• No results found

Samenhang tussen hechting en cardiovasculaire reactiviteit bij fysiek contact binnen partnerrelaties

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Samenhang tussen hechting en cardiovasculaire reactiviteit bij fysiek contact binnen partnerrelaties"

Copied!
37
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Samenhang tussen Hechting en Cardiovasculaire Reactiviteit bij Fysiek

Contact binnen Partnerrelaties

Rosanne de Keijzer

Masterthese Klinische Psychologie

Auteur: R. de Keijzer

Studentnummer: 6050247

Begeleider: Dhr. dr. H.J. Conradi

Datum: 20/09/2015

(2)

2 Inhoudsopgave Abstract...3 Inleiding...4 Methode...11 Resultaten...16 Discussie...27 Literatuurlijst...33 Appendix...35

(3)

3 Abstract

In deze studie werd samenhang tussen hechting en cardiovasculaire reactiviteit bij fysiek contact binnen partnerrelaties onderzocht bij 53 heteroseksuele studentenparen. Hartslag en Heart Rate Variability (HRV) werden gemeten tijdens a) de baselinemeting waar de paren geen contact met elkaar hadden, en b) tijdens de meting waarbij handholding en gazing met de partner plaatsvond. Ook completeerde deelnemers vragenlijsten over hechting en de emotionele ervaring van beide meetmomenten. Resultaten van het onderzoek waren dat er geen hartslagverschillen in de verwachtte richting werden gevonden bij laag en hoog deactiverende deelnemers wanneer handholding en gazing plaatsvond ten opzichte van de baseline. Ook werd er geen verschil in HRV gevonden tussen laag- en hoog deactiverende deelnemers. Een opvallende bevinding was dat hoog deactiverende deelnemers gemiddeld een lagere hartslag hadden dan laag deactiverende deelnemers. Geconcludeerd kan worden dat deze studie een interessante bevinding over hoge deactivatie en hartslag heeft opgeleverd, maar dat samenhang tussen hechting en cardiovasculaire reactie bij fysiek contact binnen partnerrelaties nog onduidelijk is.

(4)

4 Inleiding

Stress kan negatieve gevolgen hebben voor zowel de mentale als lichamelijke gezondheid (Kiecolt-Glaser et al., 2002). Dit kan komen doordat bij stress bepaalde hormonen vrijkomen die het immuunsysteem negatief beïnvloeden. Doordat het immuunsysteem negatief beïnvloedt wordt, is iemand sneller vatbaar voor infecties en virussen. Onderzoek heeft ook laten zien dat mensen met een hoge mate aan stress langzamere wondheling hebben (Kiecolt-Glaser et al., 2002). Ook werkt stress ongezonde gedragingen in de hand, bijvoorbeeld weinig slapen en slecht eten. Verder is gebleken dat stress een risicofactor is van lage mentale gezondheid. Stress kan onder andere sobere gevoelens in de hand werken (Bovier, Chamot & Perneger, 2004). Het is daarom van belang om te kijken naar manieren om stress te voorkomen of te verminderen.

Uit onderzoek van Grewen et al. (2003) is gebleken dat een omhelzing van de partner een stressreducerend effect heeft. In het onderzoek van Coan, Schaefer en Davidson (2006) werd een lagere mate aan stress gevonden bij mensen die de hand van hun partner vasthielden terwijl zij milde elektrische schokken ontvingen in vergelijking met wanneer zij niet de hand van hun partner vasthielden. Dit effect was alleen aanwezig als er sprake was van hoge

relatietevredenheid. Verder vonden Ditzen et al. (2007) in hun onderzoek dat fysieke steun van de partner zelfs sterker stress vermindert dan verbale steun. Er zijn echter individuele verschillen in hoe mensen reageren op hun partner en hoe stress ervaren wordt (Gross, 1998).

Gross (1998) denkt dat dit onder andere afhankelijk is van verschillen in emotieregulatie. De omgang met emoties heeft weer invloed op gedrag, gedachten en de beleving van de emotie zelf (Gross, 1998). Hierdoor kan het zijn dat een aanraking niet op iedereen een stressreducerend effect heeft. Verschillende factoren zijn van invloed op het ontstaan van individuele verschillen in emotieregulatie, waaronder hechting (Bowlby, 1969; aangehaald in Mikulincer & Shaver, 2010).

Hechting en Emotieregulatie

De hechtingtheorie van Bowlby (1969; aangehaald in Mikulincer & Shaver, 2010) stelt dat er sprake is van een hard-wired attachment behavioral system. Hiermee wordt bedoeld dat elk individu een kernsysteem heeft wat geactiveerd wordt bij signalen van gevaar waardoor een individu nabijheid tot- en troost bij de primaire hechtingsfiguur zoekt.

(5)

5 De primaire hechtingsfiguur in de kindertijd is meestal één van de ouders. Echter, ouders zijn niet altijd even responsief en beschikbaar voor het kind. Ainsworth (1978; aangehaald in Maunder et al., 2006) stelt dat de mate aan responsiviteit en beschikbaarheid specifieke verwachtingspatronen veroorzaken bij het kind naar de ouder toe, waardoor er verschillende reactiepatronen bij kinderen ontstaan wanneer het hechtingssysteem wordt geactiveerd.

Ainsworth (1978; aangehaald in Maunder et al., 2006) noemt deze verschillende reactiepatronen hechtingsstijlen. Met het strange situation paradigma heeft Ainsworth drie verschillende

hechtingstijlen kunnen onderscheiden: veilig, angstig-ambivalent en angstig-vermijdend. Wanneer er sprake iss van een veilige hechtingsstijl gebruikt het kind de hechtingsfiguur als veilige basis om gevoelens van stress te reguleren tijdens stressvolle momenten in de strange situation test. Een veilige hechtingsstijl hangt samen met het consistent beschikbaar en responsief zijn van de hechtingsfiguur naar het kind toe. Volgens Ainsworth verwacht het kind dan steun te krijgen en zoekt daarom nabijheid tot de hechtingsfiguur. Angstig-vermijdend gehechte kinderen zoeken geen nabijheid tot de primaire hechtingsfiguur en reageren ogenschijnlijk onverschillig op de hechtingsfiguur. Een angstig-vermijdende hechtingsstijl hangt samen met het consistent niet beschikbaar en niet responsief zijn van de hechtingsfiguur. Een kind verwacht in dit geval geen adequate steun te krijgen. Angstig-ambivalente kinderen vertonen tegenstrijdig gedrag naar de hechtingsfiguur toe in het zoeken van nabijheid en steun. Dit ambivalente gedrag lijkt

onzekerheid te reflecteren van het kind over de beschikbaarheid van de hechtingsfiguur. Een angstig-ambivalente hechtingsstijl hangt samen met het onregelmatig beschikbaar en inconsistent responsief zijn van de hechtingsfiguur. Hierdoor verwacht het kind de ene keer wel en de andere keer niet steun te krijgen van de hechtingsfiguur.

De hechtingtheorie voor volwassenen stelt dat de verwachtingen die iemand heeft van de primaire hechtingsfiguur in de kindertijd medebepalend zijn voor hoe in latere relaties met (hechtings-) angsten wordt omgegaan (Mikulincer & Shaver, 2010). Dit beschrijven Mikulincer en Shaver (2010) in hun model over het hechtingssysteem aan de hand van drie

hechtingstrategieën voor volwassenen: een primaire hechtingsstrategie en twee secundaire hechtingstrategieën (Figuur 1). Het model bestaat uit drie modules. De eerste module van het hechtingssysteem wordt geactiveerd wanneer er een bedreiging is en dan zal iemand toenadering zoeken tot de hechtingsfiguur. Wanneer iemand zich bedreigt voelt is persoonsgebonden. Dit kan bijvoorbeeld zijn wanneer iemand ziek is, er een noodgeval is of als iemand stress heeft.

(6)

6 Figuur 1. Model van activatie van het hechtingssysteem bij volwassenen van Mikulincer en Shaver (2010).

Bij de tweede module wordt bepaald in hoeverre de hechtingsfiguur beschikbaar en responsief is. Wanneer iemand de primaire hechtingsstrategie toepast, beschouwt iemand de hechtingsfiguur als beschikbaar en responsief, en zal iemand zich in tijden van stress beroepen op de hulp van een hechtingsfiguur. Deze hechtingsstrategie hangt samen met een veilige

hechtingsstijl in de kindertijd. Als de hechtingsfiguur beschouwt wordt als niet- of inconsistent beschikbaar en/of responsief, zal overgegaan worden op één van de twee secundaire

hechtingstrategieën: (angstige) hyperactivatie of (vermijdende) deactivatie (module 3). Tot welke hechtingsstrategie iemand overgaat, hangt ervan af of nabijheid zoeken tot de hechtingsfiguur als optie wordt gezien. Als dit nog wel als optie wordt gezien, dan past een persoon de secundaire hechtingsstrategie van hyperactivatie toe. Dit betekent dat iemand veel toenadering zoekt tot de

(7)

7 hechtingsfiguur en zich aan deze persoon vastklampt. Bedreigingen worden vaak overdreven en de angst om iemand te verliezen is groot. Hyperactivatie is geassocieerd met een

angstig-ambivalente hechtingsstijl in de kindertijd. Net als bij angstig-angstig-ambivalente kinderen, hebben hyperactiverende volwassenen dubbele verwachtingen naar de hechtingsfiguur toe. De ene keer verwachten zij dat de hechtingsfiguur beschikbaar is en de andere keer niet. Het overmatig veel toenadering zoeken tot iemand, doen hyperactiverende mensen vanuit de angst om iemand te verliezen. Met het vastklampen aan iemand hoopt een hyperactiverend persoon de kans te verkleinen om afgewezen te worden door deze persoon. Wanneer toenadering tot de

hechtingsfiguur echter niet als optie wordt gezien, wordt volgens het model van Mikulincer en Shaver (2010) overgegaan op de hechtingsstrategie deactivatie. In dit geval worden (hechtings-) angsten onderdrukt en intimiteit vermeden. Deactivatie is geassocieerd met een

angstig-vermijdende hechtingsstijl in de kindertijd. Men gaat vanuit zelfbescherming over op de strategie deactivatie. Op deze manier wordt afwijzing en bijkomende teleurstelling vermeden.

Hechting, Stress en Fysiek Contact

Duidelijk wordt dat emoties op verschillende manieren worden gereguleerd bij verschillende hechtingsstrategieën. Dit kan ertoe kan leiden dat fysiek contact niet bij elke vorm van hechting een stressreducerend effect heeft (Ditzen et al., 2007; Coan, Schaefer en Davidson, 2006; en Grewen et al., 2003). Bij veilig gehechte mensen zou mogelijk sprake zijn van een

stressreducerend effect bij fysiek contact, aangezien de partner vertrouwd wordt. Deactiverende mensen wantrouwen de hechtingsfiguur juist, en vermijden intimiteit en bijkomende emoties volgens de hechtingstheorie (Mikulincer & Shaver, 2010). Het zou waarschijnlijker zijn dat fysiek contact in dit geval juist stress induceert in plaats van reduceert.

Simpson, Rholes en Nelligan (1992) hebben in hun gedragsstudie naar fysieke steun bij paren inderdaad gevonden dat vermijdende mensen minder fysieke steun gaven aan- of wilden ontvangen van hun partner dan veilig gehechte mensen. Voor angstig gehechte mensen werd geen verschil gevonden in het geven of ontvangen van fysieke steun in vergelijking met veilig gehechte mensen. Dat er voor angstig gehechte mensen geen verschil wordt gevonden, verklaren Simpson, Rholes en Nelligan (1992) met de eerder beschreven theorie dat angstig

(8)

8 hechtingsfiguur toe betreffende fysiek contact zoeken en ontvangen varieert daardoor, waardoor de resultaten elkaar uitbalanceren.

Het is nu interessant om te kijken of hoog deactiverende mensen daadwerkelijk stress ondervinden aan fysiek contact en of veilig gehechte mensen juist stressreductie ervaren. Echter, stress blijkt lastig te onderzoeken bij hoog deactiverende mensen door middel van subjectieve vragenlijsten (Main, 1981). Uit het onderzoek van Main (1981) bleek dat hoog deactiverende mensen hun gevoelens onderrapporteren. Main (1981) geeft als verklaring hiervoor dat vermijdend gehechte mensen dit doen uit zelfbescherming om niet gekwetst of afgewezen te worden. Verder bleek uit onderzoek van Ditzen et al. (2008) dat vermijdend gehechte mensen een hogere mate aan fysiologische stress lieten zien dan subjectieve stress. Om deze reden is het van belang om te kijken naar een fysiologische maat van stress bij hoog deactiverende mensen.

In onderzoek van Sroufe en Waters (1977) werd naar cardiovasculaire reactie als fysiologische maat van stress gekeken bij kinderen met verschillende hechtingsstijlen. Uit onderzoek het onderzoek is gebleken dat kinderen die hoog vermijdend waren, een

hartslagverhoging lieten zien bij hereniging met de moeder na separatie tijdens the strange situation test (Ainsworth, Bell & Strayton, 1971; aangehaald in Sroufe & Waters, 1977). Deze hartslagverhoging bleek lang tijdens de periode na hereniging met de moeder nog aan te houden. Dit is een indicatie dat aanzet tot fysiek contact (in de vorm van hereniging na separatie) van de primaire hechtingsfiguur inderdaad tot stress leidt bij vermijdend gehechte kinderen.

Feeney en Kirkpatrick (1996) richtten zich in hun onderzoek vooral op de mogelijke stressreducerende werking van de nabijheid van de partner op veilig gehechte mensen. Passieve nabijheid kan gezien worden als het begin van fysiek contact. In dit onderzoek moesten vrouwen twee keer een rekenkundige taak uitvoeren (waarvan bekend is dat deze stress oplevert) waarbij de ene keer de partner aanwezig was in dezelfde ruimte terwijl deze taak uitgevoerd werd en zich de andere keer in een andere ruimte bevond. Ondertussen werd hartslag gemeten. Uit de

resultaten kwam geen verschil in hartslag voor veilig gehechte mensen naar voren wanneer de partner aanwezig was in vergelijking met wanneer de partner afwezig was. Het stressreducerende effect van nabijheid van de partner werd in dit onderzoek niet gevonden.

Onderzoek van Carpenter en Kirkpatrick (1996) lijkt er op te wijzen dat bij zowel vermijdend- als angstig gehechte mensen nabijheid van de hechtingsfiguur stress oplevert. Op een paar aanpassingen na kwam het onderzoeksdesign overeen met die van Feeney en

(9)

9 Kirkpatrick (1996). De resultaten van het onderzoek waren dat volwassen vrouwen die

vermijdend of angstig gehecht waren, een hogere hartslag hadden tijdens de stresstaak wanneer de partner in dezelfde kamer was ten opzichte van wanneer zij de stresstaak moesten doen in afwezigheid van de partner. Voor veilig gehechte mensen werd geen verschil in hartslag

gevonden wanneer de partner nabij was ten opzichte van wanneer de partner afwezig was tijdens het uitvoeren van de stresstaak. De verhoogde hartslag door nabijheid van de partner is een teken dat vermijdende mensen hier stress aan ondervonden.

In onderzoek van Maunder et al. (2006) werd gekeken naar een andere cardiovasculaire maat: Heart Rate Variability (HRV) en de samenhang met hechting. HRV is de variatie in beat-to-beat tijdsintervallen tussen hartslagen. Bij een grotere variatie, is er sprake van meer

flexibiliteit van het hart. In dit geval is er een grotere parasympatische (vagal) invloed waardoor het hart sneller de hartslag kan verhogen of verlagen (Task Force of the European Society of Cardiology and the North American Society of Pacing en Electrophysiology, 1996; aangehaald in Maunder et al., 2006). In het onderzoek van Maunder et al. (2006) moesten deelnemers twee stresstaken uitvoeren terwijl HRV gemeten werd. De stresstaken zorgden voor een variatie in het hartslagtempo. Dit was nodig om HRV goed te kunnen meten. De resultaten waren dat mensen die hoog deactiverend waren, een lagere HRV hadden dan mensen die laag-deactiverend waren. De lagere HRV houdt in dat hoog deactiverende mensen minder snel hun hartslag terug naar rusttoestand kunnen krijgen. Het langer aanhouden van de hoge hartslag zou kunnen betekenen dat iemand langer stress ervaart. Dit is een indicatie dat iemand minder controle heeft over stressvolle emoties wanneer iemand hoog deactiverend is dan wanneer iemand laag deactiverend is.

De resultaten van laatstgenoemde onderzoeken geven een indicatie dat hoog

deactiverende mensen inderdaad stress ervaren tijdens fysiek contact met de partner, en dat stress langer aanhoudt. Echter, onderzoek waar direct naar fysiek contact en de cardiovasculaire reactie werd gekeken bij verschillende soorten hechting lijkt te ontbreken. In het huidige onderzoek zal daarom naar samenhang tussen hechting en cardiovasculaire reactie bij fysiek contact met de partner gekeken worden. Met meer kennis hierover kunnen interventies binnen bijvoorbeeld relatietherapie betreffende fysiek contact veel nauwkeuriger worden ingezet of aangepast worden afhankelijk van hechting om zo de potentie van het mogelijk stressreducerende effect van fysiek contact beter te kunnen benutten.

(10)

10 Vraagstelling en hypothesen

De vraagstelling die in dit onderzoek centraal staat is wat de samenhang tussen hechting en cardiovasculaire reactiviteit is bij fysiek contact tussen partners. In dit onderzoek zal fysiek contact bestaan uit handholding en gazing met de partner. Voor het toevoegen van het element aankijken is gekozen om intimiteit nog meer te versterken. Deelnemers zullen in dit onderzoek geen aparte stresstaak hoeven te doen. Het fysieke contact zelf wordt gezien als de stressor voor mensen die hoog deactiverend zijn. Er is gekozen om fysiologische maten van stress te gebruiken vanwege de mogelijkheid dat hoog deactiverende mensen onderrapporteren op subjectieve vragenlijsten (Main, 1981). Cardiovasculaire reactiviteit zal onderzocht worden en dan zal

specifiek naar hartslag en HRV gekeken worden. Exploratief zullen genderverschillen onderzocht worden. Dit wordt onder andere gedaan omdat de hartslag voor mannen over het algemeen lager ligt dan voor vrouwen, en HRV over het algemeen hoger ligt voor mannen dan voor vrouwen (Ramaekers et al., 1998).

Op basis van bovenstaande bevindingen is de eerste hypothese dat hoog deactiverende mensen een hogere hartslag hebben tijdens handholding en gazing met de partner in vergelijking met wanneer er geen contact is. De tweede hypothese is dat laag deactiverende mensen een lagere hartslag hebben tijdens handholding en gazing met de partner in vergelijking met wanneer zij geen contact hebben. Ditzen et al. (2007) hadden in hun onderzoek gevonden dat fysiek contact over het algemeen een stressreducerend effect heeft. Bij een lage mate aan deactivatie zal uitgegaan worden van dit algemene stressreducerende effect. Er wordt vanuit gegaan dat de labsituatie voor de laag deactiverende mensen genoeg stress oplevert om daadwerkelijk ook stressverhoging te veroorzaken zodat een stressreducerend effect mogelijk is. In lijn met de conclusies van het onderzoek van Maunder et al., (2006) is de derde hypothese dat hoog deactiverende mensen een lagere HRV hebben dan mensen die laag deactiverend zijn.

Verder wordt gekeken naar de mate van positief en negatief affect wat de deelnemers ervaren tijdens handholding en gazing ten opzichte van geen contact met de partner. Een

verhoging van negatief affect geeft een indicatie dat er stressinductie heeft plaatsgevonden en een verlaging zou op stressreductie wijzen. Wanneer er een verhoging in positief affect is tijdens de handholding en gazing ten opzichte van geen contact, dan lijkt een andere verklaring, zoals een hoge mate aan (positieve) opwinding, meer plausibel. Deze meting dient dus ter controle of er

(11)

11 daadwerkelijk stressinductie of reductie heeft plaatsgevonden in plaats van bijvoorbeeld positieve opwinding. De vierde hypothese is dat hoog deactiverende mensen meer negatief affect ervaren tijdens handholding en gazing in vergelijking met geen contact met de partner. De vijfde

hypothese is dat laag deactiverende mensen minder negatief affect ervaren tijdens handholding & gazing ten opzichte van de baseline.

Naar mensen met hoge mate aan hyperactivatie wordt exploratief naar hartslag, HRV en positief- en negatief affect gekeken. Door gemixte verwachtingen die hoog hyperactiverende mensen van de hechtingsfiguur hebben, kan moeilijk gezegd worden hoe het effect op hartslag, HRV en de emotionele beleving zal zijn. Om deze reden worden in dit onderzoek geen

hypothesen over hyperactivatie opgesteld.

Methode

Deelnemers

Aan het onderzoek deden 53 eerstejaarspsychologiestudenten van de Universiteit van Amsterdam (UvA) met zijn of haar partner mee. Leeftijd van de deelnemers liep van 17 t/m 51 jaar. De partnerrelatie moest heteroseksueel zijn en minimaal een duur van 6 maanden hebben.

Deelnemers waren afkomstig uit de proefpersonenpool van de testweek van de UvA. De testweek was een verplicht onderdeel voor eerstejaarspsychologiestudenten van de opleiding. Tijdens de testweek moesten de studenten deelnemen aan meerdere vragenlijstonderzoeken. In deze onderzoeken kwam onder andere een vragenlijst over hechting aan bod en werd ook gevraagd naar de burgerlijke staat en de duur ervan. Op deze manier konden specifiek mensen uitgenodigd worden op basis van relatieduur.

Het streven was om 50 studentenparen te testen. Dit aantal was gebaseerd op voorgaand onderzoek die een soortgelijke onderzoeksopzet hadden. Roisman (2007) heeft in zijn onderzoek 40 paren gebruikt. In het onderzoek van Roisman (2007) was een voldoende power geconstateerd bij een medium effect size van .24. Voor dit onderzoek is een power analyse uitgevoerd. Vanwege de soortgelijke opzet van het onderzoek van Roisman (2007) is de power berekend met een effect size van .24 met een Lineair Multiple Regression: Fixed model, R2 deviation from zero power analyse. Het aantal predictors in dit onderzoek zijn twee predictors. Uit de analyse kwam naar voren dat 68 deelnemers nodig waren voor een goede power. Er werd echter paarsgewijs geanalyseerd, waardoor er in dit geval 68 paren nodig waren. Uiteindelijk zijn er 53

(12)

12 studentenparen getest. Het aantal deelnemers in dit onderzoek was dus aan de lage kant voor een voldoende power.

Materiaal

Onafhankelijke variabelen Hechting

De Experiences in Close Relationships (ECR) is een vragenlijst waarbij twee dimensies van hechting worden gemeten, namelijk (angstige) hyperactivatie en (vermijdende) deactivatie (Brennan et al., 1998; Nederlandse vertaling en bewerking Conradi et al., 2006). Met de subschaal angst voor afwijzing en verlating wordt de mate van hyperactivatie binnen relaties gemeten. De subschaal van vermijding van intimiteit meet de mate van deactivatie binnen relaties. Op deze manier wordt gekeken in welke mate deelnemers hyperactiverend en deactiverend zijn. De vragenlijst bevat 36 items waarvan de helft van de items

vermijding/deactivatie meet en de andere helft angst/hyperactivatie. De items worden gemeten op een Likertschaal van 1 (zeer oneens) tot 7 (helemaal mee eens) waarbij score 4

neutraal/gemixt is. De ECR heeft een goede betrouwbaarheid en validiteit (Brennan et al., 1998; Nederlandse vertaling en bewerking Conradi et al., 2006). Cronbachs alfa is .88 voor de

hyperactivatie subschaal en .89 voor de deactivatie subschaal (Brennan et al., 1998; Nederlandse vertaling en bewerking Conradi et al., 2006). Een voorbeelditem van de subschaal hyperactivatie is: 'Ik wens vaak dat mijn partner evenveel voor mij voelt als ik voor mijn partner'. Een

voorbeelditem van de subschaal deactivatie is: ' Op het moment dat mijn partner dichtbij komt, merk ik dat ik me terugtrek.'

Afhankelijke variabelen

Hartslag en Heart Rate Variability

Om de hartslag en Heart Rate Variability (HRV) te meten werd er een continue meting van hartslag gedaan door middel van ECG. Het ECG-signaal werd opgenomen met een apparaat die gestuurd werd door de software Vsrrp98 v. 8.0 (ontwikkeld door Technische Ondersteuning Psychologie, Universiteit van Amsterdam). Het apparaat werkt met elektrodes die met wegwerp-elektrodestickers in driehoeksvorm op de borstkas van de deelnemer moeten worden geplakt.

(13)

13 Gemiddelde hartslag per minuut werd om de 15 seconden berekend. De gemiddelde Heart Rate Variability werd om de drie minuten berekend.

Emotionele beleving van fysiek contact

De Positive And Negative Affect Schedule (PANAS) (Peeters, Ponds & Vermeeren, 1996) is een 20-item vragenlijst waarmee positief en negatief affect wordt gemeten. Deelnemers moeten op een vijfpuntsschaal aangeven in hoeverre zij een emotie over een bepaalde periode voelen. De helft van de items zijn emoties die positief affect aangeven en de andere helft van de items zijn emoties die negatief affect aangeven. De schaal loopt van 1 (heel weinig) tot 5 (heel veel). Een voorbeelditem van de subschaal negatief affect is ‘beschaamd’. Een voorbeeld van de subschaal positief affect is 'enthousiast'. De PANAS heeft een goede betrouwbaarheid en validiteit (Peeters, Ponds & Vermeeren, 1996). Cronbachs alfa voor de positief affect schaal is .79 en voor de negatief affect schaal .83 (Peeters, Ponds & Vermeeren, 1996).

Confounders

Algemene Vragenlijst

Een aantal algemene vragen werd gesteld. Er werd gevraagd of deelnemers twee uur voor het experiment begon hadden gerookt (aantal sigaretten) en koffie (aantal koppen) of alcohol (aantal glazen) hadden genuttigd. Verder werd gevraagd of deelnemers aan hartmedicatie zaten (Ja/nee), een hartaandoening hadden (ja/nee), een hoge bloeddruk hadden (ja/nee), gesport hadden

(vandaag ja/nee), het gewicht (in kg), lengte (in cm), leeftijd (in jaren), nationaliteit, opleiding, relatieduur (in maanden), burgerlijke staat, anticonceptie (alleen vrouwen ja/nee) en datum laatste menstruatie (alleen vrouwen).

Overig materiaal Tijdschriften

Neutrale tijdschriften die geen opwinding veroorzaakten werden gekozen voor dit onderzoek tijdens de rustperiode. De volgende tijdschriften werden aan de deelnemers aangeboden: Xmas, Vorsten, Wonen, de Smaak van Italië, DM, Auto Motor, Camping Life, Tuinen, Columbus, Teun.

(14)

14 Het paar werd verzocht aan een tafel tegenover elkaar te gaan zitten. De proefleider plaatste een schot tussen het paar in op de tafel en bevestigde vervolgens de elektroden van de

hartslagmeetapparatuur bij de proefpersonen. Hartslag en HRV werden gedurende het hele onderzoek gemeten. Eerst was er een rustperiode van 15 minuten waarin de deelnemers werd gevraagd om de informatiebrochure te lezen, het informed consent te ondertekenen en de ECR in te vullen. Wanneer er tijd over was, konden zij in neutrale tijdschriften lezen die geen opwinding veroorzaakten. De rustperiode was van belang om de hartslag op basisniveau te krijgen. Na de rustperiode volgde de baselinemeting van drie minuten van de hartslag. Tijdens deze meting dienden proefpersonen in beide handen een balletje losjes vast te houden en zo stil mogelijk te blijven zitten. Het vasthouden van de balletjes zorgde ervoor dat deelnemers geen onrustige dingen met hun handen konden doen. Hierna werden deelnemers gevraagd de PANAS in te vullen over de baselinemeting. Na deze meting vond het handen vasthouden (handholding) en het aankijken (gazing) plaats. Het schot werd weggehaald en het paar pakte elkaars handen vast en keek elkaar aan voor de volgende drie minuten. Deelnemers mochten niet bewegen, praten of lachen. Na deze drie minuten werd het schot weer tussen de partners in geplaatst en volgde een tweede rustperiode waarin zij de PANAS in moesten vullen die over de tijd ging dat zij elkaars handen hadden vastgehouden en elkaar hadden aangekeken (zie Figuur 2 voor schematische weergave van de opzet van de procedure).

Figuur 2. De opzet van de experimentele procedure.

Data-analyse

Voor het uitvoeren van de data-analyse is digitaal met het statistiekprogramma Statistical Package of the Social Sciences (SPSS) gewerkt (versie 20, Nie, Hull & Bent, 2011). Alle hypothesen zijn met Lineair Mixed Models (LMM) getoetst. De deelnemers zijn op paarniveau geanalyseerd. Er was gekozen voor een repeated covariance type AR (1). Deze keuze was

(15)

15 gemaakt omdat op deze manier gecorrigeerd werd voor afhankelijkheid van de hartslagmeting en HRV metingen binnen deelnemers. Hoofdeffecten en twee-, drie- en eventueel

vierwegsinteracties werden bekeken in de modellen, met uitzondering van de interacties met hyperactivatie in combinatie met deactivatie. Verder werd exploratief in deze modellen gekeken naar een hoge of lage mate aan hyperactivatie. Estimated Marginal Means werden met het LMM berekend en gebruikt als onderzoeksgegevens behorende bij de toetsingsresultaten. Voor het berekenen van de Estimated Marginal Means voor deelnemers die laag- of hoog deactiverend of hyperactiverend zijn, is een gedichotomiseerde versie van de data van deactivatie en

hyperactivatie gebruikt conform de cut-off score volgens de norm van de ECR vastgesteld door Conradi (2010).

Bij het LMM met hartslag als afhankelijke variabele was er sprake van een hiërarchische volgorde van geslacht, conditie en tijd (meetmomenten om de 15 seconden). De factoren

conditie, tijd en geslacht, en de covariaten deactivatie en hyperactivatie waren meegenomen. De eerste hypothese is dat hoog deactiverende mensen een hogere hartslag hebben tijdens de

handholdingmeting ten opzichte van de baselinemeting. De tweede hypothese is dat laag

deactiverende mensen een lagere hartslag hebben tijdens de handholdingmeting ten opzichte van de baselinemeting. Er werd een tweewegsinteractie-effect verwacht voor conditie en deactivatie.

Bij het LMM met HRV als afhankelijke variabele was er sprake van een hiërarchische volgorde van geslacht en conditie. De factoren geslacht en conditie, en de covariaten deactivatie en hyperactivatie werden meegenomen. De derde hypothese is dat hoog deactiverende mensen een lagere HRV hebben dan laag deactiverende mensen. Er werd daarom een hoofdeffect verwacht voor deactivatie.

Er werden voor de PANAS twee LMM's uitgevoerd, één waarbij de afhankelijke variabele de score op positief affect was en één waarbij de afhankelijke variabele de score op negatief affect was. Er was een hiërarchische volgorde voor geslacht en conditie. De factoren conditie en geslacht, en de covariaten deactivatie en hyperactivatie werden meegenomen. De vierde hypothese is dat hoog deactiverende mensen een hogere score op negatief affect hebben tijdens de handholdingmeting ten opzichte van de baselinemeting. De vijfde hypothese is dat laag deactiverende mensen een lagere score op negatief affect hebben tijdens de handholdingmeting ten opzichte van de baselinemeting. Er werd daarom een tweewegsinteractie-effect verwacht tussen conditie en deactivatie.

(16)

16 Resultaten

Proefpersonen

53 heteroseksuele paren deden mee aan het onderzoek. Een van de deelnemers had incorrecte HRV data, veroorzaakt door een technische malfunctie van de hartslagmeetapparatuur. Voor de analyse van de HRV is deze deelnemer geëxcludeerd. De overige waarden voor deze deelnemer waren wel aanwezig dus deze deelnemer is verder wel opgenomen in de overige analyses. De leeftijd liep van 17 tot en met 51 jaar (M = 21,44; SD = 5,59). De relatieduur liep van 4 maanden tot 16,7 jaar (M = 27,39 maanden, SD = 35,42).

Hartslag

In Tabel 1 zijn de toetswaarden van het Lineair Mixed Model (LMM) met hartslag als

afhankelijke variabele weergegeven. In Figuur 3 staat het verloop van hartslag per 15 seconden voor laag- en hoog deactiverende deelnemers voor zowel de baselinemeting als de

(17)

17 Tabel 1.

De F-waarden en P-waarden van het Lineair Mixed Model voor Hoofd- en Interactie-effecten van Conditie, Tijd, Geslacht, Deactivatie en Hyperactivatie voor Verschillen in Hartslagscores Source F-waarde df p-waarde Conditie 0,02 1, 646 ,89 Tijd 1,74 11, 2208 ,06 Geslacht 9,56 1, 203 ,002 Deactivatie 10,78 1, 202 ,001 Hyperactivatie 1,06 1, 201 ,30 Conditie x tijd 1,00 11, 2088 ,45 Conditie x geslacht 1,90 1, 628 ,17 Conditie x deactivatie 0,01 1, 655 ,92 Conditie x hyperactivatie 0,26 1, 651 ,61 Tijd x geslacht 0,76 11, 2199 ,68 Tijd x deactivatie 1,63 11, 2216 ,08 Tijd x hyperactivatie 0,77 11, 2208 ,68 Geslacht x deactivatie 0,01 1, 199 ,91 Geslacht x hyperactivatie 3,51 1, 199 ,06

Conditie x Tijd x geslacht 0,20 11, 2070 1,00 Conditie x tijd x deactivatie 0,75 11, 2079 ,69 Conditie x tijd x hyperactivatie 0,69 11, 2074 ,75 Conditie x geslacht x deactivatie 2,46 1, 652 ,12 Conditie x geslacht x hyperactivatie 0,84 1, 649 ,36 Tijd x geslacht x deactivatie 0,69 11, 2215 ,75 Tijd x geslacht x hyperactivatie 1,10 11, 2207 ,35 Conditie x tijd x geslacht x deactivatie 0,51 11, 2086 ,90 Conditie x tijd x geslacht x hyperactivatie 0,87 11, 2079 ,57 Noot: dikgedrukte p-waarden geven een significant effect aan voor p-waarden < ,05 en schuingedrukte p-waarden geven een trend aan.

(18)

18 Figuur 3. Verloop van hartslag over de tijd om de 15 seconden voor de baselinemeting

(tijdsmoment 1 /tm 12) en de handholdingmeting (tijdsmoment 13 t/m 24) voor laag- en hoog deactiverende deelnemers.

Hoofdeffecten LMM

Er was een hoofdeffect voor geslacht, F(1, 203) = 9,56, p < ,05. Vrouwen (M = 79,20; SD = 1,07) hadden significant een hogere hartslag dan mannen ( M =70,82; SD = 1,06). Ook was er een hoofdeffect voor deactivatie, F(1, 202) = 10,78, p <,05. Hoog deactiverende deelnemers (M= 72,42; SD = 1,60) hadden significant een lagere hartslag dan laag deactiverende deelnemers (M = 75,45; SD = 0,88). Als verderop naar Figuur 7 gekeken wordt, valt te zien dat dit effect vooral bij mannen aanwezig is. Ten slotte kwam er een trend voor tijd naar voren, F(11, 2208) = 1,74, p =,06. Het verloop van hartslag over de geaggregeerde tijd verschilde bijna significant van elkaar (Figuur 4). In Figuur 4 valt te zien dat dit verschil voortkwam uit een hoge hartslag op het begin, die de eerste dertig seconden vrij snel daalde, dan weer wat steeg, en vervolgens stabiel bleef.

(19)

19 Figuur 4. Hartslagverloop over de geaggregeerde tijd.

Tweewegsinteractie-effecten LMM

Uit de resultaten kwam naar voren dat er geen tweewegsinteractie-effect werd gevonden voor conditie en deactivatie, F(1, 655) = 0,01, p = ,92. Er was geen verschil gevonden tussen laag- en hoog deactiverende deelnemers in het verschil in hartslagscore tussen de baseline- en

handholdingmeting (Zie Tabel 2 en Figuur 5). Dit gaat tegen de verwachting in dat hoog deactiverende deelnemers een hogere hartslag, en laag deactiverende deelnemers een lagere hartslag zouden hebben tijdens de handholdingmeting in vergelijking met de baselinemeting. Er was verder een trend gevonden voor het tweewegsinteractie-effect voor geslacht en

hyperactivatie, F(1, 199) = 3,51, p = ,06 ( Tabel 3 en Figuur 6). Aan de lijnen in Figuur 6 is te zien dat voor hoog hyperactiverende vrouwen de hartslag gemiddeld 4 hartslagen per minuut lager lag dan voor laag hyperactiverende vrouwen, terwijl er tussen laag of hoog

hyperactiverende mannen nauwelijks verschil was.

Tabel 2.

Gemiddelde Hartslagscores met Standaard Errors (SE) voor Laag- en Hoog Deactiverende Deelnemers tijdens de Baseline- en Handholdingmeting

Deactivatie N Hartslag Baseline (SE) Hartslag Handholding (SE)

Laag 84 74,40 (1,02) 76,49 (1,01)

(20)

20 Figuur 5. Gemiddelde hartslag voor laag- en hoog deactiverende deelnemers tijdens de baseline- en de handholdingmeting.

Tabel 3.

Gemiddelde Hartslagscore met Standaard Error (SE) voor Laag- en Hoog Hyperactiverende Mannen en Vrouwen

Geslacht Hyperactivatie N Gemiddelde Hartslag (SE)

Man Laag 20 69,84 (1,47)

Hoog 23 69,18 (1,60)

Vrouw Laag 26 80,26 (1,81)

Hoog 27 76,46 (1,54)

(21)

21 Driewegsinteractie-effecten LMM

Er werd geen driewegsinteractie-effect gevonden voor geslacht, conditie en deactivatie. Dit betekent dat wanneer er onderscheid werd gemaakt tussen mannen en vrouwen, er geen verschil werd gevonden tussen laag- en hoog deactiverende mannen en vrouwen in het verschil in hartslagscore voor de baseline- en handholdingmeting (Figuur 7). De afwezigheid van het verwachtte tweewegsinteractie-effect tussen conditie en deactivatie kon dus niet verklaard worden door de tussen elkaar opheffende verschillen tussen mannen en vrouwen.

Figuur 7. Gemiddelde hartslag voor laag- en hoog deactiverende mannen en vrouwen tijdens de baseline- en handholdingmeting.

Positief en Negatief Affect

LMM Negatief Affect

In Tabel 4 staan de toetswaarden van het Lineair Mixed Model met de score op negatief affect van de PANAS als afhankelijke variabele weergegeven.

(22)

22 Tabel 4.

De F-waarden en P-waarden van het Lineair Mixed Model voor Hoofd en Interactie-effecten van Conditie, Geslacht, Deactivatie en Hyperactivatie voor Verschillen in Scores op Negatief Affect op de PANAS

Source F-waarde df p-waarde

Conditie 4,02 1, 104 ,05 Geslacht 2,89 1, 156 ,09 Deactivatie 8,13 1, 142 ,005 Hyperactivatie 19,05 1, 137 ,001 Conditie x geslacht 0,40 1, 117 ,53 Conditie x deactivatie 0,20 1, 112 ,65 Conditie x hyperactivatie 5,45 1, 112 ,02 Geslacht x deactivatie 0,18 1, 122 ,67 Geslacht x hyperactivatie 2,29 1, 124 ,13

Conditie x geslacht x deactivatie 0,01 1, 107 ,92 Conditie x geslacht x hyperactivatie 1,06 1, 109 ,31 Noot: dikgedrukte p-waarden geven een significant effect aan voor p-waarden < ,05 en schuingedrukte p-waarden geven een trend aan.

Hoofdeffecten LMM

Uit de analyse kwam naar voren dat er een hoofdeffect was gevonden voor conditie, F(1,104) = 4,02, p = ,05. Deelnemers scoorden significant hoger op negatief affect tijdens de

handholdingmeting (M = 14,74; SD = 0,41) ten opzichte van de baselinemeting (M = 13,73; SD = 0,41). Ook werd er een hoofdeffect gevonden voor deactivatie, F(1,142) = 8,13, p < ,05. Hoog deactiverende deelnemers scoorden significant hoger op negatief affect dan laag deactiverende deelnemers (Tabel 5). Verder was er een hoofdeffect voor hyperactivatie, F(1, 137) = 19,05 , p < ,05. Hoog hyperactiverende deelnemers scoorden gemiddeld hoger op negatief affect dan laag hyperactiverende deelnemers (Tabel 5).

(23)

23 Tabel 5.

Gemiddelde PANAS-scores op Negatief Affect (NA) met Standaard Error (SE) voor Laag- en Hoog Deactiverende en Hyperactiverende Deelnemers

Hechting N Score NA (SE)

Deactivatie Laag 84 13,67 (0,37)

Hoog 22 16,42 (0,70)

Hyperactivatie Laag 56 13,89 (0,52)

Hoog 50 16,20 (0,50)

Tweewegsinteractie-effecten LMM

Er werd voor conditie en deactivatie geen tweewegsinteractie-effect gevonden, F(1, 112) = 0,20, p = ,65. Dit betekent dat er geen verschil in negatief affect tussen laag- en hoog deactiverende deelnemers in het verschil tussen de baseline- en de handholdingmeting werd gevonden (Tabel 6 en Figuur 8). Dit gaat tegen de verwachting dat hoog deactiverende mensen significant hoger op negatief affect zouden scoren tijdens de handholdingmeting in vergelijking met de

baselinemeting, en dat laag deactiverende mensen een lagere score op negatief affect zouden hebben tijdens de handholdingmeting in vergelijking met de baselinemeting. Verder kwam er een tweewegsinteractie-effect naar voren tussen conditie en hyperactivatie, F(1,112) = 5,45, p < ,02. Hoog hyperactiverende mensen scoorden significant hoger op negatief affect tijdens de

handholdingmeting ten opzichte van de baselinemeting, terwijl voor laag hyperactiverende deelnemers geen verschil tussen de baseline- en handholdingmeting werd gevonden (Tabel 6 en Figuur 8).

(24)

24 Tabel 6.

Gemiddelde PANAS-scores op Negatief Affect (NA) met Standaard Error (SE) voor Laag- en Hoog Deactiverende en Hyperactiverende Deelnemers

Hechting N Score NA baseline (SE) Score NA Handholding(SE)

Deactivatie Laag 84 13,37 (0,45) 13,97 (0,45)

Hoog 22 15,47 (0,87) 17,36 (0,88)

Hyperactivatie Laag 56 13,60 (0,65) 14,17 (0,65)

Hoog 50 15,24 (0,62) 17,16 (0,62)

Figuur 8. Gemiddelde scores op negatief affect voor laag- en hoog deactiverende deelnemers (links) en hyperactiverende deelnemers (rechts) tijdens de baseline- en handholdingmeting.

LMM Positief Affect

In Tabel 7 staan de toetswaarden van het Lineair Mixed Model weergegeven met de score op positief affect van de PANAS als afhankelijke variabele.

(25)

25 Tabel 7.

De F-waarden en P-waarden van het Lineair Mixed Model voor Hoofd- en Interactie-effecten van Conditie, Geslacht, Deactivatie en Hyperactivatie voor Verschillen in Scores op Positief Affect op de PANAS

Source F-waarde df p-waarde

Conditie 21,46 1, 138 ,001 Geslacht 6,26 1, 195 ,01 Deactivatie 2,01 1, 184 ,16 Hyperactivatie 0,001 1, 179 ,97 Conditie x geslacht 0,21 1, 134 ,65 Conditie x deactivatie 2,40 1, 135 ,12 Conditie x hyperactivatie 1,93 1, 135 ,17 Geslacht x deactivatie 0,23 1, 165 ,63 Geslacht x hyperactivatie 2,70 1, 166 ,10

Conditie x geslacht x deactivatie 1,38 1, 136 ,24 Conditie x geslacht x hyperactivatie 2,24 1, 136 ,14 Noot: dikgedrukte p-waarden geven een significant effect aan voor p-waarden < ,05 en schuingedrukte p-waarden geven een trend aan.

Hoofdeffecten LMM

Uit de analyse kwam naar voren dat er een hoofdeffect gevonden was voor conditie, F(1,138) = 21,46, p < ,05. Deelnemers scoorden significant hoger op positief affect tijdens de

handholdingmeting (M = 31,83; SD = 0,81) ten opzichte van de baselinemeting (M = 24,34; SD = 0,81). Ook was er een hoofdeffect gevonden voor geslacht, F(1,195) = 6,26, p < ,05. Mannen (M = 29,69; SD =0,89) scoorden hoger op positief affect dan vrouwen (M = 26,48; SD = 0,89).

Heart Rate Variability (HRV)

In Tabel 8 staan de toetswaarden van het Lineair Mixed Model met HRV als afhankelijke variabele weergegeven.

(26)

26 Tabel 8.

De F-waarden en P-waarden van het Lineair Mixed Model voor Hoofd- en Interactie-effecten van Conditie, Geslacht, Deactivatie en Hyperactivatie voor Verschillen in HRV scores

Source F-waarde df p-waarde

Conditie 0,04 1, 126 ,53 Geslacht 6,00 1, 186 ,02 Deactivatie 2,17 1, 179 ,14 Hyperactivatie 2,86 1, 172 ,09 Conditie x geslacht 0,00 1, 124 1,00 Conditie x deactivatie 0,78 1, 124 ,38 Conditie x hyperactivatie 0,11 1, 122 ,74 Geslacht x deactivatie 3,49 1, 167 ,06 Geslacht x hyperactivatie 0,24 1, 158 ,63

Conditie x geslacht x deactivatie 2,89 1, 128 ,09 Conditie x geslacht x hyperactivatie 1,88 1, 123 ,17 Noot: dikgedrukte p-waarden geven een significant effect aan voor p-waarden < ,05 en schuingedrukte p-waarden geven een trend aan.

Hoofdeffecten LMM

Er was geen hoofdeffect gevonden voor deactivatie, F (1, 179) = 2,17, p = ,14. Er was geen verschil in HRV tussen laag deactiverende deelnemers (M = 46,60; SD = 2,59) en hoog deactiverende deelnemers (M = 49,55; SD= 4,81). Dit gaat tegen de verwachting in dat hoog deactiverende deelnemers een lagere HRV zouden hebben dan laag deactiverende deelnemers. Uit het LMM kwam verder naar voren dat er een hoofdeffect voor geslacht was, F(1, 186) = 6,00, p < ,05. Mannen (M =53,29; SD = 2,92) hadden gemiddeld een hogere HRV dan vrouwen (M = 42,59; SD = 3,08).

Tweewegsinteractie-effecten LMM

Er was een trend voor een interactie-effect gevonden voor geslacht en deactivatie, F(1, 167) = 3,49, p = ,06. Hoog deactiverende vrouwen bleken een hogere HRV te hebben dan laag deactiverende vrouwen, en bij mannen werd er geen verschil in HRV gevonden (Tabel 9). Dit

(27)

27 gaat tegen de verwachting in dat hoog deactiverende deelnemers, in dit geval onderscheidend mannen en vrouwen, een lagere score op HRV zouden hebben dan laag deactiverende

deelnemers.

Tabel 9.

Gemiddelde HRV-scores met Standaard Errors (SE) voor Laag- en Hoog Deactiverende Mannen en Vrouwen

Geslacht Deactivatie N Gemiddelde HRV (SE)

Mannen Laag 40 52,91 (3,27)

Hoog 13 53,71 (5,46)

Vrouwen Laag 44 40,30 (3,20)

Hoog 9 45,39 (7,61)

Discussie

In deze studie werd naar de samenhang tussen hechting en cardiovasculaire reactiviteit bij fysiek contact binnen partnerrelaties gekeken. De hypothesen konden niet ondersteund worden: er werd voor hoog deactiverende mensen geen hogere hartslag, en voor laag deactiverende mensen geen lagere hartslag gevonden tijdens handholding en gazing in vergelijking met wanneer er geen contact was. Ook werd niet gevonden dat hoog deactiverende mensen een lagere HRV hadden dan laag deactiverende mensen. De hypothesen over de PANAS konden ook niet ondersteund worden: er werd geen hogere mate aan negatief affect gevonden voor hoog deactiverende mensen, en geen lagere mate aan negatief affect voor laag deactiverende mensen tijdens handholding en gazing in vergelijking met wanneer er geen contact was.

Verder kwam naar voren dat hoog deactiverende mensen gemiddeld een lagere hartslag dan laag deactiverende mensen hadden. Dit was vooral bij mannen zichtbaar. Een verklaring hiervoor kan zijn dat hoog deactiverende mensen emoties onderdrukken en niet uiten (Mikulincer en Shaver, 2010). Op deze manier hebben emoties minder effect op de hartslag, waardoor de hartslag gedurende het hele experiment gemiddeld lager blijft dan bij laag deactiverende mensen. Dat het effect sterker zichtbaar was voor mannen, kan komen doordat mannen over het algemeen gesocialiseerd zijn om emoties minder te tonen dan vrouwen omdat zij graag sterk over willen

(28)

28 komen (Felsten, 1998). Verder kwam er voor hyperactivatie één trend naar voren, namelijk dat hoog hyperactiverende vrouwen gemiddeld gezien een lagere hartslag hadden dan laag

hyperactiverende vrouwen en dat voor mannen dit verschil niet werd gevonden.

Aanvullende resultaten van de analyse over de PANAS waren dat er zowel meer negatief- als positief affect werd ervaren tijdens handholding en gazing ten opzichte van de baseline. Verder ervoeren zowel hoog deactiverende- als hyperactiverende mensen meer negatief affect dan laag hyperactiverende- en deactiverende mensen. Verder werd gevonden dat hoog

hyperactiverende mensen meer negatief affect ervoeren tijdens de handholding en gazing ten opzichte van wanneer er geen contact was, terwijl voor laag hyperactiverende deelnemers geen verschil in negatief affect werd gevonden hiertussen. Een mogelijke verklaring is dat hoog hyperactiverende mensen door dubbele verwachtingen, naast positieve verwachtingen, ook negatieve verwachtingen hebben die een verhoging in negatieve affect naar de hechtingsfiguur veroorzaken als de hechtingsfiguur dichtbij komt (Mikulincer en Shaver, 2010). Een kanttekening hierbij is dat voor laag- en hoog deactiverende mensen vrijwel dezelfde gemiddelden naar voren kwamen van negatief affect tijdens de baseline- en handholdingmeting als voor laag en hoog hyperactiverende mensen, maar hier werd niet een soortgelijk interactie-effect gevonden. Dit kan komen doordat de hoog deactiverende groep mensen veel kleiner was (N = 22) dan de groep hoog hyperactiverende mensen (N = 50), waardoor verschillen minder snel gedetecteerd werden.

Een alternatieve verklaring en tevens methodologisch discussiepunt voor het niet kunnen ondersteunen van de hypothesen is dat deelnemers in deze studie bewust waren van de nabijheid van de partner tijdens de baselinemeting. Tijdens de baselinemeting zaten deelnemers in dezelfde ruimte en erg dicht bij elkaar. Dit kan van invloed zijn geweest op de hartslag en de mate aan negatief affect tijdens de baseline waardoor verwachtte hartslagverschillen en verschillen in negatief effect met de handholdingmeting niet meer gevonden werden. Feeney en Kirkpatrick (1996) beredeneerden dat bewust zijn van nabijheid van de partner ook de reden was voor het niet kunnen ondersteunen van de hypothesen van hun onderzoek. In het onderzoek van zowel Carpenter en Kirkpatrick (1996) en Sroufe en Waters (1977) waren de hechtingsfiguren niet nabij. Carpenter en Kirkpatrick (1996) lieten deelnemers los van de partner komen tijdens de partner-absentie conditie en deelnemers uit onderzoek van Sroufe en Waters (1977) waren jonge kinderen met missende of gebrekkige objectpermanentie. Objectpermanentie is het bewustzijn dat objecten en mensen nog wel bestaan wanneer ze uit het visuele veld zijn (Bogartz, Shinskey &

(29)

29 Schilling, 2000). Wanneer de moeder de kamer dan verliet om naar een kamer ernaast te gaan, dachten deze kinderen dat de moeder daadwerkelijk weg was. Het is in vervolgonderzoek aan te raden om de partners los van elkaar te laten komen tijdens de baselinemeting zodat partners elkaar niet beïnvloeden met elkaars nabijheid.

Een andere methodologische verklaring voor het niet kunnen ondersteunen van de hypothesen, ligt bij de relatieduur van de stellen. De gemiddelde relatieduur was 2,3 jaar, maar zonder drie paren die outliers vormden (relatie van 7,2 jaar of langer) was het gemiddelde 1,6 jaar. De korte relatieduur kan ervoor zorgen dat hechtingsband kwalitatief minder goed is, waardoor de theorie over volwassen hechting (nog) niet opgaat voor deze stellen.

Een ander gevolg van een korte relatieduur kan zijn dat deze stellen in de beginfase van de relatie nog een hogere relatietevredenheid hebben dan stellen die langer bij elkaar zijn. Relatietevredenheid kan een confound zijn en invloed hebben op de hartslag (Coan, Schaefer en Davidson,2006). Ook lijkt het logisch dat er minder snel negatief affect gerapporteerd wordt bij een hoge relatietevredenheid. Van de stellen uit deze studie was informatie over

relatietevredenheid aanwezig door middel van de Dyadic Adjustment Scale (DAS). De DAS is een vragenlijst waarmee aanpassing tussen partners wordt gemeten waarbij hogere mate van aanpassing, een hogere mate van relatietevredenheid betekent (Graham, Liu & Jeziorski, 2006). Er is een post-hoc analyse gedaan over relatietevredenheid. Uit de analyse kwam naar voren dat zowel hoog deactiverende deelnemers (M =102,07, SD = 13,15) als laag deactiverende

deelnemers (M = 117,56, SD = 11,01) een hoge mate van relatietevredenheid hadden die ruim boven de cut-off score (96) van distress van relatietevredenheid lag (conform de normen die vastgesteld zijn door Graham, Liu & Jeziorski, 2006). Uit een independent t-test bleek verder dat mensen met een hoge relatietevredenheid bijna significant een kortere relatie (M = 22,19, SE = 2,13) hadden dan mensen met een lage relatietevredenheid (M = 83,56, SE = 28,49) , t (8) = -2,15 , p = ,06. De gemiddeld korte relatieduur van de studentenparen kan inderdaad een verklaring zijn voor de hoge relatietevredenheid van deze steekproef. Een suggestie voor vervolgonderzoek is om deelnemers te selecteren die een langere relatieduur hebben, bijvoorbeeld drie jaar of langer en om daarnaast te controleren voor relatietevredenheid.

Een alternatieve verklaring voor het niet kunnen ondersteunen van de hypothese over HRV, is dat er niet genoeg variatie in hartslag heeft plaatsgevonden om de HRV goed te kunnen meten. In onderzoek van Maunder et al. (2006) werden stresstaken aangeboden zodat er fluctuatie

(30)

30 in de hartslag plaatsvond. In huidig onderzoek diende de handholding en gazing als stressor voor hoog deactiverende mensen, waarvan echter nog niet duidelijk is of deze daadwerkelijk stressvol is. Voor laag deactiverende mensen ontbrak het überhaupt aan een stressor. Op deze manier kon voor in ieder geval een groot deel van de deelnemers HRV mogelijk niet goed gemeten worden. Voor vervolgonderzoek is het aan te raden om voor alle deelnemers, na het

handholdingexperiment (zodat deze niet beïnvloed wordt), een aparte HRV meting te doen waarbij een stressor aangeboden wordt waarvan bekend is dat deze stress oplevert.

Een mogelijke verklaring voor de exploratieve trend van geslacht en hyperactivatie, kan zijn dat de vrouwen die zowel hoog hyper- als deactiverend zijn, gemiddeld genomen een lagere hartslag hadden dan de vrouwen die alleen hoog hyperactiverend zijn en daardoor het gemiddelde naar beneden trekken van de groep hoog hyperactiverende vrouwen. Het eerder genoemde

hartslagverlagende effect van deactivatie zou namelijk voor deze specifieke groep vrouwen mogelijk ook opgaan. In een post-hoc analyse was hetzelfde LMM uitgevoerd waarbij de vrouwen die zowel hoog op hyper- als deactivatie scoorden, zijn weggelaten. Uit de analyse kwam naar voren dat er geen trend meer was voor geslacht en hyperactivatie, F(1, 189) = 0,085, p =,77 (tabel 10 en Figuur 9). Er werd geen verschil in hartslag meer gevonden tussen laag en hoog hyperactiverende vrowuen. De post-hoc analyse ondersteund deze verklaring: de lagere hartslag voor hoog hyperactiverende vrouwen ten opzichte van laag hyperactiverende vrouwen is mogelijk te wijten aan het effect van deactivatie op de hartslag bij vrouwen die zowel hoog hyperactiverend als hoog deactiverend zijn.

Er was een post-hoc analyse gedaan naar de 20 items van de PANAS om meer inzicht te krijgen in welk soort emoties er ervaren werden tijdens de handholding- ten opzichte van de baselinemeting. Er waren 20 paired samples t-tests uitgevoerd over de 20 itemscores tijdens de baseline- en de handholdingmeting van de PANAS. De items waar significant en met een redelijk groot verschil hoger werd gescoord tijdens de handholdingmeting ten opzichte van de

baselinemeting waren "geïnteresseerd", "opgewonden", "enthousiast" en "trots" voor zowel laag- als hoog deactiverende mensen. Voor de negatief affect items was significant hoger gescoord op "beschaamd" en "bang", maar de verschilscore was niet zo groot als bij de zojuist genoemde positief-affect items. Ook werd onderscheidend nog naar laag- en hoog deactiverende deelnemers gekeken, maar geen opvallende verschillen kwamen naar voren. Uit de post-hoc analyse werd duidelijk dat tijdens handholding sterker positief affect dan negatief affect werd ervaren (zie de

(31)

31 Appendix voor gemiddelden en verschilscores). Vooral de hoge verschilscore op het item

'opgewonden' was opvallend: een hoge mate aan (positieve) opwinding tijdens de handholdingmeting ondersteunt de alternatieve verklaring dat veel deelnemers een hoge relatietevredenheid hadden wat de hartslagmetingen heeft kunnen beïnvloeden

Voorlopig is de conclusie wat de samenhang is tussen hechting en cardiovasculaire reactiviteit bij fysiek contact binnen partnerrelaties nog niet duidelijk. De resultaten konden niet ondersteunen dat fysiek contact met de partner stressinducerend is voor hoog deactiverende mensen, en stressreducerend voor laag deactiverende mensen. Een opvallende bevinding was dat hoog deactiverende mensen een lagere hartslag hadden dan laag deactiverende mensen. Deze bevinding ondersteunt de theorie dat hoog deactiverende mensen daadwerkelijk deactiveren en hun emoties wegstoppen (Mikulincer & Shaver, 2010). Met dit onderzoek is een start gemaakt om meer te weten te komen over samenhang tussen hechting en fysiologische stress bij fysiek contact binnen romantische relaties. Binnen relatietherapie kan informatie over deze samenhang waardevol zijn voor de therapeut bij de keuze in het wel of niet toepassen van fysieke interventies bij paren. Fysiek contact zou mogelijk stressinducerend kunnen werken voor mensen die hoog deactiverend zijn, waardoor fysiek contact met de partner juist een ongunstige werking zou kunnen hebben (Mikulincer & Shaver, 2010). Afhankelijk van hechting zouden dan bijvoorbeeld ook fysieke interventies ontwikkeld kunnen worden binnen relatietherapie met oplopende

intensiteit van fysiek contact. Om de potentie van het stressreducerende effect van fysiek contact beter te kunnen benutten binnen relatietherapie, is meer onderzoek nodig naar samenhang tussen hechting en cardiovasculaire reactiviteit bij fysiek contact binnen partnerrelaties waarbij

(32)

32 Tabel 10.

Gemiddelde Hartslag voor de subgroep Laag- en Hoog Hyperactiverende vrouwen en een exclusieve subgroep (excl.) laag- en hoog hyperactiverende vrouwen waarbij vrouwen die zowel Hoog Hyperactiverend als Hoog deactiverend geëxcludeerd zijn

Subgroep vrouwen N Hartslag (SE)

Hyperactivatie Laag 84 80,26 (1,81)

Hoog 22 76,46 (1,54)

Hyperactivatie (excl.) Laag 30 88,71 (2,52)

Hoog 23 88,25 (2,93)

Figuur 9. Gemiddelde hartslag voor laag- en hoog hyperactiverende vrouwen (links) en laag- en hoog hyperactiverende vrouwen exclusief vrouwen die zowel hoog hyperactiverend als hoog deactiverend zijn (rechts).

(33)

33 Literatuurlijst

Bogartz, R. S., Shinskey, J. L., & Schilling, T. H. (2000). Object permanence in five-and-a-half month-old infants?. Infancy, 1(4), 403-428.

Bovier, P. A., Chamot, E., & Perneger, T. V. (2004). Perceived stress, internal resources, and social support as determinants of mental health among young adults. Quality of Life Research 13(1), 161-170.

Carpenter, E. M., & Kirkpatrick, L. A. (1996). Attachment style and presence of a romantic partner as moderators of psychophysiological responses to a stressful laboratory situation. Personal Relationships, 3(4), 351-367.

Coan, J. A., Schaefer, H. S., & Davidson, R. J. (2006). Lending a hand social regulation of the neural response to threat. Psychological science, 17(12), 1032-1039.

Conradi, H. J. (2010). Experiences in close relationships (ECR-2010), ECR voorlopige scoring en normering (onder voorbehoud)

Conradi, H. J., Gerlsma, C., Duijn, M. V., & Jonge, P. D. (2006). Internal and external validity of the experiences in close relationships questionnaire in an American and two Dutch

samples.The European journal of psychiatry, 20(4), 258-269.

Ditzen, B., Neumann, I. D., Bodenmann, G., von Dawans, B., Turner, R. A., Ehlert, U., &

Heinrichs, M. (2007). Effects of different kinds of couple interaction on cortisol and heart rate responses to stress in women.Psychoneuroendocrinology, 32(5), 565-574.

Ditzen, B., Schmidt, S., Strauss, B., Nater, U. M., Ehlert, U., & Heinrichs, M. (2008). Adult attachment and social support interact to reduce psychological but not cortisol responses to stress. Journal of psychosomatic research, 64(5), 479-486.

Feeney, B. C., & Kirkpatrick, L. A. (1996). Effects of adult attachment and presence of romantic partners on physiological responses to stress. Journal of personality and social

psychology, 70(2), 255.

Felsten, G. (1998). Gender and coping: use of distinct strategies and associations with stress and depression. Anxiety, Stress and Coping: An international Journal, 11, 289-309.

Graham, J. M., Liu, Y. J., & Jeziorski, J. L. (2006). The dyadic adjustment scale: A reliability generalization meta‐analysis. Journal of Marriage and Family, 68(3), 701-717.

Grewen, K. M., Anderson, B. J., Girdler, S. S., & Light, K. C. (2003). Warm partner contact is related to lower cardiovascular reactivity. Behavioral medicine, 29(3), 123-130.

(34)

34 Gross, J. J. (1998). The emerging field of emotion regulation: an integrative review. Review of

general psychology, 2(3), 271.

Kiecolt-Glaser, J. K., McGuire, L., Robles, T. F., & Glaser, R. (2002). Psychoneuroimmunology: psychological influences on immune function and health. Journal of consulting and clinical psychology, 70(3), 537.

Main, M. (1981). Avoidance in the service of attachment: A working paper. Behavioral development: The Bielefeld interdisciplinary project, 651-693.

Maunder, R. G., Lancee, W. J., Nolan, R. P., Hunter, J. J., & Tannenbaum, D. W. (2006). The relationship of attachment insecurity to subjective stress and autonomic function during standardized acute stress in healthy adults. Journal of Psychosomatic Research, 60(3), 283-290.

Mikulincer, M., & Shaver, P. R. (2010). Attachment in adulthood: Structure, dynamics, and change. Guilford Press.

Nie, N., Hull, C., & Bent, D. (2011). IBM statistical package for the social sciences (SPSS Version 20). Computer Software. Chicago, IL: SPSS.

Peeters, F. P. M. L., Ponds, R. W. H. M., & Vermeeren, M. T. G. (1996). Affectiviteit en zelfbeoordeling van depressie en angst. Tijdschrift voor psychiatrie, 38(3).

Ramaekers, D., Ector, H., Aubert, A. E., Rubens, A., & Van de Werf, F. (1998). Heart rate variability and heart rate in healthy volunteers. European Heart Journal, 19, 1334-41. Roisman, G. I. (2007). The psychophysiology of adult attachment relationships: Autonomic

reactivity in marital and premarital interactions. Developmental psychology, 43(1), 39. Simpson, J. A., Rholes, W. S., & Nelligan, J. S. (1992). Support seeking and support giving

within couples in an anxiety-provoking situation: The role of attachment styles. Journal of personality and social psychology, 62(3), 434.

Sroufe, L. A., & Waters, E. (1977). Heart rate as a convergent measure in clinical and

(35)

35 Appendix

Tabel 11.

Gemiddelde Score op de Twintig Items van de PANAS voor de Baseline- en de Handholdingmeting met Standaard Deviaties (SD) en Verschilscores voor alle Deelnemers

Item Meting Gemiddelde score (SD) Verschilscore*

1. Geïnteresseerd Baseline 2,84 (1,11) 0,89** Handholding 3,73 (0,86) 2. Bedroefd Baseline 1,19 (0,59) - 0,01 Handholding 1,18 (0,58) 3. Opgewonden Baseline 1,99 (1,08) 1,15** Handholding 3,14 (1,18) 4. Overstuur Baseline 1,18 (0,55) 0,10 Handholding 1,28 (0,74) 5. Sterk Baseline 2,39 (1,15) 0,55** Handholding 2,93 (1,19) 6. Schuldig Baseline 1,32 (0,64) -0,01 Handholding 1,31 (0,68) 7. Angstig Baseline 1,28 (0,57) -0,12 Handholding 1,16 (0,48) 8. Vijandig Baseline 1,10 (0,41) -0,03 Handholding 1,08 (0,41) 9. Enthousiast Baseline 2,45 (1,12) 1,15** Handholding 3,60 (1,12) 10. Trots Baseline 2,11 (1,21) 1,09** Handholding 3,20 (1,32) 11. Prikkelbaar Baseline 1,55 (0,98) 0,08 Handholding 1,62 (1,11) 12. Alert Baseline 3,11 (1,24) -0,01 Handholding 3,10 (1,22) 13. Beschaamd Baseline 1,24 (0,59) 0,38** Handholding 1,61 (0,91) 14. Geïnspireerd Baseline 1,90 (1,08) 0,50** Handholding 2,40 (1,22) 15. Nerveus Baseline 1,94 (0,91) 0,07 Handholding 2,01 (1,06) 16. Vastbesloten Baseline 2,32 (1,28) 0,65** Handholding 2,97 (1,25) 17. Aandachtig Baseline 3,32 (1,07) 0,41** Handholding 3,73 (0,94) 18. Zenuwachtig Baseline 1,87 (0,89) 0,20 Handholding 2,07 (1,07) 19. Actief Baseline 2,14 (1,11) 0,87** Handholding 3,01 (1,22) 20. Bang Baseline 1,08 (0,34) 0,12** Handholding 1,21 (0,58)

*Gemiddelde score handholdingmeting – gemiddelde score baselinemeting **Significante verschilscores

(36)

36 Tabel 12.

Gemiddelde Score op de Twintig Items van de PANAS voor de Baseline- en de Handholdingmeting met Standaard Deviaties (SD) en Verschilscores voor Laag Deactiverende Deelnemers

Item Meting Gemiddelde score (SD) Verschilscore*

1. Geïnteresseerd Baseline 2,80 (1,11) 0,89** Handholding 3,69 (0,89) 2. Bedroefd Baseline 1,19 (0,63) -0,07 Handholding 1,12 (0,50) 3. Opgewonden Baseline 1,95 (1,12) 1,14** Handholding 3,101,115 4. Overstuur Baseline 1,18 (0,54) 0,036 Handholding 1,21 (0,58) 5. Sterk Baseline 2,37 (1,15) 0,57** Handholding 2,94 (1,18) 6. Schuldig Baseline 1,23(0,48) 0,02 Handholding 1,25 (0,62) 7. Angstig Baseline 1,21 (0,52) -0,12** Handholding 1,10 (0,33) 8. Vijandig Baseline 1,07 (0,37) 0,01 Handholding 1,08 (0,45) 9. Enthousiast Baseline 2,35 (1,13) 1,20** Handholding 3,55 (1,12) 10. Trots Baseline 2,04 (1,20) 1,10** Handholding 3,13 (1,34) 11. Prikkelbaar Baseline 1,42 (0,87) 0,13 Handholding 1,55 (1,10) 12. Alert Baseline 3,00 (1,22) 0,12 Handholding 3,11 (1,23) 13. Beschaamd Baseline 1,17 (0,49) 0,33** Handholding 1,50 (0,80) 14. Geïnspireerd Baseline 1,76 (1,03) 0,58** Handholding 2,35 (1,27) 15. Nerveus Baseline 1,93 (0,88) -0,05 Handholding 1,88 (0,97) 16. Vastbesloten Baseline 2,27 (1,29) 0,69** Handholding 2,96 (1,28) 17. Aandachtig Baseline 3,25 (1,04) 0,49* Handholding 3,74 (0,95) 18. Zenuwachtig Baseline 1,83 (0,85) 0,14 Handholding 1,98 (1,04) 19. Actief Baseline 1,98 (1,03) 0,98* Handholding 2,96 (1,23) 20. Bang Baseline 1,06 (0,32) 0,08 Handholding 1,14 (0,44)

*Gemiddelde score handholdingmeting – gemiddelde score baselinemeting **Significante verschilscores

(37)

37 Tabel 13.

Gemiddelde Score op de Twintig Items van de PANAS voor de Baseline- en de Handholdingmeting met Standaard Deviaties (SD) en Verschilscores voor Hoog Deactiverende Deelnemers

Item Meting Gemiddelde score (SD) Verschilscore* 1. Geïnteresseerd Baseline 3,00 (1,16) 0,86** Handholding 3,86 (0,71) 2. Bedroefd Baseline 1,18 (0,40) 0,23 Handholding 1,41 (0,80) 3. Opgewonden Baseline 2,14 (0,94) 1,18** Handholding 3,32 (1,39) 4. Overstuur Baseline 1,18 (0,59) 0,36 Handholding 1,55 (1,14) 5. Sterk Baseline 2,45 (1,18) 0,46 Handholding 2,91 (1,27) 6. Schuldig Baseline 1,68 (1,00) -0,14 Handholding 1,55 (0,86) 7. Angstig Baseline 1,55 (0,67) -0,14 Handholding 1,41 (0,80) 8. Vijandig Baseline 1,23 (0,53) -0,18 Handholding 1,05 (0,21) 9. Enthousiast Baseline 2,86 (1,04) 0,96** Handholding 3,82 (1,10) 10. Trots Baseline 2,41 (1,22) 1,06** Handholding 3,45 (1,22) 11. Prikkelbaar Baseline 2,05 (1,21) -0,14 Handholding 1,91 (1,11) 12. Alert Baseline 3,55 (1,22) -0,46 Handholding 3,09 (1,19) 13. Beschaamd Baseline 1,50 (0,86) 0,55 Handholding 2,05 (1,17) 14. Geïnspireerd Baseline 2,41 (1,14) 0,18 Handholding 2,59 (1,05) 15. Nerveus Baseline 2,00 (1,07) 0,50 Handholding 2,50 (1,23) 16. Vastbesloten Baseline 2,50 (1,26) 0,50 Handholding 3,00 (1,16) 17. Aandachtig Baseline 3,59 (1,18) 0,09 Handholding 3,68 (0,95) 18. Zenuwachtig Baseline 2,00 (1,02) 0,41 Handholding 2,41 (1,14) 19. Actief Baseline 2,77 (1,19) 0,41 Handholding 3,18 (1,22) 20. Bang Baseline 1,18(0,40) 0,27 Handholding 1,45 (0,91)

*Gemiddelde score handholdingmeting – gemiddelde score baselinemeting **Significante verschilscores

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

When looking in more detail at the HPO characteristics, several characteristics can be noticed that have a direct relation with performance management: “The organisation is

Considering the right of individuals to claim damages and the complementary role- playing of public authorities implementing competition rules and national courts in

[r]

iemand zijn of haar capaciteit om de stappen van actie, die noodzakelijk zijn om het gewenst gedrag uit te voeren, te nemen (Bandura, 1995). Dit onderzoek richt zich op de vraag

In het huidige studie werd namelijk de aandachtbias niet door negatief affect versterkt wat zou kunnen worden verklaart door het feit dat alle deelnemers tijdens het onderzoek in een

During embryonic development, Fstl1 mRNA is detected in different organs, but the highest expression is found in the lung, predominantly in mesenchymal cells, including vascular