• No results found

6. De regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling van het Restmechanisme voor het Speciaal Hof

6.1.2 Ratio voorwaardelijke invrijheidstelling

Blijkens de preambule van de Practice Direction on the Conditional Early Release of Persons Convicted by the Special Court for Sierra Leone (vanaf nu: Practice Direction) is de doelstelling van de v.i. het bijdragen aan rehabilitatie en het aansporen van de veroordeelde om een zinvolle bijdrage te leveren aan verzoening en vrede. Tevens wordt de v.i. geacht de rehabilitatie, algemene veiligheid en de bescherming van slachtoffers en getuigen zo goed mogelijk te dienen, door de veroordeelde onder toezicht terug in de maatschappij te plaatsen met voorwaarden die zich richten op de bevordering van goed gedrag. Hierbij wordt de oorspronkelijke straf niet uit het oog verloren en keert de veroordeelde in detentie terug indien hij zijn voorwaarden schendt.204

6.2 Regelgeving

Artikel 24 van het Statuut van het RSCSL205 (vanaf nu: Statuut RSCSL), Rule 124 van de Rules of Procedure and Evidence (vanaf nu: RPE RSCSL) en de Practice Direction vormen het wettelijk kader voor de voorwaardelijke invrijheidstelling. De regeling van artikel 24 van het Statuur RSCSL is een kopie van artikel 26 van het Statuut MICT, met dien verstande dat de President van het RSCSL dient te overleggen met de rechters die de straf hebben opgelegd.206 Rule 124 voegt hieraan toe dat de Aanklager gehoord dient te worden alvorens de President de beslissing kan nemen.

Tevens bepaalt Rule 124 dat invrijheidstelling niet eerder mogelijk is dan wanneer minimaal tweederde van de straf is uitgezeten. Hoewel dit niet blijkt uit het Statuut of de Rules hanteert het RSCSL zoals gezegd een systeem van de voorwaardelijke invrijheidstelling.207 De veroordeelde moet – naast de tweederde-eis – aan een aantal criteria voldoen om in aanmerking te komen voor de overweging of v.i. al dan niet mogelijk is. De veroordeelde moet aantonen

202 Kamerstukken II 2014/15, 33859, nr. 4, p. 1.

203 Art. 1 Agreement between the United Nations and the Government of Sierra Leone on the Establishment of a

Residual Special Court for Sierra Leone.

204 Preambule Practice Direction.

205 Vergelijkbaar met art. 23 Statuut SCSL.

206 Zie tevens art. 8 onder A en onder B Practice Direction. 207 Art. 2 onder A Practice Direction.

dat hij zijn PI-programma208 met goed gevolg heeft afgelegd; dat hij niet langer een gevaar voor de samenleving of het individu is; en dat hij de voorwaarden van zijn gevangenisstraf zal naleven.209 Tevens dient de veroordeelde te bewijzen dat hij de eerlijkheid van het proces waarin hij is veroordeeld respecteert; dat hij zich tijdens zijn detentie heeft onthouden van aansporend gedrag tegen de vrede en veiligheid van het volk van Sierra Leone; en dat hij heeft bijgedragen aan de vrede en verzoening in Sierra Leone, bijvoorbeeld door publiekelijk schuld te bekennen of in het openbaar excuses aan te bieden aan de slachtoffers.210 Tot slot moet de veroordeelde een verklaring overhandigen waaruit blijkt dat hij begrijpt dat zijn vrijlating onderworpen is aan een Voorwaardelijke Invrijheidstelling Overeenkomst (vanaf nu: VIO).211 Tegen de beslissing over de overweging staat geen beroep open. Wel kan de veroordeelde – indien de President dit toestaat – op een later moment opnieuw een verzoek tot overweging voor de v.i. indienen.212

Indien aan de hierboven beschreven voorwaarden is voldaan komt de veroordeelde dus in aanmerking voor de overweging of hij voorwaardelijk in vrijheid gesteld kan worden. Echter, dit betekent niet dat de veroordeelde ook daadwerkelijk in vrijheid gesteld gaat worden. Hiervoor moet de President eerst beoordelen of geen sprake is van een van de situaties als genoemd in artikel 8 onder C van de Practice Direction. Zo kan de veroordeelde niet eerder vrijkomen indien hij weigert akkoord te gaan met of naleving van de voorwaarden213 genoemd in de VIO214 of indien hij niet in staat is een geschikt Gebied van Vrijlating te verschaffen wegens gebrek aan een geschikt programma of supervisie; wegens onwil van de gemeenschap om de veroordeelde in de gemeenschap op te nemen; of door een andere reden waardoor de President het Gebied van Vrijlating ongeschikt acht.215 Voorts komt de veroordeelde niet voorwaardelijk vrij als hij geen bewijs van toereikende financiële middelen kan aanvoeren216 of indien de veroordeelde weigert nogmaals te bevestigen dat hij zich zal houden aan alle

208 Het gaat hierbij om het PI-programma “to which he was referred”. Dit lijkt te betekenen dat de veroordeelde

dus niet zelf kiest welk programma hij volgt. Dit is bekritiseerd in de literatuur, omdat dit kan leiden tot een veroordeelde die alleen deelneemt aan het programma omdat hij dan in aanmerking kan komen voor v.i., niet omdat hij zelf inziet dat dit ten goede komt aan zijn resocialisatie. Zie Mujuzi 2014, p. 161.

209 Art. 2 onder B Practice Direction. 210 Art. 2 onder C Practice Direction. 211 Art. 2 onder D Practice Direction. 212 Art. 2 onder F Practice Direction.

213 Annex C Practice Direction schrijft zestien algemene voorwaarden voor waar de veroordeelde in ieder geval

aan dient te voldoen. Zo mag de veroordeelde geen alcohol of drugs kopen of in zijn bezit hebben en kan de toezichthoudende autoriteit de veroordeelde altijd en overal bezoeken, waarbij fouillering aan de persoon en doorzoeking van de eigendommen en verblijfplaats steeds moet worden toegestaan. Voorts geeft Annex C de President de bevoegdheid bijzondere voorwaarden in de VIO op te nemen.

214 Art. 8 onder C sub i Practice Direction. 215 Art. 8 onder C sub ii Practice Direction. 216 Art. 8 onder C sub iii Practice Direction.

opgelegde “protection orders” of weigert zich te onthouden van het onthullen van de identiteit van (potentiële) getuigen waarvan de namen aan hem kenbaar zijn gemaakt, en zich te onthouden van het (in)direct contacteren van (potentiële) getuigen217. Tegen de beslissing over het al dan niet toekennen van v.i. staat geen beroep of heroverweging open.218

Tot slot dient de veroordeelde zich gedurende de duur van het strafrestant aan de VIO te houden, waarna de voorwaarden worden opgeheven.219 Artikel 12 van de Practice Direction regelt hoe gehandeld dient te worden indien de veroordeelde wordt verdacht van het overtreden van zijn VIO. Hij wordt dan onmiddellijk gearresteerd en overgebracht naar het RSCSL220, waarna de President zo snel mogelijk – maar in ieder geval binnen 48 uur – moet vaststellen of sprake is van “probable cause” dat de VIO inderdaad is geschonden221. Indien de President

oordeelt dat geen sprake is van probable cause wordt de veroordeelde weer voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder dezelfde voorwaarden als voor deze arrestatie het geval was.222 Indien

wordt geoordeeld dat de veroordeelde de VIO heeft geschonden, kan de rechter bepalen dat de VIO wordt herroepen en de veroordeelde de rest van zijn gevangenisstraf moet uitzitten; dat de VIO wordt herroepen waarbij de veroordeelde onder gewijzigde voorwaarden weer voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld; of dat de veroordeelde weer voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld onder dezelfde voorwaarden als daarvoor het geval was.223

6.3 Jurisprudentie

Vanuit het SCSL en RSCSL bestaat vooralsnog weinig jurisprudentie op het gebied van de v.i.. De President heeft in slechts drie zaken – namelijk de zaak tegen Erik Koi Senessie224, de zaak tegen Moinina Fofana en Allieu Kondewa225 en de latere zaak tegen Allieu Kondewa226 – overwogen of de veroordeelde(n) voor v.i. in aanmerking kwam(en). Verdere invulling van de regelgeving kan derhalve alleen uit deze uitspraken worden afgeleid.

Allereerst heeft de President benadrukt dat – op basis van de verstrekte feiten en omstandigheden en het toepasselijk recht – puur moet worden gekeken of het veilig en juist is voor de veroordeelde om de rest van zijn straf buiten een PI uit te zitten.227

217 Art. 8 onder C sub iv Practice Direction. 218 Art. 8 onder E Practice Direction. 219 Art. 13 onder B Practice Direction. 220 Art. 12 onder A Practice Direction. 221 Art. 12 onder E Practice Direction. 222 Art. 12 onder F Practice Direction. 223Art. 12 onder J Practice Direction.

224 Prosecutor v. Senessie, No. SCSL-11-01-ES, 4 June 2014 (vanaf nu: Senessie).

225 Prosecutor v. Fofana and Kondewa, No. SCSL-04-14-ES, 11 August 2014 (vanaf nu: F&K). 226 Prosecutor v. Kondewa, No. RSCSL-04-14-ES, 29 May 2017 (vanaf nu: Kondewa).

Tevens is vereist dat de veroordeelde de voorgeschreven procedure volgt. Zo schrijft artikel 3 onder A sub i van de Practice Direction voor dat de veroordeelde zijn verzoek tot v.i. indient bij de Staat waar hij zijn straf uitzit. Daarnaast zendt hij een kopie van zijn verzoek naar de Registrar van het RSCSL. Doet de veroordeelde dit niet – en stuurt hij zijn verzoek bijvoorbeeld rechtstreeks naar de Registrar – leidt dit tot afwijzing van het verzoek.228

Zoals uiteengezet dient de President “to consult” met de rechters die de straf hebben opgelegd. Echter, uit de Practice Direction blijkt niet of de President de adviezen van de rechters daadwerkelijk moet volgen. In Fofana en Kondewa overwoog de President dat de visie van de rechters onderdeel uitmaakt van het proces “through which I have to make my decision”229.

Hoewel een van de twee geconsulteerde rechters negatief adviseerde over de v.i. van Fofana oordeelde de President dat hij in vrijheid gesteld moest worden.230 Uit Senessie231 en Kondewa232 blijkt in het geheel niet welk advies de geraadpleegde rechter(s) hebben geuit.

Hieruit concludeert Mujuzi233 dat de President uiteindelijk bepaalt of de veroordeelde al dan

niet voorwaardelijk in vrijheid gesteld wordt, ook indien de rechter(s) adviseren dit niet te doen. Mijns inziens is dit een juiste gevolgtrekking, wat betekent dat de beslissing op de v.i. feitelijk door één persoon wordt genomen.234

Bovendien benadrukte de President in Fofana en Kondewa de ernst van de door Fofana gepleegde misdrijven en oordeelde dat dit een negatieve factor behelst voor het verzoek tot v.i..235 In tegenstelling tot het ICC neemt het RSCSL – net als het MICT – dit dus wel mee in de besluitvorming omtrent de invrijheidstelling.

Tevens tonen de uitspraken hoe breed de bijzondere voorwaarden kunnen zijn. Deze kunnen bijvoorbeeld bestaan uit een publiekelijke spijtbetuiging en schuldbekentenis, een algeheel verbod “to (…) interfere with” getuigen en de verplichting tot “honorably and peacefully” gedrag. 236

Tot slot blijkt uit Kondewa dat de President ook kan besluiten dat de v.i. pas plaatsvindt na – in dit geval – tien maanden gevangenisstraf waarin de veroordeelde een training diende te volgen welke zag op mensenrechten en correct gedrag voor een inwoner van Sierra Leone,

228 Senessie, par. 7. 229 F&K, par. 18. 230 F&K, par. 47. 231 Senessie, par. 9. 232 Kondewa, par. 12. 233 Mujuzi 2014, p. 163.

234De kritische kanttekening betreffende de beoordeling door één rechter als beschreven in paragraaf 5.2 van

deze scriptie geldt onverkort voor de beslissing door de President van het RSCSL.

235 F&K, par. 17.

waarbij tevens vereist was dat de Registrar de training beoordeelde.237 Dit lijkt op de mogelijkheid van uitstel in Nederland, hoewel de regeling van het RSCSL geen gronden als bedoeld in artikel 15d Sr voorschrijft.

Daarnaast is tot nu toe in slechts één zaak – namelijk in de zaak van Moinina Fofana238 – een

overtreding van de VIO aan de orde gesteld.

In deze zaak bekende de veroordeelde dat hij de VIO had geschonden.239 De rechter

moest derhalve tot een passende beslissing als bedoeld in artikel 12 onder J van de Practice Direction komen. Om te beoordelen wat in een specifieke zaak het meest geschikt is, dient de rechter alle feiten en omstandigheden van het geval en het voorhanden zijnde bewijs in ogenschouw te nemen, daar dit een zeer casuïstisch vraagstuk is.240 In dit geval beoordeelde de rechter een aantal factoren, namelijk of de voorwaarden – zoals de verdediging beweerde – onopzettelijk waren geschonden; de ernst en impact van de schendingen; of de veroordeelde in de gemeenschap kon blijven wonen zonder een bedreiging voor slachtoffers, getuigen, hun families en de samenleving als geheel te vormen; of de v.i. en de voortdurende rehabilitatie van de veroordeelde daadwerkelijk nog een optie waren; eventuele verzachtende omstandigheden; en de rol van de toezichthoudende autoriteit met betrekking tot de schendingen.241

Tevens heeft de rechter benadrukt dat de vraag of de veroordeelde al een gevaar vormt voor bijvoorbeeld slachtoffers of de maatschappij een “paramount consideration” is voor de beslissing of de v.i. moet worden herroepen.242

Voorts blijkt uit deze uitspraak dat de gezondheid of fysieke gesteldheid van de veroordeelde als verzachtende omstandigheid zou kunnen worden aangemerkt, al was dit bij Fofana niet het geval.243 Dat de veroordeelde de schendingen heeft bekend244 en hiervoor zijn

oprechte excuses heeft aangeboden en berouw heeft getoond245 rekende de rechter in deze zaak

wel tot de verzachtende omstandigheden.

Tot slot heeft de rechter benoemd dat er weliswaar geen bewijsminimumregel bestaat voor (een) getuigenverklaring(en), maar dat in deze specifieke zaak – waarbij tevens het overige

237 Kondewa, par. 61.

238 Prosecutor v. Fofana, No. RSCSL-04-14-ES, 25 April 2016 (vanaf nu: Fofana). 239 Fofana, par. 24. 240 Fofana, par. 24. 241 Fofana, par. 25. 242 Fofana, par. 53. 243 Fofana, par. 68. 244 Fofana, par. 69. 245 Fofana, par. 70.

bewijs in overweging werd genomen – de verklaring van één getuige niet voldoende was om te concluderen dat Fofana tegen een politieke partij gedemonstreerd heeft.246

6.4 Tussenconclusie

Van de besproken tribunalen komt de regeling van het RSCSL het meest overeen met de Nederlandse v.i.-regeling, daar het tribunaal voorwaarden aan de vervroegde invrijheidstelling verbindt. De proeftijd is ietwat anders geregeld, nu deze bij het RSCSL steevast het strafrestant bedraagt terwijl dit bij ‘onze’ v.i. variabel is. Bovendien kan uit de jurisprudentie worden afgeleid dat alleen de President bepaalt of de veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid gesteld wordt, terwijl dit in Nederland – in geval van een vordering tot uitstel, afstel of herroeping – door de Meervoudige Kamer wordt besloten.

Tevens kent de regeling van het tribunaal zestien – soms verregaande – algemene voorwaarden, waar de v.i. in Nederland slechts één algemene voorwaarde kent. Beide regelingen bieden de mogelijkheid om daarnaast bijzondere voorwaarde(n) op te leggen. Echter, bij onze v.i. wordt dit bepaald door het OM, terwijl dit bij het RSCSL de verantwoordelijkheid van de President is.

Hoewel in onze regeling sprake is van “v.i., tenzij” kan dit voor het RSCSL niet gezegd worden. Zoals uiteengezet dient de veroordeelde ten eerste aan een aantal criteria te voldoen wil hij in aanmerking komen voor de overweging of v.i. passend is, waarna de President in geval van een positieve beslissing hieromtrent bovendien moet oordelen of geen sprake is van een van de situaties als genoemd in artikel 8 onder C van de Practice Direction. Indien de eerste of tweede vraag negatief wordt beantwoord, zal de veroordeelde niet in vrijheid gesteld worden. De mogelijkheid tot ‘afstel’ van de v.i. bestaat dus ook bij het RSCSL, net als een vorm van ‘uitstel’247. De regeling met betrekking tot het herroepen van de v.i. lijkt op de Nederlandse

regeling, met name in die zin dat dit tot dezelfde gevolgen kan leiden.

Wegens de beperkte jurisprudentie is het momenteel niet mogelijk een duidelijke lijn van het RSCSL op het gebied van de v.i. weer te geven, al kleuren de besproken zaken de regelgeving verder in.

Nu eveneens de regelingen en de jurisprudentie van de tribunalen uiteen zijn gezet, zal in het volgende hoofdstuk tot een conclusie worden gekomen. Tevens zal een aanbeveling volgen.

246 Fofana, par. 44.

7. Conclusie en aanbeveling

Hoe verhoudt de Nederlandse v.i.-regeling zich tot die van het tribunalenrecht?

7.1 Conclusie

In 2008 heeft de Nederlandse wetgever – wederom – de v.i. ingevoerd, waardoor gedragsbeïnvloeding van veroordeelden na hun invrijheidstelling weer mogelijk is geworden. Gekozen is voor “v.i., tenzij”, waardoor de v.i. – behoudens enige uitzonderingen – van rechtswege ingaat indien de veroordeelde tweederde van zijn straf heeft uitgezeten. De ratio achter de v.i. ziet op bescherming van de maatschappij, die vorm krijgt door de veroordeelde gedurende het strafrestant onder toezicht te plaatsen. Dit limiteert de recidivekans daar de veroordeelde nu een minder abrupte overgang tussen straf en vrijheid ervaart.

De v.i. treedt altijd in onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan enig strafbaar feit. Voorts kunnen bijzondere voorwaarden worden opgelegd. Indien een veroordeelde een voorwaarde niet heeft nageleefd kan de v.i. geheel of gedeeltelijk worden herroepen. Tegen de beslissing van de rechtbank staat geen rechtsmiddel open.

Daarnaast noemt artikel 15d lid 1 Sr de – limitatieve – gronden waarop een vordering tot uitstel of afstel kan worden ingediend. Het is mogelijk dat de v.i. steeds opnieuw wordt uitgesteld dan wel achterwege blijft nadat zij reeds is uitgesteld. Tegen de beslissing van de rechtbank op een dergelijke vordering kan eveneens geen hoger beroep worden ingesteld.

Aldus kan het voorkomen dat de rechtbank besluit dat de v.i. wordt herroepen of uit- of afgesteld, wat ertoe kan leiden dat een veroordeelde uiteindelijk – na het volledig uitzitten van zijn straf – zonder toezicht en zonder voorwaarden in de maatschappij terugkeert. Het is derhalve van groot belang dat de ZM op een juiste wijze omgaat met vorderingen v.i..

Ten tijde van de evaluatie van de Wet voorwaardelijke invrijheidstelling is een aantal knelpunten gesignaleerd in de praktijk. Allereerst bleek dat de CVv.i. de adviezen van de adviespartijen in relatief veel gevallen niet volgde. Een groot deel van deze adviezen werd namelijk niet binnen de wettelijke termijn van dertig dagen voor de v.i.-datum ingediend, waardoor het OM – indien zij de adviezen wel zou volgen – niet-ontvankelijk zou zijn. Bovendien nam de CVv.i. adviezen niet over indien zij niet gebaseerd waren op een van de gronden grond als beschreven in artikel 15d lid 1 Sr.

Tevens kwam uit het onderzoek naar voren dat de ZM in die tijd zeer weinig ervaring had met vorderingen v.i.. Geen van de geïnterviewde rechters had meer dan één v.i.-zaak op zitting gehad.

Voorts zijn deze resultaten voorgelegd aan vijf rechters die onlangs in ieder geval één vordering tot uitstel, afstel of herroeping v.i. hebben behandeld en aan een advocaat-generaal en secretaris van de CVv.i.. Uit de interviews met de CVv.i. komt naar voren dat de adviezen nu steeds tijdig en niet langer op onjuiste gronden worden ingediend. De CVv.i. houdt hier nauw toezicht op en benadert de adviespartijen indien de v.i.-datum nadert.

Uit de gesprekken met de rechters blijkt dat – hoewel de gemiddelde hoeveelheden vorderingen per jaar nog verschillen – gesteld kan worden dat inmiddels sprake lijkt van enige regelmaat met betrekking tot de behandeling van een vordering v.i. op zitting. Tevens geven de rechters aan geen problemen of moeilijkheden te ondervinden bij de beoordeling van de vorderingen. Echter, de CVv.i. is een andere mening toegedaan. Een pijnpunt is met name dat uit de jurisprudentie geen vaste lijn kan worden afgeleid en uitspraken per rechtbank dus zeer verschillen. Ook met betrekking tot de herroeping signaleert de CVv.i. een aantal problemen. Zo blijken rechters in geval van een dergelijke vordering op zitting weleens aan te sluiten bij de regels van de voorwaardelijke veroordeling, terwijl de wet hiervoor geen grond biedt. Dergelijke problemen zouden kunnen worden ondervangen door de behandeling van de v.i. ook binnen de rechtspraak te concentreren.

Tot slot blijkt uit de interviews dat vorderingen tot afstel of gehele herroeping niet snel worden ingediend. Een veroordeelde komt dus niet vaak zonder proeftijd en voorwaarden op straat te staan. Bovendien is hierbij het volgende van belang. Mocht de v.i. toch (geheel) worden herroepen wegens overtreding van de algemene voorwaarde, dan leidt dit tot een nieuwe veroordeling. De veroordeelde zal dan wederom na tweederde van zijn straf voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld en begint dus opnieuw met een proeftijd. Daarnaast kijkt de CVv.i. steeds of de overblijvende proeftijd wel een ‘nuttige’ proeftijd behelst. Beoordeeld wordt of in dat tijdsbestek überhaupt effectieve gedragsbeïnvloeding kan plaatsvinden. Indien dit niet het geval is, kan de samenleving er soms meer bij gebaat zijn als de veroordeelde zijn strafrestant ‘gewoon’ uitzit. Een afstel of volledige herroeping van de v.i. wordt derhalve niet steeds en niet