• No results found

Psychopathie, internaliserende problematiek en externaliserende problematiek : de mediërende rol van mindfulness

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Psychopathie, internaliserende problematiek en externaliserende problematiek : de mediërende rol van mindfulness"

Copied!
58
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Masterthesis Klinisch Forensische Psychologie

Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen

_________________________________________

________________________________

Psychopathie, Internaliserende Problematiek en

Externaliserende Problematiek

De Mediërende Rol van Mindfulness

door L.A. Duysker

Studentnummer: 10580077

(2)

Dankwoord

Tijdens het schrijven van deze these ben ik doorgaans geconfronteerd met de complexiteit van het onderwerp. De laatste loodjes wogen ook in mijn geval het zwaarst, maar ik ben blij dat ik kan zeggen dat ik deze uitdaging met beide handen heb aangegrepen. Het resultaat is een eindproduct waar ik trots op ben. Graag wil ik van de gelegenheid gebruikmaken om binnen dit kader een aantal personen te bedanken.

Allereerst, Eileen O’Neill, omdat het schrijven van deze these zonder bruikleen van haar laptop per definitie een lastigere opgave zou zijn geweest.

Mijn thesebegeleider, Lieke Nentjes, voor haar flexibiliteit en scherpe feedback. Tevens heeft haar enthousiasme ten aanzien van het onderwerp er voor gezorgd dat ik constant het gevoel heb gehad dat ik met deze these iets wezenlijks aan het creëren was.

Mijn liefdevolle familie, Gwen, Danny en Vince, voor hun positieve energie.

Tenslotte, Marleen van Emmerik, voor haar (vrije) tijd, waarin ze bereid was mij tot en met het allerlaatste moment te voorzien van haar advies en ondersteuning.

Rotterdam, december 2014 Lauren Duysker

(3)

Samenvatting

Achtergrond Mindfulness is binnen de gezondheidszorg op exponentiële wijze terrein aan het

winnen, gezien de gunstige invloed ervan op internaliserende en externaliserende problematiek. Ook psychopathie is veelvuldig in verband gebracht met dergelijke problematiek, wat zou kunnen impliceren dat er een relatie bestaat tussen deze twee constructen. Echter, tot op heden bestaan er geen studies die de mogelijke relatie tussen psychopathie en mindfulness empirisch onderzocht hebben.

Doel Het huidige onderzoek richtte zich op het blootleggen van de relatie tussen

psychopathische karaktertrekken en mindfulness. Verwacht werd dat kerneigenschappen van de psychopathische persoonlijkheid (e.g. de interpersoonlijke en affectieve facetten) positief gerelateerd zouden zijn aan (aspecten van) mindfulness, terwijl de levenswijze-factor hier negatief mee zou correleren. Daarnaast onderzocht deze studie of (aspecten van) mindfulness een mediërend effect had(den) op de relatie tussen psychopathische trekken enerzijds, en internaliserende en externaliserende problematiek anderzijds.

Methode Een sample Nederlandse universitaire studenten (N = 374, gemiddelde leeftijd =

20,38) participeerde in de digitale afname van diverse vragenlijsten. Psychopathische karaktertrekken werden gemeten met de Youth Psychopathic traits Inventory. Internaliserende problematiek werd geoperationaliseerd aan de hand van Beck’s Depression Inventory 2 en de State-Trait-Anxiety Inventory. Externaliserend gedrag werd gemeten door middel van de

Alcohol Use Disorders Identification Test en de Conflict Tactics Scales 2. Aspecten van

mindfulness werden gemeten met de uitgebreide versie van de Kentucky Inventory of Mindfulness Skills.

Resultaten Aangaande internaliserende problematiek, werd er geen verband gevonden tussen

psychopathische trekken en angst. Echter, de affectieve factor was significant positief voorspellend voor depressie. Betreffende externaliserende problematiek, was zowel de

(4)

interpersoonlijke als affectieve factor significant positief voorspellend voor partnergeweld, en was de levenswijze-factor een significante positieve voorspeller van alcoholmisbruik. Wat mindfulness betrof, was zoals verwacht, de interpersoonlijke factor significant positief voorspellend en de levenswijze-factor significant negatief voorspellend voor (aspecten van) mindfulness. De affectieve factor bleek negatief voorspellend voor een enkele subschaal van mindfulness (i.e. Accept without jugdement), en deze subschaal had een significant mediërend effect op de relatie tussen de affectieve factor en depressie.

Conclusie De resultaten van het huidige onderzoek komen overeen met eerdere bevindingen

betreffende psychopathie, in de zin dat psychopathische trekken ook met (aspecten van) mindfulness een divergent verband hebben. Meer specifiek, is er bij personen die hoog scoren op de gedragsmatige kenmerken van psychopathie sprake van een verminderde mindfulness, terwijl de interpersoonlijke factor samengaat met een verhoogde mindfulness. Bovendien is mindfulness in staat de relatie tussen psychopathische karaktertrekken en depressie te mediëren. Dit heeft interessante implicaties voor de forensische gezondheidszorg, zoals integratie van op mindfulness gebaseerde interventies voor de behandeling van forensische psychopathologie die gekenmerkt wordt door internaliserende problematiek, dat zich kan manifesteren in antisociaal gedrag.

(5)

Abstract

Background Ever since the introduction of mindfulness into the field of mental health care, a

considerable body of literature has been dedicated to mindfulness’ salutary effects on internalizing and externalizing behaviour. The concept of psychopathy has also been frequently linked to these types of behaviour, which validates the possibility that psychopathy and mindfulness are somehow related. Yet, to date there has been no research empirically investigating this suggestion.

Objective The present study sought to explore the relationship between psychopathic traits

and aspects of mindfulness. It was hypothesized that core features of the psychopathic personality (e.g. the interpersonal and affective facets) would be positively related to aspects of mindfulness, whereas the lifestyle factor would correlate negatively with mindfulness. Furthermore, this study investigated to what extend aspects of mindfulness mediated the relationship between psychopathic traits on the one hand, and internalizing and externalizing problems on the other.

Method A sample of 374 non-referred Dutch university students (M age = 20,38) participated

in the electronic acquisition of several questionnaires. Psychopathic traits were assessed using the Youth Psychopathic traits Inventory. Internalizing problems were defined by using Beck’s Depression Inventory 2 and the State-Trait-Anxiety Inventory. Externalizing behaviour was

measured using the Alcohol Use Disorder Identification Test and the Conflict Tactics Scales 2. Aspects of mindfulness were assessed using the extended version of the Kentucky Inventory

of Mindfulness Skills.

Results Concerning internalizing behaviour, no relationship was found between psychopathic

traits and anxiety. However, the affective factor significantly positively predicted depression. Regarding externalizing behaviour, both the interpersonal and affective factor significantly positively predicted intimate partner violence, and the lifestyle factor significantly positively

(6)

predicted alcohol abuse. As for mindfulness, according to what was hypothesized, the interpersonal factor significantly positively predicted (aspects of) mindfulness, whereas the lifestyle factor was significantly negatively predictive of (aspects of) mindfulness. The affective factor showed to be negatively predictive of a certain aspect of mindfulness (i.e. Accept without judgement). When looking at potential mediation processes in the

aforementioned associations, results indicated that Accept without judgement significantly mediated the relationship between the affective factor of psychopathy and depression.

Conclusion The current study converges with previous research on psychopathy, in the sense

that subfactors of psychopathy are also divergently related to components of mindfulness. More specifically, this study yields initial evidence for a decreased mindfulness in individuals high on behavioural/lifestyle psychopathic traits, whereas the interpersonal features contribute to an increased mindful state. Moreover, aspects of mindfulness seem to be capable of mediating the relationship between psychopathic traits and depression. Implications pave a way for forensic mental health care, such as incorporation of mindfulness-based interventions in the treatment of forensic psychopathology characterized by internalizing problems, associated with antisocial tendencies. Suggestions for future research are discussed.

(7)

De geest is zelf een plaats die hel tot hemel

kan maken, of de hemel tot een hel.

- John Milton, Paradise Lost (1667),

boek 1, r. 245-2551

1

Geciteerd uit ‘De lessen van de psychopaat’ (Dutton, 2013).

(8)

Inhoudsopgave __________________________________________________________________________________________ Introductie 8 Methode 23 Resultaten 33 Discussie 40 Referenties 51

(9)

Psychopathie is een concept dat zowel in de algemene samenleving als bij beoefenaars van maatschappij- en gedragswetenschappen grote belangstelling opwekt. Misschien wel omdat het een fenomeen betreft dat even onrustbarend als fascinerend is. Zeker wanneer men zich bedenkt dat psychopaten hun heil soms dichterbij zoeken dan in eerste instantie wellicht wordt verondersteld. Niet alleen binnen de muren van Penitentiaire Inrichtingen en Forensisch Psychiatrische Centra is deze populatie vertegenwoordigd (zie Coid et al., 2009), ook in het bedrijfsleven verschanst deze groep zich, doorgaans topfuncties bekledend, achter hun charme en welbespraaktheid – als slangen in pak (Babiak & Hare, 2006; Babiak, Neumann & Hare, 2010).

Met zijn werk The mask of sanity (1941, 1976) sloeg Hervey Cleckley niet alleen de spijker op zijn kop wat psychopathie betrof, hij legde ermee tevens de basis voor het concept ‘psychopathie’ zoals we dat nu kennen. De psychopathische persoonlijkheid is inderdaad, zoals Cleckley destijds terecht formuleerde, een illusoir portret van geestelijke gezondheid en sociale competentie. Niets is natuurlijk minder waar. Het spoor van ellende, middelenmisbruik en geweld staven de huidige opvatting over psychopaten als “roofzuchtige egoïsten die zich met charme, manipulatie …., volkomen gewetenloos en zonder enig gevoel

voor anderen een weg door het leven banen” (Hare, 2012, p. 8). Dergelijke gedragingen

weerspiegelen de duistere, troosteloze keerzijde van wat op het eerste gezicht functioneel en zelfs respectabel lijkt. Het is daarom niet geheel vreemd dat Kevin Dutton (2013) over psychopathische kerneigenschappen schrijft als bewonderenswaardige kwaliteiten, waar de gemiddelde mens nog wat van zou kunnen leren. De “SOS-mentaliteit” van psychopaten, zoals Dutton hun psychologische vaardigheden om ‘te Streven, te Overwinnen en te Slagen’ betitelt, omvat aantrekkelijke karaktereigenschappen als onbevreesdheid, charme, concentratie, mentale hardheid en zelfs mindfulness. Karaktereigenschappen die inderdaad goed gedijen binnen maatschappelijke topfuncties als CEO, bankier, chirurg of advocaat.

(10)

Dutton stelt zelfs dat psychopaten “niet boordevol kwaad zitten, maar juist teveel hebben van iets goeds” (p. 206). Verwonderlijk is het dan toch dat het gros van hen vroeg of laat in

aanraking komt met justitie (Af Klinteberg, Humble & Schalling, 1992; Pechorro et al., 2013; Skeem & Cooke, 2010), herhaaldelijk recidiveert in (ernstige) criminele feiten (Barbaree, 2005; Hemphill, Hare & Wong, 1998; Långström & Grann, 2002; Laurell & Dåderman, 2005), zich tegoed doet aan het misbruiken van alcohol of drugs (Smith & Newman, 1990; Walsh et al., 2007) en bovenmenselijk goed in staat blijkt het leven van goedmoedige anderen op wrede en genadeloze wijze om te toveren tot een ware hel.

Een plausibele verklaring voor deze tweedeling (i.e. [schijn]aangepastheid enerzijds, en destructief gedrag anderzijds) kan echter worden gevonden in de conceptualisatie van psychopathie, zoals deze in de huidige wetenschappelijke en klinische praktijk gehanteerd wordt. De stoornis, zoals geoperationaliseerd in de Psychopathy Checklist – Revised (PCL-R; Hare, 2003, zie Tabel 1), beslaat namelijk twee factoren die weliswaar positief met elkaar samenhangen, maar opmerkelijk genoeg een tegenstrijdige uitwerking lijken te hebben op het gedrag dat psychopaten manifesteren. Factor 1, ook wel primaire psychopathie genoemd (Karpman, 1948), omvat de interpersoonlijke en affectieve kenmerken van psychopathie, waaronder gladheid, oppervlakkige emoties, een opgeblazen gevoel van eigenwaarde en een algeheel gebrek aan schuldgevoel of berouw. Factor 22, of secundaire psychopathie (Karpman, 1948), behelst gedragingen die samenhangen met een impulsieve en antisociale levensstijl, zoals een gebrekkige gedragsregulatie en impulsiviteit, behoefte aan opwinding en

2

De PCL-R Factor 2 vertoont qua symptomatologie veel overlap met de antisociale persoonlijkheidsstoornis (Douglas et al., 2008; Verona et al., 2001), waardoor beide termen nog regelmatig ten onrechte met elkaar verwisseld worden. De antisociale persoonlijkheidsstoornis (APS) is een classificerende term voor gedragingen die gekenmerkt worden door impulsiviteit, een gebrek aan inlevingsvermogen in anderen en antisociaal gedrag. Er is sprake van een diepgaand patroon van gebrek aan achting voor en schending van de rechten van anderen, dat al vanaf het vijftiende levensjaar zichtbaar is (DSM-IV, American Psychiatric Association, 1994). Om te kunnen spreken van een diagnose moet worden voldaan aan een aantal gedragscriteria, die inderdaad raakvlakken hebben met de impulsieve en antisociale kenmerken van psychopathie (Factor 2). Psychopathie is echter geen (geclassificeerde) persoonlijkheidsstoornis en strekt zich bovendien verder uit naar symptomen die bij APS ontbreken. Hoewel beide constructen sterk met elkaar zijn gecorreleerd, zijn het de interpersoonlijke en

(11)

een gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel. Deze tweeledigheid zou kunnen verklaren waarom sommige psychopaten in staat zijn er een behoorlijk succesvolle carrière op na te houden (zie Smith, Watts & Lilienfeld, 2014), terwijl zij tegelijkertijd veroordeeld kunnen zijn tot – misschien evenzo succesvolle – ‘carrière’ als draaideurcrimineel, fraudeur of erger.

Tabel 1. De criteria van psychopathie volgens de PCL-R (Hare, 2003). Deels ontleend aan Hare (2012).

________________________________________________________________________________________________________________________

Interpersoonlijk/affectief (Factor 1) Impulsief/antisociaal (Factor 2)

Gladheid/oppervlakkige charme Behoefte aan opwinding Opgeblazen gevoel van eigenwaarde Parasitaire levensstijl

Pathologisch liegen Gebrek aan realistische levensdoelen

Manipulatief Impulsiviteit

Gebrek aan schuldgevoel of berouw Gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel Oppervlakkige emoties Gebrekkige gedragsregulatie

Gebrek aan empathie Vroege gedragsproblemen

Onverantwoordelijk Delinquent gedrag in de jeugd Crimineel veelzijdig

Schending voorwaardelijke invrijheidsstelling

________________________________________________________________________________________________________________________

De tweezijdigheid van psychopathie: een theoretische explicatie

De ingewikkelde constellatie van tegenstrijdigheden die kenmerkend blijkt voor psychopathie, valt het best te duiden aan de hand van (bio)psychologische theorieën die zich richten op het samenspel tussen een lage angst enerzijds, en een onvermogen om (inadequate) impulsen te onderdrukken anderzijds. Een van de meest prominente theorieën op dit gebied is Lykkens low fear hypothesis (1957). Deze theorie definieert de emotionele deficiënties van psychopathie in termen van een lage angstreactiviteit, en vormt de basis voor het later ontwikkelde dual-deficit model van psychopathie.

(12)

David Lykken deed eind jaren ’50 onderzoek naar de mate waarin zweetklieren actief werden, in het licht van situaties die betrekking hadden op straf en beloning, waarbij gepostuleerd werd dat een verhoogde activiteit van de zweetklieren indicatief was voor de angst voor straf. Hierbij werden primaire psychopaten, ‘neurotische’ psychopaten en een gezonde controlegroep met elkaar vergeleken. Hun taak was het foutloos doorlopen van in totaal twintig ‘mentale doolhoven’, waarbij zij telkens de keus kregen uit vier opties. Hiervan bevatte slechts één optie het juiste antwoord om door te kunnen naar het volgende doolhof. Van de drie overige, onjuiste opties ging er één gepaard met een elektrische schok. De achterliggende gedachte hierbij was dat de geanticipeerde angst voor het krijgen van een schok zou leiden tot (a) het actief vermijden van deze mogelijkheid en (b) een verhoogde activiteit van de zweetklieren. Dit was, zoals Lykken verwachtte, niet het geval bij de primaire psychopaten. Zij bleken slecht in het vermijden van de optie die resulteerde in de elektrische schok en vertoonden geen verhoogde activiteit van de zweetklieren (Lykken, 1957). Hiermee bracht hij aan het licht dat bij primaire psychopathie sprake is van een biologische afwijking in de angstreactiviteit op strafdreiging, die zich gedragsmatig manifesteert in een onvermogen om gedragingen, die tot negatieve consequenties zouden kunnen leiden, te onderdrukken. Lykken (1995, p. 134) concludeerde dat “the primary psychopath makes antisocial choices .... because the fear of punishment and the coercive

voice of conscience both are, for some reason, weak or ineffectual.”

HET DUAL-DEFICIT MODEL

Hoewel vele onderzoeken zich sinds Lykkens baanbrekende bevindingen gericht hebben op replicatie van zijn resultaten (Latané, 1964; Schmauk, 1970; Schoenherr, 1964, zoals geciteerd in Fowles & Dindo, 2006), wijst recenter onderzoek uit dat psychopathie inderdaad gekarakteriseerd wordt door een lage angst en disinhiberend, antisociaal gedrag, maar dat er

(13)

zich kenmerkt door een gebrek aan angst en (2) een gedragsmatige deficiëntie, die zich uit in een disfunctie ten aanzien van een adequate gedragsregulatie. Dat psychopathie zich manifesteert in twee separate factoren werd voor het eerst gepostuleerd door Patrick, Cuthbert en Lang (1994), die aantoonden dat Factor 2 samenhing met een onderliggend etiologisch proces dat verschilde van het etiologische proces dat ten grondslag lag aan Factor 1. Dit idee werd door Fowles en Dindo (2009) geëxpliciteerd in een recent theoretisch overzicht en staat thans bekend als het dual-deficit model van psychopathie.

Het dual-deficit model, ook wel het dual-process- of dual-pathway model genoemd, integreert beide etiologische processen tot een in de wetenschap gehandhaafd – doch nog altijd onvolledig begrepen – prototype van psychopathie. Terwijl Lykken veronderstelde dat de gebrekkige gedragsregulatie bij psychopathie direct voortvloeide uit een lage angstreactiviteit, hanteert het dual-deficit model een duidelijke differentiatie tussen deze twee defecten. Hierdoor is het in staat om de wijze waarop de PCL-R factoren (Factor 1 en Factor 2) divergent aan elkaar gerelateerd zijn enigszins inzichtelijk te maken. De theoretische achtergronden waar het model zich op baseert, zijn voor een deel afkomstig uit de ontwikkelingspsychologie. De meest evidente ondersteuning van de opvatting dat er verschillende etiologische processen ten grondslag liggen aan beide psychopathiefactoren, komt dan ook voort uit studies naar antisociaal gedrag bij kinderen en jeugdigen. Comorbiditeit van Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD) en Conduct Disorder (CD; de “kindervariant”, en doorgaans voorloper, van de antisociale persoonlijkheidsstoornis) was hierbij een belangrijk construct van onderzoek, vanwege de samenhang met jeugddelinquentie (O’Shauhgnessy, 1992; Satterfield, Hoppe & Schell, 1982) en delinquent gedrag op latere leeftijd (Mordre et al., 2011). De simultane aanwezigheid van zowel ADHD als CD in kinderen gaat gepaard met een verhoogd risico op chronisch antisociaal gedrag,

(14)

waaronder ook psychopathie (Lynam, 1998; Moffit & Lynam, 1994, zoals geciteerd in Fowles & Dindo, 2009). Echter, het gedrag van deze kinderen blijkt vooral gekarakteriseerd te worden door “klungelig impulsief gedrag, en een slechte emotieregulatie die eerder het product lijkt te zijn van sterke negatieve emoties dan van een lage fysiologische reactiviteit op angststimuli” (Fowles & Dindo, 2009, p. 181). Dit is in strijd met de kenmerken van Factor 1, die juist getekend worden door sociale competentie en een zekere (vernuftige) berekendheid in interpersoonlijke situaties, met het oog op persoonlijk gewin. Vanwege dit gegeven wordt door verscheidene onderzoekers op dit gebied verondersteld dat Factor 2 in het verlengde ligt van ADHD/CD in de kindertijd, waarbij CD correspondeert met de antisociale dimensie, en ADHD met de impulsieve dimensie van Factor 2.

Wat Factor 1 betreft, stellen Frick en Morris (2004) in een uitvoerige meta-analyse dat het antisociale gedrag van sommige jeugdigen het resultaat is van een slecht ontwikkeld geweten, wat zich aan de oppervlakte uit in callous/unemotional (CU) traits. CU traits representeren een emotioneel afgestompte en kille gemoedstoestand, die zich manifesteert in een beperkt empathisch vermogen, oppervlakkige emoties en een gebrek aan schuldgevoel. Het is deze eigenschap die clinici en onderzoekers in staat stelt om subgroepen antisociale jeugdigen van elkaar te differentiëren. De subgroep met CU traits onderscheidt zich van andere antisociale jeugdigen, doordat zij een aantal uitgesproken cognitieve-, emotionele- en persoonlijkheidskenmerken vertonen die ontbreken bij antisociale jeugdigen zonder deze karaktereigenschap. Zo zijn zij minder ontvankelijk voor angst en is er sprake van een verminderde responsiviteit op het leed van anderen (Frick & White, 2008). Dergelijke karaktereigenschappen gelijken in sterke mate op de kenmerken van de PCL-R Factor 1, maar zijn niet kenmerkend voor Factor 2. Hieruit kan geconcludeerd worden dat er inderdaad, zoals het dual-deficit model veronderstelt, afzonderlijke etiologische processen ten grondslag liggen aan de factoren van psychopathie, die mogelijk ook op verschillende wijzen gerelateerd zijn

(15)

aan internaliserende en externaliserende problematiek. In deze thesis wordt deze veronderstelling onderzocht, en wordt tevens gekeken of mindfulness inderdaad – zoals Dutton meent – een van de bewonderenswaardige kwaliteiten is die psychopaten bezitten.

Psychopathie en internaliserende problematiek

Cleckley stelde al vroeg in de jaren ’40 dat zij die hoog scoren op psychopathie hun vermeende plannen tot suïcide zelden daadwerkelijk ten uitvoer brengen (Cleckley, 1941). Sindsdien voerde de veronderstelling dat psychopathie onverenigbaar is met internaliserende problematiek (Lovelace & Gannon, 1999; Willemsen, Vanheule & Verhaeghe, 2011) en andere As I-stoornissen (Nedopil et al., 1998; Rice & Harris, 1995; Stålenheim & Von Knorring, 1996) lange tijd de boventoon. Het dual-deficit model voedt echter het vermoeden dat psychopathie op verschillende wijzen gerelateerd zou kunnen zijn aan internaliserende psychopathologie. Recent onderzoek is in staat dit vermoeden te bevestigen.

Zo toonden Love en Holder (2014) aan dat psychopathie negatief samenhing met een subjectief gevoel van welbevinden, terwijl de stoornis positief correleerde met een persoonlijkheidskenmerk dat door de jaren heen veelvuldig in verband is gebracht met depressie (i.e. neuroticisme; Goodwin & Gotlib, 2004; Russo et al., 1997; Quilty et al., 2008). Tegelijkertijd bevonden de onderzoekers dat persoonlijkheidskenmerken die geassocieerd worden met een hoog subjectief gevoel van welbevinden (e.g. extraversie, consciëntieusheid en aangenaamheid) negatief correleerden met psychopathie. Echter, zoals het dual-deficit model doet vermoeden, blijkt dit niet te gelden voor beide psychopathiefactoren.

Dolan en Anderson (2003) deden onderzoek naar de relatie tussen serotonine en psychopathie, naar aanleiding van eerdere onderzoeksbevindingen die aantoonden dat bij persoonlijkheidstoornissen die gekenmerkt worden door agressie en impulsiviteit (e.g. de borderline- en antisociale persoonlijkheidsstoornis) sprake is van verlaagde niveaus van 5-HT

(16)

(Dolan et al., 2001). 5-HT is een serotinerge neurotransmitter, waarvan een verminderd niveau bijdraagt aan de ontwikkeling van depressieve symptomen (Kolb & Whishaw, 2008, p. 129). Een dergelijk verlaagd niveau werd door Dolan en Anderson inderdaad ook gevonden bij de impulsieve en antisociale dimensie van psychopathie (Factor 2), terwijl de interpersoonlijke en affectieve facetten (Factor 1) een positief verband lieten zien met 5-HT, wat indirect duidt op een verminderde ontvankelijkheid voor depressiviteit naarmate de score op Factor 1 toeneemt. Willemsen en Verhaeghe (2012) vonden in hun onderzoek naar de relatie tussen psychopathie en internaliserende psychopathologie een hierop aansluitend resultaat, waarbij de interpersoonlijke en affectieve facetten negatief geassocieerd waren met symptomen van internaliserende problematiek, waaronder depressie.

Onderzoek van Verona en collega’s (2001) liet bovendien zien dat er sprake is van een positief verband tussen suïcidaliteit en de antisociale persoonlijkheidsstoornis, die qua symptomatologie veel overlap vertoont met secundaire psychopathie (Douglas et al., 2008; Verona et al., 2001). In de lijn der verwachting werd door de onderzoekers eenzelfde resultaat gevonden voor de relatie tussen Factor 2 en suïcidaliteit. Echter, zo liet nader onderzoek zien, er bleek hierbij geen sprake te zijn van een direct verband. In plaats daarvan bleken de persoonlijkheidsfactoren Negative Emotionality (NEM) en Constraint (CON), zoals beschreven in de Multidimensional Personality Inventory (MPQ; Tellegen, 1982, in press), een belangrijke rol te spelen bij het ontstaan van de relatie tussen impulsieve en antisociale gedragskenmerken enerzijds, en suïcidaliteit anderzijds (Douglas et al., 2008; Hicks & Patrick, 2006; Verona et al., 2001; Verona & Patrick, 2000). NEM wordt gedefinieerd als de aangeboren neiging tot een negatieve affectieve gesteldheid (Hicks & Patrick, 2006), en kan worden beschouwd als een overkoepelende benaming voor internaliserende karaktertrekken (e.g. nervositeit, boosheid, angst en somberheid). Lage niveaus van CON kunnen gedefinieerd worden als een gebrekkig inhiberend vermogen (Patrick, 2005), dat zich kan manifesteren in

(17)

externaliserend gedrag (e.g. impulsiviteit, geweld en middelenmisbruik). Het onderzoek van Verona en collega’s onthulde dat het positieve verband tussen secundaire psychopathie en suïcidaliteit geen stand hield, wanneer deze twee persoonlijkheidskenmerken buiten beschouwing werden gelaten. Dit impliceert dus dat Factor 2 op zichzelf niet gerelateerd is aan suïcidaal gedrag, maar dat de samenhang wordt verklaard door persoonlijkheidsfactoren die gekarakteriseerd worden door gevoelens van angst en depressie aan de ene kant (NEM), en een slechte impulscontrole en een sterke behoefte aan opwinding aan de andere kant (lage CON). De interpersoonlijke/affectieve factor van psychopathie bleek daarentegen juist gerelateerd te zijn aan persoonlijkheidskenmerken als extraversie en lage niveaus van angstigheid (Verona et al., 2001), wat suggereert dat deze psychopathiefactor zou kunnen worden beschouwd als een weerspiegeling van sociale competentie en een minder defensieve afweer in interpersoonlijke situaties – en mogelijk zelfs een beschermende werking biedt ten aanzien van suïcidaliteit.

Er lijkt dus inderdaad sprake te zijn van een divergente relatie tussen de twee psychopathiefactoren: waar Factor 1 een beschermende werking zou bieden tegen suïcidaal gedrag, depressie en andere internaliserende As I-stoornissen, lijkt Factor 2 het risico op dergelijke problematiek juist te vergroten. Vanuit dit perspectief lijkt het ‘goede’ waar psychopaten volgens Dutton teveel van zouden hebben vooral betrekking te hebben op de interpersoonlijke en emotionele kenmerken van psychopathie. Deze kenmerken stellen hen in staat om onverstoorbaar en vastberaden te beslissen en te handelen, zonder geremd te worden door gevoelens van schuld of angst. Dat het merendeel van de psychopathische ondervraagden in Duttons boek hun tijd slijt in een van de hoogst beveiligde forensisch-psychiatrische inrichtingen van Engeland symboliseert echter de andere kant van de medaille, die nauw verweven lijkt te zijn met het impulsieve en antisociale karakter van psychopathie. Psychopathie en externaliserende problematiek

(18)

Dat deze tweedeling ook van kracht is op externaliserende psychopathologie wordt ondersteund door onderzoek naar de invloed van antisociale en psychopathische karaktertrekken op keuzegedrag. Miranda en collega’s (2009) deden onderzoek naar het keuzegedrag van alcoholisten met en zonder antisociale persoonlijkheidsstoornis (APS). Hiertoe namen de participanten deel aan de Iowa Gambling Task (IGT), een psychologische computertaak, waarbij situaties worden nagebootst waarin alledaagse beslissingen moeten worden genomen. De resultaten wezen uit dat alcoholisten met een APS niet verschilden van de controlegroep in het aanpassen van hun beslissingen wanneer dit gunstiger voor hen was, maar dat zij wel moeite hadden om in dit patroon te volharden. Als gevolg hiervan maakten zij, vaker dan alcoholisten zonder de diagnose antisociale persoonlijkheidsstoornis, keuzes die het risico op een ongunstige uitkomst vergrootten.

Naast ASP werden ook psychopathische trekken meegenomen in het onderzoek, te weten Fearless Dominance (wat correspondeert met Factor 1 van psychopathie) en Impulsive

Antisociality (wat overeenkomt met Factor 2), zoals beschreven in de Psychopathy

Personality Inventory (PPI; Lilienfeld & Andrews, 1996). De resultaten lieten zien dat

Impulsive Antisociality de prestaties van alcoholisten op de IGT langdurig ongunstig

beïnvloedde, terwijl dit niet gold voor Fearless Dominance of alcoholisme op zich. Dit impliceert dat persoonlijkheidskenmerken die gekarakteriseerd worden door impulsieve en antisociale neigingen een mediërend effect hebben op de relatie tussen alcoholisme en (risicovol) keuzegedrag (Miranda et al., 2009).

Bovenstaande illustreert dat de neiging tot het nemen van risicovolle beslissingen met name kenmerkend is voor secundaire psychopathie. Dit uit zich volgens verscheidene onderzoekers in uiteenlopende vormen van externaliserende problematiek, zoals alcohol- en drugsmisbruik (Patrick et al., 2005), (reactief) geweld (Blais, Solodukhin & Forth, 2014; Feilhauer et al.,

(19)

2012) en partnergeweld (Mager et al., 2014). Dergelijke gedragingen worden door de betreffende onderzoekers dan ook geïdentificeerd als uitvloeisels van de impulsieve en antisociale dimensie van psychopathie.

Psychopathie en mindfulness

Het blootleggen van de relatie tussen psychopathie enerzijds, en internaliserende en externaliserende problematiek anderzijds, heeft zonder meer bijgedragen aan een beter begrip van de stoornis en haar onderliggende mechanismen. Echter, het aantal factoren dat de relatie tussen de psychopathische persoonlijkheid en deze vormen van problematiek zou kunnen verklaren, is ongetwijfeld groter dan momenteel bekend is. In deze these wordt mindfulness voorgedragen als zo’n mogelijke verklarende factor. Dutton (2013, p. 199) stelde al dat “je gedachten in het heden verankeren, je volkomen en direct op het hier en nu concentreren, een

cognitieve leer is die psychopathie en de spirituele verlichting gemeen hebben.” Hiermee

suggereerde hij dat mindfulness een van de lofwaardige eigenschappen is die psychopaten bezitten. Hoewel deels goed passend bij de eerder beschreven onderzoeksbevindingen, is de waarachtigheid van deze assumptie nooit empirisch onderzocht. Het onderhavige onderzoek neemt de relatie tussen psychopathische karaktertrekken en mindfulness daarom voor het eerst onder de wetenschappelijke loep.

Mindfulness is een concept dat zowel binnen de medische wetenschap als de Psychologie op exponentiële wijze terrein aan het winnen is (Brown et al., 2007). Het vindt haar wortels in de Boeddhistische psychologie en werd in het Westen geïntroduceerd door Jon Kabat-Zinn, aan wie ook de meest gangbare definitie van het woord wordt ontleend: “het op een speciale manier besteden van de aandacht; bewust, in het heden en zonder oordeel” (Kabat-Zinn,

(20)

aandacht schenkt aan datgene wat zich afspeelt in het heden (Brown & Ryan, 2003). Mindfulness zou automatische gedachten, gewoontes en disfunctionele gedragspatronen doorbreken, waardoor een bewuste en adequate gedragsregulatie begunstigd wordt (Ryan & Deci, 2000). Mede dit gegeven heeft er toe geleid dat er een nog altijd groeiend aantal psychologische interventies op deze cognitieve leer uit het Oosten wordt gebaseerd. Zo zijn op principes van mindfulness gestoelde therapieën onder meer effectief gebleken in het verlichten van depressieve klachten (Barnhofer et al., 2009) en angstsymptomen (Hoge et al., 2013), en biedt mindfulness-training inzicht in de consequenties van bepaalde gedragingen (Linehan, 1993b, zoals geciteerd in Baer, 2003), wat een gunstige invloed zou kunnen hebben op gedragsverandering, waaronder het effectief verminderen van impulsief, disfunctioneel gedrag (Baer, 2003). Daarnaast is aangetoond dat een predispositie voor mindfulness de negatieve invloed van persoonlijkheidskenmerken (i.e. neuroticisme en een lage mate van extraversie) op suïcidegedachten afzwakt (Tucker et al., 2014).

Ook binnen de forensische gezondheidszorg ontwikkelt zich het besef dat mindfulness-training zou kunnen fungeren als onderdeel van therapeutische interventies voor klinisch-forensische doelgroepen. Hoewel empirische ondersteuning vooralsnog tekortschiet, voeren Wright en collega’s (2009) aan dat integratie van mindfulness in cognitieve gedragstherapieën bijvoorbeeld zou kunnen bijdragen aan een meer effectieve behandeling van agressief gedrag. Op mindfulness gebaseerde therapieën zouden zodoende uitkomst kunnen bieden bij het verlichten van criminogene factoren en bij de behandeling van klinische problematiek binnen forensische populaties (zie Howells, 2010). Het is echter onduidelijk of, en zo ja, op welke wijze, mindfulness gerelateerd is aan forensische psychopathologie, wat de noodzaak voor onderzoek naar dit onderwerp illustreert. Dit is met name gerechtvaardigd in het geval van psychopathie, waarbij wetenschappelijke literatuur met betrekking tot de relatie met mindfulness nagenoeg ontbreekt.

(21)

Indirecte ondersteuning voor een mogelijke relatie tussen psychopathie en mindfulness komt voort uit studies die aantonen dat mindfulness in verband kan worden gebracht met aspecten van zelfregulatie en psychologisch welbevinden, waaronder een betere zelfcontrole, een hogere emotionele intelligentie, verlaagde angst- en depressieve symptomen (Brown et al., 2007), verminderde gevoelens van woede en vijandigheid (Borders et al., 2010) en een hogere mate van agressiehantering (Shorey et al., 2013). Automatisch en door emoties gestuurd gedrag (ofwel “mindlessness”) is daarentegen geassocieerd met destructieve gedragingen, zoals alcoholmisbruik (Fernandez et al., 2010) en psychologische en fysieke agressie (Shorey et al., 2014). Dergelijke gedragingen zijn allen passend binnen het impulsieve en antisociale karakter van secundaire psychopathie. Onderzoek door Nentjes en collega’s (2013) liet bovendien zien dat antisociaal gedrag voortvloeit uit een gebrek aan aandacht voor de eigen lichamelijke sensaties. Ook het zich bewust zijn van de eigen innerlijke belevingswereld is een vorm van mindfulness, en heeft een positief effect op onder andere het psychologisch en interpersoonlijk functioneren (Brown et al., 2007). Dit doet vermoeden dat Factor 2 negatief gerelateerd is aan mindfulness. Betreffende Factor 1 zou, gezien de bevindingen uit voorgaande paragraven, gespeculeerd kunnen worden dat deze factor positief met mindfulness samenhangt. Bovendien tonen verschillende studies aan dat (primaire) psychopaten minder last hebben van interferentie op bepaalde versies van de Stroop-taak (Hiatt, Schmitt & Newman, 2004) en andere taken die visuele aandacht meten (Zeier, Maxwell & Newman, 2009). Dit impliceert dat zij hun aandacht, onder bepaalde omstandigheden, volledig kunnen richten op het heden, zonder hierbij gehinderd te worden door andere (belemmerende) informatie. Deze superieure aandachtsfocus, of “abnormally strong selective attention” (Hiatt et al., 2004, p. 56), heeft echter tot gevolg dat de rest van het

(22)

al., 2007). Of hier sprake is van mindfulness zoals bedoeld door Kabat-Zinn is zodoende een kwestieus punt dat nader onderzoek behoeft.

Het huidige onderzoek

De doelstelling van dit onderzoek is tweeledig. Allereerst richt het zich op replicatie van de gesuggereerde divergente relatie van Factor 1 en Factor 2 met internaliserende en externaliserende problematiek. Het onderhavige onderzoek beperkt zich hierbij tot de constructen angst en depressie om internaliserende problematiek te concretiseren, en tot partnergeweld en alcoholmisbruik om externaliserende problematiek te duiden. Het onderzoek wordt uitgevoerd binnen een gezonde groep Nederlandse studenten, waardoor enige kanttekeningen vooraf gepast zijn. Omdat geen gebruik wordt gemaakt van PCL-R scores om psychopathie te meten, is ‘psychopathie’ niet in klinische noch classificerende termen op de deelnemende studenten van toepassing. Hoge scores op het instrument dat psychopathie in dit onderzoek meet, impliceren geenszins dat de betreffende participanten psychopaten zijn. In plaats daarvan zal worden gesproken van ‘psychopathische karaktertrekken’. Dit onderscheid is van groot belang en dient in het achterhoofd te worden

gehouden bij de interpretatie van de resultaten in dit onderzoek.

De tweede en voornaamste doelstelling van het onderzoek betreft het blootleggen van de wijze waarop de factoren van psychopathie aan mindfulness gerelateerd zijn. Omdat zowel psychopathie als mindfulness, zoals hierboven uiteengezet, gerelateerd is aan internaliserende en externaliserende symptomen, wordt tot slot gekeken of mindfulness de relatie tussen psychopathische karaktertrekken en dergelijke problematiek kan mediëren.

(23)

1a. De interpersoonlijke en affectieve factor (Factor 1) hangt negatief samen met angst en depressie. De gedragsmatige factor (Factor 2) hangt positief samen met angst en depressie.

1b. De interpersoonlijke en affectieve factor (Factor 1) hangt negatief samen met partnergeweld en alcoholmisbruik. De gedragmatige factor (Factor 2) hangt positief samen met partnergeweld en alcoholmisbruik.

2. Mindfulness hangt negatief samen met angst en depressie, partnergeweld en alcoholmisbruik.

3a. De interpersoonlijke en affectieve factor hangt positief samen met mindfulness. 3b. De gedragsmatige factor hangt negatief samen met mindfulness.

4a. De relatie tussen psychopathische karaktertrekken enerzijds, en angst en depressie anderzijds, wordt gemedieerd door mindfulness.

4b. De relatie tussen psychopathische karaktertrekken enerzijds, en partnergeweld en alcoholmisbruik anderzijds, wordt gemedieerd door mindfulness.

Figuur 1. Schematische weergave van de onderzoekshypothesen.

(24)

Participanten

Aanvankelijk betrof het totaal aantal participanten voor dit onderzoek 462 eerstejaars psychologiestudenten van de Universiteit van Amsterdam (studiejaar 2013-2014), die geselecteerd werden op basis van hun deelname aan de Testzittingen (zie Procedure). Echter, tijdens het screenen van de data bleken 88 participanten ontbrekende scores te hebben op een of meerdere variabele(n). Nadere inspectie van de missing data liet zien dat deze Missing Completely At Random (MCAR) waren, wat inhoudt dat het ontbreken van scores louter op

toeval was gebaseerd. In dit geval hadden participanten met ontbrekende scores simpelweg niet deelgenomen aan de afname van een of meerdere vragenlijsten, of waren bepaalde vragen niet op hen van toepassing, wat tevens missing values tot gevolg heeft. Omdat pairwise deletion van missing data om diverse redenen wordt afgeraden bij het uitvoeren van een

meervoudige regressieanalyse (Field, 2005; Meyers, Gamst & Guarino, 2006), is gekozen voor listwise deletion, waarbij alle 88 participanten werden uitgesloten van de data-analyse. Dit resulteerde in een steekproef van 374 studenten (N = 374, zie Tabel 2), waarvan 7,5% niet van Nederlandse origine was (Duits: 6%; Engels: 0,5%; Zweeds: 0,2%; IJslands: 0,2%; Russisch: 0,2%; Perzisch: 0,2%; Antilliaans: 0,2%). Power-analyse liet zien dat deze samplegrootte voor het bereiken van een medium effect (Cohens f2 = .30) nog steeds

voldoende was om adequate toetsing van de hypothesen mogelijk te maken (α = .05, β = .20).

Tabel 2. Steekproefkarakteristieken

__________________________________________________________________________________________

n Percentage Gemiddelde leeftijd (SD)

___________________________________________________________________________ Man 103 27,5 20,70 (1,4) Vrouw 271 72,5 20,26 (1,9) Totaal 374 100,0 20,38 (1,8) ___________________________________________________________________________ Procedure

(25)

De Testzittingen zijn een jaarlijks terugkerend onderdeel van het propedeutisch jaar van de Psychologieopleiding aan de Universiteit van Amsterdam. Tijdens de Testzittingen vindt onder eerstejaars psychologiestudenten digitale afname van een gevarieerd en groot aantal vragenlijsten plaats. Deze manier van dataverzameling heeft zodoende tot gevolg dat er per deelnemende student zeer veel data beschikbaar is. Uit de grote hoeveelheid data werden echter enkel de meetinstrumenten geselecteerd, die voor dit onderzoek het meest geschikt waren om de betreffende constructen te meten (zie Materiaal).

Iedere deelnemende psychologiestudent werd bij aanvang van de eerste testzitting voorzien van een uniek Testzittingennummer. Dit nummer werd gedurende de opeenvolgende testzittingen gebruikt en was enkel bekend bij de Testzittingencoördinatoren, waardoor de identiteit van de studenten beschermd bleef. Verder werd gebruik gemaakt van een procedure die de anonimiteit van de deelnemers, bij de koppeling tussen Testzittingendata en dataverzameling in het lab, garandeerde. Alle onderdelen van de Testzittingen vallen onder de ethische richtlijnen van de afdeling Technische Onderzoeksondersteuning aan de Universiteit van Amsterdam (Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen), waardoor nadere goedkeuring door de Ethische Commissie bij de analyse van data uit de Testzittingen niet noodzakelijk is.

Materiaal

PSYCHOPATHIE – Psychopathische karaktertrekken werden gemeten aan de hand van de Youth Psychopatic traits Inventory (YPI; Andershed et al., 2002a). De YPI is een

zelfrapportage-vragenlijst, die speciaal ontworpen is om psychopathische kenmerken bij adolescenten in de normale populatie te meten. Het instrument omvat 50 items, die op een vierpunts Likert-schaal beantwoord dienen te worden (met 4 = heel erg van toepassing en 1 = helemaal niet van toepassing). Deze items zijn ondergebracht in tien subschalen, die weer

(26)

(a) Grandiose/Manipulative (e.g. “Ik ben er goed in mensen mij te laten geloven als ik iets verzin”), (b) Callous/Unemotional (e.g. “Je schuldig voelen of spijt hebben als je iets fout hebt gedaan, is zonde van je tijd”) en (c) Impulsive/Irresponsible (e.g. “Het gebeurt vaak dat ik dingen doe zonder er over na te denken”). Deze factoren verwijzen respectievelijk naar de interpersoonlijke, affectieve en gedragsmatige kenmerken van de psychopathische persoonlijkheidsconstellatie (Andershed et al., 2002b). Er werd een goede interne consistentie voor deze drie-factorstructuur gevonden (α >. 68) in zowel samples met jeugdigen en adolescenten (Andershed et al., 2002a; Chauhan et al., 2014; Declercq et al., 2009; Hillege et al., 2010) als in normale, klinische en forensische populaties (Andershed et al., 2007; Cauffman et al., 2009; Chauhan et al., 2014; Declercq et al., 2009; Dolan & Rennie, 2007; Hillege et al., 2010; Poythress et al., 2006; Skeem & Cauffman, 2003). Studies naar de factorstructuur, betrouwbaarheid en constructvaliditeit van de Youth Psychopathic traits Inventory vinden ondersteuning voor het idee dat de YPI eenzelfde construct meet als

psychopathie zoals geoperationaliseerd in de PCL-R (Andershed et al., 2002a; Andershed et al., 2007; Chauhan et al., 2014; Neumann & Pardini, 2014; Poythress et al., 2006; Skeem & Cauffman, 2003). Cooke en Michie (2001) stellen dat de kerneigenschappen van psychopathie, zoals gemeten door de Psychopathy Checklist – Revised, tevens bestaan uit een interpersoonlijke, affectieve en gedragsmatige dimensie, wat de YPI tot een geschikt instrument vormt om de PCL-R factoren te meten in een niet-forensische populatie adolescenten. Cooke en Michie (2001) stellen bovendien dat de antisociale factor een

gedragsmatige uitwerking is van de interpersoonlijke, affectieve en

impulsieve/onverantwoordelijke facetten van psychopathie, en niet zozeer een noodzakelijk criterium. De nadruk op antisociaal gedrag in de PCL-R is volgens hen deels het gevolg van de setting waarbinnen het instrument is ontwikkeld en de daarbij horende specifieke doelgroep: een forensische populatie met een antisociaal verleden. Aangezien het huidige

(27)

onderzoek wordt uitgevoerd binnen een normale, niet-forensische populatie zal de drie-factorstructuur gehandhaafd worden, waarbij de antisociale dimensie van psychopathie buiten beschouwing wordt gelaten. De term ‘Factor 1’ refereert in het hiernavolgende zodoende naar interpersoonlijke en affectieve kenmerken; ‘Factor 2’ refereert naar een impulsieve en onverantwoordelijke levenswijze. In het onderhavige onderzoek worden deze factoren respectievelijk omschreven als Interpersonal, Affective en Lifestyle.

ANGST – Voor het meten van angst werd gebruik gemaakt van de Nederlandse bewerking van de State-Trait Anxiety Inventory (STAI; Spielberger et al., 1983), de Zelf-Beoordelings Vragenlijst (ZBV; Van der Ploeg, 1980, 1982). De ZBV is een zelfrapportage-vragenlijst, die differentieert tussen State-Anxiety (situationele angst) en Trait-Anxiety (biologisch bepaalde ontvankelijkheid voor angst). De lijst bevat voor beide soorten angst 20 items, die op een vierpunts Likert-schaal beantwoord dienen te worden (met 4 = heel erg en 1 = helemaal niet voor State-Anxiety en 4 = bijna altijd en 1 = bijna nooit voor Trait-Anxiety).

De test-hertest betrouwbaarheid valt lager uit voor de S-schaal (Julian, 2011) – deze meet immers situationele angst, die aldus per (meet)moment kan verschillen –, maar met coëfficiënten van .65 tot .75 is de algehele test-hertest betrouwbaarheid nog steeds voldoende te noemen (Spielberger et al., 1983). De interne consistentie van de STAI is .86 voor studenten (Julian, 2011), waardoor dit instrument geschikt is voor de toepassing binnen de huidige onderzoekssample. De inhoudsvaliditeit van de STAI is optimaal, gezien de items geselecteerd zijn op basis van meetinstrumenten waarvan bewezen is dat zij sterk associëren (respectievelijk .73 en .85) met de Taylor Manifest Anxiety Scale (Taylor, 1953) en de Anxiety Scale Questionnaire (Cattell & Scheier, 1963, zoals geciteerd in Julian, 2011). De

discriminante validiteit is echter matig; in sommige onderzoeken maakte de STAI geen onderscheid tussen angst en depressieve patiënten (Kennedy et al., 2001); in andere studies

(28)

werd zelfs een correlatie van .83 gevonden tussen scores op de STAI en indicaties voor depressie (Van Dyke et al., 2004).

DEPRESSIE Depressie werd gemeten aan de hand van de tweede editie van de Beck Depression Inventory (BDI-II; Beck, Steer & Brown, 1996). Het betreft een meerkeuze

zelfrapportage-vragenlijst bestaande uit 21 items die op een vierpuntsschaal beantwoord dienen te worden (0 t/m 3), waarbij de respondent het antwoord kiest dat het best omschrijft hoe hij of zij zich in de afgelopen twee weken voelde. Deze items zijn ondergebracht in drie dimensies: Affectief, Cognitief en Somatisch. Het instrument heeft een screenende functie en is ontworpen om de ernst van een depressie bij adolescenten en volwassenen te meten.

Onderzoek naar de psychometrische kenmerken van zowel de Amerikaanse als de Nederlandstalige versie van de BDI-II wijst uit dat het meetinstrument over een goede betrouwbaarheid beschikt (Evers, Vliet-Mulder & Groot, 2005). De hoge interne consistentie voor studenten (α = .93; Beck et al., 1996) maakt dit meetinstrument toepasbaar op de huidige onderzoekssample. De begrips- en criteriumvaliditeit van de BDI-II zijn echter wegens een gebrek aan onderzoek als onvoldoende beoordeeld. Voor de Nederlandse versie is de begripsvaliditeit wel voldoende (Van der Does, 2005).

ALCOHOLMISBRUIK – Alcoholmisbruik werd gemeten door middel van de Alcohol Use Disorder Identification Test (AUDIT; Babor et al., 2001). De AUDIT is een instrument dat

wordt gebruikt om een schadelijk dan wel riskant patroon van alcoholconsumptie te detecteren. Respondenten dienen hiertoe op een vijfpuntsschaal (0 t/m 4) tien vragen te beantwoorden, die de mate en frequentie van alcoholconsumptie bevragen.

Onderzoek van Shields en Caruso (2003) toonde aan dat de algehele betrouwbaarheid van de AUDIT varieert tussen de .79 en .81. Met een alfacoëfficiënt van .81 voor studenten

(29)

(De Meneses-Gaya et al., 2009) heeft het instrument een hoge interne consistentie, waarmee het toepasbaar is op de huidige sample. De test-hertest betrouwbaarheid werd onderzocht in de normale populatie en kwam neer op .87 in de Verenigde Staten (Rubin et al., 2006) en .93 in Zweden (Bergman & Kallmen, 2002). Betreffende de validiteit van het instrument kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een goede constructvaliditeit (α = .74 – .81; Shields et al., 2004, zoals geciteerd in Reinert & Allen, 2007).

GEWELD – Geweld werd gemeten met degereviseerde versie van de Conflict Tactics Scale (CTS; Straus, 1979), de CTS2 (Straus et al., 1996). De CTS2 is een veelgebruikte zelfrapportage-vragenlijst om in kaart te brengen wat voor tactiek iemand inzet, in het licht van spanningen binnen de relationele sfeer. Er worden vijf tactieken onderscheiden:

• Negotiation.

• Psychological Aggression. • Physical Assault.

• Injury.

• Sexual Coercion.

De CTS2 bevat 39 items, die in paren worden gepresenteerd. Het eerste item uit een paar bevraagt de frequentie waarmee de respondent zelf een bepaalde tactiek toepast om conflicten met (a) de partner of (b) een ander (geen familielid) op te lossen; het tweede item uit hetzelfde paar bevraagt de frequentie waarmee een dergelijke tactiek bij de respondent door (a) de partner of (b) een ander (geen familielid) is toegepast (met 7 = ooit en 0 = nooit). Voor dit onderzoek werden enkel de schalen Psychological Aggression (e.g. “Ik beledigde mijn partner”) en Physical Assault (e.g. “Ik sloeg mijn partner”) gemeten, welke gehercodeerd werden naar een prevalentiescore. Deze score gaf de frequentie weer waarmee een respondent

(30)

vaker dan één keer (psychologisch of fysiek) geweld heeft toegepast bij zijn/haar partner of een ander (met 0 = nooit en 1 = één keer of meer in het afgelopen jaar). Dit resulteerde in 20 itemparen (acht voor Psychological Aggression en twaalf voor Physical Assault). De frequentie waarmee de respondent zelf slachtoffer is geweest van psychologisch of fysiek geweld werd buiten beschouwing gelaten.

Onderzoek naar de psychometrische kenmerken van de CTS2 wijst op een matige tot hoge betrouwbaarheid (α = .34 - .94). Een verklaring voor de lage alfacoëfficiënt werd echter gevonden in het feit dat sommige gedragingen (e.g. het aanvallen van de partner met een mes of wapen) bijna tot helemaal niet voorkwamen in sommige samples (Straus, 2007). De betrouwbaarheid van de schalen Physical Assault en Psychological Aggrssion onder studenten (N = 6774) is hoog, met respectievelijk .88 en .74 (Straus, 2004). De test-hertest betrouwbaarheid varieert van .49 tot .90. Verder werd een goede constructvaliditeit van het meetinstrument gevonden (Straus & Mickey, 2012).

MINDFULNESS – Mindfulness werd gemeten aan de hand van de Kentucky Inventory of Mindfulness Skills – Extended version (KIMS-E; Raes et al., 2009). Dit is de uitgebreide

versie van de Kentucky Inventory of Mindfulness Skills (KIMS; Baer, Smith & Allen, 2004), met toevoeging van een vijfde factor, afkomstig uit de Five Factor Mindfulness Questionnaire (FFMQ; Baer et al., 2006). Het betreft een zelfrapportage-vragenlijst met 46

items, die worden beantwoord op een zespunts Likert-schaal (met 6 = (bijna) altijd waar en 1 = nooit/zelden waar), en vijf kernaspecten van mindfulness meten:

1. Observe (OBS). Het kunnen waarnemen van, of aandacht besteden aan zowel interne stimuli (gedachten, emoties, lichamelijke sensaties etc.) als externe stimuli (geuren, geluiden etc.).

(31)

2. Describe (DES). Het objectief kunnen beschrijven, labelen en verwoorden van de waargenomen stimuli.

3. Act With Awareness (ACT). Opmerkzaam zijn, en het zich met onverdeelde aandacht bezig kunnen houden met activiteiten die zich afspelen in het heden.

4. Accept Without Judgement (ACC). Het kunnen accepteren van de eigen gedachten en gevoelens, zonder deze te veroordelen, te willen veranderen, te vermijden of er aan te (willen) ontsnappen.

5. Non-reactivity to Inner Experience (NIE). Het kunnen waarnemen van de eigen gedachten en gevoelens, zonder hierdoor in beslag te worden genomen of van slag te raken.

Raes en collega’s (2009) deden onderzoek naar de betrouwbaarheid van de KIMS-E binnen een groep studenten en vonden een goede interne consistentie met alfacoëfficiënten van respectievelijk .80, .91, .77, .86 en .76 voor de schalen Observe, Describe, Act With Awareness, Accept Without Judgement en Non-reactivity to Inner Experience. De waarden

van de eerste vier schalen zijn vergelijkbaar met resultaten uit eerder onderzoek naar de betrouwbaarheid van de Nederlandse vertaling van de KIMS (KIMS-NL; Dekeyser et al., 2008; 91, .84, .76 en .87 respectievelijk). De alfa van de vijfde factor (Non-reactivity to Inner Experience) is vergelijkbaar met de alfacoëfficiënt van de oorspronkelijke variant van deze

factor (Baer et al., 2006). Om de validiteit van het meetinstrument te bepalen, werd de oorspronkelijke KIMS vergeleken met de Mindfulness Attention Awareness Scale (MAAS; Brown & Ryan, 2003) en met meetinstrumenten die tegenovergestelde aspecten van mindfulness meten (e.g. de Toronto Alexithymia Scale; TAS-20; Bagby et al., 1994). De KIMS bleek positief te correleren met de MAAS, en negatief met de TAS-20, wat blijk geeft van een goede inhoudsvaliditeit. Factoranalyse van de KIMS-E liet zien dat ook deze

(32)

vijf-factorstructuur volstaat om mindfulness te meten: CFI = .93, RMSEA = .075 (Raes et al., 2009).

Data-analyse

Door middel van bivariate correlatieanalyses werd allereerst gekeken naar de wijze waarop alle variabelen met elkaar samenhingen. Echter, omdat zowel psychopathie als mindfulness uit meerdere factoren bestaat, zal er sprake zijn van correlatie tussen deze factoren. Wanneer twee met elkaar correlerende predictoren (bijvoorbeeld Factor 1 en Factor 2, of subschalen van mindfulness) divergent gerelateerd zijn aan een criteriumvariabele (i.e. angst, depressie, partnergeweld, alcoholmisbruik) – zoals in het huidige onderzoek wordt verwacht –, zou dit tot suppressie-effecten kunnen leiden (Hicks & Patrick, 2006). Daarom was het noodzakelijk om tevens (meervoudige) regressieanalyse uit te voeren.

Om het verband te toetsen tussen psychopathische karaktertrekken enerzijds, en angst, depressie, partnergeweld en alcoholmisbruik anderzijds, werd voor iedere variabele afzonderlijk een meervoudige regressieanalyse gedaan. Angst, depressie, partnergeweld en alcoholmisbruik werden hierbij, ieder in een aparte regressieanalyse, meegenomen als criteriumvariabelen met Interpersonal, Affective en Lifestyle als predictoren.

Om de relatie te duiden tussen (subschalen van) mindfulness enerzijds, en angst, depressie, partnergeweld en alcoholmisbruik anderzijds, werd gebruikgemaakt van de resultaten uit de bivariate correlatieanalyses. Vervolgens werden meervoudige regressieanalyses uitgevoerd om te bekijken hoe subschalen van mindfulness zich verhielden tot angst, depressie, partnergeweld en alcoholmisbruik.

Hierna werd het verband tussen psychopathische karaktertrekken en mindfulness onderzocht door middel van enkelvoudige regressieanalyse, waarin mindfulness als

(33)

criteriumvariabele werd opgenomen en Interpersonal, Affective en Lifestyle als predictoren. Tevens werd middels meervoudige regressieanalyse gekeken naar de voorspellende waarde van psychopathische kenmerken op subschalen van mindfulness.

Ten slotte, om te toetsen of (subschalen van) mindfulness een mediërend effect had(den) op de relatie tussen psychopathische karaktertrekken enerzijds, en angst, depressie, partnergeweld en alcoholmisbruik anderzijds, werden meervoudige regressieanalyses uitgevoerd, waarbij in de eerste analyses angst, depressie, partnergeweld en alcoholmisbruik als criteriumvariabelen fungeerden, terwijl Interpersonal, Affective en Lifestyle als predictoren werden opgenomen. In de hierop volgende mediatie-analyses werd(en) (subschalen van) mindfulness als predictor(en) aan het model toegevoegd. Verwacht werd dat de voorspellende waarde van de psychopathische karaktertrekken daalde, wanneer (subschalen van) mindfulness in de analyse werd(en) meegewogen. De significantie van deze afname werd bepaald door middel van de Sobel test (Sobel, 1982). De Sobel-teststatistiek (z) werd berekend met behulp van de vrijelijk toegankelijke applicatie van Kristopher J. Preacher, via http://quantpsy.org/sobel/sobel.htm.

Resultaten Datapreparatie

Voorafgaand aan het toetsen van de hypothesen werden alle variabelen gescreend voor missing data (zie Participanten). Tevens werden alle variabelen onderzocht op normaliteit,

(34)

homoscedasiteit, multicollineariteit en lineariteit. Uit deze analyses bleek dat de data van de variabele Depressie niet normaalverdeeld was. Logaritmische transformatie van deze data bleek de beste optie om voor de scheve verdeling te corrigeren. De getransformeerde variabele werd vervolgens in de analyses gebruikt. Ook de verdeling van de data van Partnergeweld bleek scheef. Transformatie van deze data leverde echter een nog schevere

verdeling op, waardoor besloten werd de oorspronkelijke scores te hanteren. Hierbuiten werd aan alle assumpties voor (meervoudige) regressieanalyse voldaan.

Psychopathische kenmerken, internaliserende en externaliserende problematiek

Tabel 3 geeft de correlaties tussen alle onderzoeksvariabelen op bivariaat niveau weer. Wat internaliserende problematiek betreft, blijkt hieruit dat de interpersoonlijke factor van de YPI niet significant samenhangt met angst noch depressie. De sterkste correlatie wordt gevonden tussen de affectieve factor en depressie, maar ook dit betreft slechts een klein effect (r = .22, p < .01). Het verband tussen de affectieve factor en angst is positief en significant, maar zeer

klein. De levenswijze-factor van de YPI correleert evenwel significant-positief, maar zeer zwak met zowel angst als depressie.

Met betrekking tot externaliserende problematiek, laat de tabel een kleine correlatie zien tussen de interpersoonlijke en affectieve factoren enerzijds, en partnergeweld anderzijds. Tevens wordt er een zeer kleine correlatie gevonden tussen de levenswijze-factor en partnergeweld. Een enigszins sterkere correlatie wordt gevonden voor de relatie tussen de levenswijze-factor en alcoholmisbruik (r = .33, p < .01). De interpersoonlijke en affectieve factoren zijn vrijwel niet met alcoholmisbruik geassocieerd.

Meervoudige regressieanalyse reduceerde de relatie van de affectieve factor (β = .09, t(370) = 1.44, p = .15) en de levenswijze-factor (β = .08, t(370) = 1.35, p = .18) met angst nog verder,

(35)

regressiemodel voor depressie en psychopathische trekken bleek enkel de affectieve factor voorspellend voor depressie (β = .23, t(370) = 3.83, p < .001). Meervoudige regressieanalyse liet zien dat partnergeweld voorspeld werd door zowel de interpersoonlijke factor van de YPI (β = .13, t(370) = 2.21, p < .05) als de affectieve factor (β = .17, t(370) = 2.84, p < .01). In het meervoudige regressiemodel voor psychopathische trekken en alcoholmisbruik bleef enkel de levenswijze-factor een significant voorspellende waarde behouden voor de ernst en frequentie van alcoholconsumptie (β = .33, t(370) = 5.84, p < .001).

(36)

Tabel 3. Intercorrelaties tussen de constructen van onderzoek: Factoren van de YPI, Angst, Depressie, Partnergeweld, Alcoholmisbruik en Mindfulness (n = 374)

___________________________________________________________________________________________________________________________________________

YPI I YPI II YPI III Angst Depressie Partnergeweld Alcohol- Mindfulness misbruik (totaalscore) ______________________________________________________________________________________________________________________________ YPI I .49** .42** .07 .05 .23** .16** .16** YPI II .43** .12* .22** .25** .13* -.03 YPI III .11* .15** .17** .33** -.12* Angst .67** .19** -.02 -.40** Depressie .12* .00 -.31** Partnergeweld .16** -.07 Alcoholmisbruik -.07 ______________________________________________________________________________________________________________________________ NOTE: YPI = Youth Psychopathic traits Inventory; YPI I = Interpesonal factor; YPI II = Affective factor; YPI III = Lifestyle factor

(37)

De relatie tussen mindfulness en angst, depressie, partnergeweld en alcoholmisbruik

Op bivariaat niveau werden er matige negatieve, statistisch significante correlaties gevonden tussen de totaalscore op mindfulness enerzijds, en angst en depressie anderzijds (zie Tabel 3). Er werden geen significante correlaties gevonden voor de relatie tussen totale mindfulness en externaliserende problematiek (partnergeweld en alcoholmisbruik).

Voor subschalen van mindfulness werd tevens geen verband gevonden met partnergeweld en alcoholmisbruik (zie Tabel 4). Depressie en angst bleken beiden negatief te correleren met dezelfde aspecten van mindfulness: Describe, Act with awareness, Accept without judgement en Non-reactivity to Inner Experience. Met uitzondering van de matige

correlatie tussen angst en Accept without judgement, waren de verbanden tussen subschalen van mindfulness en internaliserende problematiek zwak tot zeer zwak. Regressieanalyse van deze verbanden liet zien dat alle vier aspecten van mindfulness significant voorspellend waren voor depressie, waarbij Accept without judgement de belangrijkste predictor bleek (β = -.32, t(369) = -6.60, p < .001) en Non-reactivity to Inner Experience de minst predictieve waarde

had (β = -.12, t(369) = -2.23, p < .05.). Voor de subschalen Describe en Act with awareness gold respectievelijk β = -.12, t(369) = -2.46, p < .01 en β = -.17, t(369) = -3.17, p < .001.

Uit de regressieanalyse voor de relatie tussen angst en de vier subschalen van mindfulness bleek dat Accept without judgement ook hier de meest significante predictor was (β = -.44, t(369) = -10.00, p < .001). Act with awareness bleek het minst voorspellend voor de mate van angst (β = -.11, t(369) = -2.55, p < .01). Voor de subschalen Describe en

Non-reactivity to Inner Experience gold respectievelijk β = -.15, t(369) = -3.38, p = .001 en β = -.20, t(369) = -4.49, p < .001.

(38)

Tabel 4. Bivariate correlaties tussen de Factoren van de YPI, Angst, Depressie, Partnergeweld, Alcoholmisbruik en Subschalen van Mindfulness (n = 374)

____________________________________________________________________________________________________________________________________________

OBS DES ACT ACC NIE

____________________________________________________________________________________________________________________ YPI I .16** .13* -.01 -.10* .25*** YPI II .04 -.04 -.03 -.19*** .17*** YPI III .01 -.09 -.26*** -.07 -.06 Angst .09 -.33*** -.19*** -.50*** -.29*** Depressie .08 -.25*** -.23*** -.37*** -.17*** Partnergeweld -.02 -.07 .01 -.09 -.02 Alcoholmisbruik -.04 -.08 -.09 -.04 .10 ____________________________________________________________________________________________________________________

NOTE: YPI = Youth Psychopathic traits Inventoy; YPI I = Interpersonal factor; YPI II = Affective factor; YPI III = Lifestyle factor; OBS = Observe; DES = Describe; ACT = Act with awareness; ACC = Accept without judgement; NIE = Non-reactivity to Inner Experience

(39)

De relatie tussen psychopathische karaktertrekken en mindfulness

Bivariate correlatieanalyse (zie Tabel 3) liet een klein, positief verband zien tussen de totaalscore op mindfulness en de interpersoonlijke factor van de YPI en een nog kleiner, negatief verband tussen de totaalscore op mindfulness en de levenswijze-factor. De affectieve factor bleek niet (significant) te correleren met totale mindfulness. Uit Tabel 4 blijkt echter dat laatstgenoemde factor op subschaalniveau wel negatief met specifieke aspecten van mindfulness samenhangt, namelijk met de schalen Accept without judgement en Non-reactivity to Inner Experience. De interpersoonlijke factor van de YPI hangt negatief samen

met de subschaal Accept without judgement en positief samen met de schalen Observe, Describe en Non-reactivity to Inner Experience. De levenswijze-factor correleert enkel

negatief met de schaal die Act with awareness meet. Het betreft allen zwakke tot zeer zwakke correlaties.

Regressieanalyse toonde dat de interpersoonlijke factor een positieve, significante voorspeller was van totale mindfulness (β = .26, t(371) = 4.68, p < .001). Op subschaalniveau betekende dit dat deze factor predictief was voor de schalen Observe (β = .20, t(370) = 3.19, p = .01), Describe (β = .24, t(370) = 3.90, p < .001) en Non-reactivity to Inner Experience (β = .25,

t(370) = 4.15, p < .001). De levenswijze-factor van de YPI was negatief voorspellend voor

totale mindfulness (β = -.23, t(371) = -4.12, p < .001). Op subschaalniveau was deze factor negatief voorspellend voor de schalen Describe (β = -.15, t(370) = -2.63, p < .05) en Act with awareness (β = -.33, t(370) = -5.77, p < .001). Hoewel de affectieve factor van de YPI niet samenhing met totale mindfulness, was deze wel significant voorspellend voor de subschaal Accept without judgement (β = -.19, t(370) = -3.20, p < .001).

(40)

Het effect van mindfulness op de relatie tussen psychopathische kenmerken en depressie

Mediatie-analyse is enkel zinvol in het geval van een significante samenhang tussen predictor, mediator en criteriumvariabele, waardoor mediatie-analyse zich in deze studie beperkte tot het effect van Accept without judgement op de relatie tussen de affectieve factor en depressie. In het regressiemodel van de drie factoren van de YPI en depressie was te zien dat deze factoren samen 5.9% van de variantie in depressie verklaarden (R� = .06, F(3,370) = 7.73, p < .001). Hiërarchische regressieanalyse, waarbij Accept without judgement als predictor aan dit model werd toegevoegd (zie Tabel 5), resulteerde in een toename van 17.1% in de verklaarde variantie van depressie (R� = .17, F(1,369) = 49.99, p < .001) en leidde tot een daling van de voorspellende waarde en significantie van de affectieve factor (β = .16, t(371) = 2.86, p < .01). Deze daling door toevoeging van de midnfulness-subschaal was van statistisch significante waarde (z = 2.94, p = .003), wat impliceert dat de subschaal Accept without judgement een mediërend effect heeft op de relatie tussen de affectieve factor van de YPI en depressie.

Tabel 5. Mediatie-Effect van de Mindfulness-Subschaal “Accept Without Judgement” op de Relatie tussen de

Factoren van de YPI en Depressie (n = 374)

__________________________________________________________________________________________ R B SE B β ___________________________________________________________________________ Model 1 .24 Constant 2.89 0.09 YPI - Interpersonal -0.00 0.00 -.10 YPI - Affective 0.01 0.00 .23** YPI - Lifestyle 0.00 0.00 .09 Model 2 .41 Constant 3.43 0.11 YPI - Interpersonal -0.00 0.00 -.11 YPI - Affective 0.01 0.00 .16* YPI - Lifestyle 0.00 0.00 .10 Mindfulness - ACC -0.01 0.00 -.34** ___________________________________________________________________________

NOTE: YPI = Youth Psychopathic traits Inventory; ACC = Accept without judgement

R� = .06 (Model 1); ∆R� = .16 (Model 2); B = ruwe bèta; SE B = standaarderror B; β =

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

With the 69 papers we identified on the conceptualization of engagement, we have identified seven different domains of engagement: student, customer, health, societal, work,

The refinements of the HT-XRD patterns for CMF and CMTF (see Fig. 2c and d, respectively) show an orthorhombic - tetragonal - cubic sequence of transitions occurring upon heating

Abstract In this paper a three-parameter weighted quasi Lindley distribution which includes two-parameter quasi Lindley distribution, weighted Lindley distribution and

The key nding of this work is that imper- fections in the bottom-electrode material only affect the SAM resistance whilst other observables associated with typical tunneling

Bootstrap hypothesis testing for some common statistical problems: A critical evaluation of size and power properties, Computational Statistics and Data Analysis 51: 6321-6342.

1.3.3 to determine whether ethnic and gender differences have an influence on different intervention programmes that are aimed at improving the motor proficiency, self- concept

I-V characteristics of diodes with different PureB layer thickness showing the emitter current I E (solid line) and the differential current ∆I E.

Het programma van de opleiding Technische Geneeskunde is gebaseerd op onderwijskundige kennis en inzichten verkregen tijdens een periode, waarin door