• No results found

Van uitstel komt afstel : Een onderzoek naar de Nederlandse v.i.-regeling in vergelijking met het tribunalenrecht

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Van uitstel komt afstel : Een onderzoek naar de Nederlandse v.i.-regeling in vergelijking met het tribunalenrecht"

Copied!
53
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

VAN UITSTEL KOMT

AFSTEL?

Een onderzoek naar de Nederlandse v.i.-regeling in

vergelijking met het tribunalenrecht

Auteur: N. Wijkman

Opleiding: Master Publiekrecht: Strafrecht

Onderwijsinstelling: Universiteit van Amsterdam

Datum: 28 november 2017

Scriptiebegeleider: Mr. dr. D. Abels

(2)

Abstract

In deze masterscriptie wordt onderzocht hoe de Nederlandse v.i.-regeling zich verhoudt ten opzichte van het tribunalenrecht. Hierbij wordt voornamelijk ingezoomd op de mogelijkheden van uitstel, afstel en herroeping. Voor het onderzoek is vakliteratuur, nationale en internationale jurisprudentie en nationale en internationale wetgeving bestudeerd. Tevens zijn meerdere interviews afgenomen.

In hoofdstuk 2 wordt de totstandkoming van en ratio achter de huidige v.i.-regeling besproken. Tevens wordt de wettelijke regeling an sich belicht. Derhalve wordt in dit hoofdstuk een descriptief kader geschetst van de Nederlandse regeling, met name met betrekking tot uitstel, afstel en herroeping van de v.i..

Vervolgens wordt in hoofdstuk drie uiteengezet op welke wijze de ketenpartners in de praktijk uitvoering geven aan uitstel, afstel en herroeping van de v.i.. Hiervoor wordt eerst de evaluatie van de Wet voorwaardelijke invrijheidstelling uit 20111 besproken, waarna vijf rechters en een advocaat-generaal en secretaris van de CVv.i. worden geïnterviewd over de aldaar geconstateerde knelpunten. Hieruit blijkt dat de meeste problemen inmiddels zijn verholpen. Wel blijft het gebrek aan rechtseenheid in de jurisprudentie een aandachtspunt. De CVv.i. pleit derhalve voor een geconcentreerde behandeling van de v.i. binnen de rechtspraak. Voorts wordt in het vierde, vijfde en zesde hoofdstuk aandacht besteed aan de regeling van de vervroegde invrijheidstelling bij – achtereenvolgend – het Internationaal Strafhof, het Internationaal Restmechanisme voor Straftribunalen en het Restmechanisme voor het Speciaal Hof voor Sierra Leone. Eerst wordt kort de geschiedenis van het betreffende tribunaal en de ratio achter de regeling uiteengezet, waarna de regelgeving en jurisprudentie op het gebied van de vervroegde of voorwaardelijke invrijheidstelling worden besproken. Uit deze hoofdstukken blijkt dat de regelingen – ook onderling – zeer verschillend zijn. Tevens bevatten zij een aantal punten die bekritiseerd worden in de literatuur. In het licht van dit onderzoek is met name relevant dat – naar mening van de aangehaalde auteurs – een regeling waar veroordeelden steevast na tweederde van hun straf vrijkomen niet wenselijk is, een toetsing dient plaats te vinden door drie rechters en een rechtsmiddel tegen v.i.-gerelateerde beslissing moet openstaan. In hoofdstuk zeven worden – op basis van de voorafgaande hoofdstukken – de hoofdvraag en de deelvragen beantwoord. In deze conclusie komt naar voren dat de Nederlandse v.i.-regeling goed in elkaar zit. De meeste problemen die tijdens het evaluatieonderzoek zijn geconstateerd, zijn reeds verholpen. Daarnaast zijn de kritieken die

(3)

worden geuit op de regelgevingen van de tribunalen niet van toepassing op ‘onze’ regeling. Derhalve volgt slechts één aanbeveling. De auteur pleit ervoor de behandeling van de v.i. binnen de rechtspraak te concentreren, daar wordt verwacht dat dit een positief effect op de rechtseenheid en rechtszekerheid zal hebben.

(4)

Inhoudsopgave

Afkortingenlijst ... 6

1. Inleiding ... 7

1.1. Aanleiding van het onderzoek ... 7

1.2. Probleemstelling en deelvragen ... 8

1.3 Methodologie... 8

1.4. Leeswijzer ... 9

2. De regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling... 10

2.1 Inleiding... 10

2.2 Totstandkoming en ratio huidige wettelijke regeling ... 10

2.3 Wettelijke regeling ... 11

2.3.1 Toepassingsmogelijkheden voorwaardelijke invrijheidstelling ... 11

2.3.2 Voorwaarden ... 13

2.3.3 Herroeping ... 14

2.3.4 Uitstel en afstel ... 14

2.4 Tussenconclusie ... 16

3. De voorwaardelijke invrijheidstelling in de praktijk ... 18

3.1 Inleiding... 18

3.2 Uitstel en afstel voorwaardelijke invrijheidstelling ... 18

3.2.1 De adviespartijen ... 18

3.2.2 Het Openbaar Ministerie ... 19

3.2.3 De rechterlijke macht ... 20

3.3 Herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling ... 21

3.3.1 Het Openbaar Ministerie ... 21

3.3.2 De rechterlijke macht ... 23

3.4 Tussenconclusie ... 23

4. De regeling van vervroegde invrijheidstelling van het Internationaal Strafhof ... 25

4.1 Inleiding... 25

4.1.1 Geschiedenis Internationaal Strafhof... 25

4.1.2 Ratio vervroegde invrijheidstelling ... 26

4.2 Regelgeving ... 26

4.3 Jurisprudentie ... 28

(5)

5. De regeling van vervroegde invrijheidstelling van het Internationaal Restmechanisme voor

Straftribunalen ... 31

5.1 Inleiding... 31

5.1.1 Geschiedenis Internationaal Restmechanisme voor Straftribunalen ... 31

5.2 Regelgeving ... 32

5.3 Jurisprudentie ... 33

5.4 Tussenconclusie ... 37

6. De regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling van het Restmechanisme voor het Speciaal Hof voor Sierra Leone ... 39

6.1 Inleiding... 39

6.1.1 Geschiedenis (Restmechanisme voor) Speciaal Hof voor Sierra Leone ... 39

6.1.2 Ratio voorwaardelijke invrijheidstelling ... 40

6.2 Regelgeving ... 40 6.3 Jurisprudentie ... 42 6.4 Tussenconclusie ... 45 7. Conclusie en aanbeveling ... 46 7.1 Conclusie ... 46 7.2 Aanbeveling... 49 8. Literatuurlijst ... 51

(6)

Afkortingenlijst

CVv.i. Centrale Voorziening voorwaardelijke invrijheidstelling DJI Dienst Justitiële Inrichtingen

ICC International Criminal Court

ICTR International Criminal Tribunal for Rwanda

ICTY International Criminal Tribunal for the former Yugoslavia MICT Mechanism for International Criminal Tribunals

OM Openbaar Ministerie

Pbw Penitentiaire beginselenwet

PI Penitentiaire inrichting

RPE Rules of Procedure and Evidence RSCSL Residual Special Court for Sierra Leone SCSL Special Court for Sierra Leone

Sr Wetboek van Strafrecht

tbs Terbeschikkingstelling

v.i. Voorwaardelijke invrijheidstelling

VIO Voorwaardelijke Invrijheidstelling Overeenkomst

VN Verenigde Naties

(7)

1. Inleiding

1.1. Aanleiding van het onderzoek

“Resocialisatie gedurende de v.i. achten wij juist bij L. heel belangrijk. Een vordering tot gehele herroeping heeft, indien deze wordt toegewezen, tot gevolg dat L. in juni 2015 in de maatschappij terugkeert zonder dat behandeling van zijn stoornis buiten de gevangenis heeft plaatsgevonden. Ook betekent het dat hij zich op dat moment niet meer hoeft te houden aan het contact- en locatieverbod. (…) Wij vinden dat hij enerzijds de gevolgen moet aanvaarden voor het veelvuldig en grensoverschrijdend gedrag wat hij heeft getoond. Anderzijds vinden we het belangrijk dat hij resocialiseert.”2

Sinds 1 juli 2008 kent Nederland – wederom – het systeem van de voorwaardelijke invrijheidstelling (vanaf nu: v.i.).3 De wetgever heeft de v.i. heringevoerd om zo te trachten het commentaar op de vervroegde invrijheidstelling – “het is onwenselijk dat veroordeelden na het uitzitten van tweederde van hun straf zonder voorwaarden op straat komen” – vanuit een deel van de samenleving te ondervangen. Sinds de wetswijzing is het bovendien mogelijk om de v.i. te herroepen indien de veroordeelde zijn of haar voorwaarden overtreedt.4 Tevens kan het Openbaar Ministerie (vanaf nu: OM) een vordering tot uit- of afstel van de v.i. indienen5, waardoor de veroordeelde niet of later voorwaardelijk in vrijheid kan worden gesteld. Echter, dit betekent ook dat – in geval van afstel of volledige herroeping – de veroordeelde na het uitzitten van zijn volledige straf zonder voorwaarden of proeftijd op straat komt te staan. Dit is opmerkelijk: eerst mag de veroordeelde niet voorwaardelijk vrijkomen, maar vervolgens mag hij wel in één keer – immers zonder voorwaarden – terugkeren in de maatschappij. Dit lijkt haaks te staan op het doel waarmee de v.i. wederom is ingevoerd: de bescherming van de maatschappij door recidive te voorkomen6. Tevens lijkt dit tot een haast onmogelijke afweging te leiden, wat zichtbaar is in bovenstaand citaat. Maar is dit wel echt een probleem? Zelfs bij de internationale straftribunalen lijkt het gangbaar te zijn dat veroordeelden na tweederde van hun straf en vaak zonder voorwaarden of toezicht vrijkomen. Dit is opvallend daar de tribunalen

2 Op 18 oktober 2013 betoogde het OM waarom de v.i. van Benno L. gedeeltelijk herroepen moest worden. 3 Wet van 6 december 2007, Stb. 2007, 700.

4 Art. 15g Sr. 5 Art. 15d Sr.

(8)

niet alleen de ernstigste misdrijven denkbaar7 berechten, maar tevens drie van deze tribunalen8 (gedeeltelijk) op Nederlands grondgebied gevestigd zijn. Indien zelfs de daders van de meest gruwelijke misdaden vervroegd vrijkomen, kan de vraag worden gesteld waarom in het Nederlands strafrecht voor een andere regeling is gekozen.

1.2. Probleemstelling en deelvragen

De centrale probleemstelling luidt dan ook: ‘Hoe verhoudt de Nederlandse v.i.-regeling zich tot die van het tribunalenrecht?’

Om deze centrale probleemstelling te kunnen beantwoorden, zullen achtereenvolgens de volgende deelvragen worden beantwoord:

1. Hoe is de voorwaardelijke invrijheidstelling momenteel geregeld en wat is het doel van de v.i.?

2. Hoe wordt in de praktijk omgegaan met uitstel, afstel en herroeping van de v.i.?

3. Hoe is de vervroegde invrijheidstelling bij het Internationaal Strafhof, het Internationaal Restmechanisme voor Straftribunalen en het Restmechanisme voor het Speciaal Hof voor Sierra Leone geregeld, welke ratio schuilt hier achter en hoe komt dit tot uiting in de jurisprudentie?

1.3 Methodologie

In hoofdstuk 2 zijn met name de parlementaire stukken die aan de Wet v.i. ten grondslag hebben gelegen en de uiteindelijke wetsartikelen als bron gebruikt. Voorts is in hoofdstuk 3 een in 2011 voltooid evaluatieonderzoek naar de Wet Voorwaardelijke invrijheidstelling bestudeerd. Vervolgens zijn een advocaat-generaal en secretaris van de Centrale Voorziening v.i. en vijf rechters die onlangs een vordering v.i.9 op zitting hebben behandeld geïnterviewd over de

relevante onderzoeksresultaten, om meer actuele onderzoeksresultaten te verkrijgen. Ook de Aanwijzing voorwaardelijke invrijheidstelling en een tiental uitspraken zijn geraadpleegd, waarvan er drie ter illustratie worden gebruikt. In de hoofdstukken 4 tot en met 6 vormen de regelingen van de tribunalen het startpunt, waarvoor de Statuten, Rules of Procedure and

7 Onder andere genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven. Zie bijvoorbeeld art. 5 van

het Statuut van Rome.

8 Het Internationaal Strafhof, het Internationaal Restmechanisme voor Straftribunalen en het Restmechanisme

voor het Speciaal Hof voor Sierra Leone.

(9)

Evidence en – indien beschikbaar – Practice Directions zijn geraadpleegd. Tevens is de jurisprudentie van de tribunalen onderzocht. In totaal zijn twintig uitspraken geraadpleegd, waarvan er tien uitvoerig worden besproken. Tot slot is bij alle hoofdstukken gebruik gemaakt van rechtswetenschappelijke artikelen en (hand)boeken.

1.4. Leeswijzer

De opbouw van de scriptie ziet er als volgt uit. In het volgende hoofdstuk wordt de totstandkoming van en ratio achter de huidige v.i.-regeling besproken. Tevens wordt de wettelijke regeling an sich belicht. Vervolgens wordt in hoofdstuk drie – aan de hand van de evaluatie van de Wet voorwaardelijke invrijheidstelling uit 201110 en eigen onderzoek – uiteengezet op welke wijze de ketenpartners in de praktijk uitvoering geven aan uitstel, afstel en herroeping van de v.i.. Voorts wordt in het vierde, vijfde en zesde hoofdstuk aandacht besteed aan de regeling van de vervroegde invrijheidstelling bij – achtereenvolgend – het Internationaal Strafhof, het Internationaal Restmechanisme voor Straftribunalen en het Restmechanisme voor het Speciaal Hof voor Sierra Leone. Hierbij wordt ingezoomd op de geschiedenis van het betreffende tribunaal, de ratio achter de regeling en de regelgeving en jurisprudentie op dit gebied. In hoofdstuk zeven worden – op basis van de voorafgaande hoofdstukken – de hoofdvraag en deelvragen beantwoord. Tevens volgt een aanbeveling.

(10)

2. De regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling

Deelvraag: hoe is de voorwaardelijke invrijheidstelling momenteel geregeld en wat is het doel van de v.i.?

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zullen ten eerste de totstandkoming en strekking van de huidige regeling van de v.i. worden besproken. Vervolgens zal worden uiteengezet hoe de wettelijke regeling an sich is vormgegeven, waarbij op verscheidene aspecten van de v.i. zal worden ingezoomd. Tot slot zal een tussenconclusie worden getrokken.

2.2 Totstandkoming en ratio huidige wettelijke regeling

Reeds in 1886 – gelijktijdig met de invoering van het Wetboek van Strafrecht – werd de voorwaardelijke invrijheidstelling in Nederland ingevoerd.11 Het doel van de regeling was het creëren van een meer vloeiende overgang van de straf naar de vrijheid.12 Na invoering is de regeling een aantal keren gewijzigd, waarbij de toepassing van de v.i. steeds verder werd uitgebreid. Derhalve nam ook het aantal gevallen waarin v.i. werd verleend geleidelijk toe. Werd in de jaren vijftig nog in zo’n vijftig procent van de gevallen v.i. verleend, dit percentage was in 1970 al gestegen tot meer dan negentig procent. Bovendien werd in 1976 de wet gewijzigd waardoor het nu ook mogelijk was om bij de penitentiaire kamer van het gerechtshof Arnhem beroep in te stellen tegen het weigeren, schorsen of herroepen van de v.i.13 Het hof

stond niet positief tegenover beslissingen die vrijheidsbeneming tot gevolg hadden, waardoor in 1991 in negenennegentig procent van de zaken v.i. werd verleend. Bovendien kwam herroeping amper voor. Door dit beleid van het zogenoemde ‘hof van barmhartigheid’ had de v.i. inmiddels iedere geloofwaardigheid verloren.14 Hoewel die in eerste instantie bedoeld was als “gunst” was de v.i. feitelijk een recht van de veroordeelde geworden.

Derhalve werd de v.i. in 1986 vervangen door de regeling van de vervroegde invrijheidstelling, waardoor de praktijk als het ware gecodificeerd werd. Door deze nieuwe regeling was het niet langer mogelijk om voorwaarden te verbinden aan de invrijheidstelling. Bovendien kon het resterende deel van de straf niet meer herroepen worden indien de veroordeelde bijvoorbeeld opnieuw een strafbaar feit pleegde.15 In beginsel kwam een veroordeelde dus na het uitzitten van tweederde van zijn straf vrij. Dit leidde er toe dat geen

11 Kamerstukken II 2005/06, 30513, nr. 3, p. 4. 12 Smidt 1891, p. 268.

13 Kamerstukken II 2005/06, 30513, nr. 3, p. 4. 14 Bleichrodt & Vegter 2016, p. 144.

(11)

sprake meer was van de mogelijkheid tot gedragsbeïnvloeding of een goede re-integratie van de veroordeelde in de samenleving.16 Hierdoor ontstond een schreeuw vanuit de maatschappij om het systeem van de strafkorting te hervormen. In 2000 werd dan ook de beleidsnota Sancties in Perspectief aan de Tweede Kamer voorgelegd, welk het voorstel bevatte om de vervroegde invrijheidstelling te hervormen naar een invrijheidstelling onder voorwaarden.17 Om dit voorstel nader uit te werken werden twee commissies in het leven geroepen: de Commissie Herziening vervroegde invrijheidstelling (Commissie Vegter) en de Commissie Vrijheidsbeperking (Commissie Otte). Beide commissies hebben gepleit voor het (her)invoeren van de voorwaardelijke invrijheidstelling.18 Derhalve voerde de wetgever in 2008 de huidige v.i.-regeling in, waarbij gedragsbeïnvloeding na invrijheidstelling weer mogelijk werd.19

In de huidige regeling geldt “v.i., tenzij”. De v.i. gaat – behoudens enige uitzonderingen – van rechtswege in indien de veroordeelde tweederde van zijn straf heeft uitgezeten.20 Door

voorwaarden aan de invrijheidstelling te verbinden, moet de maatschappelijke veiligheid vergroot worden. Via de v.i. wordt namelijk beoogd de samenleving te beschermen, nu de gedetineerde onder toezicht wordt geplaatst en dit de recidivekans limiteert.21 Dit doel is tevens

de verklaring waarom sprake is van “v.i., tenzij”. Indien een veroordeelde pas na het volledig uitzitten van zijn straf of zonder voorwaarden in vrijheid wordt gesteld is sprake van een abrupte overgang van straf naar vrijheid, die bovendien zonder enige vorm van controle verloopt.22

2.3 Wettelijke regeling

Bij de bespreking van de huidige wettelijke regeling zal alleen worden ingezoomd op de artikelen die in het licht van deze scriptie relevant zijn. Derhalve zullen met name de toepassingsmogelijkheden, voorwaarden, herroeping en uit- en afstel van de v.i. aan bod komen.

2.3.1 Toepassingsmogelijkheden voorwaardelijke invrijheidstelling

De huidige regeling van de v.i. is op sommige vlakken anders dan de oorspronkelijke v.i.-regeling. Dit komt onder andere naar voren in de typen vrijheidsstraffen waarop de v.i. van

16 Kamerstukken II 2005/06, 30513, nr. 3, p. 4-5. 17 Kamerstukken II 2000/01, 27 419, nr. 1. 18 Kamerstukken II 2005/06, 30513, nr. 3, p. 3. 19 Wet van 6 december 2007, Stb. 2007, 700. 20 Kamerstukken II 2005/06, 30513, nr. 3, p. 6. 21 Kamerstukken II 2005/06, 30513, nr. 3, p. 1. 22 Kamerstukken II 2005/06, 30513, nr. 3, p. 6.

(12)

toepassing is. Zo is v.i. nu mogelijk bij tijdelijke23 vrijheidsstraffen van meer dan een jaar24, terwijl dit oorspronkelijk gold in geval van vrijheidsstraffen vanaf zes maanden. Bij deze berekening dient niet alleen de gevangenisstraf te worden meegewogen, maar tevens de principale hechtenis. De vervangende hechtenis speelt hierbij echter geen rol.25 Voorts tellen een eventuele inverzekeringstelling, voorlopige hechtenis of detentie in het buitenland, uitgezeten voor de tenuitvoerlegging, ook mee in de berekening van de voorwaardelijke invrijheidstelling.26 Bovendien bepaalt de wet dat, indien de gedetineerde meerdere vrijheidsstraffen opgelegd heeft gekregen, deze straffen opeenvolgend ten uitvoer gelegd dienen te worden. Deze onvoorwaardelijke straffen worden vervolgens als één straf beschouwd.27 Onderscheid dient gemaakt te worden tussen vrijheidsstraffen van meer dan een jaar maar minder dan twee jaar, en tijdelijke gevangenisstraffen van meer dan twee jaar. Voor de eerste categorie geldt dat de v.i. van de gedetineerde ingaat wanneer hij minimaal een jaar gedetineerd heeft gezeten en van het restant van zijn straf reeds een derde heeft uitgezeten.28

Bij dit type vrijheidsstraffen geldt dus een getrapt systeem.29 Bij de tweede categorie komt de

gedetineerde voorwaardelijk vrij indien hij twee derde van zijn vrijheidsstraf heeft uitgezeten.30

Zoals hiervoor reeds uiteengezet geldt “v.i., tenzij”. In een drietal situaties zal de veroordeelde in ieder geval niet voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld: wanneer de veroordeelde een deels voorwaardelijke vrijheidsstraf opgelegd heeft gekregen31, wanneer de rechter heeft bepaald dat de veroordeelde een niet ten uitvoergelegde straf alsnog moet uitzitten32 of wanneer de gedetineerde een vreemdeling betreft zonder rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 200033. De wetgever heeft gedeeltelijk voorwaardelijke straffen uitgesloten van de v.i.-regeling om via deze weg dubbele proeftijden te vermijden. Echter, deze beslissing heeft tot commentaar geleid in de literatuur. Deze keuze leidt er namelijk toe dat een gedetineerde aan wie een deels voorwaardelijke straf is opgelegd op een later moment kan vrijkomen dan wanneer aan hem een geheel onvoorwaardelijke vrijheidsstraf zou zijn opgelegd. Dit lijkt tegenstrijdig, aangezien een rechter in de regel immers een deels voorwaardelijke straf oplegt indien hij van mening is dat de veroordeelde niet de

23 Levenslanggestraften komen in beginsel niet voor v.i. in aanmerking. 24 Art. 15 lid 1 Sr.

25 Schuyt, in T&C Strafrecht 2012, art. 15 Sr, aant. 2.a (online, bijgewerkt 7 maart 2017). 26 Art. 15 lid 4 Sr.

27 Art. 15 lid 5 Sr. 28 Art. 15 lid 1 Sr.

29 Bleichrodt & Vegter 2016, p. 145. 30 Art. 15 lid 2 Sr.

31 Art. 15 lid 3 sub a Sr. 32 Art. 15 lid 3 sub b Sr.

(13)

gehele straf dient te voltooien. Daar de rechterlijke macht van deze consequentie op de hoogte is neemt zij dit doorgaans mee in de strafoplegging door de ‘netto straf’ als uitgangspunt te nemen, maar Bleichrodt acht een verdere afstemming op dit punt noodzakelijk.34 Tevens kan de proeftijd in het kader van een deels voorwaardelijke vrijheidsstraf voor een langere periode worden opgelegd dan in geval van de v.i.. Bij de v.i. dient de proeftijd minimaal een jaar te duren, maar kan deze maximaal het strafrestant bedragen35, in tegenstelling tot de proeftijd in geval van een deels voorwaardelijke straf welke doorgaans ten hoogste drie jaar36, maar in bepaalde gevallen zelfs maximaal tien jaar37 kan bedragen. Derhalve kan een onvoorwaardelijke straf ook wegens de proeftijd milder uitvallen dan een deels voorwaardelijke vrijheidsstraf.38

2.3.2 Voorwaarden

Sinds de herinvoering van de v.i. is volgens de Kamerstukken geen sprake meer van een “ongeclausuleerde strafkorting (…), maar een invrijheidstelling onder voorwaarden verbonden aan de bereidheid van de gedetineerde om verantwoordelijkheid te dragen voor de eigen toekomst”39. Het grote verschil tussen de v.i. en de vroegere vervroegde invrijheidstelling is

immers dat nu voorwaarden verbonden worden aan de invrijheidstelling. De v.i. treedt altijd in onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan enig strafbaar feit.40 Daarnaast kunnen bijzondere voorwaarden worden opgelegd.41 Bij de bijzondere voorwaarden kan een onderverdeling worden gemaakt tussen programmatische voorwaarden (bijvoorbeeld deelname aan een vaardigheidstraining) en beperkende voorwaarden (bijvoorbeeld het contactverbod).42 De bijzondere voorwaarden zijn steeds gericht op de gecontroleerde terugkeer in de maatschappij en sluiten aldus nauw aan bij de doelstelling van de v.i..

Het OM dient toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden.43 In de praktijk

blijkt echter dat het OM weliswaar de formele verantwoordelijkheid heeft, maar dat dit toezicht feitelijk wordt uitgeoefend door de politie en reclassering.44

34 Bleichrodt 2006, p. 1089-1106. 35 Art. 15c lid 2 Sr jo. art. 15c lid 3 Sr. 36 Art. 14b lid 2 Sr.

37 Art. 14b lid 2 jo. art 14b lid 3 Sr.

38 Zie onder andere Bleichrodt 2006, p. 1089-1106 en Spijkerman 2008, p. 2215-2219. 39 Kamerstukken II 2005/06, 30513, nr. 3, p. 2.

40 Art. 15a lid 1 sub a Sr. 41 Art. 15a lid 2 en lid 3 Sr. 42 Spijkerman 2008, p. 2215-2219. 43 Art. 15b lid 1 Sr.

(14)

2.3.3 Herroeping

Indien een veroordeelde een voorwaarde niet heeft nageleefd kan de v.i. geheel of gedeeltelijk worden herroepen.45 Wanneer het OM of de Minister van Veiligheid en Justitie meent dat een dergelijke situatie zich voordoet dient het OM – steeds – een vordering tot herroeping in. Dit is slechts anders indien een waarschuwing of het wijzigen van de voorwaarde(n) voldoende is. De vordering moet ‘onverwijld’ worden ingediend bij de rechtbank en moet de gronden bevatten waarop zij berust.46 Wordt de vordering ingediend wegens een strafbaar feit dat is gepleegd tijdens de proeftijd dan is de rechtbank bevoegd die tevens bevoegd is over dat nieuwe strafbare feit te oordelen. Indien echter sprake is van een vordering wegens het niet-naleven van een bijzondere voorwaarde is de rechtbank bevoegd die in eerste aanleg heeft geoordeeld over het strafbare feit waarvoor nu de straf ten uitvoer wordt gelegd.47 Tegen de beslissing van de rechtbank staat geen rechtsmiddel open.48

2.3.4 Uitstel en afstel

Naast de eerder beschreven situaties waarin de veroordeelde niet voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld kan het OM een vordering indienen tot uitstel of achterwege laten van de v.i.. Een dergelijke vordering kan alleen worden ingediend op een van de – limitatief – in de wet opgenomen gronden49.

De eerste grond ziet op een veroordeelde die weliswaar tot een gevangenisstraf veroordeeld is, maar op grond van artikel 13 Sr in een justitiële inrichting voor ter beschikking gestelden wordt geplaatst en waarbij het noodzakelijk is dat de behandeling wordt voortgezet.50 Deze situatie doet zich niet vaak voor.51

De tweede grond regelt dat het begaan van ernstige misdragingen tijdens de detentie ook kan leiden tot uitstel of achterwege laten van de v.i..52 Onder een ‘ernstige misdraging’ kan worden begrepen “ernstige bezwaren of een veroordeling ter zake van een misdrijf”53 en

“gedrag dat tijdens de tenuitvoerlegging van de straf meermalen heeft geleid tot het opleggen van een disciplinaire straf5455. Derhalve is uit- of afstel van de v.i. mogelijk wanneer een

45 Art. 15g Sr jo. art. 15j lid 1 Sr. 46 Art. 15i lid 1 jo. lid 2 Sr. 47 Art. 15i lid 3 Sr. 48 Art. 15j lid 4 Sr. 49 Art. 15d lid 1 Sr. 50 Art. 15d lid 1 sub a Sr.

51 Bleichrodt & Vegter 2016, p. 147. 52 Art. 15d lid 1 sub b Sr.

53 Art. 15d lid 1 sub b onder 1 Sr. 54 In de zin van art. 51 Pbw. 55 Art. 15d lid 1 sub b onder 2 Sr.

(15)

veroordeelde tijdens de detentie is veroordeeld voor een misdrijf, waarbij van belang is dat deze veroordeling niet onherroepelijk hoeft te zijn. In dit geval is niet langer vereist dat sprake is van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, maar is een veroordeling ter zake van enig misdrijf voldoende. Daarnaast kan de v.i. worden uitgesteld of achterwege worden gelaten indien sprake is van ‘ernstige bezwaren’. Dit is het geval indien de veroordeelde verdacht wordt van een misdrijf, maar hiervoor nog niet is veroordeeld. Alleen een verdenking van een misdrijf levert nog geen ‘ernstige bezwaren’ op: deze term ziet op het oordeel van een rechter dat er voldoende ernstige bezwaren zijn om voorlopige hechtenis te bevelen.56 Echter, blijkens de Aanwijzing voorwaardelijke invrijheidstelling57 (vanaf nu: de Aanwijzing) is in de jurisprudentie bepaald dat reeds aan ernstige bezwaren is voldaan indien uit het dossier volgt dat sprake is van ernstige bezwaren. Derhalve is een feitelijk bevel tot voorlopige hechtenis niet vereist. In de literatuur lijkt discussie te bestaan of de wet een limitatieve opsomming van ernstige misdragingen bevat. Bleichrodt en Vegter58 stellen dat uit de wetsgeschiedenis59 volgt

dat het artikel een limitatieve lijst behelst. Daarentegen meent Schuyt60 dat geen sprake is van

een limitatieve opsomming en deze grond derhalve ook van toepassing is indien de veroordeelde zich op andere wijze ernstig heeft misdragen. Ook mijns inziens is geen sprake van een limitatieve opsomming, nu de wettekst de zinsnede “welke misdraging kan blijken uit” bevat. Wanneer de wetgever een limitatieve lijst had willen opnemen zou het gebruikelijker zijn om deze zinsnede te vervangen door “welke misdraging blijkt uit”.

De derde grond leidt ertoe dat ook de v.i. van een veroordeelde die zijn straf ontvlucht of tracht te ontvluchten kan worden uit- of afgesteld. Uit de Aanwijzing volgt welke situaties hieronder vallen. Onder ‘onttrekking aan de tenuitvoerlegging van de straf’ valt niet alleen een feitelijke vlucht(poging), maar tevens het niet (tijdig) terugkeren van verlof of strafonderbreking. Indien de onttrekking gepaard gaat met (dreiging met) geweld bepaalt de Aanwijzing dat het OM altijd uit- of afstel van de v.i. vordert. Hierbij speelt het beveiligingsniveau van de penitentiaire inrichting (vanaf nu: PI) dus geen rol. Evenmin is van belang of de onttrekking daadwerkelijk voltooid is of dat het ‘slechts’ bij een poging is gebleven. Wanneer geen sprake is van (dreiging met) geweld dient het OM geen vordering tot uit- of afstel van de v.i. in indien de veroordeelde binnen 24 uur – vrijwillig – naar de inrichting teruggaat en er geen andere omstandigheden zijn die toepassing van artikel 15d Sr

56 Kamerstukken II 2006/07, 30513, nr. 7, p. 2-3.

57 Aanwijzing van het College van procureurs-generaal, Stcrt. 2016, 68521 (vanaf nu: Aanwijzing). 58 Bleichrodt & Vegter 2016, p. 147

59 Kamerstukken II 2006/07, 30513, nr. 7, p. 2-3.

(16)

rechtvaardigen. Hierbij valt te denken aan het plegen van een nieuw strafbaar feit of het contacteren van een slachtoffer. Wanneer de veroordeelde langer dan 24 uur afwezig is, hij wel binnen 24 uur naar de inrichting terugkeert maar dit niet vrijwillig gebeurd is of sprake is van andere omstandigheden die een dergelijke vordering rechtvaardigen, dan dient het OM wél een vordering in. Voorts kan het beveiligingsniveau van de PI waarin de veroordeelde verblijft worden meegewogen bij de beslissing of de vordering ziet op het geheel of gedeeltelijk achterwege blijven van de v.i..

De vierde – en nieuwe – grond behelst de situatie waarin de veroordeelde bij voorbaat aangeeft dat hij de voorwaarden niet zal naleven en de gevallen waarin het stellen van voorwaarden niet tot een voldoende inperking van het recidiverisico voor verdere misdrijven leidt.61 Blijkens de Aanwijzing valt de veroordeelde die niet coöpereert bij het stellen van een diagnose of het opmaken van een rapportage ook onder deze categorie. Deze grond bestond nog niet in de regeling van de vervroegde invrijheidstelling en sluit nauw aan bij de doelstelling van de v.i..

De vijfde grond ziet op een door een buitenlandse rechter opgelegde straf welke door Nederland wordt overgenomen, waarbij de mogelijkheid van uitstel van de v.i. ertoe heeft geleid dat het land toch instemt met overbrenging van de veroordeelde.62 Deze grond zal een rol spelen indien door toepassing van de v.i.-regeling na overname geen of een zeer klein strafrestant overblijft en de buitenlandse autoriteiten om die reden negatief tegenover overbrenging staan.63

Tot slot bepaalt lid 7 van artikel 15d Sr dat de v.i. steeds opnieuw kan worden uitgesteld, dan wel achterwege kan blijven nadat zij reeds is uitgesteld. Overigens kent de procedure omtrent de vordering tot uit- of afstel veel overeenkomsten met de procedure van herroeping.64

2.4 Tussenconclusie

De huidige regeling van de v.i. bevat een aantal haken en ogen. Zoals beschreven volgt uit de Aanwijzing en de wet dat het OM in bepaalde gevallen steevast een vordering tot uit- of afstel dan wel herroeping indient, waarna de rechtbank zich hierover moet buigen. Echter, zoals uit het volgende hoofdstuk zal blijken komen deze situaties niet vaak voor, waardoor de zittende magistratuur relatief beperkte ervaring heeft met de v.i.. Toch dient de rechtbank te bepalen of de v.i. in deze gevallen wordt herroepen of uit- of afgesteld, wat ertoe kan leiden dat een

61 Art. 15d lid 1 sub d Sr. 62 Art. 15d lid 1 sub e Sr.

63 Kamerstukken II 2005/06, 30513, nr. 3, p. 14. 64 Zie art. 15d lid 4 tot en met lid 6 Sr.

(17)

veroordeelde uiteindelijk – na het volledig uitzitten van zijn straf – zonder toezicht en zonder voorwaarden in de maatschappij terugkeert. In het licht van deze scriptie is het dan ook relevant om het vorderingsbeleid van het OM en de jurisprudentie in kaart te brengen. In het volgende hoofdstuk zal derhalve worden besproken op welke wijze de ketenpartners in de praktijk omgaan met uitstel, afstel en herroeping van de v.i..

(18)

3. De voorwaardelijke invrijheidstelling in de praktijk

Deelvraag: hoe wordt in de praktijk omgegaan met uitstel, afstel en herroeping van de v.i.?

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zal aan de hand van de evaluatie van de Wet voorwaardelijke invrijheidstelling uit 201165 – althans de conclusies en resultaten die in het licht van deze scriptie relevant zijn – en eigen onderzoek worden beschreven hoe de ketenpartners in de praktijk uitvoering geven aan de v.i..

3.2 Uitstel en afstel voorwaardelijke invrijheidstelling

Allereerst dient te worden vermeld dat tijdens de implementatie van de Wet v.i. is besloten om de uitvoering van de wet zoveel mogelijk bij een specialistische afdeling van het OM neer te leggen. Dit werd de Centrale Voorziening v.i.66 (vanaf nu: CVv.i.), welke is ondergebracht bij

het Ressortsparket Arnhem-Leeuwarden.67 De ratio achter de CVv.i. is bevordering van rechtsgelijkheid en eenheid van beleid.68 De CVv.i. beslist over een groot aantal facetten

waarop deze scriptie betrekking heeft. Zo bepaalt de CVv.i. of een vordering tot uitstel of achterwege laten van de v.i. wordt ingediend, of, en welke, bijzondere voorwaarde(n) worden gesteld, of deze bijzondere voorwaarde(n) gewijzigd of opgeheven dienen te worden, welke proeftijd bij de bijzondere voorwaarde(n) geboden is en of een vordering tot herroeping wordt ingediend in geval van overtreding van deze bijzondere voorwaarde(n). Daarentegen behoort de handhaving van de algemene voorwaarde tot de verantwoordelijkheid van het lokale parket.69

3.2.1 De adviespartijen

De CVv.i. baseert haar beslissing voor het al dan niet indienen van een vordering tot uitstel of afstel op de adviezen van de Dienst Justitiële Inrichtingen (vanaf nu: DJI), de reclassering en het lokale parket.70 Het lokale parket geeft echter alleen een advies indien een executie-indicator71 is afgegeven.

65 Voorwaardelijk vrij, Evaluatie van de Wet voorwaardelijke invrijheidstelling 2011 (vanaf nu: Voorwaardelijk

vrij 2011).

66 Zie in dit kader tevens Schrama 2012, p. 208-212. 67 Aanwijzing.

68 Voorwaardelijk vrij 2011 p. 26. 69 Aanwijzing.

70 Aanwijzing.

71 Voor toelichting op de executie-indicator, zie Aanwijzing van het College van procureurs-generaal, Strct.

(19)

Uit de evaluatie van de Wet v.i.72 uit 2011 (vanaf nu: het evaluatieonderzoek) blijkt dat in de periode april 2009 tot en met juli 2011 de reclassering 23 maal een advies heeft uitgegeven tot een vordering tot uitstel of afstel73, de DJI 21 maal en het lokale parket zeven maal. De CVv.i. volgde het advies van de reclassering in 31 procent van deze gevallen, terwijl het advies van de DJI in 53 procent en het advies van het lokale parket in 57 procent van de zaken gevolgd werd. Indien een advies tot een vordering van uitstel of afstel niet binnen de wettelijke termijn van dertig dagen voor de v.i.-datum was ingediend werden de adviezen niet overgenomen. Blijkens de wet is het OM dan immers niet-ontvankelijk. Dit blijkt de verklaring te zijn voor een groot deel van de adviezen dat niet door de CVv.i. is overgenomen.74 Tevens nam de CVv.i. geen adviezen over indien zij niet gebaseerd waren op een grond als genoemd in artikel 15d lid 1 Sr.75

Uit interviews met een advocaat-generaal en secretaris van de CVv.i. blijkt dat adviezen momenteel niet meer te laat of op onjuiste gronden worden ingediend. Wanneer de CVv.i. een zaak ontvangt verkrijgt zij tevens een overzicht met onder andere de v.i.-datum en de datum voor het indienen van een vordering tot uit- of afstel. Wanneer deze datum nadert maar de adviespartijen nog geen advies hebben uitgebracht rappelleert de CVv.i., om bovengenoemde situaties te voorkomen.

3.2.2 Het Openbaar Ministerie

In voorgaand hoofdstuk is reeds kort ingegaan op het vorderingsbeleid van het OM met betrekking tot de gronden als genoemd in artikel 15d lid 1 Sr. Een aantal punten verdient echter nog opmerking.

Indien de CVv.i. beslist tot indiening van een vordering tot uitstel of achterwege laten van de v.i. dient ze deze niet zelf in. In plaats daarvan maakt de CVv.i. de vordering in conceptversie op en vraagt vervolgens het lokale parket deze feitelijk in te dienen.76 De

vordering moet onverwijld77 en uiterlijk dertig dagen voor de v.i.-datum78 bij de rechtbank zijn

ontvangen.

Uit het evaluatieonderzoek blijkt dat in de periode april 2009 tot en met juli 2011 2.262 zaken zijn ingestroomd. In slechts 37 van deze zaken werd een vordering uitstel ingediend en

72 Voorwaardelijk vrij 2011.

73 Uit de adviezen blijkt niet altijd of uitstel of afstel gevorderd wordt. Deze cijfers zijn derhalve samengenomen. 74 Voorwaardelijk vrij 2011, p. 53.

75 Voorwaardelijk vrij 2011, p. 52. 76 Voorwaardelijk vrij 2011, p. 51. 77 Art. 15d lid 4 Sr.

(20)

in 53 zaken een vordering tot afstel. Van de 37 vorderingen tot uitstel werden twaalf vorderingen toegewezen, negen afgewezen, waren twaalf zaken nog lopend en is van vier zaken onduidelijk wat de uitkomst was. Voorts werden van de 53 vorderingen tot afstel zestien vorderingen toegewezen, dertien afgewezen, waren zestien zaken nog lopend en was van acht zaken onduidelijk hoe ze zijn geëindigd. De meest voorkomende grond voor een vordering was de onvoldoende inperking van het recidiverisico, of de situatie waarin de veroordeelde niet bereid bleek de voorwaarden na te leven, gevolgd door gedrag dat tijdens detentie heeft geleid tot disciplinaire bestraffing, (poging tot) onttrekking aan de straf en de ernstige bezwaren of een veroordeling ter zake van een misdrijf.79

Uit bovengenoemde interviews blijkt dat dit nog steeds de meest voorkomende gronden zijn voor het indienen van een vordering. Echter, misdragingen tijdens detentie an sich zijn vaak niet voldoende voor toewijzing van de vordering. Derhalve wordt deze grond met name als aanvulling gebruikt in situaties waarin ook sprake is van (een) andere grond(en).80

3.2.3 De rechterlijke macht

Uit het evaluatieonderzoek kwam naar voren dat de zittende magistratuur (vanaf nu: ZM) in de onderzoeksperiode zeer weinig routine had op het gebied van de v.i.. Rechters bleken in geen geval meer dan één v.i.-zaak op zitting te hebben gehad.81

Voor deze scriptie zijn tevens vijf rechters geïnterviewd die onlangs in ieder geval één vordering tot uitstel, afstel of herroeping v.i. op zitting hebben gehad. Uit de interviews komt een genuanceerder beeld naar voren dan ten tijde van het evaluatieonderzoek. Een van de rechters gaf aan haar derde vordering v.i. in vijf maanden op zitting te hebben. Een ander kwam op een gemiddelde van één vordering v.i. per jaar. Hoewel de exacte aantallen dus verschillen kan voorzichtig gesteld worden dat inmiddels sprake is van enige regelmaat. Bovendien ervaart geen van de rechters de vorderingen als complex en ondervinden zij geen problemen bij het nemen van een beslissing omtrent de v.i..

Uit de interviews met de CVv.i. blijkt dat de CVv.i. wel een aantal pijnpunten waarneemt. Zo ervaart de CVv.i. dat uit de jurisprudentie geen eenduidige lijn kan worden afgeleid. Niet alleen per zaak maar ook per rechtbank zijn verschillen in de afdoening zichtbaar. Ter illustratie: uit lid 6 van artikel 15d Sr blijkt dat het OM niet-ontvankelijk is indien een vordering later dan dertig dagen voor de v.i.-datum bij de rechtbank wordt ingediend. Uit de

79 Voorwaardelijk vrij 2011, p. 52.

80 Dit blijkt ook uit de jurisprudentie, zie Schrama 2014 (online). 81 Voorwaardelijk vrij 2011, p. 54.

(21)

wet blijkt echter niet welk rechtsgevolg verbonden moet worden aan een vordering die onverwijld wordt ingediend. Toch leidt een onverwijlde indiening regelmatig tot niet-ontvankelijkheid van het OM. Zo oordeelt rechtbank Amsterdam82 dat het OM recht heeft op ‘enige tijd’ om te beoordelen of al dan niet sprake is van een grond voor uitstel of achterwege laten van de v.i.. Rechtbank Midden-Nederland83 hanteert een tijdsverloop van drie weken als onverwijld, terwijl rechtbank Noord-Holland84 meent dat een vordering die ruim een maand na de adviezen werd ingediend nog onverwijld is. Om rechtsongelijkheid te voorkomen is tijdens de implementatie van de Wet v.i. voorgesteld om de behandeling van de v.i. ook binnen de rechtspraak te concentreren, bijvoorbeeld bij de penitentiaire kamer te Arnhem. Deze discussie speelt momenteel nog steeds maar voor alsnog is hiervoor niet gekozen.

3.3 Herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

De resultaten uit de interviews met de ZM en de CVv.i. als beschreven in paragraaf 3.2 van deze scriptie gelden onverkort voor herroeping van de v.i..

3.3.1 Het Openbaar Ministerie

Blijkens het evaluatieonderzoek was per juli 2011 sprake van 1.298 lopende85 v.i.-zaken. In 649 van deze zaken zijn in totaal 1455 bijzondere voorwaarden opgelegd. Hiervan zijn 575 bijzondere voorwaarden geschonden.86 Met name de meldplicht werd vaak overtreden, namelijk in 221 gevallen.87 Uit het dossieronderzoek in het kader van de evaluatie kwam naar voren dat de v.i. steeds werd herroepen indien de algemene voorwaarde werd geschonden. Werd een bijzondere voorwaarde overtreden volgde in 82 procent van de gevallen een reactie. Bij 52 procent van deze overtredingen was sprake van een officiële waarschuwing. Bij slechts negen procent van de overtredingen volgde een vordering tot herroeping. Echter, tevens is gebleken dat bij deze cijfers een kanttekening gemaakt dient te worden. Niet alle strafbare feiten die tijdens de v.i. werden gepleegd, waren ingevoerd in het systeem van de CVv.i.. Feitelijk werd de algemene voorwaarde dus in meer zaken overtreden waardoor een groter aantal zaken herroepen had kunnen worden. Onduidelijk is of deze strafbare feiten per abuis niet zijn geregistreerd, bijvoorbeeld doordat het lokale parket niet heeft geconstateerd dat de dader in zijn proeftijd liep, of dat sprake is van een bewuste keuze. Het komt namelijk voor dat een

82 Rechtbank Amsterdam 7 juni 2013, 99-000358-31. 83 Rechtbank Midden-Nederland 2 april 2013, 99-000079-35. 84 Rechtbank Noord-Holland 24 juni 2013, 99-000107-47.

85 Oftewel 1.298 zaken waarin de veroordeelde voorwaardelijk vrij was. 86 Voorwaardelijk vrij 2011, p. 62.

(22)

proportionaliteitstoets plaatsvindt. Indien het te herroepen strafrestant niet proportioneel is ten opzichte van het gepleegde delict wordt weleens van herroeping afgezien. Tevens is gebleken dat bij een overtreding van een bijzondere voorwaarde de soort voorwaarde meespeelt in de beslissing tot welke reactie de schending moet leiden.88

Uit de interviews met de CVv.i. blijkt dat ook in het huidige beleid op iedere schending van de algemene voorwaarde een vordering tot herroeping dient te volgen. Wanneer de nieuwe strafzaak een relatief klein vergrijp89 betreft komt deze veelal op de ZSM-tafel terecht. In zo’n situatie contacteert het lokale parket regelmatig de CVv.i. om te bespreken of een vordering ingediend moet worden. Vaak wordt dan eerst de toezichthouder van de veroordeelde benaderd om te evalueren hoe het toezicht verloopt. Indien de veroordeelde zich verder goed gedraagt en zich aan de bijzondere voorwaarden houdt kan een (korte) gevangenisstraf het traject van de reclassering doorkruisen. De reeds behaalde resultaten kunnen dan als een kaartenhuis in elkaar vallen. Derhalve wordt in zo'n geval – wat overigens ook geldt voor situaties waarin bijzondere voorwaarde(n) geschonden worden – regelmatig eerst een waarschuwingsgesprek gevoerd, waarin centraal staat dat een volgende overtreding pertinent betekent dat de vordering tot herroeping ingediend gaat worden en dat de rechter dit na een waarschuwing ook in praktisch alle gevallen toewijst. Tevens wordt benadrukt dat de proeftijd deel uitmaakt van de straf. Volgens de CVv.i. lijken veel veroordeelden van mening te zijn dat, omdat zij 'slechts' tweederde van hun gevangenisstraf moeten uitzitten, dit betekent dat hun gehele straf na die periode afgelopen is. Zij realiseren zich aldus niet dat de proeftijd wel degelijk onderdeel uitmaakt van hun straf. Ook blijken veroordeelden soms in de veronderstelling dat het gedeelte van de proeftijd wat reeds is verstreken van het strafrestant afgaat.90 Een waarschuwingsgesprek kan dergelijke misvattingen ophelderen.

Bij overtreding van bijzondere voorwaarde(n) speelt ook de persoon van de toezichthouder een rol. Zo geeft de ene reclasseringsmedewerker eerst zelf een waarschuwing aan de veroordeelde voor hij de CVv.i. contacteert, terwijl de andere toezichthouder een overtreding direct meldt. Ook speelt de persoonlijkheid van de veroordeelde een rol. Bij sommigen komen overtredingen niet per se voort uit onwil, maar uit onmacht. De veroordeelde krijgt in zo’n geval weleens een extra kans waardoor niet direct een vordering wordt ingediend.

88 Voorwaardelijk vrij 2011, p. 64.

89 Bijvoorbeeld diefstal van een chocoladereep.

90 Ter illustratie: een veroordeelde heeft een strafrestant van 300 dagen en een proeftijd van een jaar. Wanneer

100 dagen van de proeftijd voorbij zijn is de veroordeelde van mening dat hij nog slechts 200 dagen hoeft uit te zitten als hij nu een voorwaarde overtreedt.

(23)

3.3.2 De rechterlijke macht

Blijkens het evaluatieonderzoek is in de onderzochte periode in 105 zaken een vordering tot herroeping ingediend. In 58 van deze zaken was de algemene voorwaarde overtreden, in 47 zaken de bijzondere voorwaarde(n). In 30 van de 58 zaken is de vordering tot herroeping toegewezen91, tegenover vier vorderingen die zijn afgewezen. Voor de 47 zaken waarin een schending van de bijzondere voorwaarde(n) aan de orde was zijn twintig vorderingen toegewezen92 en tien afgewezen93. Tot slot is in 41 zaken niet bekend wat de rechter besloten heeft.94

Zoals reeds uiteengezet ervaart de ZM geen moeilijkheden met de v.i.. Uit de interviews met de CVv.i. blijkt dat de CVv.i. wel een aantal problemen waarneemt. Zo komt het voor dat een rechter voor de v.i. aansluit bij de regels omtrent de voorwaardelijke veroordeling. Gedacht kan worden aan een veroordeelde die in het kader van de v.i. een bijzondere voorwaarde opgelegd heeft gekregen en deze overtreedt, waarna een vordering tot herroeping v.i. wordt ingediend. Rechters zetten het strafrestant in een dergelijk geval bijvoorbeeld om in een taakstraf, wat bij een voorwaardelijke veroordeling inderdaad mogelijk is. Echter, bij de v.i. bestaat hier geen wettelijke basis voor.

3.4 Tussenconclusie

Door bestudering van het evaluatieonderzoek en de bespreking van deze resultaten met de ZM en de CVv.i. is getracht een beeld te schetsen van de wijze waarop de ketenpartners in de praktijk omgaan met uitstel, afstel en herroeping van de v.i.. Hieruit blijkt dat een aantal problemen die speelden ten tijde van het evaluatieonderzoek inmiddels (grotendeels) verholpen zijn. Wat betreft de veroordeelde wiens v.i. wordt herroepen of uit- of afgesteld, wat ertoe kan leiden dat diegene zonder toezicht of voorwaarden in de maatschappij terugkeert, dient nog het volgende te worden opgemerkt. Om dit zo veel mogelijk te voorkomen worden weinig vorderingen tot achterwege laten of gehele herroeping direct ingediend. Ten tweede: indien de v.i. wordt herroepen wegens een nieuw strafbaar feit wordt de veroordeelde voor dit nieuwe feit veelal weer veroordeeld tot een gevangenisstraf, waarbij hij opnieuw na tweederde van die straf zal vrijkomen en aldus aan een nieuwe proeftijd zal beginnen. In deze situatie speelt dit probleem dus überhaupt niet. Bovendien wordt gekeken hoelang de periode is die overblijft. Is dit wel een ‘nuttige’ proeftijd, dus kan in dat tijdsbestek wel effectief gedragsbeïnvloeding door

91 In vier van deze zaken was sprake van een gedeeltelijke toewijzing. 92 In zes van deze zaken was sprake van een gedeeltelijke toewijzing. 93 Waaronder één vordering die niet-ontvankelijk is verklaard. 94 Voorwaardelijk vrij 2011, p. 67.

(24)

middel van voorwaarden plaatsvinden? Zo nee, dan kan de maatschappij in sommige gevallen meer baat hebben bij de veroordeelde die zijn strafrestant uitzit dan een korte proeftijd. Een vordering tot achterwege laten of volledige herroeping wordt aldus niet steeds en niet zonder nauwkeurige analyse van het geval ingediend.

Nu de v.i.-regeling en de uitwerking hiervan in de praktijk in Nederland uiteen zijn gezet zal in de volgende hoofdstukken worden besproken hoe de vervroegde invrijheidstelling bij drie tribunalen is vormgegeven. In hoofdstuk 4 zal worden aangevangen met een bespreking van de regeling van het Internationaal Strafhof.

(25)

4. De regeling van vervroegde invrijheidstelling van het Internationaal

Strafhof

Deelvraag: hoe is de vervroegde invrijheidstelling bij het Internationaal Strafhof geregeld, welke ratio schuilt hier achter en hoe komt dit tot uiting in de jurisprudentie?

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zal – beknopt – de ontstaansgeschiedenis van het Internationaal Strafhof worden uiteengezet, waarna de regelgeving en jurisprudentie betreffende de vervroegde invrijheidstelling van het tribunaal worden besproken. Deze regeling is in het licht van deze scriptie relevant daar het Hof in Den Haag zetelt95.

4.1.1 Geschiedenis Internationaal Strafhof

Na de Tweede Wereldoorlog en het Neurenberg Proces ontstond vanuit de Verenigde Naties (vanaf nu: VN) de wens een internationaal hof in te stellen. Dit hof zou toezien op de berechting van daders van genocide.96 Deze wens leidde tot het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof (vanaf nu: het Statuut), dat tot stand is gekomen op 17 juli 1998.97 Echter, hiermee was het Internationaal Strafhof (vanaf nu (in de Engelse afkorting): ICC) zelf nog niet inwerking getreden. Hiervoor was vereist dat een minimum van zestig Staten partij zouden worden bij het Statuut, wat binnen vier jaar was bereikt. Derhalve kwam op 1 juli 2002 het ICC tot stand.98

Blijkens artikel 5 van het Statuut beperkt het ICC zich tot “the most serious crimes of concern to the international community as a whole”. Aldus heeft het ICC rechtsmacht ter zake genocide99, misdrijven tegen de menselijkheid100, oorlogsmisdrijven101 en “the crime of aggression”102. Voorts beslist het Hof omtrent de tenuitvoerlegging van de opgelegde straffen.103 Zodoende gaat het ICC tevens over de vervroegde invrijheidstelling van ‘zijn’ veroordeelden.

95 Trb. 2007, 125.

96 Cryer, Friman, Robinson & Wilmshurst 2016, p. 146. 97 Trb. 2000, 120.

98 Cryer, Friman, Robinson & Wilmshurst 2016, p. 150. 99 Nader uitgewerkt in art. 6 Statuut.

100 Nader uitgewerkt in art. 7 Statuut. 101 Nader uitgewerkt in art. 8 Statuut. 102 Zie tevens art. 5 lid 2 Statuut. 103 Zie deel 10 van het Statuut.

(26)

4.1.2 Ratio vervroegde invrijheidstelling

Re-integratie van een veroordeelde is een universeel mensenrechtelijk vereiste binnen ieder strafrechtelijk systeem. Derhalve is de voornaamste reden achter de mogelijkheid van strafverkorting104 het vergemakkelijken van de terugkeer van de veroordeelde in de maatschappij.105

4.2 Regelgeving

Artikel 110 van het Statuut en Rule 223 en Rule 224 van de Rules of Procedure and Evidence (vanaf nu: RPE) vormen de regels van het Hof omtrent strafvermindering. Uit artikel 110 lid 3 van het Statuut blijkt dat het Hof niet eerder dan na tweederde van de straf106 overweegt of de veroordeelde in aanmerking komt voor vervroegde107 invrijheidstelling.108 Blijkens lid 4 kan het ICC overgaan tot strafvermindering indien de veroordeelde vanaf een vroeg stadium een continue bereidheid tot het verlenen van medewerking aan het Hof bij onderzoeken en vervolgingen heeft getoond 109; indien de veroordeelde vrijwillig medewerking verleent en het ICC zo in de gelegenheid stelt uitspraken en bevelen in andere zaken ten uitvoer te leggen, waarbij met name gedacht moet worden aan het verlenen van assistentie bij het achterhalen van vermogensbestandsdelen110; en in geval van andere factoren waaruit blijkt dat de omstandigheden dermate veranderd zijn dat vervroegde invrijheidstelling redelijk is. Hierbij wordt verwezen naar (Rule 223 van) de RPE111, waar vijf aanvullende criteria worden genoemd

die het ICC ook in haar overweging dient mee te nemen: het gedrag van de veroordeelde in detentie, waaruit een oprechte dissociatie blijkt van de misdrijven die door de veroordeelde zijn gepleegd112; het vooruitzicht op resocialisatie en een geslaagde terugkeer van de

veroordeelde113; of de vervroegde invrijheidstelling zal leiden tot significante sociale

104 Het Statuut en de RPE spreken steeds van “reduction of sentence”, alleen in Rule 223 onder c wordt

gesproken van “early release”. Echter, feitelijk is wel degelijk sprake van early release (oftewel vervroegde invrijheidstelling). Zie hiervoor tevens Mulgrew 2014, p. 4.

105 Oehmichen, in Commentary on the Law of the International Criminal Court, art. 110 Statuut, aant. 815

(online, bijgewerkt 30 juni 2016).

106 Of na 25 jaar in geval van een levenslange gevangenisstraf.

107 Indien een veroordeelde eerder vrijkomt verbindt het ICC hier geen voorwaarden aan. Zie hiervoor tevens

Mulgrew 2014, p. 4.

108 Mulgrew meent overigens dat deze grens te strikt is, nu een veroordeelde in geen geval eerder dan na

tweederde van zijn straf kan vrijkomen. Op grond van de mensenrechten kan bijvoorbeeld worden bepleit dat een veroordeelde op een eerder moment moet kunnen vrijkomen indien gezondheidsredenen dit rechtvaardigen. Zie hiervoor Mulgrew 2014, p. 8.

109 Art. 110 lid 4 sub a Statuut. 110 Art. 110 lid 4 sub b Statuut. 111 Art. 110 lid 4 sub c Statuut. 112 Rule 223 onder a.

(27)

instabiliteit114; of de veroordeelde een voldoende zwaarwegende handeling heeft ondernomen ten behoeve van de slachtoffers115, alsmede de gevolgen voor de slachtoffers en hun gezinnen van de vervroegde invrijheidstelling116; en persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde, waaronder een verslechterende lichamelijke of geestelijke gezondheid of hoge leeftijd117.

Overigens leidt Rule 223 onder c tot discussie in de literatuur. Zoals gezegd dient de sociale instabiliteit “significant” te zijn, wat een hoge en enigszins onduidelijke drempel is. Volgens Merrylees mag “the goal of reconciliation” niet ondermijnd worden door strafvermindering. Dit betekent dat voldoende waarde moet worden gehecht aan bijvoorbeeld een verklaring dat spanningen tussen bepaalde groeperingen of gebieden opnieuw toenemen indien de veroordeelde vervroegd vrijkomt.118 Daarentegen meent Choi dat sociale instabiliteit een factor is die niet bij de vervroegde invrijheidstelling dient te worden meegenomen, daar de veroordeelde dan gestraft wordt voor een situatie waar hij geen invloed op heeft.119 Mulgrew

meent dat voorzichtig met deze factor moet worden omgegaan, nu dit een meer politiek dan sanctierechtelijk karakter heeft.120 Overigens is het ICC de enige van de onderzochte tribunalen

die sociale instabiliteit als factor heeft opgenomen.121 Ook in ‘onze’ v.i.-regeling valt dit niet

onder de gronden voor uitstel, afstel of herroeping.

Hoewel de heroverweging ex art 110 lid 3 van het Statuut an sich verplicht is, blijkt uit lid 4122 dat het ICC niet genoodzaakt is steeds strafvermindering toe te kennen.123 Aanwezigheid van één van de in lid 4 genoemde factoren kan voldoende zijn om de straf te heroverwegen. Hierbij moet vanzelfsprekend wel sprake zijn van een ‘positieve’ factor. In Rule 223 worden immers ook een aantal ‘negatieve’ factoren genoemd die, indien van toepassing, juist een indicatie zijn dat strafvermindering niet geboden is.124 Voorts dient het Hof steeds te bepalen of de aanwezige factor(en) voldoende zijn om strafvermindering te rechtvaardigen.125

Tot slot bepaalt Rule 224 dat de beslissing omtrent de vervroegde invrijheidstelling door drie rechters moet worden genomen. Indien het Hof oordeelt dat een vervroegde

114 Rule 223 onder c.

115 Dit stuit op weerstand in de literatuur, nu een veroordeelde een dergelijke actie kan ondernemen puur omdat

hij vervroegd in vrijheid gesteld wil worden. Zie hiervoor tevens Mulgrew & Abels 2016, p. 270.

116 Rule 223 onder d. 117 Rule 223 onder e. 118 Merrylees 2016, p. 75. 119 Choi 2014, p. 1821. 120 Mulgrew 2014, p. 12. 121 Choi 2014, p. 1823.

122 Door het gebruik van het woord “may”.

123 Prosecutor v. Lubanga, No. ICC-01/04/01/06, 22 September 2015, par. 21 (vanaf nu: Lubanga). 124 Lubanga, par. 22.

(28)

invrijheidstelling niet geboden is heroverweegt het de straf op een later moment – in beginsel drie jaar na de vorige heroverweging126 – opnieuw.127 Mulgrew bekritiseert deze termijn daar zij stelt dat dit tijdsbestek disproportioneel is. In Europese nationale wetgevingen blijkt een dergelijke beslissing namelijk veelal na een aantal maanden te worden heroverwogen.128 Voorts bestaat geen mogelijkheid tot hoger beroep.

4.3 Jurisprudentie

Vooralsnog heeft het ICC in slechts twee zaken – namelijk inzake Thomas Lubanga Dylio en inzake Germain Katanga129 – overwogen of strafvermindering als bedoeld in artikel 110 van het Statuut aan de orde was. Voor nadere invulling van de regelgeving kan derhalve alleen uit deze twee uitspraken worden geput.

Allereerst heeft het ICC bepaald dat factoren die zijn meegewogen bij de strafoplegging – bijvoorbeeld de ernst van het misdrijf130 – niet tevens een rol kunnen spelen bij de vervroegde

invrijheidstelling.131

Voorts is voor de factor als bedoeld in artikel 110 lid 4 onder sub a van het Statuut van belang dat het Hof heeft overwogen dat medewerking welke voor de strafoplegging is verleend en aldus reeds in de straf is verdisconteerd, niet opnieuw meegenomen kan worden als factor die strafvermindering rechtvaardigt, indien deze medewerking na de veroordeling niet is voortgezet. Dit is slechts anders indien het effect van de medewerking, hoewel verleend voor de veroordeling, pas volledig merkbaar wordt na strafoplegging.132 Tevens heeft het ICC

geoordeeld dat het niet instellen van beroep onder ‘verlenen van medewerking’ als bedoeld in sub a kan vallen. Hiervoor is vereist dat de veroordeelde geen beroep instelt omdat hij verklaart schuldig te zijn en de zaak niet onnodig lang wil laten voorduren. Het niet instellen van beroep an sich is niet voldoende.133

Bovendien verdient opmerking dat, hoewel artikel 110 lid 4 sub c van het Statuut jo. Rule 223 wellicht wat ruime overlaat voor interpretatie, de aldaar genoemde factoren limitatief zijn.134 Een veroordeelde die weliswaar tweederde van zijn straf heeft uitgezeten maar bij wie niet minimaal één van de factoren genoemd in artikel 110 lid 4 van het Statuut of Rule 223 aan

126 Rule 224 onder 3.

127 Art. 110 lid 5 Statuut. 128 Mulgrew 2014, p. 7.

129 Prosecutor v. Katanga, No. ICC-01/04/01/07, 13 November 2015 (vanaf nu: Katanga). 130 Mulgrew 2014, p. 13.

131 Lubanga, par. 24. 132 Lubanga, par. 30. 133 Katanga, par. 34. 134 Lubanga, par. 25.

(29)

de orde is, komt derhalve niet in aanmerking voor een vervroegde invrijheidstelling. De ‘tweederde’-drempel is simpelweg het startpunt voor de heroverweging, maar betreft geen factor die daarbij meespeelt.135

Daarnaast heeft het Hof voor het in Rule 223 onder a bepaalde geoordeeld dat goed gedrag tijdens detentie op zichzelf niet voldoende is om te kunnen spreken van deze factor. Vereist is een bepaalde link tussen dit gedrag en “dissociation” van de misdrijven die door de veroordeelde zijn gepleegd.136 Tevens benoemt het Hof dat een veroordeelde die verklaart niet (langer) achter een bepaald misdrijf te staan of een veroordeelde die verantwoordelijkheid neemt voor en berouw toont over het plegen van dat misdrijf niet gelijkwaardig zijn. De factor ziet op deze laatste situatie.137 Het ICC verlangt dus een bepaalde vorm van rehabilitatie: de vervroegde invrijheidstelling dient te worden verdiend.138

Een overleden familielid is in beginsel niet voldoende voor een geslaagd beroep op Rule 223 onder e. Echter, indien de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde op verdere wijze beïnvloed worden door dit sterfgeval – bijvoorbeeld omdat de veroordeelde nu de zorg van de kinderen van de overledene op zich moet nemen – kan dit wel voldoende zijn voor het aannemen van deze factor.139

4.4 Tussenconclusie

Bij het ICC komen veroordeelden na tweederde van hun straf in aanmerking voor vervroegde invrijheidstelling. Echter, een veroordeelde waarop niet minimaal één van de factoren genoemd in artikel 110 lid 4 van het Statuut of Rule 223 aan de orde is, wordt niet vervroegd in vrijheid gesteld. Hoewel in onze regeling sprake is van “v.i., tenzij” gaat dit dus niet op voor het ICC. Opmerking hierbij verdient overigens dat een regeling van standaard vervroegd in vrijheid stellen na het uitzitten van een bepaald deel van de straf bij internationale straftribunalen op veel weerstand stuit in de literatuur.140 Dit hangt samen met de verschillende doelen die achter nationaal en internationaal strafrecht schuilgaan. Op het gebied van het internationaal strafrecht zijn met name vier doelen algemeen aanvaard, te weten afschrikking, vergelding, afkeuring en verzoening141, terwijl het nationale strafrecht – in het geval van de v.i. – wordt gebruikt om

135 Lubanga, par. 27. 136 Lubanga, par. 45. 137 Lubanga, par. 46. 138 Merrylees 2016, p. 74-75. 139 Katanga, par. 109. 140 Merrylees 2016, p. 71-72 en Choi 2014, p. 1796-1798. 141 Choi 2014, p. 1808.

(30)

recidive te beperken. Dit is slechts een secundair doel voor de straftribunalen142, daar de veroordeelden deze strafbare feiten niet gemakkelijk nogmaals (kunnen) plegen143, omdat zij hun vroegere invloed niet terugwinnen, een dergelijke veroordeling vergezeld gaat van internationale controle en veelal sprake zal zijn van gekenterde politieke omstandigheden.144

Steeds dienen drie rechters te beoordelen of strafvermindering passend is, wat in zoverre overeen komt met de Nederlandse v.i.-regeling dat – in geval van een vordering tot uitstel, afstel of herroeping – de Meervoudige Kamer op de vordering dient te beslissen. Echter, daar in de nationale regeling sprake is van “v.i., tenzij” wordt de v.i. niet steeds door (een) rechter(s) getoetst.

Indien het Hof bepaalt dat de veroordeelde niet vervroegd in vrijheid wordt gesteld overweegt het Hof binnen een bepaalde termijn opnieuw of strafvermindering inmiddels wel op zijn plaats is. Dit kan vergeleken worden met de mogelijkheid van uitstel in ‘onze’ v.i.-regeling. Het is mogelijk dat het Hof steeds beoordeelt dat vervroegde invrijheidstelling niet passend is, waardoor ‘afstel’ uiteindelijk ook mogelijk is. Daarnaast bestaat er geen mogelijkheid tot herroeping van de vervroegde invrijheidstelling, nu bij de regeling van het ICC geen voorwaarden kunnen worden verbonden aan de strafvermindering.

Voorts biedt het ICC geen mogelijkheid tot hoger beroep, wat naar mening van Mulgrew wringt met een behoorlijke procesorde.145 Echter, dit is enigszins vergelijkbaar met een beslissing op een vordering tot uitstel, afstel of herroeping, waar immers ook geen rechtsmiddel tegen openstaat. Verschil hierbij is wel dat in Nederland over het algemeen na een korter tijdsbestek opnieuw zal worden beoordeeld of v.i. passend is.

Wegens de beperkte jurisprudentie is het momenteel niet mogelijk een duidelijke lijn van het Hof weer te geven, al kleuren de twee besproken zaken de regelgeving verder in.

142 Choi 2014, p. 1789.

143 Oehmichen, in Commentary on the Law of the International Criminal Court, art. 110 Statuut, aant. 815

(online, bijgewerkt 30 juni 2016) en Mulgrew 2014, p. 16.

144 Choi 2014, p. 1811-1812 en Oehmichen, in Commentary on the Law of the International Criminal Court, art.

110 Statuut, aant. 815 (online, bijgewerkt 30 juni 2016).

(31)

5. De regeling van vervroegde invrijheidstelling van het Internationaal

Restmechanisme voor Straftribunalen

Deelvraag: hoe is de vervroegde invrijheidstelling bij het Internationaal Restmechanisme voor Straftribunalen geregeld, welke ratio schuilt hier achter en hoe komt dit tot uiting in de jurisprudentie?

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zal – beknopt – aandacht worden besteed aan de ontstaansgeschiedenis van het Internationaal Restmechanisme voor Straftribunalen, waarna de regelgeving en jurisprudentie betreffende de vervroegde invrijheidstelling van het tribunaal worden besproken. Deze regeling is in het licht van deze scriptie relevant daar het Restmechanisme onder andere gezeteld is in Den Haag.146

5.1.1 Geschiedenis Internationaal Restmechanisme voor Straftribunalen

Het Internationaal Restmechanisme voor Straftribunalen (vanaf nu (in de Engelse afkorting): MICT) is in 2010 ingesteld door de Veiligheidsraad van de VN om het werk van de ad hoc tribunalen voor het voormalig Joegoslavië (vanaf nu (in de Engelse afkorting): ICTY) en voor Rwanda (vanaf nu (in de Engelse afkorting): ICTR) te voltooien.147 In tegenstelling tot het ICC zijn de ad hoc tribunalen opgericht voor de berechting van misdrijven die gepleegd zijn in een bepaalde periode. Zo werd het ICTY opgericht148 naar aanleiding van de vele oorlogsmisdrijven gepleegd in het voormalig Joegoslavië tussen 1991 en 1995149 en werd het ICTR opgericht150 wegens de genocide in Rwanda in 1994151.

Vervolgens is het MICT ingesteld om de resttaken van deze tribunalen over te nemen. Aldus neemt het Restmechanisme zelf geen (nieuwe) zaken in behandeling.152 Het MICT is onderverdeeld in twee afdelingen: een afdeling voor de taken van het ICTY en een afdeling voor de taken van het ICTR.153 In het licht van deze scriptie is de afdeling die de taken van het

146 Trb. 2015, 59 en 71.

147 Kamerstukken II 2014/15, 34216, nr. 3, p. 1-2.

148 Op 25 mei 1993 nam de VN Resolution 827 aan waardoor het Statuut van het ICTY (vanaf nu: Statuut ICTY)

werd bekrachtigd en het tribunaal werd opgericht.

149 Cryer, Friman, Robinson & Wilmshurst 2016, p. 127.

150 Op 8 november 1994 nam de VN Resolution 955 aan waardoor het Statuut van het ICTR (vanaf nu: Statuut

ICTR) werd bekrachtigd en het tribunaal werd opgericht.

151 Cryer, Friman, Robinson & Wilmshurst 2016, p. 139. 152 Art. 1 Statuut MICT.

(32)

ICTY afrondt het meest relevant, daar deze gevestigd is in Den Haag.154 Dit gold overigens ook voor het ICTY zelf.155

5.2 Regelgeving

Allereerst is van belang dat de regelgeving omtrent de vervroegde156 invrijheidstelling van het MICT vrijwel identiek is aan de regelingen van het ICTY en ICTR.157 Kanttekeningen geplaatst bij de regeling (en jurisprudentie) van het MICT gelden derhalve onverkort voor de regelingen van de ad hoc tribunalen (en vice versa), tenzij anders aangegeven.

Artikel 26 van het Statuut van het MICT (vanaf nu: Statuut MICT), Rule 149 tot en met Rule 151 van de Rules of Procedure and Evidence of the Mechanism (vanaf nu: RPE MICT) en de Practice Direction on the Procedure for the Determination of Applications for Pardon, Commutation of Sentence, and Early Release of Persons Convicted by the ICTR, the ICTY or the Mechanism (vanaf nu: Practice Direction MICT) bevatten het juridisch kader omtrent de vervroegde invrijheidstelling. Artikel 26 van het Statuut MICT en Rule 149 bepalen dat de veroordeelde alleen vervroegd in vrijheid gesteld kan worden indien de wet van de Staat waar de veroordeelde zijn straf uitzit dit mogelijk maakt. Vervolgens beslist de President van het Restmechanisme of de veroordeelde daadwerkelijk eerder vrijkomt. De President baseert zijn beslissing op “the interests of justice and the general principles of law”. Vervolgens benadrukt Rule 150 dat de President beslist of vervoegde invrijheidstelling passend is, al dient dit “in consultation with” rechters van het MICT te gebeuren. Echter, de President is niet verplicht de adviezen van de rechter(s) op te volgen.158 Ook de RPE MICT laten duidelijk zien dat – alleen – de President bepaalt of de veroordeelde vervroegd vrijkomt.159 Dit wordt bekritiseerd in de

literatuur. Zo constateert Mulgrew twee problemen: niet alleen rijzen vraagtekens rondom de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de President – nu hij de beslissing volledig zelfstandig neemt en al in een eerder stadium bij het proces van de veroordeelde betrokken kan zijn geweest – maar tevens kunnen de rechtszekerheid en rechtseenheid in het geding komen. Een nieuwe President kan immers een geheel andere visie op de vervroegde invrijheidstelling hebben.160 Dit wordt onderschreven door Choi, die concludeert dat een groot deel van de inconsistentie in de rechtspraak van het ICTY omtrent de vervroegde invrijheidstelling te wijten is aan

154 Trb. 2015, 59 en 71.

155 Trb. 1994, 189.

156 Indien een veroordeelde eerder vrijkomt verbindt de MICT hier geen voorwaarden aan. 157 Mulgrew 2014, p. 3.

158 Mulgrew 2014, p. 9-10.

159 Art. 9 tot en met 11 RPE MICT. 160 Mulgrew 2014, p. 10.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Indien het gebouw op de leveringsdatum niet vrij van huur wordt opgeleverd, heeft de koper in ieder geval het recht zijn betalingsverplichting op te schorten, vooruitlopend op

Dit heeft volgens professionals mogelijk ook te maken met het feit dat zij minder zicht hadden op de thuissituatie (en dus onvoldoende aan preventie hebben kunnen doen),

Aan de ene kant schat hij zijn eigen rol in zijn omgeving naar waar- de in en gaat er niet op voor- hand vanuit dat de omgeving zich volledig aan zal pas- sen aan zijn situatie..

Hierbij is niet alleen gekeken naar kosten die ouders mogelijk besparen als het kind jeugdhulp met verblijf ontvangt, maar is ook gekeken naar mogelijke extra inkomsten die ouders

In de eerste twee bijdragen gaan Cyrille Fijnaut en Jan Wouters in op de crises waarmee de Europese Unie momenteel wordt geconfronteerd en op

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Om te bepalen of de werkelijke situatie overeenkomt met de registratie zijn de antwoorden van de geïnterviewde bewoners (of door de observaties van de interviewer in het geval

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor