• No results found

Het begrijpen van de Nederlandse cautie door jongeren zonder een licht verstandelijke beperking met een IQ hoger dan 85 : een replicatieonderzoek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het begrijpen van de Nederlandse cautie door jongeren zonder een licht verstandelijke beperking met een IQ hoger dan 85 : een replicatieonderzoek"

Copied!
49
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het begrijpen van de Nederlandse cautie door jongeren zonder een licht verstandelijke beperking met een IQ hoger dan 85

Een replicatieonderzoek

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development and Education Universiteit van Amsterdam Q. S. Ronnenbergh 10885293 Begeleider: Dr. X. M. H. Moonen Tweede beoordelaar: Dr. P. E. Helmond Amsterdam, juli 2016

(2)

1 Abstract

This replication study aims to find out whether youths without Mild Intellectual Disability (MID) with an IQ higher than 85 understand the Dutch version of the Miranda warning and whether they have a better understanding of it than the youths diagnosed with MID who participated in Wennekes study (2015). It is imperative that youth understand the Miranda warning to prevent them unintentional to cooperate as a suspect with their own conviction. Hence, the importance of understanding the Dutch Miranda warning. Wennekes (2015) specifically developed three alternative versions of the standard Dutch Miranda warning: I the standard Dutch Miranda warning with visual support, II a simplified version of the Dutch Miranda warning, III the simplified Miranda warning with visual support. This replication study evaluated all three versions alongside the standard Dutch Miranda warning. 117 youths (age 12-18 years) were included in this study. Video fragments were used to determine whether the youths understood the four versions of the warning and by using the Screener for Intelligence and Mild Intellectual Disability (SCIL) an assessment of (nonoccurrence of) MID was made. The results show that the meaning of none of the four versions was fully understood by the participants; differences in sex, age or educational level were insignificant for the results. However, results do show that youth without MID and an IQ score higher than 85 understood the warnings better than the youth with MID. It can be concluded that the different versions of the Dutch Miranda warning cannot be used by the police.

Keywords: Dutch Miranda warning, IQ higher than 85, youth, video fragments, Screener for Intelligence and mild intellectual disability

(3)

2 Samenvatting

In deze replicatiestudie is onderzocht of jongeren zonder een licht verstandelijke beperking (LVB) met een IQ hoger dan 85 de Nederlandse cautie begrijpen en of zij deze beter begrijpen dan de jongeren met een LVB uit het onderzoek van Wennekes (2015). Het begrijpen van de cautie is nodig om te voorkomen dat een verdachte ongewild meewerkt aan zijn eigen veroordeling. Daarom is het belangrijk dat de cautie, de mededeling dat men niet verplicht is tot antwoorden op de vragen die gesteld worden tijdens een politieverhoor, begrepen wordt. Naast de Nederlandse cautie zijn er drie afwijkende versies ontwikkeld door Wennekes (2015), deze vier versies van de cautie zijn allen gebruikt in dit onderzoek. Het betrof de Nederlandse cautie (C), de Nederlandse cautie met visuele ondersteuning (CV), een qua tekst versimpelde cautie (CS) en de versimpelde cautie met visuele ondersteuning (CSV). Aan het onderzoek deden 117 jongeren (12-18 jaar) uit het middelbaar regulier onderwijs mee. Middels filmfragmenten, een beginfilm waarin er een verhoor werd nagespeeld en twee vervolgfilms waarvan één een juiste weergave en één een foutieve weergave van de cautie toonde, werd onderzocht of de jongeren de cautie begrepen. Met de Screener voor Intelligentie en Licht verstandelijke beperking (SCIL) werd een inschatting gemaakt of er geen sprake was van een LVB. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de vier vormen van de cautie niet volledig begrepen werden door de proefpersonen. De CS en CSV werden van de vier het beste begrepen, erna volgde de C en CV. Geslacht, leeftijd en opleidingsniveau speelden geen significante rol bij het begrijpen van de cautie. Wel kan met voorzichtigheid gesteld worden dat de jongeren zonder een LVB alle vormen van de cautie beter begrepen dan de jongeren met een LVB, waarvan de versimpelde cautie het beste begrepen werd. De resultaten impliceren dat de verschillende vormen van de cautie niet geschikt zijn om te gebruiken tijdens politieverhoor voor jongeren met en zonder een LVB.

(4)

3 Sleutelbegrippen: Nederlandse cautie, IQ hoger dan 85, jongeren, filmfragmenten, Screener voor Intelligentie en Licht verstandelijke beperking

(5)

4 In het strafrecht zijn er internationaal gezien verschillen tussen diverse landen bijvoorbeld wat betreft de leeftijdsgrenzen. Waar Duitsland de minimumleeftijdsgrens op 14 jaar heeft gesteld en België jongeren pas vanaf 18 jaar strafrechtelijk vervolgt (Van der Bijl, 2010), is dat in Nederland anders geregeld. In Nederland bestaat namelijk het jeugd- en het adolescenten strafrecht, dat respectievelijk geldt voor jongeren van 12 tot 18 en van 16 tot 23 jaar (Art. 77a, 77c WvSr). Jongeren onder de 12 jaar kunnen dus niet vervolgd worden volgens het Nederlandse strafrecht (Art. 486 WvSv). De leeftijdsgrenzen zijn niet het enige verschil met het gewone (volwassen) strafrecht. Het jeugdstrafrecht kent namelijk ook een andere doelstelling dan het gewone (volwassen) strafrecht. Waar bij volwassenen repressie en vergelding centraal staan is het strafrecht voor jeugdigen gericht op (her)opvoeding en participatie in de maatschappij (Mijnarends, Liefaards, & Bruning, 2013; Weijers, 2010).

Jongeren hebben dus recht op een andere, meer pedagogische, behandeling dan volwassenen (Committee on the Rights of the Child, 2007). Het pedagogische aspect is sinds 1905 ingebed in het Nederlandse jeugd- en (sinds 2015) in het adolescenten strafrecht (Van der Linden, 2015). Er heeft in de afgelopen eeuw een duidelijke ontwikkeling plaats gevonden in de strafrechtelijke reactie op delinquent gedrag van jongeren. Voor 1900 werden jonge delinquenten namelijk gestraft via het gewone (volwassen) strafrecht, terwijl er nu bij jeugdige daders voornamelijk wordt gewerkt aan behandeling. Het betreft dus een ontwikkeling waarbij een pedagogische aanpak nu wordt verkozen boven streng straffen zoals vroeger. De hoofdgedachte in het jeugdstrafrecht is namelijk dat jongeren zich moeten kunnen ontwikkelen en vormen. Dit sluit aan op artikel 37 van het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind (IVRK) waarin gesteld wordt dat opsluiting van jongeren onder de 18 jaar enkel toegestaan is als uiterste maatregel en voor een zo kort mogelijke periode (Committee on the Rights of the Child, 2007).

(6)

5 De jongeren die in aanraking komen met het jeugdstrafrecht hebben veelal de volgende kenmerken: jongens, opgroeiend in probleemwijken, met veel problemen binnen het gezin (werkloosheid, armoede, schulden, gezondheid), opgroeiend binnen een eenoudergezin, waarin weinig ouderlijke controle is, die een gebrek aan zelfcontrole hebben, met delinquente vrienden, die geen zinvolle dagbesteding hebben en vaak uit een etnische minderheidsgroep komen (Hoeve et al., 2009; Junger-Tas, Steketee, & Mol, 2008; Van der Ploeg, 2014). Daarnaast merken meerdere onderzoekers op dat criminaliteit vaker in verband staat met een lager intelligentieniveau (Beaver et al., 2013; Schwartz et al., 2015). Zij stellen dat mensen met een lager Intelligentie Quotiënt (IQ) meer en meerdere verschillende delicten plegen ten opzichte van mensen met een hoger IQ. Zij verklaren dit door te stellen dat mensen met een lager IQ impulsiever en om meerdere redenen makkelijker grijpbaar zijn voor politie en justitie en dat zij minder in staat zijn om consequenties van hun gedrag te overzien waardoor zij eerder in aanraking komen met delinquent gedrag van anderen en eerder crimineel gedrag vertonen dan mensen met een hoger IQ. Daarnaast zeggen deze onderzoekers dat mensen met een hoger IQ betrouwbaarder en meer gewetensvol zijn en daardoor meer nadenken over de morele consequenties van eventueel delinquent gedrag in vergelijking met mensen met een lager IQ. Er zijn echter ook onderzoekers die stellen dat er geen lineair verband is tussen intelligentieniveau en delinquent gedrag (Holland, 2014; Kaal, 2013; Taylor, & Lindsay, 2010). Er wordt geen lineair verband meer wordt gevonden wanneer de participanten, geregistreerd in politieregisters, met een IQ lager dan 80 deelnemen aan het onderzoek. Zij stellen dat dit mogelijk te verklaringen is doordat er meer hulpverlening en sociale controle is bij mensen met een IQ lager dan 80, zij verminderde planningsvaardigheden hebben en dat zij verminderd geacht worden toerekeningsvatbaar te zijn wat ervoor zorgt dat er minder criminaliteit voorkomt bij deze doelgroep (Kaal, 2013).

(7)

6 Voordat er sprake kan zijn van criminaliteit of een veroordeling moet een wettig en overtuigend bewijs van schuld geleverd worden. Daartoe worden verdachten verhoord. Alvorens een verdachte verhoord wordt door een politieambtenaar en een rechter moet hem worden medegedeeld dat hij niet verplicht is om te antwoorden op vragen die gesteld gaan worden (Duits & Bartels, 2011). Dit ‘recht om te zwijgen’ wordt de cautie genoemd. In Nederland is er geen eenduidige cautie die door alle politieverhoorders wordt gebruikt. Dit heeft als gevolg dat politieverhoorders de inhoud van de cautie ieder op hun eigen manier vertellen en er veel verschillende varianten van de Nederlandse cautie zijn (Wennekes, 2015). Deskundigen van de politieacademie bevelen de volgende cautie als standaard cautie aan: “Ik ga u nu verhoren, u bent niet verplicht te antwoorden”. Tevens hebben deskundigen van de politieacademie een versimpelde cautie ontwikkeld. Deze luidt als volgt: “Ik ga je vragen stellen. Maar op die vragen hoef je geen antwoord te geven. Het mag wel, maar het hoeft niet. Dat mag jij zelf weten. Dat betekent dat jij het mag zeggen als je een vraag niet wilt beantwoorden. Dus als ik je een vraag stel en je denkt 'dat wil ik niet vertellen', dan hoef je geen antwoord te geven op die vraag”.

De cautie dient altijd, aan alle minder- en meerderjarige verdachten, gegeven te worden voorafgaand aan het verhoor (Verhoeven & Stevens, 2011). Dit recht is vastgelegd in artikel 29 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (1974). Het is belangrijk dat een verdachte weet wat de cautie is en deze begrijpt. Daarmee wordt hij namelijk beschermd en wordt er voorkomen dat de verdachte ongewild meewerkt aan zijn of haar eigen veroordeling (Corn, 2011; Perez, 2009; Verhoeven, & Stevens, 2011). Als de cautie niet of niet voorafgaand aan het verhoor is verleend wordt de verklaring van de verdachte als ongeldig geacht en kan deze niet meegenomen worden als bewijs in het strafproces (Art. 359a Sv).

Om ervoor te zorgen dat verdachten niet ongewild meewerken aan hun eigen veroordeling is het van uiterst belang dat zij hun rechten kennen tijdens een strafproces. Met

(8)

7 name bij kwetsbare verdachten is er extra aandacht vereist. Een doelgroep die aangemerkt wordt als kwetsbaar tijdens het strafproces, zijn jongeren met een licht verstandelijke beperking (LVB) (Moonen, de Wit, & Hoogeveen, 2011; Moonen & Rispens, 2014). In Nederland heeft of functioneert een persoon op het niveau van een licht verstandelijke beperking als zijn of haar IQ-score tussen de 50 en 85 ligt en er tevens sprake is van significante problemen in het adaptief functioneren (Bexkens, 2013). Een IQ-score van 85 is derhalve te beschouwen als de ondergrens van een gemiddeld intelligentieniveau. Door het beperkte intelligentieniveau en de problemen in het adaptief functioneren, weten jongeren met een LVB hun persoonlijke belangen vaak minder goed te behartigen (Moonen et al., 2011). Daarnaast hebben zij een verhoogde kans om met vragen in te stemmen, ongeacht de inhoud van de vraag, zelfs als dit in tegenspraak is met hun eigen perceptie. Dit fenomeen wordt in de wetenschappelijke literatuur bestempeld als acquiescence. Gezien de problematiek kan er gesteld worden dat deze kwetsbare doelgroep bescherming nodig heeft tegen een ongewilde medewerking aan hun eigen veroordeling. Hiervoor moeten zij hun rechten kennen. Eén van die rechten is het niet hoeven beantwoorden van de vragen die tijdens een verhoor gesteld worden. Dat men dit recht heeft, moet duidelijk worden uit de cautie. Er zijn echter meerdere onderzoekers (Fenner, Gudjonsson, & Clare, 2002; Hoogeveen, 2011; Salekin, Olley, & Hedge, 2010) die concluderen dat jongeren en adolescenten met een LVB de cautie niet begrijpen. Dit zijn zorgelijke uitkomsten. De cautie kan namelijk wel verleend worden, maar als de jongeren met een LVB de betekenis ervan niet begrijpen dan kennen zij hun rechten niet en zullen zij eerder ongewild meewerken aan hun eigen veroordeling.

Wennekes (2015) heeft onderzoek gedaan naar het begrijpen van de cautie door jongeren met een LVB. Hij heeft hiervoor jongeren met een IQ score onder de 85 vier verschillende versies van de cautie voorgelegd: 1) de standaard, in zijn onderzoek genoemd als normale, cautie die opgesteld is door de deskundigen van de politieacademie en hierboven

(9)

8 geformuleerd staat, (2) de normale cautie ondersteund met een visueel middel, (3) de versimpelde cautie die opgesteld is door de deskundigen van de politieacademie en hierboven geformuleerd is en (4) de versimpelde cautie ondersteund met een visueel middel. In het onderzoek van Wennekes zijn de participanten verdeeld in vier gelijke groepen. Elke groep kreeg via een geluidsfragment één vorm van de cautie te horen. Hierna werden er vier sets van filmfragmenten getoond. De filmfragmenten bestonden uit een beginfilm waarin een verhoor werd nagespeeld, en twee vervolgfilms waarvan één een juiste weergave en één een foutieve weergave van de cautie liet zien. De jongeren moesten hierna aankruisen welke vervolgfilm het beste aansloot bij de cautie die zij te horen hadden gekregen. Uit het onderzoek van Wennekes (2015) is gebleken dat geen enkele versie van de cautie volledig werd begrepen door de jongeren met een LVB. Daarnaast werden er geen significante samenhang gevonden tussen geslacht, leeftijd en hoogte van het IQ en het al dan niet begrijpen van de cautie. De uitkomst van dit onderzoek laat dus eveneens zien dat de kans bestaat dat jongeren met een LVB ongewild mee kunnen werken aan hun eigen veroordeling.

Dat kwetsbare verdachten, zoals jongeren met een LVB de cautie niet begrijpen wordt door de resultaten van meerdere onderzoeken ondersteund, maar hoe zit het met de minder kwetsbare verdachten zoals jongeren zonder een LVB (dus met een IQ score hoger dan 85) die in aanraking komen met politie en justitie? De vraag blijft of zij de gehanteerde Nederlandse cautie wel begrijpen. Uit meerdere onderzoeken (Colwell et al., 2005; Frumkin, Lally, & Sexton, 2012; Gudjonsson & Grisso, 2007; Rogers, Harrison, Hazelwood, & Sewell, 2007), in de Verenigde Staten of het Verenigd Koninkrijk waar de cautie als ‘Miranda rechten’ wordt benoemd, blijkt dat jongeren met een hoger intelligentieniveau de cautie beter begrijpen dan jongeren met een lager intelligentieniveau. Aangezien de jongeren zonder een LVB ruim in de meerderheid zijn in bijvoorbeeld justitiële jeugdinrichtingen (Bot et al., 2013; Collot d’Escury, 2007) is het interessant om te onderzoeken of de resultaten uit de genoemde

(10)

9 studies ook gelden in Nederland. Een uiteindelijke vergelijking tussen jongeren met en zonder een LVB, zal een meerwaarde kunnen hebben voor zowel de wetenschap als de praktijk, omdat dan duidelijk wordt of er enkel extra aandacht op het gebied van het begrijpen van de cautie nodig is voor kwetsbare verdachten (zoals jongeren met een LVB) of dat men zich in deze moet richten op de gehele jeugd. Zoals eerder vermeld, wordt de verklaring van de verdachte als ongeldig geacht en kan deze niet meegenomen worden als bewijs in het strafproces, wanneer de cautie niet of niet vooraf aan een verhoor wordt gegeven. Echter als de cautie wel wordt gegeven, maar de betekenis niet wordt begrepen door jongeren hebben we een analoge situatie, namelijk dat de jonge verdachte niet weet wat zijn rechten zijn. De consequentie (ongewilde verklaring) en het gevolg (ongewilde medewerking) zouden vermeden moeten worden. Eer is, voor zover bekend, tot op heden ook niet onderzocht of de versimpelde cautie beter begrepen wordt door jongeren zonder een LVB dan de aanbevolen standaard cautie. Mocht de versimpelde cautie beter begrepen worden dan de standaard cautie, dan zou deze bij jongeren zonder een LVB gebruikt kunnen worden als blijkt dat jongeren zonder een LVB de standaard cautie niet begrijpen. Voor deze doelgroep hoeft dan geen nieuwe cautie ontwikkeld te worden en kan er gebruik gemaakt worden van de versimpelde versie.

Het huidige onderzoek is een replicatie studie van het onderzoek van Wennekes (2015). Er is voor gekozen om het onderzoek van Wennekes (2015) te repliceren, zodat er een vergelijking gemaakt kan worden tussen jongeren met en zonder een LVB en het begrijpen van de cautie. Omdat het een replicatieonderzoek is, betekent het dat er in het huidige onderzoek exact dezelfde methoden zijn gebruikt als in het onderzoek van Wennekes (2015). Echter zijn er twee aspecten die in het huidige onderzoek die niet overeenkomen met het onderzoek van Wennekes (2015). Allereerst is er in het huidige onderzoek gewerkt met deelnemers zonder een LVB, terwijl bij het onderzoek van Wennekes (2015) de deelnemers

(11)

10 een LVB (IQ-score <85) hadden. Ten tweede waren in het onderzoek van Wennekes (2015) de IQ-scores van de deelnemers bekend, omdat het onderzoek plaats vond in een klinische setting. In het huidige onderzoek waren de IQ-scores van de deelnemers niet bekend. Hierdoor is er gebruik gemaakt van de SCIL, die een indicatie geeft of een jongere al dan niet een LVB heeft of functioneert op dat niveau.

De vraagstellingen van dit onderzoek waren:

1) Worden de vier versies van de cautie: de normale cautie, de normale cautie visueel ondersteund, de versimpelde cautie en de versimpelde cautie visueel ondersteund, begrepen door jongeren zonder een LVB met een IQ hoger dan 85?

2) Welke van de vier versies van de cautie wordt het beste begrepen door jongeren zonder een LVB met een IQ hoger dan 85? En spelen hierbij geslacht, leeftijd of opleidingsniveau een rol?

3) Worden de vier versies van de cautie beter begrepen door de jongeren zonder LVB met een IQ hoger dan 85 uit huidig onderzoek dan de jongeren met een LVB uit het onderzoek van Wennekes (2015)?

Er werd verwacht dat jongeren zonder een LVB de vier verschillende vormen van de cautie zouden begrijpen. Deze verwachting viel samen met die bij twee andere hypotheses. De eerste hypothese was dat het begrijpen van de Nederlandse cautie afhankelijk zou zijn van het intelligentieniveau van de jongere. Meer specifiek betekende dit dat hoe hoger het intelligentieniveau was, des te beter de cautie zou worden begrepen. De tweede hypothese was dat de jongeren zonder LVB die participeerden in het onderzoek, de cautie beter zouden begrijpen dan de jongeren met een LVB uit het onderzoek van Wennekes (2015). Deze drie hypotheses zijn afgeleid uit de resultaten van meerdere onderzoeken (Colwell et al., 2005; Frumkin et al., 2012; Gudjonsson & Grisso, 2007; Rogers et al., 2007) waarin is aangetoond dat de cautie beter werd begrepen naarmate de verdachte een hoger IQ score had. Aangezien

(12)

11 in het huidige onderzoek jongeren met een gemiddelde of hogere IQ score werden onderzocht, werd verwacht dat de jongeren uit het huidige onderzoek alle vier de vormen van de cautie zouden begrijpen. Zowel de tweede als de derde hypothese zijn geheel overeenkomstig met de resultaten in de aangehaalde onderzoeken en zijn op basis daarvan opgesteld. Ook werd verwacht dat de versimpelde cautie en de versimpelde cautie met visuele ondersteuning beter zouden worden begrepen dan de normale cautie en de normale cautie met visuele ondersteuning door de jongeren zonder een LVB. Dit werd verwacht omdat de versimpelde cauties een uitleg bevatten met meerdere versimpelde zinnen. De normale cautie werd in het onderzoek van Fenner en collega’s (2002) namelijk door 89% niet begrepen, door zowel jongeren met als zonder LVB, op grond van het gehanteerde te moeilijke taalgebruik. Wat betreft geslacht werden er geen verschillen verwacht tussen jongens en meisjes en het begrijpen van de cautie. Tot op heden zijn hier namelijk geen aanwijzingen voor gevonden in wetenschappelijk onderzoek. Op basis daarvan werd er in huidig onderzoek niet uitgegaan van sekseverschillen. Er werd wel verwacht dat het begrip van de cautie zou stijgen naarmate de leeftijd zou stijgen. Uit onderzoek (Marrus, 2006) blijkt namelijk dat jongere kinderen impulsiever zijn in het nemen van besluiten. In het huidige onderzoek was dat relevant omdat het ging over het wel of niet antwoord geven op de gestelde vragen, zonder de cautie daadwerkelijk in acht te nemen. Ook blijkt dat jongere kinderen een minder grote woordenschat hebben dan oudere kinderen waardoor de veelzijdigheid van de mogelijkheden van de cautie minder goed begrepen zou kunnen worden (Marrus, 2006). Bovendien hebben oudere kinderen, in de meeste gevallen, meer educatie gehad over het rechtssysteem dan jongere kinderen (Colwell et al., 2005). Ook werd er verwacht dat er een verschil zou zijn in het begrijpen van de cautie als er werd gekeken naar het opleidingsniveau van de jongeren. Er werd verwacht dat jongeren met een lager opleidingsniveau de cautie minder goed zouden begrijpen dan de jongeren met een hoger opleidingsniveau. Jongeren met een hoger

(13)

12 opleidingsniveau krijgen namelijk in het reguliere onderwijs meer diepgang qua leerstof, waardoor zij mogelijk ook beter geïnformeerd zijn over het Nederlandse rechtssysteem en hun eigen rechten dan de minder hoogopgeleide jongeren (Colwell et al., 2005). De hypotheses luidden als volgt:

- Jongeren zonder een LVB begrijpen de vier verschillende vormen van de cautie; - Van de vier verschillende vormen van de cautie worden de versimpelde cautie en de

versimpelde cautie visueel ondersteund beter begrepen dan de normale cautie en de normale cautie met visuele ondersteuning door jongeren zonder een LVB;

- Bij jongeren zonder een LVB worden er geen verschillen verwacht tussen jongens en meisjes voor wat betreft het begrijpen van de verschillende vormen van de cautie; - Naarmate de leeftijd van jongeren zonder een LVB stijgt, stijgt het begrip van de

verschillende vormen van de cautie;

- Hoe hoger het opleidingsniveau van jongeren zonder een LVB is, des te meer neemt het begrijpen van de verschillende vormen van de cautie toe;

- Jongeren zonder een LVB begrijpen de verschillende vormen van de cautie beter dan de jongeren met een LVB uit het onderzoek van Wennekes (2015).

Methode Deelnemers

In het onderzoek hebben jongeren tussen de 12 en 18 jaar, zonder een LVB geparticipeerd. Alle jongeren waren afkomstig van het reguliere middelbare onderwijs in IJsselstein en Hoorn en volgden onderwijs op het VMBO T, de HAVO en het VWO (gymnasium of atheneum). Gezien de IQ-scores die in de regel passen bij de verschillende opleidingsniveaus zou er logischerwijs meer uitval, op grond van een te lage IQ-score zijn onder eventuele participanten die op een niveau lager dan het VMBO T functioneren, omdat bij hen eerder verwacht kan worden dat zij op het niveau van een LVB functioneren in

(14)

13 vergelijking met jongeren met een opleidingsniveau van het VMBO T of hoger. Daarom is er voor gekozen om alleen proefpersonen te includeren met een opleidingsniveaus van VMBO T of hoger. Daarnaast blijkt uit eerder onderzoek (Hoogeveen, 2011) naar het begrip van de cautie dat jongeren die al eerder verhoord zijn door politie of justitie de cautie beter begrijpen dan jongeren die nog niet eerder verhoord zijn. Om in het huidige onderzoek dit (mogelijke) effect van voorkennis uit een eerder verhoor te voorkomen is er voor gekozen om, net als in het onderzoek van Wennekes (2015), de antwoorden van jongeren die al eerder verhoord zijn door politie of justitie buiten beschouwing te laten.

In totaal hebben er 117 jongeren geparticipeerd in het onderzoek. Achteraf is gebleken dat er drie jongeren eerder met politie en justitie in aanraking waren geweest en vier jongeren vermoedelijk op het niveau van een licht verstandelijke beperking functioneerden. Ook gaven de ouders van twee jongeren achteraf geen toestemming om de onderzoeksgegevens van hun kind te mogen gebruiken in het onderzoek: ook deze jongeren zijn geëxludeerd van het onderzoek. Derhalve bestond de uiteindelijke onderzoeksgroep uit 108 participanten. Omdat er vier verschillende vormen van de cautie werden onderzocht, zijn er vier groepen gevormd, waarbij de keuze voor welke vorm per dag bepaald werd: één groep kreeg de normale cautie (C), één groep kreeg de normale cautie ondersteund met een visueel middel (CV), één groep kreeg de versimpelde cautie (CS) en de laatste groep kreeg de versimpelde cautie ondersteund met een visueel middel (CSV) voorgelegd. Dit betekende dat er 27 participanten per groep waren. In onderstaande tabel staan de verdelingen van de leeftijd, het geslacht en de opleidingsniveaus per groep weergegeven.

Tabel 1

Kenmerken van de participanten van het onderzoek Soort cautie Man N (%) Vrouw N (%) Gemiddelde

leeftijd (SD) VMBO T N (%) HAVO N (%) VWO N (%) Cautie (C) 17 (63.0%) 10 (37.0%) 15.77 (0.98) 16 (59.3%) 3 (11.1%) 8 (29.6%) Cautie simpel

(15)

14 Cautie visueel

(CV) 18 (66.7%) 9 (33.3%) 16.55 (1.03) 8 (29.6%) 9 (33.3%) 10 (37.0%) Cautie simpel

visueel (CSV) 16 (59.3%) 11 (40.7%) 16.03 (1.06) 11 (40.7%) 16 (59.3%) 0 (0.0%) Noot. N (%)= aantal (aantal in percentage), SD= standaarddeviatie

Ondanks dat de aantallen per groep gelijk zijn (N = 27), zijn de groepen qua kenmerken niet gelijk verdeeld. Dit komt doordat er de ene onderzoeksdag de normale cautie (C) en normale cautie visueel ondersteund (CV) werd aangeboden aan de jongeren en de volgende onderzoeksdag de versimpelde cautie (CS) en de versimpelde cautie visueel ondersteund (CSV). Deze vorm van toewijzing gebeurde gedurende alle onderzoeksdagen, waardoor er verschillen zijn ontstaan tussen de groepen op het gebied van geslacht, gemiddelde leeftijd en opleidingsniveau.

Instrumenten

In het huidige onderzoek waren de IQ-scores van de deelnemers niet bekend, terwijl een selectiecriterium was dat de deelnemende jongeren geen LVB hadden. Om dit vast te stellen werd er gebruik gemaakt van de Screener voor Intelligentie en Licht verstandelijke beperking (SCIL), en omdat het onderzoek gericht wass op jongeren werd er gebruik gemaakt van de SCIL versie voor 14-17 jarigen.

De SCIL is een screeningsinstrument dat gebruikt kan worden wanneer er snel en valide een inschatting moet worden gemaakt of er al dan niet sprake is van (het functioneren op het niveau van) een LVB (Kaal, Moonen, & Nijman, 2015). De SCIL bevat veertien vragen die gaan over scholing, sociale contacten, schoolse vaardigheden, taalbegrip en gedrag. Meerdere onderzoekers (Daamen, 2015; Kaal et al., 2013) hebben inmiddels aangetoond dat de SCIL een betrouwbaar beeld geeft van het al dan niet kunnen uitsluiten van een LVB. Om echter vervolgens met zekerheid te kunnen vaststellen dat er sprake is van een of geen LVB is nader classificerend en diagnostisch onderzoek noodzakelijk. Zeker wanneer

(16)

15 de totaalscore van de SCIL dichtbij het afkappunt ligt wordt nader onderzoek sterk aanbevolen (Kaal et al., 2015).

Procedure

De jongeren zijn benaderd voor deelname aan het onderzoek via de school waar zij middelbaar voortgezet onderwijs volgden. Voordat het onderzoek werd afgenomen hebben de ouders van de jongeren die participeerden in het onderzoek een informatiebrief ontvangen met aangehecht een bezwaarbrief (zie bijlage 1). Indien ouders er bezwaar tegen hadden dat hun kind participeerde in het onderzoek, konden zij dit door middel van de bezwaarbrief kenbaar maken bij de school of bij de onderzoeker. De ethische toetsingscommissie van de Universiteit van Amsterdam heeft al eerder toestemming gegeven om dit onderzoek bij jongeren met een LVB uit te voeren en deze toestemming strekte zich uit tot het huidig onderzoek.

De procedure is telkens individueel met een jongere uitgevoerd in een voor hem of haar rustige en bekende omgeving. Hierdoor was de kans het kleinst dat de jongere afgeleid werd. De afnameprocedure duurde per jongere vijftien tot twintig minuten. Bij binnenkomst vertelde de onderzoeker, met behulp van de informatiebrief (zie bijlage 2), over het onderzoek. Hierin werd benadrukt dat hij of zij vrijwillig meewerkte, de gegevens anoniem werden verwerkt en werd er aan de jongere gevraagd om de in bijlage 2 bijgevoegde toestemmingsverklaring te ondertekenen. Hierna werd de jongere naar zijn geboortedatum gevraagd die de onderzoeker op het antwoordformulier van de SCIL noteerde. De geboortedatum werd gevraagd, omdat leeftijd een van de onafhankelijke variabelen was in het onderzoek. Vervolgens werd verteld dat de jongere geen terugkoppeling kreeg over (on)juistheid van de gegeven antwoorden op de vragen van de SCIL en over de (on)juistheid

(17)

16 van de gemaakte keuzes bij de filmfragmenten. Aansluitend werd de SCIL afgenomen bij de jongere. De afname van deze screener verliep geheel volgens de voorgeschreven handleiding. Hierna volgde de afnameprocedure omtrent het begrijpen van de Nederlandse cautie.

Om het begrip cautie bij de jongere te onderzoeken is er door Wennekes (2015) een procedure ontworpen die bestond uit twee delen. Het eerste deel varieerde tussen de verschillende groepen en bestond uit het laten horen van één van de vier versies van de cautie. Tijdens het tweede deel werd getest of de jongere de cautie begrepen had. Dit deel was voor de vier groepen gelijk.

Tijdens het eerste deel van het onderzoek werd de cautie voorgelegd aan de jongere. Dit was de normale cautie (voor de groepen C en CV) of de versimpelde cautie (voor de groepen CS en CSV). De normale en versimpelde cautie zijn door middel van een geluidsopname ten gehore gebracht aan de jongeren. Er is gekozen voor een geluidsopname zodat de cautie telkens op exact dezelfde wijze ten gehore zou kunnen worden, zonder verschillen in taalgebruik of uitspraak. Bij de cautie vormen met visuele ondersteuning (CV en CSV) is er naast het geluidsfragment een visueel hulpmiddel gebruikt (zie bijlage 3). Het visuele hulpmiddel bestond uit een A4 met drie pictogrammen, waarbij boven aan de pagina te zien was dat iemand ondervraagd werd door de politie. Hiervandaan liepen twee pijlen die elk naar een ander daaropvolgend pictogram leidden, te weten: één pictogram met daarop iemand die antwoord geeft aan de politie en één pictogram met daarop iemand die zwijgt. Ter ondersteuning wees de testleider gelijktijdig met het geluidsfragment het bijbehorende pictogram aan. Als er bijvoorbeeld in de versimpelde cautie werd gezegd: ‘maar op die vraag hoef je geen antwoord te geven’ dan werd het pictogram met daarop iemand die zwijgt aangewezen. Hiermee werd getracht, aanvullend aan de verbale informatie in de cautie, visueel weer te geven dat de betreffende jongere de keuze had om óf te zwijgen óf om te praten nadat (door de politie) een vraag was gesteld.

(18)

17 Tijdens het tweede deel van de test is, met behulp van filmfragmenten, ontwikkeld door Wennekes (2015), getest of de jongeren de voorgelegde cautie begrepen. Er waren in totaal vier sets met filmfragmenten. Allereerst werd er een beginfilm getoond waarin door twee acteurs, die een politieverhoorder en een verdachte speelden, een politieverhoor werd nagebootst. De vier beginfilms waren verschillend voor wat betreft de reden waarom de verdachte (zogenaamd) opgepakt was, maar eindigden allen met een open vraag aan de verdachte. Na de beginfilm volgden twee vervolgfilmpjes waarin de verdachte een antwoord gaf op de vraag van de verhoorder. Eén van de twee vervolgfilmpjes liet zien hoe de cautie correct gehanteerd kon worden, het andere vervolgfilmpje was een foutieve weergave van de betekenis van de cautie. In de vervolgfilm waarin de verdachte niet conform de cautie handelde, zei de verdachte eigenlijk geen antwoord te willen geven, maar deed dit vervolgens toch. Deze vervolgfilm kwam in elke set als keuzemogelijkheid naar voren. De vervolgfilm die de cautie correct weergaf bestond uit twee versies. In één vervolgfilm gaf de verdachte aan of wel antwoord te willen geven of geen antwoord te willen geven op de vraag. Om te onderzoeken of beide betekenissen werden begrepen, kwamen beide versies even vaak (twee keer) als keuzemogelijkheid naar voren. In tabel 2 is de inhoud van de sets van filmfragmenten schematisch weergegeven en in bijlage 4 zijn de scripts van de filmfragmenten te vinden. Iedere jongere werd na het zien van één set filmfragmenten gevraagd om op het invulformulier aan te kruisen welke van de antwoorden dat de verdachte gaf het beste bij de inhoud van de cautie paste. Op basis van de bevindingen in het onderzoek van Tutz en Berger (2016) is er voor gekozen om bij de ja-nee vragen ook een keuze ‘weet ik niet’ aan te bieden. Hierdoor is er een derde keuzemogelijkheid ontstaan. Uiteindelijk heeft iedere jongere uiteindelijk vier sets van filmfragmenten gezien en vier keer een antwoord ingevuld.

Tabel 2

(19)

18

Set Beginfilm Vervolgfilm 1 Vervolgfilm 2

1 De verdachte werd uitgelegd verdacht te zijn van een overval en werd gevraagd

waar zij die avond was.

Verdachte handelde niet conform de keuzemogelijkheid verwoord

in de cautie: “Ik wil het niet zeggen, maar u kijkt me zo aan,

ik ...”

Verdachte handelde conform de keuzemogelijkheid verwoord in

de cautie en gaf aan geen antwoord te willen geven: “Ik wil geen antwoord geven op uw

vraag.” 2 De verdachte werd uitgelegd

gezien te zijn bij een vechtpartij en werd gevraagd

wat zij daarvan weet.

Verdachte handelde conform de keuzemogelijkheid verwoord in

de cautie en gaf aan wel antwoord te willen geven: “Ik wil

het wel vertellen.”

Verdachte handelde niet conform de keuzemogelijkheid

verwoord in de cautie: “Ik wil het niet zeggen, maar u kijkt me

zo aan, ik ...” 3 De verdacht werd uitgelegd

verdacht te zijn van een straatroof en werd gevraagd

wat zij daarvan weet.

Verdachte handelde niet conform de keuzemogelijkheid verwoord

in de cautie: “Ik wil het niet zeggen, maar u kijkt me zo aan,

ik ...”

Verdachte handelde conform de keuzemogelijkheid verwoord in

de cautie en gaf aan wel antwoord te willen geven: “Ik

wil het wel vertellen.” 4 De verdacht werd uitgelegd

opgepakt te zijn omdat zij iemand geslagen heeft en gevraagd daar iets over te

vertellen.

Verdachte handelde conform de keuzemogelijkheid verwoord in

de cautie en gaf aan geen antwoord te willen geven: “Ik wil geen antwoord geven op uw

vraag.”

Verdachte handelde niet conform de keuzemogelijkheid

verwoord in de cautie: “Ik wil het niet zeggen, maar u kijkt me

zo aan, ik ...” Tot slot werd aan de jongere gevraagd of hij of zij al eerder met de politie in aanraking was geweest. Dit werd genoteerd omdat het hebben van een politiecontact een exclusie criterium was voor het onderzoek. Ook het geslacht van de participant werd genoteerd, omdat dat een van de onafhankelijke variabelen was in het onderzoek. Afsluitend werd de jongere bedankt voor zijn of haar deelname aan het onderzoek.

Om ervoor te zorgen dat iedere afname op dezelfde manier zou verlopen, is er tijdens het onderzoek een checklist gehanteerd (zie bijlage 5). Deze checklist bevatte te doorlopen stappen en (hulp)zinnen die gebruikt mochten worden indien dat noodzakelijk was. Door het hanteren van een checklist is er procedurele betrouwbaarheid nagestreefd.

(20)

19 Om vast te stellen of de vier groepen onderling significant van elkaar verschilden werd er voor de variabele leeftijd een one-way ANOVA uitgevoerd. Voor de onafhankelijke variabelen geslacht en opleidingsniveau werd dit gedaan door middel van een chi-kwadraat toets. In deze analyse was leeftijd een continue variabele en waren het geslacht en opleidingsniveau discrete variabelen.

Voor het analyseren van het begrip van de cautie werden de volgende regels gehanteerd. Wanneer een jongere een vraag juist beantwoordde kreeg hij één punt. Wanneer de jongere een fout antwoord gaf of de optie ‘weet ik niet’ invulde kreeg hij nul punten. De maximaal te behalen score was zodoende vier punten. Bij een totaalscore van vier punten werd verondersteld dat de jongere de voorgelegde cautie begreep. Om vervolgens te kunnen concluderen welke van de verschillende condities van de cautie het beste begrepen werd door alle jongeren, is door middel van een one-way ANOVA gekeken naar significante verschillen tussen de gemiddelden van de verschillende groepen. De soort cautie was hierbij de onafhankelijke variabele en het aantal punten door juist beantwoorde vragen was de afhankelijke variabele.

Om te bepalen of de versimpelde versies van de cautie beter begrepen werden dan de normale versies van de cauties, zijn de groepen CS en CSV en de groepen C en CV samengevoegd. Hierna is er een onafhankelijke t-toets uitgevoerd.

Daarnaast zijn er drie enkelvoudige regressieanalyses uitgevoerd om te onderzoeken of er een lineaire relatie was tussen de afhankelijke variabele (het begrip van de verschillende cauties) en de onafhankelijke variabelen (geslacht, leeftijd en opleidingsniveau).

Tot slot is er op basis van de uitkomsten van het onderzoek van Wennekes (2015) en het huidige onderzoek een vergelijking gemaakt tussen jongeren met en zonder een LVB. Dit is gedaan door het aantal juist beantwoordde vragen en het gemiddeld aantal juist beantwoordde vragen per vorm van de cautie te vergelijken.

(21)

20 Resultaten

Om vast te kunnen stellen of de samenstelling van de vier groepen significant van elkaar verschilde is met een one-way ANOVA de gemiddelden van de groepen voor wat betreft de leeftijd vergeleken. Met een chi-kwadraat toets is er gekeken of de samenstelling van de vier groepen verschilde voor wat betreft geslacht en opleidingsniveau. Uit de resultaten (tabel 3) blijkt dat er geen significante verschillen waren tussen de verschillende groepen op geslacht (Χ2 (4, N = 108) = 4.169, p = .384), leeftijd (F(3,104) = 2.609, p = 0.055,

MSE = 1.239) en opleidingsniveau (Χ2 (8, N = 108) = 2.638, p = .955)

Tevens is onderzocht in hoeverre jongeren de voorgelegde cautie begrepen hebben. In tabel 3 is te zien dat 48.2% van de deelnemende jongeren de normale cautie (C) begreep. Dit zijn 13 van de 27 jongeren. Daartegenover begreep ongeveer de helft van de jongeren (51.8%) de cautie niet.

Tabel 3

Aantal juist gegeven antwoorden door de groep met de normale cautie (C)

Aantal antwoorden goed Aantal jongeren Percentage

0 antwoorden goed 0 0% 1 antwoord goed 1 3.7% 2 antwoorden goed 7 25.9% 3 antwoorden goed 6 22.2% 4 antwoorden goed 13 48.2% Totaal 27 100%

Zoals te zien in tabel 4 hebben de meeste jongeren vier antwoorden goed beantwoord toen de versimpelde cautie aan hen werd voorgelegd. Dit was in totaal 59.3% van de onderzochte jongeren, tegenover 40,7% die de versimpelde cautie niet volledig begreep. Tabel 4

Aantal juist gegeven antwoorden door de groep met de versimpelde cautie (CS)

Aantal antwoorden goed Aantal jongeren Percentage

0 antwoorden goed 0 0% 1 antwoord goed 1 3.7% 2 antwoorden goed 1 3.7% 3 antwoorden goed 9 33.3% 4 antwoorden goed 16 59.3% Totaal 27 100%

(22)

21 In tabel 5 zijn de resultaten weergegeven van de jongeren die de normale cautie met visuele ondersteuning voorgelegd kregen. Uit deze resultaten blijkt dat 12 van de 27 jongeren deze vorm van de cautie volledig begrepen. Dat komt neer op 44.5%. Daarentegen begreep meer dan de helft van de onderzochte jongeren (55.5%) deze vorm van de cautie niet volledig. Tabel 5

Aantal juist gegeven antwoorden door de groep met de normale cautie visueel ondersteund (CV)

Aantal antwoorden goed Aantal jongeren Percentage

0 antwoorden goed 1 3.7% 1 antwoord goed 1 3.7% 2 antwoorden goed 7 25.9% 3 antwoorden goed 6 22.2% 4 antwoorden goed 12 44.5% Totaal 27 100%

De versimpelde cautie met visuele ondersteuning werd, net als de versimpelde cautie, door 16 van de 27 (59.3%) jongeren wel begrepen. Dit betekent dat minder dan de helft van de jongeren, namelijk 40.7%, de voorgelegde cautie niet volledig begreep. Dit is te zien in tabel 6.

Tabel 6

Aantal juist gegeven antwoorden door de groep met de versimpelde cautie visueel ondersteund (CSV)

Aantal antwoorden goed Aantal jongeren Percentage

0 antwoorden goed 1 3.7% 1 antwoord goed 1 3.7% 2 antwoorden goed 3 11.1% 3 antwoorden goed 6 22.2% 4 antwoorden goed 16 59.3% Totaal 27 100%

Om te onderzoeken of de verschillende vormen van de cautie significant van elkaar verschilden qua begrip van de cautie is er een one-way ANOVA uitgevoerd over de gemiddelden van de vier verschillende groepen. Uit de resultaten (F(3,104) = 1.194, p = 0.316, MSE = 0.959) blijkt dat er geen significante verschillen waren tussen de verschillende vormen van de cautie. Dit betekent dat de vorm van presentatie van de cautie geen significante invloed had op het begrijpen van de cautie door jongeren zonder een LVB.

(23)

22 Kortom, een bepaalde vorm van de cautie werd niet beter begrepen dan een andere vorm van de cautie.

Ook is er een analyse uitgevoerd om te bepalen of de versimpelde zinnen bijgedragen hebben aan het begrijpen van de cautie. Hiervoor zijn de versimpelde cautie (CS) en de versimpelde cautie visueel ondersteund (CSV) (n = 54) samengevoegd en vergeleken met de samengevoegde normale cautie (C) en de normale cautie visueel ondersteund (CV) (n = 54). Het resultaat van de (onafhankelijke) t-toets (t = 1.680, df = 108, p > .05) liet zien dat er geen significant verschil was tussen de groepen met de versimpelde versies en de groepen zonder de versimpelde versies. De versimpelde versies zorgden er dus niet voor dat de cautie beter begrepen werd.

Tevens is er door middel van enkelvoudige regressieanalyses vastgesteld of de onafhankelijke variabelen (geslacht, leeftijd en opleidingsniveau) een relatie hadden met de afhankelijke variabele (het begrijpen van de cautie). Allereerst is er een regressieanalyse uitgevoerd om te onderzoeken of het geslacht een significante relatie had met het begrijpen van de cautie. Uit het resultaat (F(1,106) = 1.140, p = 0.288) bleek dat dit niet zo was. Ten tweede is er onderzocht of de hoogte van de leeftijd invloed had op het begrijpen van de cautie. Ook deze variabele bleek geen significante relatie te hebben met het begrijpen van de cautie (F(1,106) = 0.296, p = 0.588). Dit betekent dus dat het begrip van de cautie niet gerelateerd is aan de leeftijd van de jongeren. Als derde is gekeken naar het opleidingsniveau van de jongeren en de invloed daarvan op het begrijpen van de cautie. Het resultaat (F(1,106) = 0.013, p = 0.908) liet zien dat ook deze variabele geen significante relatie had met het begrijpen van de cautie.

Tot slot is er een vergelijking gemaakt tussen de resultaten zoals gevonden in het onderzoek van Wennekes (2015) en die in het huidige onderzoek, om vast te stellen of jongeren zonder een LVB de cautie beter begrepen dan jongeren met een LVB. In beide

(24)

23 onderzoeken werd er geen significant verschil gevonden qua begrijpen tussen de verschillende vormen van de cautie. Daarnaast is er bij beide onderzoeken ook geen significant verschil gevonden wanneer er gekeken werd naar geslacht, leeftijd en opleidingsniveau (in huidig onderzoek) en IQ (in het onderzoek van Wennekes, 2015).

Wennekes (2015) heeft vastgesteld dat jongeren met een LVB alle soorten van de cautie niet begrepen. In tabel 7 worden de resultaten van het onderzoek van Wennekes (2015) en huidig onderzoek gepresenteerd, waarbij te zien is dat meer jongeren zonder een LVB de verschillende vormen van de cautie volledig begrepen dan de jongeren met een LVB in het onderzoek van Wennekes. Ook blijkt uit deze resultaten dat minimaal 70% van de jongeren met een LVB de cautie niet of niet volledig begrepen, terwijl dat bij jongeren zonder een LVB rond de 40% lag. Dit is een aanzienlijk verschil.

Als de resultaten van beide onderzoeken verder geanalyseerd worden en gekeken wordt naar drie of meer antwoorden goed beantwoord (tabel 7), dan is er een opvallend verschil tussen beide onderzoeken. Van de jongeren zonder een LVB in het huidige onderzoek begreep namelijk ongeveer 70% tot 90% de cautie wel (3 of 4 antwoorden goed). Wellicht zouden we kunnen constateren dat vrijwel alle jongeren zonder een LVB de cautie enigszins begrepen, voornamelijk dan bij toepassing van de versimpelde cautie. De jongeren met een LVB scoorden daarentegen tussen de 30% en 50%.

Tabel 7

Vergelijking resultaten van de cautie tussen jongeren met en zonder een LVB Soort cautie Percentage volledig

begrijpen van de cautie met LVB (Wennekes, 2015) Percentage volledig begrijpen van de cautie zonder LVB (huidig onderzoek) Percentage 3 of meer antwoorden goed bij

de cautie met LVB (Wennekes, 2015)

Percentage 3 of meer antwoorden goed bij

de cautie zonder LVB (huidig onderzoek) Cautie (C) 16.1% 48.2% 29% 70.4% Cautie simpel (CS) 22.6% 59.3% 35.5% 92.6% Cautie visueel (CV) 29% 44.5% 48.4% 66.7% Cautie simpel visueel (CSV) 19.4% 59.3% 42% 81.5%

(25)

24 Tevens is opvallend aan de vergelijking met het onderzoek van Wennekes (2015) dat bij de jongeren zonder een LVB de gemiddelden van de vier versies van de cautie allen hoger liggen dan drie. Dit betekent dat deze jongeren gemiddeld drie of meer antwoorden goed hadden. Bij de versimpelde cautie was het gemiddelde het hoogst (M= 3.48, SD= 0.75). Hierna volgden successievelijk de versimpelde cautie met visuele ondersteuning (M= 3.30, SD= 1.07), de normale cautie (M= 3.15, SD= 0.95) en de cautie met visuele ondersteuning (M= 3.00, SD= 1.11). Bij de jongeren met een LVB lag dat gemiddelde rond de twee goede antwoorden, waarbij de cautie met visuele ondersteuning het hoogste gemiddelde had (M= 2.42, SD= 1.36, gevolgd door successievelijk de versimpelde cautie (M= 2.29, SD= 1.31), de versimpelde cautie met visuele ondersteuning (M= 2.23, SD= 1.26) en de normale cautie die het laagste gemiddelde had (M=1.94, SD= 1.26).

Gezien bovenstaande vergelijkingen tussen de jongeren met en zonder een LVB, kan er met voorzichtigheid gesteld worden dat de jongeren zonder een LVB (uit het huidig onderzoek) de verschillende vormen van (het aanbieden van) de cautie beter begrijpen dan de jongeren met een LVB (Wennekes, 2015). Hierbij geeft de versimpelde cautie het meeste verschil.

Discussie

In deze studie is er onderzocht of jongeren tussen de 12 en 18 jaar zonder een LVB met een IQ hoger dan 85 de in Nederland meest gebruikte vorm van de cautie begrijpen. Tevens werd er dienaangaande een vergelijking gemaakt tussen de jongeren met een LVB (huidig onderzoek) en de jongeren zonder een LVB (Wennekes, 2015). De cautie werd in vier versies aangeboden: als normale cautie, als versimpelde cautie, als normale cautie ondersteund met een visueel middel en als versimpelde cautie ondersteund met een visueel middel. Elke deelnemer kreeg een vorm van de cautie voorgelegd waarna er met behulp van filmfragmenten werd getest of de cautie werd begrepen. Er werd verwacht dat de deelnemers

(26)

25 de vier verschillende vormen van de cautie zouden begrijpen. Deze hypothese werd echter niet door de gevonden resultaten ondersteund. Uit het onderzoek bleek dat slechts 45% tot 60% van de proefpersonen een van de vormen van de cautie volledig begreep. Ook werd er verwacht dat de versimpelde versies van de cautie beter zouden worden begrepen dan de normale versies van de cautie, omdat deze cauties een uitleg bevatten met meerdere versimpelde zinnen. Maar er werden geen significante verschillen gevonden in de mate van begrijpen tussen de versimpelde en de normale versies van de cautie. Dit betekent dat door het gebruik van versimpelde zinnen het begrijpen van de cautie niet verbeterde.

Tevens blijkt uit de gevonden resultaten in dit onderzoek dat geslacht, leeftijd en opleidingsniveau geen invloed hadden op het begrijpen van de verschillende versies van de cautie. Dit gaat deels in tegen de vooraf geformuleerde hypotheses. Overeenkomstig met de hypothese, werd er tussen de geslachten geen significant verschil gevonden wat betreft het begrijpen van de verschillende vormen van de cautie. Met betrekking tot leeftijd werd er op basis van meerdere onderzoeken (Colwell et al., 2005; Frumkin, Lally, & Sexton, 2012), verwacht dat het begrijpen van de cautie zou stijgen naarmate de leeftijd zou stijgen. Deze hypothese werd echter niet ondersteund door de resultaten in het huidig onderzoek. Dit is mogelijk te verklaren doordat er niet op elke middelbare school in Nederland educatie wordt gegeven over het rechtssysteem (Renneberg, 2016). Hierdoor is er dus mogelijk geen verschil in kennis over het rechtssysteem op verschillende leeftijden. Ook de hypothese dat het begrijpen van de cautie zou stijgen bij een hoger opleidingsniveau werd niet ondersteund door de gevonden resultaten. Concluderend kan er gesteld worden dat de verschillende versies van de cautie niet volledig begrepen werden door de jongeren zonder een LVB en dat geslacht, leeftijd en opleidingsniveau hierbij geen rol speelden.

Het niet begrijpen van de cautie is kan in de praktijk gevaarlijk zijn. Het betekent namelijk dat de normale of versimpelde cautie niet geschikt zijn om in verhoren gebruikt te

(27)

26 worden voor zowel jongeren met als zonder een LVB. Het zou voor veel jongeren kunnen betekenen dat zij ongewild meewerken aan hun eigen veroordeling. Om dit te voorkomen is het noodzakelijk dat er een cautie ontwikkeld wordt die wel begrepen wordt door de jongeren. Hiervoor is er verder onderzoek nodig.

Echter zijn er ook meerdere verklaringen denkbaar, waarom de vier verschillende vormen van de cautie niet volledig werden begrepen door de jongeren zonder een LVB. Het niet begrijpen van de cautie kan namelijk liggen aan de veelzijdigheid van de daarin vervatte boodschap. Helms en Holloway (2007) vonden dit in hun onderzoek naar de veel uitgebreidere Amerikaanse Miranda warning. Zij concludeerden namelijk dat de zin (vertaald uit het Amerikaans) “alles wat u zegt kan en zal tegen u gebruikt worden in de Rechtbank” door jongeren significant beter begrepen werd dan de zin “u bent niet verplicht antwoord te geven op de gestelde vragen”. De tweede zin geeft niet alleen weer dat men mag zwijgen, maar ook dat men mag spreken en al dan niet mag liegen. De zin waarin verteld wordt dat alles wat iemand verklaard tegen hem of haar gebruikt kan worden in de Rechtbank is daarentegen een duidelijkere, eendimensionale boodschap. Het niet begrijpen van de cautie was in het onderzoek (Helms & Holloway, 2007) dus veelal te verklaren doordat er gebruik werd gemaakt van een meerdimensionale en daardoor terminologisch moeilijkere zin die veel mensen niet volledig doorzien en begrijpen. Het huidige onderzoek bevatte exact dezelfde zin waarvan Helms en Holloway (2007) concludeerden dat deze minder goed begrepen werd. De moeilijke terminologie zou zowel in het huidige onderzoek als in het onderzoek van Wennekes (2015) dus er een verklaring voor kunnen zijn dat de verschillende vormen van de cautie door de jongeren met en zonder een LVB niet goed begrepen werden.

Een andere verklaring voor het niet begrijpen van de verschillende vormen van de cautie kan zijn dat de gehanteerde onderzoeksprocedure niet werd begrepen door de jongeren. Wennekes (2015) heeft, in samenspraak met verhoorders van kwetsbare verdachten

(28)

(VKV-27 functionarissen) van de Nationale Politie, deze onderzoeksprocedure bedacht. Deze onderzoeksprocedure is, buiten zijn eigen onderzoek, niet elders gebruikt of gevalideerd. Daarnaast is de procedure niet eerder getest bij jongeren zonder een LVB. In het huidige onderzoek is deze procedure dus pas voor de tweede keer gebruikt. Tijdens de uitvoering van de procedure in het huidige onderzoek viel op dat meerdere jongeren de procedure lastig te volgen vonden door de vele informatie die zij voorafgaande aan het onderzoek kregen, bijvoorbeeld over de cautie en de verschillende filmfragmenten. Hierdoor kan de constructvaliditeit in het geding gekomen zijn. Op zulke momenten werd er mogelijk voornamelijk gemeten in hoeverre een jongere alle informatie tot zich kon nemen en kon onthouden, terwijl het werkelijke doel van het onderzoek was om de verstrekte informatie te kunnen toepassen in de verschillende situaties. Het is dus maar de vraag of deze methode betrouwbaar en valide is en wat voor invloed deze heeft gehad op de uitkomsten van het onderzoek. Het is mogelijk dat de jongeren zonder een LVB de verschillende vormen van de cauties wel volledig begrepen, maar dat dit niet naar voren is gekomen door de onderzoeksprocedure. De betrouwbaarheid en validiteit zouden nader onderzocht kunnen worden door het huidige onderzoek te repliceren met dezelfde doelgroep. Daarnaast kan de methode iets uitgebreid worden door bijvoorbeeld de cautie nogmaals te herhalen voordat de jongeren de vraag gaan beantwoorden. Deze herhaling kan voorkomen dat de jongeren enkel bezig zijn met de informatie trachten te onthouden in plaats van het toepassen van de verstrekte kennis.

In de eerder genoemde studies (Colwell et al., 2005; Fenner et al., 2002; Frumkin et al., 2012; Gudjonsson & Grisso, 2007; Helms & Holloway, 2007) is steeds hetzelfde instrument gebruikt, dat verschilt van de procedure die in huidig onderzoek is gebruikt om te onderzoeken of de cautie begrepen werd. De test van Grisso (1999), bestaande uit vier instrumenten, laat allereerst een vorm van de cautie horen. Hierna dient de participant in eigen

(29)

28 woorden uit te leggen wat hiervan de betekenis is. Hierbij werd er vooraf niet dezelfde hoeveelheid informatie gegeven als tijdens de procedure van het huidige onderzoek. Het verschil in methodiek zou van invloed kunnen zijn op de resultaten van het huidige onderzoek in vergelijking met ander onderzoek. Doordat de methode in huidig onderzoek voorschrijft antwoorden voor te leggen aan de jongeren, hoeven zij niet uit zichzelf betekenis te geven aan de cautie. Dit kan ervoor hebben gezorgd dat de jongeren op een minder actieve wijze dan in he tonderzoek van Grisso (1999) hebben moeten nadenken over de cautie. Door de methodiek van Grisso (1999) te gebruiken, zouden er in huidig onderzoek wellicht positievere resultaten naar voren zijn gekomen.

Een verdere beperking van dit onderzoek waren dat er bij de groep die de versimpelde cautie ondersteund met een visueel middel voorgelegd kregen, geen participanten waren die VWO deden. In deze groep konden dus enkel de opleidingsniveaus MAVO en HAVO met elkaar vergeleken worden waardoor deze groep op het gebied van opleidingsniveau uiteindelijk in mindere mate te vergelijken was met de drie andere groepen.

Daarnaast zijn de participanten van het onderzoek niet random toegewezen aan een groep, waardoor de steekproef van het onderzoek niet willekeurig is. Daarentegen is er gerandomiseerd in blokken om ervoor te zorgen dat de groepen allen even groot waren. Deze randomisatie methode heeft er echter niet voor kunnen zorgen dat de onafhankelijke variabelen (leeftijd, geslacht, opleidingsniveau) ook gelijk verdeeld werden over de groepen.

Een andere beperking van het onderzoek gaat over de antwoordmogelijkheden bij de filmfragmenten. Tijdens het onderzoek werd vier keer een filmfragment getoond, waarin de acteur vertelde dat hij van de politie was en de tegenspeler verdacht werd van een feit. Na elk filmfragment volgden twee antwoorden, één met een correcte weergave van de consequenties van de cautie en één met een foutieve weergave van de consequenties van de cautie. De foutieve weergave van de cautie kwam na elk filmfragment op dezelfde wijze terug, waardoor

(30)

29 de jongeren ditzelfde antwoord vier keer hebben gezien. Ondanks dat de jongeren tussentijds niet werden geïnformeerd over het juiste antwoord kan er herkenning zijn ontstaan, zodoende dat het de beantwoording van de vragen beïnvloedde. Een mogelijk effect hiervan kan zijn geweest dat de jongeren bij alle vier de vragen juist wel of niet voor deze antwoordmogelijkheid hebben gekozen, omdat dit respectievelijk als goed of fout antwoord door hen werd gezien.

De laatste beperking van het onderzoek gaat eveneens over de antwoordmogelijkheden bij de filmfragmenten. Bij de foutieve weergave van de cautie, die bij elk filmfragment terug kwam, begint de actrice namelijk veel later met praten dan bij de juiste weergave van de cautie. Deze stilte heeft mogelijk voor verwarring gezorgd bij de jongeren wat de beantwoording van de vragen heeft kunnen beïnvloeden. De jongeren kunnen hierdoor bij alle vier de vragen wel of niet voor deze antwoordmogelijkheid gekozen hebben, omdat het antwoord mogelijk als goed of als fout werd gezien.

De laatste vraag die onderzocht is in deze studie ging over een vergelijking tussen de gevonden resultaten bij jongeren met een LVB (Wennekes, 2015) en de jongeren zonder een LVB (huidig onderzoek). Er werd, op basis van meerdere onderzoeken (Gudjonsson & Grisso, 2007; Helms & Holloway, 2007; Rogers et al., 2007), verwacht dat de jongeren zonder een LVB de verschillende vormen van de cautie beter zouden begrijpen dan de jongeren met een LVB. Met voorzichtigheid kan gesteld worden dat de verschillende vormen van de cautie beter begrepen werden door de jongeren zonder een LVB (huidig onderzoek) dan de jongeren met een LVB (Wennekes, 2015). Hierbij gaf de versimpelde cautie het meeste verschil. Deze bevindingen zouden verklaard kunnen worden doordat mensen met een LVB problemen hebben met informatieverwerking, de regulerende functies en het generaliseren van kennis (Moonen, de Wit, & Hoogeveen, 2011). Tijdens het huidige onderzoek werd er in een keer veel informatie gegeven over de procedure, waardoor jongeren

(31)

30 tegelijkertijd meerdere zaken moesten onthouden. De versimpelde cauties bevatte nog meer informatie, omdat dit een uitleg van de cautie betrof met behulp van veel meer woorden in meerdere versimpelde zinnen. Echter, kunnen mensen met een LVB juist minder informatie tegelijkertijd verwerken en kunnen zij deze minder snel verwerken dan mensen zonder een LVB (Moonen et al., 2011). De problemen met informatieverwerking verklaren wellicht ook de lage score op de versimpelde cautie met visuele ondersteuning van de jongeren met een LVB. Ook het zien van oorzaak- gevolgrelaties is lastig voor mensen met een LVB terwijl dit een hoofdaspect was in de onderzoeksprocedure. Tevens is het voor mensen met een LVB lastig om kennis te generaliseren naar andere situaties. Zij beschikten mogelijk dus wel over kennis van de cautie, maar konden deze niet toepassen tijdens de filmfragmenten aangezien die op een andere manier getoond werden dan de cautie in eerste instantie getoond was.

Bovenstaand resultaat laat zien dat er een verschil is tussen de jongeren met een LVB en de jongeren zonder een LVB in het begrijpen van de cautie. Dit is een sterk punt van deze studie en tevens een bijdrage aan de wetenschappelijke kennis. Bijna in alle aangehaalde studies in het huidig onderzoek is alleen onderzoek gedaan bij jongeren met een LVB óf bij jongeren zonder een LVB. Doordat bij beide groepen niet steeds dezelfde methode is gebruikt kunnen de resultaten niet zo maar met elkaar vergeleken worden. Dit in tegenstelling tot het huidige onderzoek dat een replicatiestudie was van het onderzoek van Wennekes (2015).

Een ander sterk punt van deze studie is de omvang van de steekproef. Er hebben in totaal 117 jongeren geparticipeerd in het onderzoek. Na uitsluiting van de jongeren die eerder in aanraking zijn geweest met de politie, de jongeren die vermoedelijk op het niveau van een LVB functioneerden en de jongeren waarvan de ouders geen toestemming gaven voor deelname aan het onderzoek, bleven er 108 jongeren zonder een LVB over. Voor een gemiddelde effectgrootte (F = 0.5, 95% BI, α = 0.05) waren er in totaal minimaal 76

(32)

31 participanten nodig geweest. De 108 participanten uit het onderzoek, vergroten dus de waarde van de gevonden resultaten.

In de huidige studie zijn de vier versies van de cautie, de normale cautie, de versimpelde cautie, de normale cautie ondersteund met een visueel middel en de versimpelde cautie ondersteund met een visueel middel, onderzocht. De resultaten wijzen uit dat geen van de onderzochte cauties volledig werd begrepen door jongeren zonder een LVB. Allereerst is het van belang dat de validiteit en betrouwbaarheid van de gehanteerde onderzoeksmethode nader onderzocht wordt om met zekerheid te kunnen stellen dat de verschillende versies van de cautie daadwerkelijk niet begrepen werden door de jongeren. Wanneer is vastgesteld dat de (eventueel aangepaste) onderzoeksmethode betrouwbaar en valide is, moet ervoor gezorgd worden dat jongeren niet ongewild medewerking verlenen aan hun eigen veroordeling. Politie en justitie moeten dus op de hoogte worden gesteld van het uitblijven van het begrijpen van de cautie, zodat zij de gehanteerde normale en versimpelde cauties niet meer zullen gebruiken bij jongeren met en zonder een LVB tussen de 12 en 18 jaar. Bovendien moet er dan gezocht worden naar een cautie die wel wordt begrepen door jongeren. Hier is nader onderzoek voor nodig. In vervolgonderzoek kan ook de methode van Grisso (1999) gehanteerd worden, om vast te stellen of het verschil in methodiek debet kan zijn aan de te vinden resultaten.

Daarnaast blijft, na het huidige onderzoek, de vraag waarom jongeren de verschillende vormen van de cautie niet begrijpen. De onderliggende reden(en) is (zijn) in huidig onderzoek niet naar voren gekomen, maar blijven een prangend vraagstuk. Hier zou men zich in vervolgonderzoek op kunnen richten. Tot slot kan er vervolgonderzoek gedaan worden naar het begrijpen van de cautie door volwassenen. Het is namelijk de vraag of het niet begrijpen van de cautie een probleem is dat enkel in de jeugd speelt of dat dit een probleem is ook voor volwassenen.

(33)

32 In de praktijk zal er meer aandacht besteed moeten worden aan de bedoeling van de cautie. Tijdens het verdachtenverhoor worden er vragen gesteld in de richting van het bewijs (Moonen & Rispens, 2014), maar de hoofdgedachte zou moeten zijn dat er voorkomen wordt dat jongeren ongewild meewerken aan hun eigen veroordeling. Een praktische implicatie is dat de verdachte, nadat hij de cautie medegedeeld heeft gekregen, zelf de betekenis van de cautie zou moeten kunnen uitleggen aan de politieambtenaar of rechter. De politieambtenaar of rechter kan hem hierop aanvullen dan wel verbeteren. Het onderzoek van Helms en Holloway (2007) ondersteund deze praktische implicatie, evenals Colwell en collega’s (2005) die stellen dat jongeren nog niet rijp genoeg zijn om zelf een beslissing te nemen over het al dan niet zwijgen of gebruik te maken van een advocaat. Deze benadering, om de cautie bespreekbaar te maken met de jongeren, is eveneens equivalent aan het instrument dat Grisso (1999) heeft gemaakt om vast te stellen of de cautie begrepen wordt. Een kanttekening bij deze implicatie is dat men er rekening mee moet houden dat er mensen zijn die moeite hebben om zich verbaal uit te drukken. In deze situatie wordt, op basis van het onderzoek van Moonen en collega’s (2011) geadviseerd om het begrijpen uit te laten tekenen door de verdachte. Daarnaast betekent kunnen uitleggen nog niet dat verdachten de cautie dan ook correct kunnen toepassen.

Een andere belangrijke praktische implicatie van dit onderzoek is dat er door verhoorders meer oog moet zijn voor jongeren met een LVB. Deze jongeren blijven, nog meer dan de jongeren zonder een LVB, achter als het gaat om het begrijpen van de cautie. Om een indicatie te krijgen of er sprake is van een LVB kan er in de verhoorpraktijk gebruik worden gemaakt van de SCIL. Het voordeel van dit instrument is dat het door een ieder die de handleiding volgt afgenomen kan worden. Wanneer er een indicatie bestaat dat de verdachte op het niveau van een LVB functioneert, kan het verhoor en de interpretatie van de

(34)

33 verhoorresultaten verder gedaan worden door een deskundige op het gebied van LVB (Moonen et al., 2011).

(35)

34 Literatuurlijst

Beaver, K. M., Schwartz, J. A., Nedelec, J. L., Connolly, E. J., Boutwell, B. B., & Barnes, J. C. (2013). Intelligence is associated with criminal justice processing: Arrest through incarceration. Intelligence, 41, 277-288. doi:10.1016/j.intell.2013.05.001

Bexkens, A. (2013). Risk-taking in adolescents with mild-to-borderline intellectual disability and/or behavior disorder: An experimental study of cognitive and affective processes. (Proefschrift, Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen: Psychology Reserach Institute, Universiteit van Amsterdam, Nederland). Verkregen via http://dare.uva.nl/document/2/131123

Bot, S., de Roos, S., Sadiraj, K., Keuzenkamp, S., Broek, van den, A., & Kleijnen, E. (2013). Terecht in de jeugdzorg: Voorspellers van kind- en opvoedproblematiek en

jeugdzorggebruik. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

Collot d’Escury, A. M. (2007). Lopen jongeren met een lichte verstandelijke beperking meer kans om in aanraking te komen met justitie? Kind en Adolescent, 28, 128-137.

doi:10.1007/BF03061031

Colwell, L. H., Cruise, K. R., Guy, L. S., McCoy, W. K., Fernandez, K., & Ross, H. H. (2005). The influence of psychosocial maturity on male juvenile offenders’ comprehension and understanding of the Miranda warning. The Journal of the American Academy of Psychiatry and the Law, 33, 444-454.

Committee on the Rights of the Child. (2007). Convention on the Rights of the Child. Geneva: United Nations.

Corn, G. S. (2011). The missing Miranda warning: Why what you don’t know really can hurt you. Utah Law Review, 3, 761-796. doi:10.2139/SSRN.1762896

Daamen, H. S. P. A. (2015). Onderzoek naar de bruikbaarheid van de Screener voor Intelligentie en Licht verstandelijke beperking (niet gepubliceerde masterthesis). Universiteit van Amsterdam, Amsterdam, Nederland.

(36)

35 Duits, N., & Bartels, J. A. C. (2011). Jeugdpsychiatrie en recht: Wetgeving, zorgveld en

praktijk. Assen: Van Gorcum.

Fenner, S., Gudjonsson, G. H., & Clare, I. C. H. (2002). Understanding of the current police caution (England and Wales) among suspects in police detention. Journal of

Community & Applied Social Psychology, 12, 83-93. doi:10.1002/casp.658 Frumkin, I. B., Lally, S. J., & Sexton, J. E. (2012). The Grisso tests for assessing

understanding and appreciation of Miranda warnings with a forensic sample, Behavioral Sciences & the Law, 30, 673-692. doi:10.1002/bsl.2018

Grisso, T. (1999). Instruments for assessing understanding and appreciation of Miranda rights. Psychiatric Services, 50, 1508. doi:10.1176/ps.50.11.1508

Gudjonsson, G. H., & Grisso, T. (2007). Legal competencies in relation to confession

evidence. In A. Felthous & H. Saβ (Eds.), The international handbook of psychopathic disorders and the law: Volume II laws and policies (pp. 177-185). Verkregen via https://books.google.nl/books?hl=en&lr=&id=JqzP_k__2gC&oi=

fnd&pg=PA177&dq=understanding+miranda+warning&ots=RctHAt3IA_&sig=KUAt 8lahiqHVmWUJZ0w4PBHUIck#v=onepage&q=understanding%20miranda%20warni ng&f=false

Helms, J. L., & Holloway, C. L. (2007). Differences in the prongs of the Miranda warnings. Criminal Justice Studies, 19, 77-84. doi:10.1080/14786010600616007

Hoeve, M., Dubas, J. S., Eichelsheim, V. I., van der Laan, P. H., Smeenk, W., & Gerris, J. R. M. (2009). The relationship between parenting and delinquency: A meta-analysis. Journal of Abnormal Child Psychology, 37, 749-775. doi:10.1007/s10802-009-9310-8 Holland, A. J. (2004). Criminal behavior and developmental disability: an epidemiological

perspective. In W. L. Lindsay, J. L. Taylor, & P. Sturmey (Eds.) Offenders with developmental disabilities (pp. 23-34). Chicester: John Wiley & Sons.

(37)

36 Hoogeveen, M. (2011). Het begripsvermogen van mensen met een verstandelijke beperking in

een verhoorsituatie (niet gepubliceerde masterthesis). Vrije Universiteit, Amsterdam, Nederland.

Junger-Tas, J., Steketee, M., & Moll, M. (2008). Achtergronden van jeugddelinquentie en middelengebruik. Verkregen via

http://www.annemiekonstenk.nl/wp- content/uploads/2008/09/rapport-achtergronden-jeugddelinquentie-en-middelengebruik-verwey-jonker-instituut.pdf

Kaal, H., Moonen, X., & Nijman, H. (2015). SCIL: Screener voor intelligentie en licht verstandelijke beperking: Handleiding voor SCIL 18+ en SCIL 14-17. Amsterdam: Hogrefe Uitgevers.

Kaal, H. (2013). Ongewoon moeilijk. Jeugdige delinquenten met een LVB als (voortdurende) bron van zorg. Den Haag: Boom Lemma uitgevers.

Liefaard, T., Rap, S. E., & Weijers, I. (2010). De positie van de jeugdige verdachte in het strafproces. Strafblad, 8, 283-295.

Marrus, E. (2006). Can I talk now? Why Miranda does not offer adolescents adequate protections. Temple Law Review, 79, 515-534.

Mijnarends, E. M., Liefaard, T., & Bruning, M. R. (2013). De doorwerking van het IVRK in het Nederlandse jeugdstrafrecht. NJCM-Bulletin, 4, 532-544.

Moonen, X. M. H., de Wit, M., & Hoogeveen, M. (2011). Mensen met een licht

verstandelijke beperking in aanraking met politie en justitie. Proces, 5, 235-250. Moonen, X. M. H., & Rispens, I. (2014). De politie en mensen met een LVB. In H. Kaal, N.

Overvest, & M. Boertjes (Eds.), Beperkt in de keten (pp. 83-94). Den Haag: Boom Lemma uitgevers.

Perez, A. R. (2009). Understanding Miranda: Interpreter rights during interrogation for

(38)

37 Renneberg, L. (2016, 21 mei). Voer het vak recht in op alle scholen. NRC. Verkregen via

http://www.nrc.nl

Rogers, R., Harrison, K. S., Hazelwood, L. L., & Sewell, K. W. (2007). Knowing and intelligent: A study of Miranda warnings in mentally disordered defendants. Law and Human Behavior, 31, 401-418. doi:10.1007/S10979-006-9070-8

Salekin, K. L., Olley, J. G., & Hedge, K. A. (2010). Offenders with intellectual disability: Characteristics, prevalence, and issues in forensic assessment. Journal of Mental Health Research in Intellectual Disabilities, 3, 97-166.

doi:10.1080/19315861003695769

Schwartz, J. A., Savolainen, J., Aaltonen, M., Merikukka, M., Paananen, R., & Gissler, M. (2015). Intelligence and criminal behavior in a total birth cohort: An examination of functional form, dimensions of intelligence, and the nature of offending. Intelligence, 51, 109-118. doi:10.1016/j.intell.2015.06.001

Taylor, J., & Lindsay, J. (2010). Understanding and treating offenders with learning disabilities: A review of recent developments. Journal of learning disabilities and offending behavior, 1, 5-16. doi:10.5042/jldob.2010.0173

Tutz, G., & Berger, M. (2016). Response styles in rating scales: Simultaneous modeling of content-related effects and the tendency to middle or extreme categories. Journal of Educational and Behavioral Statistics, 3, 239-268. doi:10.3102/1076998616636850 Van der Bijl, I. (2010). De leeftijdsgrenzen in het strafrecht. Het wetsvoorstel van De Roon:

Een zegen of een deceptie? (Proefschrift, Tilburg Law School, Universiteit van Tilburg, Nederland). Verkregen via http://arno.uvt.nl/show.cgi?fid=113603 Van der Linden, A. P. (2015). Jeugdstraf(proces)recht vanuit historisch perspectief.

Universiteit van Amsterdam, Amsterdam.

(39)

38 0_15

Verhoeven, W-J., & Stevens, L. (2011). Raadsman en politieverhoor: interactie tussen verhoorders, verdachte en raadsman. Apeldoorn: Maklu. Verkregen via

http://hdl.handle.net/1765/32914

Wennekes, P. (2015). Begrijpen jongeren met een licht verstandelijke beperking de

Nederlandse cautie? (niet gepubliceerde masterthesis). Universiteit van Amsterdam, Amsterdam, Nederland.

Wetboek van Strafrecht, artikel 77a (1974). Wetboek van Strafrecht, artikel 77c (1974).

Wetboek van Strafvordering, artikel 29 lid 2 (1974). Wetboek van Strafvordering, artikel 359a (1974).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Maatregel Om de aanvoercapaciteit van zoetwater voor West-Nederland te vergroten wordt gefaseerd de capaciteit van de KWA via zowel Gouda als Bodegraven uitgebreid.. Dit

If you believe that digital publication of certain material infringes any of your rights or (privacy) interests, please let the Library know, stating your reasons. In case of

1 tracht door een analyse van de centrale categorie van de sociologie, namelijk het positionele handelen, vast te stellen wat de oorzaken ' van het conflict zijn en in welke

Er wordt onderzoek gedaan naar hoe sociaal raadslieden specifieke gespreksvaardigheden kunnen inzetten, die aansluiten bij de behoeften van mensen met een LVB.. Er wordt een

Het bevat een brede waaier aan rechten die vaak al in andere mensenrechtenverdra- gen voorkwamen, maar die nu voor het eerst met een specifi eke focus op personen met een

Predicted is a statistically significant difference in purchase intention between the group with positive consumer-generated reviews about a popular performance, the group with

This study investigated the effects of surface neuromuscular electrical stimulation applied early after acute stroke to the wrist and finger extensor muscles on

Examples of such can be found in the analytical field, (bio)-chemistry, medical and industry. These fields require in-line measurement and control over mass