultaten zijn enkel van toepassing op de gebruikte steekproef. Hoewel de mate van MD symptomen is gemeten, kon er geen diagnose gesteld

worden met betrekking tot het wel of niet aanwezig zijn van de stoornis. Volgens de DSM-V is MD een specificatie van Body Dysmorphic Disorder (American

Psychiatric Association, 2013). In vervolgonderzoek zou het mogelijk interessant zijn om het verschil te onderzoeken tussen mannen die gediagnosticeerd zijn met MD en mannen die deze stoornis niet hebben, maar wel aan fitness doen met betrekking tot hun gebruik van online media gericht op gespierdheid en de mate van ervaren externe druk.

Daarnaast is ervaren externe druk een subjectief gemeten maat. Deelnemers is gevraagd in welke mate zij druk van familie, vrienden en media ervaren met

betrekking tot hun uiterlijk. Het kan zijn dat een persoon die gediagnosticeerd is met MD veel gevoeliger is voor druk van buitenaf of veel meer waarde hecht aan de mening van anderen over hun uiterlijk. In dit onderzoek is echter een steekproef gebruikt van mannen waarvan het onduidelijk was of zij de stoornis MD hadden. De ontvankelijkheid voor externe druk kan voor vervolgonderzoek interessant zijn om rekening mee te houden. Zeker als er een verschil blijkt tussen mannen met en zonder MD. Dit kan gedaan worden door bijvoorbeeld de ontvankelijkheid voor de mening of invloed van anderen bij de deelnemers te meten. Tevens kan de omgeving van de deelnemer bevraagd worden over de mate waarin zij druk uitoefenen op de deelnemer in kwestie.

Uit dit onderzoek bleek dat het frequenter gebruiken van online media over een gewenst uiterlijk een voorspeller was voor de mate van MD symptomen bij mannen die aan fitness doen. Tevens bleek externe druk van familie, vrienden en de media de mate van MD symptomen te voorspellen. Hoewel beide voorspellers de mate van MD symptomen voorspelden, bleek externe druk een sterkere voorspeller dan online media gebruik. Het is belangrijk in gedachten te houden dat de gevonden resultaten slechts een samenhang weergeven, maar dat causaliteit in dit onderzoek niet aangetoond kon worden. Daarom werd geprobeerd middels interviews de gevonden verbanden beter te kunnen verklaren. Uit analyse van de interviews bleek

(15)

dat fitness voornamelijk beoefend werd om gezondheidsredenen en slechts in geringe mate voor een gespierder uiterlijk. Wanneer een gespierd uiterlijk richting het ideaal wel een doel van fitness was, gaven de mannen aan vaker online media hierover te bezoeken voor informatie over dit gewenste gespierde uiterlijk. Voor een effectievere behandeling van MD lijkt het noodzakelijk meer onderzoek te doen naar de

verschillende vormen van intrinsieke en extrinsieke motivatie die deze stoornis doen laten ontstaan en in stand houden. Op basis van dit onderzoek zijn er echter gegronde aanwijzingen dat online media gebruik een rol speelt bij muscle dysmorphia.

(16)

Literatuur

Agliata, D., Tantleff-Dunn, S. (2004). The Impact of Media Exposure on Males’

Body Image. Journal Of Social And Clinical Psychology, 23(1), 7-22.

American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and statistical manual of

mental disorders (5th ed.). Washington, DC: Author.

Cramblitt, B. & Pritchard, M. (2013). Media’s Influence on the Drive for Muscularity

in Undergraduates. Eating Behaviors, 14(4), 441-446.

Daniel, S., & Bridges, S. (2010). The drive for muscularity in men: Media influences and objectification theory. Body Image, 7(1), 32-38.

Edwards, C., Tod, D., Molnar, G., & Markland, D. (2016). Perceived social pressures and the internalization of the mesomorphic ideal: The role of drive for

muscularity and autonomy in physically active men. Body Image, 16, 63-69.

Field, A. (2013). Discovering statistics using IBM SPSS statistics (4th ed.). Thousand

Oaks, CA: Sage Publications.

Fredrickson, B., & Roberts, T. (1997). OBJECTIFICATION THEORY. Psychology

Of Women Q, 21(2), 173-206.

Goodale, K. R., Watkins, P. L., & Cardinal, B. J. (2001). Muscle dysmorphia: A new form of eating disorder?. American Journal of Health Education, 32(5), 260-

266.

Grieve, R., & Helmick, A. (2008). The Influence of Men's Self-Objectification on the

Drive for Muscularity: Self-Esteem, Body Satisfaction and Muscle

Dysmorphia. International Journal Of Men's Health, 7(3), 288-298.

Heath, B., Tod, D., Kannis-Dymand, L., & Lovell, G. (2015). The Relationship

Between Objectification Theory and Muscle Dysmorphia Characteristics in

Men. Psychology Of Men & Masculinity.

Heinberg, L., Thompson, J., & Stormer, S. (1995). Development and validation of the sociocultural attitudes towards appearance questionnaire. Int. J. Eat. Disord.,

17(1), 81-89.

Leone, J. E., Sedory, E. J., & Gray, K. A. (2005). Recognition and treatment of muscle dysmorphia and related body image disorders. Journal of Athletic Training, 40(4), 352.

(17)

Moradi, B., & Huang, Y. P. (2008). Objectification theory and psychology of women: A decade of advances and future directions. Psychology of Women Quarterly, 32(4), 377-398.

Olivardia, R. (2001). Mirror, Mirror on the Wall, Who's the Largest of Them All? The Features and Phenomenology of Muscle Dysmorphia. Harvard Review Of Psychiatry, 9(5), 254-259.

Pope, H., Gruber, A., Choi, P., Olivardia, R., & Phillips, K. (1997). Muscle Dysmorphia: An Underrecognized Form of Body Dysmorphic Disorder. Psychosomatics, 38(6), 548-557.

Rhea, D. J., Lantz, C. D., & Cornelius, A. E. (2004). Development of the Muscle Dysmorphia Inventory (MDI). Journal of Sports Medicine and Physical Fitness, 44(4), 428-435.

Schaefer, L. M., Burke, N. L., Thompson, J. K., Dedrick, R. F., Heinberg, L. J., Calogero, R. M., Bardone-Cone, A. M., Higgins, M. K., Frederick, D. A., Kelly, M., Anderson, D. A., Schaumberg, K., Nerini, A., Stefanile, C.,

Dittmar, H., Clark, E., Adams, Z., Macwana, S., Klump, K. L., Vercellone, A. C., Paxton, S. J. & Swami, V. (2015). Development and validation of

the Sociocultural Attitudes Towards Appearance Questionnaire-4 (SATAQ-4). Psychological assessment, 27(1), 54.

Short, J. (2006). Creating an Assessment Tool for Muscle Dysmorphia. Unpublished Masters Thesis, Paper 479, Western Kentucky University, Bowling Green, KY.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ik won de Masters niet, maar het meisje dat won kwam uit Denemarken, dus ik was de beste Zweedse deelnemer.’ Dit jaar won ze voor de vijfde keer de Zweedse kampioenschappen en

Deze wetten gebruiken om een sociale norm uit te dragen: deze wetten zijn er omdat veel mensen gelijkheid tussen vrouwen en mannen belangrijk vinden en geweld tegen

[r]

Het in rekening brengen van het aspect deeltijdse arbeid leidt bijgevolg tot een sub- stantiële daling van de loonkloof, maar toch blijkt uit deze cijfers dat het loonverschil

Vermoedelijk wordt door het gebruik van flexibiliteitsmaatregelen – vooral dan van thuiswerk – de grens tussen werk en privé vager, waardoor mensen uiteindelijk vaker dan

daling van de loonkloof, maar toch blijkt uit deze cijfers dat het loonverschil tussen vrouwen en man- nen slechts gedeeltelijk kan toegeschreven worden aan het verschil in

Het Nationaal Instituut voor de Statistiek geeft vol- gende definitie: “het bestaan en duurzaam voortbe- staan van verschillen tussen mannen en vrouwen in hun positie op

Mannen of vrouwen bleken inderdaad geen significant hogere daling van het aantal glazen alcohol te hebben dan het andere geslacht wanneer er trek naar alcohol bij kick-situaties werd