• No results found

De HvA als emancipatiemachine ? : Een onderzoek naar doorstroom en uitval van voormalig mbo-studenten binnen de opleiding Sociaal Juridische Dienstverlening.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De HvA als emancipatiemachine ? : Een onderzoek naar doorstroom en uitval van voormalig mbo-studenten binnen de opleiding Sociaal Juridische Dienstverlening."

Copied!
68
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De HvA als emancipatiemachine ?

Een onderzoek naar doorstroom en uitval van

voormalig mbo-studenten binnen

de opleiding Sociaal Juridische Dienstverlening.

Masterthesis Urban Management

Anneke van Kluijve

500670998

Hogeschool van Amsterdam

8 mei 2017

(2)

1

Inhoud

1.VOORWOORD ... 3 2. ABSTRACT ... 4 3. SAMENVATTING EN LEESWIJZER ... 5 4. INLEIDING OP DE ONDERZOEKSVRAAG. ... 7

4.1. UITVAL MBO STUDENTEN BIJ DE OPLEIDING SOCIAAL JURIDISCHE DIENSTVERLENING (SJD) ... 7

4.2. SOCIAAL-ECONOMISCHE VERSCHILLEN EN DE ROL VAN HET ONDERWIJS………..7

4.3. HET HOGER BEROEPSONDERWIJS ALS EMANCIPATIEMACHINE……… 8

5. METHODOLOGISCHE VERANTWOORDING ... 11

5.1. Onderzoeksstrategie en methoden………11

5.2. Onderzoeksvraag………..………..12

5.3.DEELVRAGEN ... 13

5.3.1. Welke factoren zijn van invloed op de uitval van voormalige mbo’ers binnen het 1e jaar van het HBO-ONDERWIJS? ………..………..13

5.3.2. Is er specifieke aandacht binnen de HvA voor mbo-studenten in het bijzonder en in welke

activiteiten vertaalt zich dat?...……..………..14

5.3.3. WAT ZIJN DE REDENEN VAN UITVAL VAN VOORMALIG MBO-STUDENTEN IN JAAR 1 BIJ DE OPLEIDING SJD?………15

5.3.4. Hoe wordt nu binnen SJD aandacht besteed aan het voorkomen van uitval van voormalig mbo- studenten in jaar 1?... 15

6.THEORETISCH KADER.. ... 17

7. ANALYSE ONDERZOEKSRESULTATEN PER DEELVRAAG ... 19

7.1.WELKE FACTOREN ZIJN VAN INVLOED OP DE UITVAL VAN MBO’ERS BINNEN HET EERSTE JAAR VAN HET HBO-ONDERWIJS?...19

7.2.IS ER SPECIFIEKE AANDACHT BINNEN DE HVA VOOR MBO-STUDENTEN IN HET BIJZONDER EN IN WELKE ACTIVITEITEN VERTAALT ZICH DAT? ... 21

7.2.1.BELEID VAN HVA………..21

7.2.2. Activiteit voortvloeiend uit het beleid van de HvA……….…………..22

7.2.3. Wat doet de faculteit Maatschappij en Recht (FMR) voor de voormalig mbo- student?...23

7.3WAT ZIJN DE REDENEN VAN UITVAL VAN VOORMALIG MBO-STUDENTEN IN JAAR 1 BIJ DE OPLEIDING SJD?...24

7.4.HOE WORDT NU BINNEN SJD AANDACHT BESTEED AAN HET VOORKOMEN VAN UITVAL VAN VOORMALIG MBO-STUDENTEN IN JAAR 1? ... 27

8. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN ... 30

8.1 Conclusies………...30

8.2. Aanbevelingen aan het MT van de opleiding SJD………..……….33

8.3. Aanbevelingen aan het College van Bestuur van de HvA………..37

8.4. Invloed van het landelijk beleid, advies aan het ministerie OCW……….………39

9. VOORSTEL AANPASSING CURRICULUM……… 40

10. REFLECTIE... 42

11. LITERATUUR ... 43

(3)

2

12.1. Bijlage 1. Factoren en interviewvragen studenten jaar 1 en 2………. 45

12.2. Bijlage 2. Schema: Analyse factoren uitval n.a.v. interviews studenten……… 47

12.3. Bijlage 3. Schema: literatuur gekoppeld aan deelvragen………. 50

12.4. Bijlage 4. Verslag focusgesprek docenten SJD d.d. 14 november 2016……….. 53

12.5. Bijlage 5. Verslag focusgesprek docenten SJD d.d. 6 december 2016………. 56

12.6. Bijlage 6. Verslag focusgesprek studenten SJD jaar 2 d.d. 5 december 2016………. 59

12.7. Bijlage 7. Verslag gesprek Huib de Jong, rector HvA, d.d. 25 november 2016……… 61

12.8. Bijlage 8. Schema: Analyse factoren uitval n.a.v. gesprekken docenten SJD……… .64

12.9. Bijlage 9. Schema: Analyse deelvraag 1……….66

(4)

3

1. Voorwoord

Voor u ligt het onderzoek naar de uitval van voormalig mbo-studenten in jaar 1 van de HvA opleiding Sociaal Juridische Dienstverlening, en hoe deze uitval beperkt kan worden.

Het is een onderwerp dat mij erg aanspreekt, vanwege mijn betrokkenheid als docent bij de studenten en met name bij die studenten waarvoor het volgen van een hogere opleiding niet vanzelfsprekend is.

In het kader van de Masterstudie Urban Management ben ik op zoek gegaan naar een grootstedelijk vraagstuk. Een complex vraagstuk dat de stad bezighoudt en waar de Hogeschool van Amsterdam een belangrijke rol in kan vervullen. Het onderwijs is bij uitstek de ingang om te emanciperen en je te ontwikkelen. Mijn onderzoek sluit dan ook goed aan bij het belang van de stad en de

emancipatiemachine die de HvA kan zijn voor bepaalde groepen in de samenleving.

Tijdens het onderzoek ben ik geconfronteerd met factoren die dicht bij mezelf komen. Als echte ‘stapelaar1’ ben ik van de mavo naar de huishoudschool gegaan, daarna doorgestroomd van het mbo naar het hbo en vo, en uiteindelijk naar de Master Urban Management, en wat ben ik daar ‘trots’ op. Trots, een begrip dat in de gesprekken met studenten ook vaak genoemd wordt en een begrip dat een grote ‘lading’ dekt. De lading van onzekerheid over je kennis en kunde, over je achtergrond, over je vaardigheden en je houding. Bij veel studenten die ik gesproken heb, werd dit genoemd en

herkend.

In de literatuur wordt bevestigd dat het hoger onderwijs meer rekening zou moeten houden met andere vaardigheden dan alleen cognitieve vaardigheden. Uitval van mbo-studenten betekent niet perse dat zij het IQ niet hebben om het hoger onderwijs aan te kunnen, de oorzaken daarvoor hebben wellicht meer te maken met andere factoren. Aan deze factoren zal ik in mijn onderzoek aandacht besteden, waarna ik een advies uitbreng aan het managementteam van de opleiding SJD, tevens opdrachtgever voor dit onderzoek. Het advies richt zich met name op de aandacht die er is voor de studenten en hun vaardigheden, en hoe de opleiding en haar docenten daar activiteiten voor kunnen ontwikkelen en studenten adequaat kunnen ondersteunen om het 1e jaar van de opleiding goed door te komen.

Hopelijk kan dit onderzoek iets betekenen voor de toekomstige mbo-studenten en kan de opleiding SJD gebruik maken van mijn aanbevelingen. Mogelijk kunnen die – bij positieve evaluaties – vervolg krijgen binnen andere opleidingen van de HvA.

Met dank aan allen die mij geholpen hebben om door te zetten en mijn ‘trots’ even aan de kant te zetten!

Anneke van Kluijve Amsterdam, mei 2017

1 Een stapelaar is iemand die studie op studie stapelt en op die manier stap voor stap steeds een hoger (onderwijs)niveau bereikt.

(5)

4

2. Abstract

Literature and data records indicate a high failure rate among intermediate vocational students (mbo-studenten) during their 1st year of enrolment at the Amsterdam University of Applied Sciences (Hogeschool van Amsterdam, HvA). This also applies to the bachelor programme Social Legal

Services (SJD) of the Faculty of Applied Social Sciences and Law (FASSL), where in recent years, on average 45 % of the initial intermediate vocational student population in year 1 unenrolled within the 1st year. This is a worrying development and stands in shrill contrast to the emancipation machine that the University of Applied Sciences strives to be for the city of Amsterdam. Even more so, as many of the students attending the HvA come from families for whom it is not a given that they move on to higher education.

Considering this worrying development I, as SJD -lecturer have, therefore, investigated the following research question: “In which ways can the Social Legal Services programme (HvA) support former

intermediate vocational students to prevent their high rate of failure during the first year?”

To provide an answer to this research question, I have studied the causes of this high failure rate and the factors that (could) influence these causes. In addition to my literature and data research I conducted interviews with (former) mbo-students of the SJD programme and held (focus) meetings with fellow lecturers as well as the rector of the HvA, professor H.M. (Huib) de Jong. What is striking in the results of this study is that the HvA pays limited attention to the (former) intermediate vocational students in its current policy. Starting Associate Degree programmes seems to be the only concrete activity at this time alongside pilots within the vocational education system. Furthermore, it is noticeable that the lack of study skills, and particularly the non-cognitive skills, form a great barrier, a hurdle if you will, for many students.

Based on my findings I advise the SJD programme to improve and raise the professionality of the study career guidance programme and that of the lecturers. Furthermore, it is of great

importance that - during the first semester of the first year- even more attention is paid to HBO-skills (higher vocational education skills) and the deficiencies of students regarding these skills. It is also advised that the faculty and the programmes should facilitate and support students to learn together and from each other. Interventions, as advised in this research, require an (extra)

investment of money and funds from the bachelor programme, and will – most likely – not provide less failure on short term. Results can only be demonstrated on the long term, if there is enough time and room for monitoring and evaluations, this will also require human resources and money. However, if the rector of the HvA is serious about his statements regarding change, then it is important that these interventions are facilitated and stimulated within the organisation. These changes will also enable the HvA to work on a balance in the trilemma and to strengthen its function as an emancipation machine.

(6)

5

3. Samenvatting en leeswijzer

Uit literatuur en datagegevens blijkt dat er een hoge uitval is onder voormalig mbo-studenten in het 1e jaar van de Hogeschool van Amsterdam. Dit geldt ook voor de opleiding Sociaal Juridische

Dienstverlening (SJD), waar de afgelopen jaren gemiddeld 45 % van de ingestroomde mbo-studenten in jaar 1 vroegtijdig zijn gestopt. Dit is een zorgelijke ontwikkeling en tegenstrijdig aan de

emancipatiemachine die de hogeschool voor de stad hoort te zijn. Juist omdat veel mbo-studenten uit gezinnen komen waarbij het niet vanzelfsprekend is dat zij doorstromen naar het hoger

onderwijs.

Als docent van de opleiding SJD heb ik mij daarom in opdracht van het managementteam van SJD verdiept in de volgende onderzoeksvraag:

“Hoe kan de opleiding Sociaal Juridische Dienstverlening (HvA) voormalig mbo studenten ondersteunen om uitval in jaar 1 te voorkomen?”

Om deze vraag te kunnen beantwoorden heb ik mij verdiept in de literatuur betreffende oorzaken van uitval van mbo-studenten, en de factoren die hierop van invloed kunnen zijn. Daarnaast heb ik 16 interviews gehouden met voormalig mbo-studenten die nu de opleiding SJD volgen en

(focus)gesprekken gevoerd met collega-docenten en de rector van de HvA. Om een goed beeld te krijgen van het beleid van de HvA met betrekking tot het voorkomen van uitval heb ik diverse beleidsdocumenten doorgenomen. Daarnaast is de methodiek van Enthoven en de Bruijn (2011) gebruikt, met betrekking tot de leefwereld van mbo-jongeren, om een aanscherping van de interviewvragen te kunnen maken.

Om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden, heb ik mij verdiept in de volgende deelvragen: 1) Welke factoren zijn van invloed op de uitval van voormalige mbo’ers binnen het 1e jaar van het hbo-onderwijs?

2) Is er specifieke aandacht binnen de HvA voor mbo-studenten in het bijzonder en in welke activiteiten vertaalt zich dat?

3) Wat zijn de redenen van uitval van voormalig mbo-studenten in jaar 1 bij de opleiding SJD? 4) Hoe wordt nu binnen SJD aandacht besteed aan het voorkomen van uitval van voormalig mbo- studenten in jaar 1?

Wat opvalt in de uitkomsten van dit onderzoek is dat de HvA binnen haar beleid beperkte aandacht heeft voor de voormalig mbo-student. Het starten van een Associate Degree lijkt de enige concrete activiteit op dit moment. Daarnaast worden er pilots ontwikkeld met het mbo-onderwijs: deze zogenaamde ‘doorstroommodules’ hebben als doel de mbo-student beter voor te bereiden op (zijn keuze voor) het hbo-onderwijs. Uit het onderzoek blijkt verder dat het gebrek aan

studievaardigheden, en met name de niet-cognitieve vaardigheden, een duidelijke belemmering vormt voor veel mbo-studenten.

Mijn belangrijkste advies aan de opleiding SJD is gericht op de professionalisering van

studiebegeleiding en docenten en gericht op de 1e periode van jaar 1 met meer aandacht voor hbo-vaardigheden en deficiënties van studenten. Bovendien zou de opleiding studenten kunnen faciliteren en ondersteunen bij het samen en van elkaar leren.

(7)

6 Leeswijzer;

In hoofdstuk 4 ga ik in op de (mogelijke) invloed van het onderwijs op de sociaaleconomische positie van doelgroepen in de stad en de hapering van de emancipatiemachine die de hogeschool zou moeten zijn. Dit koppel ik aan de toename van mbo-studenten in het hoger onderwijs en de evenredig grote uitval van deze studenten in jaar 1 van de opleiding SJD. Ik laat via een aantal tabellen zien wat de uitval is, ook in vergelijking met andere opleidingen binnen de Faculteit Maatschappij en Recht.

In hoofdstuk 5 geef ik een toelichting op de onderzoeksstrategie en methoden. Daarin beschrijf ik de literatuur, datagegevens, interviews en gesprekken die ik voor de analyse van de onderzoeksvraag heb gebruikt.

In hoofdstuk 6behandel ik het theoretisch kader, waarin ik middels literatuuronderzoek onderbouw waar de oorzaken liggen van vroegtijdige uitval van mbo-studenten in het hbo. Ik maak daarbij een uitstapje naar de meritocratische samenleving en koppel dit aan het trilemma van de HvA. Ook laat ik zien wat het belang is van sociaal kapitaal en welke rol het onderwijs hierin kan vervullen.

Tenslotte gebruik ik de begrippen overzicht, inzicht en uitzicht om de elementen in beeld te brengen die bepalend zijn voor mbo-jongeren en verwerk deze in de vraagstelling voor de interviews. In hoofdstuk 7 geef ik een analyse van de onderzoeksresultaten per deelvraag. Daarbij gebruik ik schema’s die een overzicht geven van de factoren uit de literatuur en de interviews met de studenten, deze zijn ook terug te vinden in de bijlagen.

Ik heb in hoofdstuk 8 per deelvraag de conclusies geformuleerd, waarna ik kom tot een aantal aanbevelingen voor de opdrachtgever, het managementteam (MT) van de opleiding Sociaal

Juridische Dienstverlening. Dit hoofdstuk sluit ik af met enkele aanbevelingen gericht aan het College van Bestuur van de HvA en een advies voor het ministerie OCW.

Hoofdstuk 9 bevat een voorstel voor aanpassing van het curriculum jaar 1 van SJD.

(8)

7

4. Inleiding op de Onderzoeksvraag

4.1. Uitval mbo studenten bij de opleiding Sociaal Juridische Dienstverlening (SJD)

Als student van de Master Urban Management, en als docent/studiebegeleider bij SJD, heb ik van het managementteam SJD de opdracht gekregen om onderzoek te doen naar de uitval van mbo-studenten en hoe deze uitval kan worden voorkomen. De opleiding Sociaal Juridische

Dienstverlening valt onder de Faculteit Maatschappij en Recht (FMR) van de HvA en is een opleiding die zich richt op de mens en het recht. Studenten leren hier werken met wetten en regelgeving en bereiden zich voor op de maatschappelijke kant van het beroep (HvA SJD, 2015). Deze opleiding telt veel voormalig mbo-studenten (schema 1).

In 2014 starten 244 mbo-studenten met de opleiding, waarvan er 101 gedurende het eerste jaar weer zijn gestopt. Dit is, in verhouding met studenten die vanuit de havo instromen, relatief hoog (schema 2). Mede vanwege deze hoge uitvalcijfers ben ik geïnteresseerd geraakt in de reden van deze uitval en heb ik onderzocht wat er nodig is om deze uitval te voorkomen.

Verschil mbo en havo-studenten

Schema 2. Uitval studenten SJD 2008 – 2014 per vooropleiding. (bron: Managementinformatiesysteem Hogeschool van Amsterdam)

Binnen dit onderzoek worden alleen de mbo-studenten onderzocht, omdat deze studenten een duidelijk hoger uitvalpercentage hebben dan jongeren afkomstig uit het havo-onderwijs. (schema 2) Daarnaast toont de literatuur aan dat mbo-studenten vaker uit gezinnen komen waarbij het niet vanzelfsprekend is om een hogere opleiding te gaan doen. Veel mbo-studenten komen uit een milieu met een lage sociaaleconomische achtergrond (OESO, 2016). Helaas is dit met de beschikbare data van de HvA niet te onderbouwen.

Dit betekent uiteraard niet dat er geen mbo-studenten zijn met een goede sociaaleconomische positie. Echter vanwege de relatief hoge uitval van mbo-studenten binnen de HvA, en de

(9)

8

De rode cijfers in schema 1 laat de uitval zien van mbo-studenten in jaar 1 van de opleiding Sociaal Juridische Dienstverlening, waarbij de uitval in 2013 boven de 50% uitkomt.

Vanaf 2014 is een daling van de uitval te zien. Deze daling kan vanwege het ontbreken van specifieke evaluaties en het ontbreken van data uit de daarop volgende jaren niet verklaard worden in dit onderzoek.

Het kan wel interessant en van belang zijn voor de HvA om de daling van uitval vanaf 2014 nader te onderzoeken, zodat er een duidelijk beeld ontstaan van de mogelijke factoren die invloed hebben op deze daling.

Cohort

jaar opleiding Instroom Uitval in 1e jr %

C12 bestknd vt 28 18 64% C12 cmv vt 54 26 48% C12 mwd vt 101 57 56% C12 recht vt 244 151 62% schC12 sjd vt 212 106 50% C12 sph vt 200 55 28% C12 tg psy vt 78 20 26% C13 bestknd vt 61 37 61% C13 cmv vt 67 24 36% C13 mwd vt 274 156 57% C13 recht vt 280 177 63% C13 sjd vt 223 119 53% C13 sph vt 236 71 30% C13 tg psy vt 93 29 31% C14 bestknd vt 40 27 68% C14 cmv vt 48 15 31% C14 mwd vt 248 125 50% C14 recht vt 187 100 53% C14 sjd vt 244 101 41% C14 sph vt 222 59 27% C14 tg psy vt 98 36 37%

Schema 1 – Overzicht instroom en uitval jaar 1 voormalig mbo-studenten per opleiding Faculteit Maatschappij en Recht over de studiejaren 2012 t/m 2014. (C=cohort2)

(Bron: Managementinformatiesysteem Hogeschool van Amsterdam)

2 De HvA stelt dat een student tot een cohort behoort wanneer hij zich voor de eerste keer inschrijft voor de propedeusefase van een studie, dus begint met een opleiding.

(10)

9

4.2. Sociaaleconomische verschillen en de rol van het onderwijs

Het hbo vervult met name in de grote steden een belangrijke emancipatoire functie. Steden fungeren van oudsher als startpunt voor het opklimmen langs de maatschappelijke ladder. De stedelijke omgeving trekt steeds weer nieuwe groepen mensen aan, die naar de stad trekken om zich economisch en cultureel te emanciperen. Een grootstedelijke hogeschool als de HvA

functioneert daarmee niet alleen in de context van de ‘stad als emancipatiemachine’ (Platvoet & Van Poelgeest, 2005), maar is zelf een van de belangrijke motoren die deze emancipatie aandrijft (Elffers, 2016; VROM-Raad, 2006).

Het creëren van kansen door het aanbieden en faciliteren van hoger onderwijs is van belang voor met name mbo-studenten, want veel van deze studenten komen uit gezinnen waar het behalen van een hbo-diploma niet vanzelfsprekend is (Elffers, 2016). Dit impliceert niet dat alle mbo-jongeren bij voorbaat kansarm zijn, maar het zijn wel deze jongeren die wellicht extra ondersteuning nodig hebben om te kunnen slagen in het Hoger Onderwijs.

Om dit te kunnen realiseren zou het hbo-onderwijs beter moeten aansluiten bij de (voormalig) mbo-studenten, zodat ook deze studenten met succes het diploma kunnen halen. Met een hbo-diploma wordt de kans op de arbeidsmarkt of het wellicht doorstromen naar de universiteit aanmerkelijk vergroot en daarmee zou tevens de emancipatie voor deze groep kunnen worden vergroot. Want, zoals Putnam aangeeft, scholing is een belangrijk middel om op te kunnen klimmen op de sociaaleconomische ladder.

Putnam laat in “Our Kids, The American Dream in Crisis” (2015) zien dat het verschil tussen sociaaleconomische3 klassen onder andere wordt bevorderd door de achtergrond van jongeren en dat scholing een belangrijk middel is om op te kunnen klimmen op de sociaaleconomische ladder. Hij baseert zijn conclusies op een onderzoek dat hij heeft uitgevoerd in verschillende Amerikaanse staten, waarbij hij heeft gekeken naar het effect van sociaal kapitaal op leren en het welzijn van kinderen. Ook de OESO4 (2016) constateert dat het systeem van vroege selectie in het Nederlandse onderwijs onder druk staat vanwege de grote verschillen in prestaties tussen leerlingen binnen dezelfde niveaus in het voortgezet onderwijs en de toenemende ongelijkheid in kansen naar sociaaleconomische status. Daarmee geeft de OESO aan dat het onderwijsstelsel verbetering behoeft als het gaat om het vroeg selecteren van leerlingen, een selectie die al plaatsvindt in het basisonderwijs. Dit sluit aan bij het recent gepubliceerde rapport van OCW (2016), waaruit blijkt dat kinderen van lager opgeleide ouders het steeds vaker minder ver schoppen dan hun leeftijdsgenoten met hetzelfde IQ, maar waarvan de ouders een hogere opleiding hebben genoten.

Dat het volgen van hoger onderwijs zorgt voor de emancipatie van groepen en dat dit een

belangrijke maatschappelijke impact kan hebben, blijkt uit het rapport van Hoogleraar Diversiteit en Onderwijs Maurice Crul (2013). Hij behandelt in zijn onderzoek het effect van hoger opgeleide jongeren op hun emancipatie en kansen op de arbeidsmarkt. Daarbij geeft hij, in zijn internationale onderzoek naar tweedegeneratie Turkse jongeren in zeven Europese landen, een aantal interessante invalshoeken. ‘De groep die de emancipatie van de hele groep op gang brengt en daarmee de opvattingen over bijvoorbeeld man-vrouwverhoudingen en seksualiteit, zijn de hoogopgeleiden. Zij trekken de gemeenschap weg van de conservatievere opvattingen van de eerste generatie. Daarvoor zijn twee dingen nodig: kansen in het onderwijs en participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt. In Zweden zie je dit ook daadwerkelijk gebeuren. Veel meer tweede generatie dan eerste generatie Turkse jongeren stromen daardoor naar het hoger onderwijs en veel meer tweede generatie Turkse vrouwen gaan de arbeidsmarkt op.’ Crul heeft zich in dit onderzoek gericht op de kansarme Turkse

3 De plaats op de maatschappelijke ladder vanuit sociaal en economische positie, bepaald aan de hand van onder andere opleidingsniveau, beroep en-of inkomen. (www.encyclo.nl)

4 OESO is een samenwerkingsverband van 35 landen om sociaal en economisch beleid te bespreken, te bestuderen en te coördineren (www.oecd.org)

(11)

10

gemeenschap en laat hiermee zien dat de grote verschillen tussen kansarme en kansrijke groepen kunnen worden doorbroken door het onderwijs daar een belangrijke rol in te geven.

4.3. Het hoger beroepsonderwijs als emancipatiemachine

In het hbo studeren van oudsher aanzienlijk meer studenten met lager opgeleide ouders dan op de universiteit. In 2014 was rond de 55% van de ouders van WO studenten hoogopgeleid, terwijl dit voor Hbo studenten ongeveer 35 % was (Lubbers & Bakker, 2015).

Veel studenten maken gebruik van de mogelijkheden die de beroepskolom5: de route vmbo-mbo-hbo, biedt om opleidingen te stapelen. Het aandeel studenten dat het hbo binnenkomt via deze stapelroute nam de afgelopen jaren sterk toe. Was vijftien jaar geleden een op de vijf eerstejaars hbo-studenten afkomstig uit het mbo, tegenwoordig is dat een op de drie (Bormans et al., 2015). De rector van de HvA Huib de Jong benadrukt in een interview voor dit onderzoek (bijlage 12.7) dat de emancipatiemotor juist nu van belang is, omdat (allochtone) studenten niet altijd uit een gezin komen waarbij een schoolcarrière vanzelfsprekend is. De HvA heeft van oorsprong altijd de functie vervuld als emancipatiemachine voor jongeren in de stad en was, voor mensen uit de lagere

sociaaleconomische klassen, een manier om op te klimmen. In het rapport Kwaliteit in de Klas wordt echter aangegeven dat “De trendanalyses laten zien dat het hbo een succesverhaal is vanuit dit perspectief, maar dat Nederland op dit punt nog lang niet af is. Sterker nog, de HvA lijkt

geconfronteerd te worden met een hapering van de emancipatiemachine die het hbo altijd geweest is” (Bormans, et al., 2015). Deze hapering wordt gedeeltelijk veroorzaakt door het trilemma waar de HvA tegenaan loopt. Het moeten voldoen aan hoge kwaliteitseisen is niet altijd verenigbaar met het toegankelijk houden van het onderwijs en het bevorderen van studiesucces. Omdat dit een

belangrijke invalshoek is voor mijn onderzoek zal ik hier in hoofdstuk 6 verder op ingaan.

(12)

11

5. Methodologische verantwoording

5.1. Onderzoeksstrategie en methoden

In deze thesis wordt onderzocht en geanalyseerd waarom voormalig mbo-studenten in jaar 1 van het hoger onderwijs uitvallen en welke factoren bepalend zijn voor de uitval van mbo-studenten in jaar 1 van SJD.

Door gebruik te maken van triangulatie heb ik de onderzoeksvraag beantwoord vanuit verschillende invalshoeken. Ik ben begonnen met literatuuronderzoek naar de mogelijke oorzaken van uitval van voormalig mbo-studenten in het HBO-onderwijs algemeen en naar de factoren die daarin bepalend kunnen zijn. Om dit te kunnen onderbouwen en toetsen aan de empirie, heb ik een aantal interviews gehouden met voormalig mbo-studenten uit verschillende jaren binnen de opleiding SJD en

focusgesprekken gevoerd met collega-docenten van SJD. Voor een goed overzicht van het beleid van de HvA met betrekking tot het voorkomen van uitval, heb ik diverse beleidsdocumenten

doorgenomen. Daarnaast heb ik een gesprek gehad met de rector van de HvA. In dit gesprek zijn de beleidsvoornemens en belemmeringen van de HvA besproken die van invloed kunnen zijn op de mogelijke aanpak van het voorkomen van uitval binnen SJD en andere opleidingen.

Diagnostisch en ontwerpend onderzoek

Ik heb gekozen voor diagnostisch onderzoek, zodat ik door het vaststellen van de knelpunten en factoren met betrekking tot de uitval van mbo-studenten in jaar 1 meer inzicht kreeg in mogelijke oplossingsrichtingen. Het is tevens een ontwerpend onderzoek, waarbij ik laat zien hoe het curriculum in jaar 1 anders ingericht zou kunnen worden, zoals met betrekking tot

studentondersteuning door studiebegeleiders en vakdocenten. In de aanbevelingen (prescriptie) kom ik tot concrete adviezen voor de opleiding SJD om uitval van studenten in jaar 1 te voorkomen.

Interviews en gesprekken

De interviews heb ik gehouden met 16 voormalig mbo-studenten uit verschillende studiejaren, zodat ik een goed beeld kreeg van de belangrijkste factoren die invloed kunnen hebben op de uitval in het eerste studiejaar. Dit was niet altijd simpel, omdat het lastig bleek een goed tijdstip te vinden dat aansloot bij de lesroosters.

Door middel van de twee focusgesprekken met docenten van SJD, heb ik een goede aanscherping kunnen maken van de vragen voor deze interviews en voor de uiteindelijke aanbevelingen van dit onderzoek.

Ook het gesprek met de rector van de HvA heeft mij veel informatie gegeven over de dilemma’s, intenties en mogelijkheden die de HvA heeft met betrekking tot de onderzoeksvraag.

Overzicht, inzicht, uitzicht

Om goed in beeld te krijgen welke vragen relevant zijn voor de interviews met de voormalig mbo-studenten, heb ik de methodiek van Enthoven & de Bruijn (2011) vertaald naar mbo-studenten die starten in jaar 1 van SJD. Deze methode is door hen ontwikkeld ‘omdat kwetsbare jongeren in het vmbo en het mbo ondersteuning nodig hebben in het krijgen van toegang tot de ervaring ergens goed in te worden’. Enthoven heeft onderzoek gedaan naar de verschillende mechanismen in de schoolomgeving die bijdragen aan het verschil in succesvolle ontwikkeling van leerlingen met eenzelfde lage sociaaleconomische achtergrond. De methode wordt gebruikt om de leefwereld in beeld te brengen waarin vmbo en mbo-jongeren zich in een grootstedelijke context bewegen. Enthoven en de Bruijn (2011) geven daarbij aan dat de doelen en eisen die het onderwijs stelt aan jongeren vaak niet overeenkomen met de leefwereld van deze jongeren. Met deze methode richten zij zich op de mechanismen van veerkracht van jongeren met een lage sociaaleconomische

(13)

12

achtergrond in de schoolomgeving. Daarbij maken zij gebruik van de begrippen overzicht, inzicht en uitzicht.

 Overzicht over de context van het studeren, verwachtingen in deze context, gepast of gewenst gedrag, potentiële risico’s in deze context, potentiële bronnen, mogelijke manieren om met uitdagingen om te gaan en manieren om toegang tot bronnen te krijgen.

 Inzicht in de eigen mogelijkheden, kwaliteiten, talenten en concrete vaardigheden

(bijvoorbeeld humor, sociale vaardigheden, fysieke kwaliteiten) voor het omgaan met een uitdaging.

 Uitzicht op doelen die bereikt kunnen worden, beloningen die van betekenis zijn, een toekomstperspectief, een verbetering van een moeilijke situatie

(Enthoven & de Bruijn., 2011).

Omdat mbo-jongeren vaak afkomstig zijn uit gezinnen met een lage sociaaleconomische

achtergrond (Elffers, 2016), is deze methodiek goed toe te passen op mbo-jongeren die binnen de HvA gaan starten. Deze jongeren hebben niet altijd overzicht over de eigen situatie en vinden het lastig om hun verwachtingen ten aanzien van de toekomst in een bepaalde context zien, zij hebben vaak nog geen idee van de invloed die het studeren op de HvA kan hebben op hun toekomst. Daarnaast hebben zij soms moeite met hun houding en welk gedrag op de opleiding gewenst is. Ook staan zij nog onder invloed van familie en (straat)vrienden en hebben zij weinig inzicht in de eigen mogelijkheden en kwaliteiten, dit kan studenten onzeker maken.

Daarnaast zijn studenten in jaar 1 nog niet echt gefocust op het stellen van doelen of het nadenken over hun eigen toekomstperspectief.

Vanuit de begrippen overzicht, inzicht en uitzicht, en de daarbij horende factoren, heb ik de vraagstelling in de interviews aangescherpt (bijlage 10).

5.2. Onderzoeksvraag

Zoals blijkt uit hoofdstuk 4, zijn er een aantal factoren die grote invloed hebben op de positie van de HvA en de kansen van mbo-jongeren om succesvol een hbo-opleiding af te ronden. Daarbij gaat het onder andere om de rol van het onderwijs als emancipatiemotor, de invloed van het onderwijs op de kansen van jongeren om op te klimmen op de sociaaleconomische ladder en de barrières waar het onderwijs tegen aanloopt bij het realiseren van de emancipatiemotor. Een van deze barrières is het trilemma van de HvA, waardoor het bevorderen van de toegankelijkheid van een opleiding, het verhogen van het rendement van die opleiding en het behoud van het niveau ervan moeilijk gelijktijdig kunnen worden gerealiseerd (Bronneman-Helmers, 2004).

Juist omdat de HvA haar rol als emancipatiemachine wil behouden en versterken (HvA,2015), is het van belang dat de uitval van mbo-studenten wordt teruggedrongen. De opleiding SJD heeft jaarlijks een relatief grote instroom van mbo-studenten, waarvan er helaas een groot aantal stopt in jaar 1

(14)

13

(schema 1). Deze uitval betekent dat ook SJD haar ambitie niet kan realiseren om te kunnen voldoen aan haar emancipatoire functie (HvA SJD, 2015).

Vanwege de constatering dat het voor de opleiding SJD een knelpunt is dat voormalig mbo-studenten in jaar 1 uitvallen, heb ik onderstaande onderzoeksvraag geformuleerd:

Hoe kan de opleiding Sociaal Juridische Dienstverlening (HvA) voormalig mbo studenten ondersteunen om uitval in jaar 1 te voorkomen?

5.3. Deelvragen

Onderstaande deelvragen zijn onderzocht om tot beantwoording van de onderzoeksvraag te komen. 5.3.1.

Welke factoren zijn van invloed op de uitval van mbo’ers binnen het eerste jaar van het HBO-onderwijs?

Om een overzicht te krijgen van de factoren die van invloed kunnen zijn op de uitval van voormalig mbo-studenten in het hbo, heb ik gebruik gemaakt van onderstaande literatuur en

onderzoeksmateriaal. Daarin heb ik met name veel informatie gevonden over de specifieke

studievaardigheden van mbo-studenten (Generieke doorstroommodule mbo hbo, 2014), maar ook over de succesfactoren (de Jong en ter Steeg, 2010) en algemene studievaardigheden die bepalend kunnen zijn voor het slagen van mbo-studenten op het hbo (Herweijer en Turkenburg, 2016). Ik heb voor deze informatiebronnen gekozen omdat zij goed op elkaar aansluiten en bevestigen dat een aantal factoren bepalend kunnen zijn voor het studiesucces van mbo-studenten. Het onderzoek van de jong en ter Steeg laat tevens zien dat bepaalde factoren al gedurende langere tijd bekend zijn, gezien de uitkomsten van hun onderzoek uit april 2000.

Voorgaande informatie wordt gekoppeld aan de uitkomsten van de interviews met SJD-studenten en toegespitst op de redenen van uitval van voormalig mbo-studenten in jaar 1 bij de opleiding SJD (zie deelvraag 5.3.3.).

5.3.2.

Is er specifieke aandacht binnen de HvA voor mbo-studenten in het bijzonder en in welke activiteiten vertaalt zich dat?

Omdat het beleid van de HvA richtinggevend is voor de te realiseren activiteiten ter voorkoming van studentenuitval, heb ik mij verdiept in de beleidsdocumenten van de HvA die betrekking hebben op de ondersteuning van studenten ter voorkoming van uitval. Daarbij heb ik met name gebruik gemaakt van het instellingsplan van de HvA (HvA, 2015), het meerjarenplan Domein Maatschappij en Recht (HvA DMR, 2015) en het opleidingsconvenant SJD (HvA SJD, 2015). Ik heb gekozen voor deze documenten omdat zij de meest actuele informatie verschaffen over beleidsvoornemens van de HvA op instellingsniveau, faculteitniveau en het niveau van de opleiding SJD.

Op basis van deze informatie heb ik een analyse kunnen maken van de beleidsvoornemens en activiteiten die gericht zijn op het voorkomen van uitval van mbo-studenten binnen de HvA en de opleiding SJD. Daarbij heb ik met een kritische blik gekeken naar de concrete uitwerking van deze activiteiten en de relatie met het beleid van de HvA. Om een goed inzicht te krijgen in de dilemma’s en het beleid van de HvA, heb ik een interview gehouden met de vicevoorzitter van het College van Bestuur6 Huib de Jong (bijlage 12.7). Ik heb voor hem gekozen omdat de Jong als oorspronkelijk stapelaar en huidige rector van de HvA een goed beeld kan geven over dat wat nodig is voor de

(15)

14

huidige mbo-studenten en wat de HvA voor hen zou kunnen betekenen. Uit het interview met de Jong zijn een paar verrassende uitspraken gekomen, die ik in de analyse van dit onderzoek heb verwerkt. Omdat er weinig concrete activiteiten genoemd worden in de hiervoor genoemde

beleidsstukken, heb ik in de analyse een beperkte vergelijking kunnen maken met de uitkomsten van de interviews met studenten.

5.3.3.

Wat zijn de redenen van uitval van voormalig mbo-studenten in jaar 1 bij de opleiding SJD?

Om een zo goed mogelijk overzicht te krijgen van de ervaringen van voormalig mbo-studenten die nu de opleiding SJD volgen en deze te kunnen vergelijken met de factoren uit deelvraag 1, heb ik via een selecte steekproef 16 interviews bij voormalig mbo-studenten uit diverse studiejaren

afgenomen. Ik heb deze studenten benaderd via de studiebegeleiders van jaar 1 en 2, om zodoende via persoonlijke benadering medewerking te krijgen van deze studenten aan de interviews. In eerste instantie had ik 25 studenten via deze weg benaderd, waarvan er uiteindelijk 16 hebben

meegewerkt aan het interview.

Om de representativiteit van de steekproef te waarborgen heb ik studenten gesproken van

verschillende etnische en culturele achtergronden, waarvan zeven met de Marokkaanse, twee met de Surinaamse, 1 met de Turkse en zes studenten met de Nederlandse achtergrond. De man/vrouw verdeling was ongeveer gelijk. Wat betreft de achtergrond komen 8 van de geïnterviewde studenten uit een sociaaleconomisch zwak gezin, dit aantal is gebaseerd op het lage opleidingsniveau van de ouders. Daarbij valt op dat een aantal studenten de eerste of tweede generatie vertegenwoordigt die is gaan studeren.

Via de interviews heb ik factoren in beeld gebracht die bij deze studenten kunnen of konden meespelen bij de voortijdige uitval en/of de factoren die kunnen voorkomen dat deze uitval plaatsvindt bij SJD. Voor het aanscherpen van de interviewvragen heb ik gebruik gemaakt van de methodiek van Enthoven en de Bruijn (2011), met betrekking tot de leefwereld van mbo-jongeren. Twaalf diepte-interviews zijn afgenomen onder voormalig mbo-studenten die de opleiding in jaar 1 en 2 volgen en de eerste toetsweken achter de rug hebben. Er is gekozen voor de periode na de eerste toets weken omdat studenten dan vaak al een bepaald beeld van de opleiding hebben gevormd en beter weten wat er van ze verwacht wordt. Om ook een beeld te krijgen van studenten die meerdere studiejaren bij SJD hebben doorlopen en daardoor nu met meer ‘afstand’ naar hun ervaringen in jaar 1 kunnen kijken, heb ik vier voormalige mbo-studenten uit jaar 4 geïnterviewd. Daarbij heb ik de aandachtsvelden uit de interviews met studenten uit jaar 1 en 2 besproken en gekoppeld aan de ervaringen van deze studenten.

In de vraagstelling van de interviews heb ik de factoren meegenomen die vanuit de literatuur worden genoemd als het gaat om uitval van studenten. Via de gesprekken en interviews heb ik de knelpunten en succesfactoren in beeld gebracht (bijlage 12.2)

Focusgesprekken met docenten:

De ervaringen en meningen die er binnen het docententeam SJD bestaan ten aanzien van het voorkomen van uitval van mbo-studenten in jaar 1, heb ik via twee focusgesprekken besproken met collega-docenten. Deze docenten hebben verschillende achtergronden en verschillende expertises binnen de opleiding SJD. Een aantal collega’s vormt de ‘oude lichting’ en geeft al langer les op de HvA, anderen zijn relatief kort in dienst. Beide groepen kijken daardoor met een andere blik naar het onderwijs en de activiteiten. Er zijn collega’s met een specifieke juridische achtergrond, maar ook met een achtergrond in de praktijk.

(16)

15

Deze focusgesprekken geven een goed beeld van hoe er door de docenten naar de vraagstelling wordt gekeken, daarbij hebben zij meer inzicht gegeven in de redenen van uitval van mbo-studenten. Dit is van belang omdat de docenten ervaringsdeskundigen zijn binnen de opleiding SJD en zij voor mogelijke aanpassingen in het curriculum uiteraard betrokken moeten worden bij de implementatie van activiteiten.

Het eerste focusgesprek was met negen docenten die allen ervaring hebben met studenten uit jaar 1. Dit gesprek heeft plaatsgevonden na de literatuuranalyse en voor de interviews met de studenten, zodat ik mijn vraagstelling nog kon aanpassen naar aanleiding van dit focusgesprek.

Na de interviews met de studenten heb ik nog een afrondend focusgesprek met zes collega-docenten gehouden, dit was een kleinere afvaardiging van de 1e groep docenten. In dit laatste gesprek heb ik met name de analyse en conclusies getoetst die uit de interviews naar voren komen. De docenten hebben mij tijdens deze bijeenkomst feedback gegeven op mijn aanbevelingen en suggesties gedaan voor mogelijke aanvullingen hierop.

5.3.4. Hoe wordt nu binnen SJD aandacht besteed aan het voorkomen van uitval van mbo-studenten in jaar 1?

Zowel in de interviews met de studenten als in de focusgesprekken met docenten zijn er een aantal aandachtspunten aan de orde geweest om deze deelvraag te kunnen beantwoorden.

Daarnaast is er gekeken naar de huidige activiteiten binnen SJD en naar de beleidsvoornemens zoals geformuleerd in het opleidingsconvenant (HvA SJD, 2015).

5.3.5. Beantwoording Onderzoeksvraag

Vanuit de analyse uit de deelvragen ben ik gekomen tot de ontwerpfase, waarna ik tot een aantal conclusies kom en de aanbevelingen formuleer aan de opdrachtgever. Deze aanbevelingen richten zich op de activiteiten om uitval in jaar 1 te voorkomen en op de periode voorafgaand aan de start van jaar 1. Daarbij kijk ik specifiek naar het voortraject mbo-hbo, de rol van docenten en

studiebegeleiders en naar de rol die het managementteam kan nemen om ruimte te geven aan activiteiten en veranderingen in het curriculum jaar 1.

Ook maak ik voor de ontwerpfase gebruik van ervaringen van de Hogescholen Saxion en Utrecht waar projecten zijn opgestart, gericht op het voorkomen van uitval in jaar 1. Saxion heeft een specifieke visie op de toetsing en de hogeschool Utrecht werkt met leerteams in het kader van studentbegeleiding.

Ik heb gekozen voor deze hogescholen omdat zij zich richten op een verbetering van de studieloopbaanlijn. Bij Hogeschool Saxion werkt men met een kerngroep studiebegeleiding, deze kerngroep richt zich op de ontwikkeling van een programma waarmee studenten hun loopbaancompetenties kunnen realiseren. Ook werkt Saxion met formatieve toetsing, om zodoende informatie te verzamelen over leerresultaten en de sterke en zwakke punten van een student. Docenten gebruiken deze informatie om gericht feedback te geven, en

studenten gebruiken de informatie om hun leerproces bij te sturen. (Saxion, 2016) Bij de opleiding SJD van de Hogeschool Utrecht werkt men sinds 2016 met leerteams om zodoende voldoende aandacht te kunnen geven aan de studenten in jaar 1. Het idee hierbij is dat studenten hun eigen leerproces organiseren. Een leerteam is een kleine groep studenten die regelmatig bijeenkomt onder leiding van een docent en zich onder andere richt op studievoortgang, studievaardigheden en een vooruitblik en terugblik op elke

onderwijsperiode. (HU, 2016)

(17)

16

aanpassingen van het curriculum jaar 1 bij de opleiding SJD. Ik noem dit een voorstel, omdat dit uiteraard nader besproken en uitgewerkt moet worden met het MT en de betrokken docenten van SJD. Daarnaast is het aan te bevelen om dit ontwerp te bespreken met het kennisnetwerk studentbegeleiding (2016) van de HvA, Dit netwerk richt zich op het realiseren van een consistent systeem van studiebegeleiding, loopbaanbegeleiding en persoonlijke begeleiding. Docenten van SJD die actief betrokken zijn bij studentbegeleiding aan de HvA, zijn tevens lid van dit kennisnetwerk.

(18)

17

6. Theoretisch kader

Om het vraagstuk met betrekking tot uitval van mbo-studenten in jaar 1 in een theoretische context te kunnen plaatsen, heb ik gebruik gemaakt van onderstaande relevante literatuur en rapporten. Jongeren die hoger onderwijs volgen leveren voor de samenleving veel rendement op, zij creëren hiermee het sociaal kapitaal dat van belang is voor de kwaliteit van een samenleving. In dat verband benadrukt het Sociaal Cultureel Planbureau het belang van het realiseren van binding met en tussen studenten en het scheppen van een band tussen student en instelling (Herweijer & Turkenburg, 2016). Het realiseren van binding sluit ook aan bij de theorie van Putnam (2001) over sociaal kapitaal. In zijn boek beschrijft hij het belang van het creëren van kansen voor jongeren uit gezinnen

waarvoor een hogere opleiding niet vanzelfsprekend is. Putnam onderscheidt hierbij twee soorten sociaal kapitaal. Het ene verbindt (bonding) en het andere slaat bruggen (bridging). Het verbinden vindt plaats tussen mensen die zich in elkaar herkennen: mensen van gelijke leeftijd, van hetzelfde ras, dezelfde religie, enzovoort. Met bruggen slaan, doelt hij op de verschillen en verbinding tussen mensen die niet gelijk zijn in leeftijd, sekse, religie, interesses en dergelijke. Volgens Putnam bestaan deze twee vormen naast elkaar en versterken ze elkaar bovendien. Zijn stelling is dan ook dat met het verlies aan samenbindend sociaal kapitaal, waarbij er geen verbinding meer plaatsvindt tussen verschillende bevolkingsgroepen, ook de etnische tegenstellingen groter worden en bruggenbouwen moeilijker wordt. Investeringen in onderwijs werken volgens hem positief in op de groei van sociaal kapitaal. Hoe meer onderwijs een bevolking geniet, hoe meer er ook geïnvesteerd wordt in sociaal kapitaal en daarmee in de drie componenten: vertrouwen, het delen van waarden en normen en in netwerkvorming en deelname daarin.

Met betrekking tot het effect van sociaal kapitaal op leren en het welzijn van kinderen geeft Putnam een voorbeeld uit de Amerikaanse staten. Staten met veel sociaal kapitaal zijn staten waar meer gezonde kinderen geboren worden. Hier komen minder tienerzwangerschappen voor, verlaten minder kinderen vroegtijdig de school, belanden minder kinderen in de criminaliteit en hebben kinderen betere leerprestaties dan in staten waar geen tot weinig sociaal kapitaal is (Putnam, 2015). Met zijn theorie laat Putnam zien dat het verbinden van groepen en bruggen slaan tussen groepen van belang is voor het creëren van emancipatie voor deze groepen in de samenleving. Daarbij benadrukt hij het belang van het onderwijs en geeft hij de emancipatoire rol aan die het onderwijs hierin kan vervullen. Het in hoofdstuk 4 beschreven onderzoek van hoogleraar diversiteit en

onderwijs Maurice Crul (2013) bevestigt dit en laat ook zien wat het effect is van een hoge opleiding op de emancipatie van jongeren en hun kansen op de arbeidsmarkt.

Rector Huib de Jong (bijlage 7) onderschrijft het belang van de HvA als emancipatiemotor en de mogelijkheid voor mensen uit de lagere sociaaleconomische klassen om succesvol te kunnen studeren. Echter in de rapporten ‘Afgestudeerden en Uitvallers in het Hoger Beroepsonderwijs’ (Vereniging van Hogescholen, 2015) en ‘Kwaliteit in de Klas’ (Bormans, et al., 2015) wordt ook aangegeven dat er een hapering is in de emancipatiemachine van het hbo. In dit kader bespreekt men het trilemma waar de HvA tegenaan loopt. In deze rapporten wordt geconstateerd dat het moeten voldoen aan hoge kwaliteitseisen binnen het hoger onderwijs niet altijd verenigbaar is met het toegankelijk houden van het onderwijs en het bevorderen van studiesucces. Blijkbaar kan het bevorderen van de toegankelijkheid van een opleiding, het verhogen van het rendement van die opleiding en het behoud van het niveau ervan moeilijk gelijktijdig worden gerealiseerd (Bronneman-Helmers, 2004). Dit trilemma heb ik gebruikt om de situatie te duiden waarin de HvA sinds een aantal jaren verkeert. Hierdoor zijn sommige interventies die passen binnen de rol van de HvA als

(19)

18

emancipatiemachine, zoals het voorkomen van uitval bij studenten, lastig uit te voeren. Ook Louise Elffers, lector Beroepsonderwijs HvA, spreekt over de emancipatiemachine en het trilemma. Dit doet zij vanuit haar onderzoek ‘Kansrijke schoolloopbanen in en op weg naar het hbo’ (Elffers, 2016). Zij benadrukt in dit onderzoek dat door de combinatie van kwaliteit van onderwijs en begeleiding voor en na de overgang naar het hbo, het mogelijk is om én toegankelijkheid én

studiesucces in het hbo te realiseren voor mbo-jongeren. Tevens bevestigt haar onderzoek dat er een aantal aantoonbare factoren zijn die invloed hebben op de uitval van mbo-studenten.

Afkomst en kansen

Elffers (2016) laat in haar onderzoek zien dat de oorzaken van uitval van voormalig mbo-studenten binnen het hbo vaak zijn terug te leiden naar afkomst en kansen. Volgens haar onderzoek heeft de lagere opleiding van ouders ook een grote invloed op deze uitval.

Het maatschappelijk systeem beïnvloedt volgens Paul de Beer de kansen van jongeren. Hij schrijft hierover in het NRC dat ‘wanneer iemands vader een beroep heeft met een hoge status, de kans groot is dat hij zelf ook zo’n beroep krijgt, groter dan bij zijn even

hoogopgeleide leeftijdgenoot wiens vader een lagere-statusberoep heeft’. Hij noemt dit: ‘een voorbeeld van een voor-meritocratisch mechanisme’.

In een meritocratie gaat het niet om je afkomst, maar om je talent, inzet en motivatie. Deze zogenaamde ‘merites’ dienen je toekomstperspectieven te bepalen. In beginsel maakt daarin iedereen, op basis van eigen talenten en inspanningen, kans op maatschappelijk succes. Zo worden ieders capaciteiten optimaal benut en draagt men bij aan de maatschappelijke welvaart (Beer et al., 2016).

Ook Louise Elffers (2016) maakt een koppeling met de meritocratie, zij koppelt dit aan het trilemma van de HvA, waarbij zij aangeeft: “wie studiesucces wil realiseren, moet ofwel het niveau verlagen ofwel de toegankelijkheid inperken. Het trilemma plaatst daarmee expliciet vraagtekens bij de mogelijkheid van het hbo om tegelijkertijd de kwalificerende en emanciperende functie te realiseren. Wat opvalt in deze redenering, is de sterk meritocratische argumentatie die eraan ten grondslag ligt. De brede toegankelijkheid van het hbo leidt volgens deze redenering tot instroom van studenten die niet over de juiste capaciteiten en motivatie, kortom niet de juiste merites,

beschikken om te kunnen slagen in het hbo”. Zij wijt dit aan de vroegtijdige plaatsing van

leerlingen in gescheiden leerwegen, die deze studenten vervolgens langs sterk uiteenlopende routes toe leiden naar het hbo. De verschillen in kennis en vaardigheden die hieruit voortkomen, worden in de regel geïnterpreteerd als een verschil in capaciteiten van de student (‘merites’) (Elffers, 2016). Daarmee laat Elffers zien dat het niet beschikken over de juiste capaciteiten, kortom niet de juiste merites, voor studenten een grote invloed kan hebben op het wel of niet kunnen slagen binnen het hbo. Ook laat zij zien dat het huidige schoolsysteem daar een belangrijke rol in speelt, door

vroegtijdig te selecteren. Dit zou betekenen dat de HvA wellicht een andere keuze moet maken ten aanzien van de toelating en ondersteuning van mbo-studenten, zodat de HvA kansen voor deze jongeren creëert om op te klimmen op de sociaaleconomische ladder.

In het volgende hoofdstuk wordt beschreven hoe de factoren met betrekking tot de uitval van mbo-studenten en de door de Jong en Elffers beschreven dilemma’s een rol spelen binnen de HvA. Om dit te duiden is er gekeken naar de beleidsplannen van de HvA en naar de ervaringen van studenten en docenten van SJD.

(20)

19

7. Analyse onderzoeksresultaten per deelvraag

7

7.1. Welke factoren zijn van invloed op de uitval van mbo’ers binnen het eerste jaar van het

HBO-onderwijs?

Op basis van de hiervoor besproken literatuur en beleidsrapportages komen er een aantal factoren aan de orde met betrekking tot de mogelijke oorzaken van uitval, deze zijn ook herkenbaar in de uitkomsten van de gesprekken en interviews met docenten en studenten.

Hieronder worden de belangrijkste factoren beschreven die invloed hebben op de uitval. Daarbij gaat het om het voortraject mbo-hbo, maar ook de achtergrond van studenten, het gebrek aan niet cognitieve vaardigheden, het zelfbeeld van de student en de binding met de opleiding spelen een belangrijke rol. Van kennistekort wordt met name gesproken als het gaat om basisvakken, zoals taal en rekenen.

Overgang mbo-hbo

De Onderwijsraad benadrukt dat het van groot belang is dat de overgang van het ene naar het andere onderwijssoort soepel verloopt. Hiermee kan worden voorkomen dat studenten vertraging oplopen, uitvallen of hun talenten onvoldoende benutten. Ook wordt door het Regionale Netwerk mbo-hbo geconstateerd dat er voor mbo-studenten op het hbo meer theorie in een hoger tempo wordt aangeboden en er meer eigen verantwoordelijkheid, eigen initiatief en zelfstandigheid van de studenten wordt gevraagd. Dit in tegenstelling tot het mbo, waar op deze onderdelen veel minder de focus ligt (Onderwijsraad, Generieke doorstroommodule mbo-hbo).

Het voortraject van het mbo naar het hbo is dus van groot belang voor een soepele overgang naar het hbo. Als mbo studenten zich inhoudelijk beter kunnen voorbereiden op de overgang naar het hbo zou dat uitval kunnen voorkomen.

Achtergrond studenten

Uit het recente rapport ‘De Staat van het Onderwijs’ (OCW, 2016) blijkt datachtergrond een

belangrijke factor kan zijn: ‘Het kind van een arts komt makkelijker op een hogeschool of universiteit terecht dan het kind van een stratenmaker. Ook als ze allebei even slim zijn’. Dit wordt bevestigd door Elffers (2016), die in haar onderzoek laat zien dat de oorzaken van uitval van voormalig mbo-studenten binnen het hbo vaak zijn terug te leiden naar afkomst en kansen. Haar onderzoek laat zien dat de lagere opleiding van ouders ook een grote invloed kan hebben op deze uitval.

Dit vergt wellicht meer specifiek onderzoek, waarbij men zich vooral zou moeten richten op studenten met ouders die geen of weinig opleiding hebben genoten. Binnen de HvA wordt aan dit aspect verder geen specifieke aandacht gegeven, de jongeren zijn op het hbo tenslotte zelf

verantwoordelijk voor het verloop van hun studie. In het voortraject van mbo naar hbo zou daarom meer aandacht besteed kunnen worden aan de rol van ouders bij de keuze en de overgang naar het

7 Zie bijlage 3: koppeling deelvragen aan literatuur/rapportages

“….ik vond het verschil in niveau tussen mbo en hbo groot en ik dacht eerst echt dat het niet zou lukken….”. (student jaar 4)

(21)

20

hbo, zodat ook zij beter toegerust zijn en op de hoogte van de ondersteuning die studenten nodig hebben als zij op het hbo gaan studeren.

Niet-cognitieve vaardigheden

Een andere belangrijke factor voor het vroegtijdig uitvallen van mbo-studenten in het hbo is het gebrek aan niet-cognitieve vaardigheden. Naast het gebrek aan kennis en algemene

studievaardigheden blijkt uit het onderzoek van de Jong en ter Steeg (2000) dat mbo-studenten veelal ook niet beschikken over vaardigheden zoals zelfvertrouwen met betrekking tot houding en communicatie, het kunnen analyseren en argumenteren en zelfstandig leren.

Paul de Beer is van mening dat het “zou kunnen helpen als in het onderwijs meer ruimte zou zijn voor niet-cognitieve vaardigheden als: doorzettingsvermogen, zorgvuldigheid en het vermogen om behoeftebevrediging uit te stellen………omdat het effect van dat soort vaardigheden soms even groot is als dat van het IQ.” (Beer, 2016) Ook het Sociaal Cultureel Planbureau bevestigt dat er bij mbo-studenten eerder een gebrek is aan deze vaardigheden (Herweijer en Turkenburg, 2016).

Negatief zelfbeeld

In het onderzoek van de Jong en ter Steeg wordt tevens geconcludeerd dat het hebben van een negatief zelfbeeld voor studenten erg lastig kan zijn. Binnen het hbo wordt bijvoorbeeld meer zelfstandigheid van studenten gevraagd en dat kan lastig zijn voor studenten die een negatief zelfbeeld hebben. In het onderzoek vraagt men zich dan ook af of het hbo voldoende

plaats en aandacht heeft om aan studenten met een negatief zelfbeeld te besteden (de Jong en ter Steeg, 2010).

Binnen de HvA is er nauwelijks aandacht voor socialisatie en persoonsvorming, maar richt het onderwijs zich meer op het vergaren van kennis (HvA, 2015). Rector van de HvA Huib de Jong geeft in het interview (bijlage 7) aan dat hij ruimte wil creëren voor experimenten met socialisatie en persoonsvorming. Een concrete uitwerking hiervan is echter nog niet terug te lezen in de beleidsstukken van de HvA.

Op basis van voorgaande onderzoeken zou de HvA meer aandacht voor de achtergrond en persoonlijke ontwikkeling van studenten moeten realiseren, met vakken die zich richten op

vaardigheden van de student, en hoe deze te gebruiken en ontwikkelen binnen het onderwijs en als toekomstig professional.

Binding met de opleiding

Het Sociaal Cultureel Planbureau (Herweijer, 2016) constateert tevens dat mbo-studenten vaak de binding missen met de opleiding en met docenten. Met binding doelt men op het contact tussen student en docent, en of de student zich serieus genomen voelt door de opleiding.

Deze binding is van belang om te kunnen werken aan een beter zelfbeeld en het creëren van zelfvertrouwen bij studenten. Uit de interviews komt naar voren dat studenten zich serieus genomen voelen als docenten de juiste aandacht geven. Ook geven zij aan dat aandacht van en gezien worden door docenten een belangrijke invloed heeft gehad op hun zelfbeeld en

zelfvertrouwen.

Kennistekort

Als het gaat om het kennistekort, geeft het SCP aan dat dit door mbo’ers met name ervaren wordt op het gebied van taal, rekenen/wiskunde en Engels. Maar dat zij zich vaak wel beter voorbereid voelen als het gaat om beroepsgerichte opdrachten, portfolio’s bijhouden en in projectgroepen werken. Naast een gebrek aan vaardigheden ervaren studenten dus ook een tekort aan kennis van basisvakken als zij op de hbo gaan studeren.

(22)

21

De HvA biedt hiervoor in haar beleidsplan geen specifieke oplossing. Wel wordt er gewerkt aan een Associate Degree, maar die is gericht op studenten waarvan men verwacht dat zij een kortere opleiding ambiëren (HvA, 2015). In paragraaf 7.2.2. wordt hier nader op ingegaan.

7.2. Is er specifieke aandacht binnen de HvA voor mbo-studenten in het bijzonder en in welke

activiteiten vertaalt zich dat?

7.2.1. Beleid HvA

In het instellingsplan van de Hogeschool van Amsterdam (HvA, 2015, Nieuwsgierige professionals), staat bij de beleidsagenda dat de HvA bijzondere aandacht besteedt aan het faciliteren van

bijzondere doelgroepen, zoals studenten die extra uitdaging zoeken, ondernemende studenten en topsporters. De HvA richt zich hierbij vooral op de zichtbaar succesvolle studenten, maar lijkt hierbij de mbo-student te vergeten. Getuigt het feit dat een mbo-student de wil heeft om door te leren door te studeren niet ook van een student die extra uitdaging zoekt? De HvA lijkt te worstelen met de mbo-studenten die op een andere manier leren en die minder zichtbaar lijken te zijn dan de ‘meer succesvolle’ studenten. Zij probeert middels de beleidsagenda (Nieuwsgierige professionals, 2015-2020) wel ingangen te vinden om de kansen van mbo’ers te vergroten, maar dit lijkt beperkt en erg afhankelijk van de samenwerking met het regionale mbo.

Rector van de HvA Huib de Jong benadrukt in het interview (bijlage 12.7) dat de HvA zich nu teveel focust op kennis in plaats van op de socialisatie8 van studenten. Daarbij doelt hij op het feit dat een student ook in staat moet zijn om zich als persoon goed te kunnen bewegen in de beroepspraktijk. Studenten moeten zich volgens hem kunnen verrijken als persoon. De Jong wil daarom meer ruimte creëren voor experimenten met socialisatie en persoonsvorming. Daarvoor zal de HvA in de

toekomst een aantal pilots starten. De rol van het hbo als emancipatiemotor en de mogelijkheid voor mensen uit de lagere sociaaleconomische klassen om succesvol te studeren is volgens De Jong nog steeds van groot belang en onverminderd actueel. Dit wordt onderschreven in het rapport Kwaliteit in de klas (Bormans, et al., 2015), waarin men spreekt van een hapering van de

emancipatiemachine binnen het hoger onderwijs. Binnen de HvA komt deze hapering gedeeltelijk door het trilemma waar de HvA tegenaan loopt, het moeten voldoen aan hoge kwaliteitseisen is niet altijd verenigbaar met het toegankelijk houden van het onderwijs en het bevorderen van

studiesucces. De huidige kwaliteitseisen die via de accreditatie getoetst worden maken dat de HvA erg academisch is geworden, met te weinig ruimte voor socialisatie en de persoonsvorming van studenten.

De HvA begint in haar instellingsplan (HvA, 2015, Nieuwsgierige professionals) met een duidelijke uitspraak: “Afgestudeerden moeten kunnen rekenen op een waardevol diploma, waarmee zij vlot aan de slag komen op de arbeidsmarkt. Dat geldt nadrukkelijk óók voor studenten die niet ‘doorsnee’ zijn, zoals topsporters, studenten met een beperking, studentondernemers, doorstromers of

excellente studenten. We zetten ons extra in om deze doelgroepen te faciliteren”. Ook staat vermeld dat de HvA “een grote variëteit aan studenten opleidt die hun talenten maximaal moeten kunnen ontplooien” en “De HvA hecht als grootstedelijke hogeschool veel waarde aan

toegankelijkheid voor een brede variëteit aan potentiële studenten. Dit past bij haar emancipatoire functie” (HvA, 2015).

Het belang van deze emancipatoire functie wordt bevestigd door de theorie van Putnam (2011). Hij beschrijft via de begrippen bonding en bridging het belang van het creëren van kansen voor

jongeren uit gezinnen waarvoor een hogere opleiding niet vanzelfsprekend is. Het verbinden vindt

8 Socialisatie is een proces waarbij iemand de waarden, normen en andere cultuurkenmerken van zijn samenleving of groep aanleert.

(23)

22

plaats tussen mensen die zich in elkaar herkennen: mensen van gelijke leeftijd, van hetzelfde ras, dezelfde religie, enzovoort. Met bruggen slaan, doelt hij op de verschillen en de verbinding tussen mensen die niet gelijk zijn in leeftijd, sekse, religie, interesses en dergelijke. Volgens Putnam bestaan deze twee vormen naast elkaar en versterken ze elkaar bovendien. Dit laatste is voor de HvA van belang wil zij kunnen voldoen aan toegankelijkheid voor een brede variëteit aan potentiële studenten en daarmee haar emancipatoire functie kunnen vervullen. Investeringen in onderwijs werken positief in op de groei van sociaal kapitaal. Dit creëert vertrouwen en het delen van waarden en normen. (Putnam, 2011)

Het lukt de HvA echter onvoldoende om haar eigen visie waar te maken als het gaat om de doorstromers vanuit het mbo, dit blijkt uit de data met betrekking tot de uitval (schema 1 en 2) en uit de analyse van factoren in hoofdstuk 7.1.

Zoals Huib de Jong (bijlage 12.7) in het interview ook aangeeft: “Stigmatisering van bepaalde groepen in de samenleving is helaas nu nog steeds gaande, maar minder zichtbaar en daarom ook gevaarlijker… Daarom is juist de emancipatiemotor nu van belang, de generatie (allochtone) studenten komt vaak niet uit een gezin waarbij een schoolcarrière vanzelfsprekend is. Als je het geluk hebt dat je iemand uit je netwerk hebt die je helpt en meeneemt dan heb je meer kansen, maar dat geldt voor veel studenten helaas nog steeds niet”. In de uitspraken van De Jong ten aanzien van het beleid en de missie van de HvA blijkt duidelijk de intentie om het onderwijs meer geschikt te maken voor de groep doorstromers uit het mbo en voor een brede variëteit aan potentiele studenten. De HvA wil daarbij haar emancipatoire functie behouden die hoort bij de geschiedenis van de HvA.

7.2.2. Activiteiten voortvloeiend uit het beleid van de HvA Overgang mbo- hbo

Vanaf 2017 wordt er vanuit de HvA een voorzichtige start gemaakt met pilots gericht op studenten in het mbo-onderwijs. Vanuit een aantal opleidingen, waaronder SJD, wordt er via deze pilots met het mbo samengewerkt aan keuzedelen9, met als doel de aankomende mbo-studenten een beeld te geven van het onderwijs op de HvA. Daarbij zou ook aandacht gegeven moeten worden aan de wijze waarop de HvA theorie aan studenten aanbiedt en wat hierin van studenten verwacht wordt. Deze activiteiten zijn specifiek gericht op de voorbereiding van de mbo-student op het volgen van een studie aan de HvA.

Voor studenten die echter gestart zijn in het 1e jaar en om uitval te voorkomen in jaar 1, worden er geen specifieke activiteiten genoemd in het instellingsplan (HvA, 2015). Het werken met homogene groepen richt zich meer op de excellente studenten en de Associate Degree gaat uit van een aangepast studieprogramma voor instromende mbo-studenten.

Homogene groepen

Bij de beleidsagenda van het instellingsplan (HvA, 2015) valt op dat de HvA met het oog op verhoging van het studiesucces binnen de opleidingen wil werken met homogene groepen van gelijke (voor)kennis en gelijk ambitieniveau.

Uit onderzoek naar de effecten van het leren binnen homogene en heterogene groepen blijkt echter dat de meeste studenten gebaat zijn bij het leren in heterogene groepen (Pameijer, et al., 2007). Met uitzondering van hoogbegaafde leerlingen. Zij leren juist beter in homogene groepen (Dolaard & Oudbier, 2010). Het lijkt er op de HvA zich wellicht onbewust meer richt op de excellente studenten, de bovenmatig goed ‘scorende’ studenten die meer baat zullen hebben bij een homogene groep.

(24)

23

Met het invoeren van homogene groepen creëert zij echter een scheiding tussen groepen studenten die in gemengde samenstelling juist, op verschillende vlakken, heel veel van elkaar kunnen leren. Putnam (2011) laat zien dat het verbinden van groepen en bruggen slaan tussen groepen juist van belang is voor het creëren van emancipatie van deze groepen in de samenleving. Bijvoorbeeld het discussiëren over actuele vraagstukken, waarbij cultuurverschillen en achtergronden een rol spelen, kan voor studenten nieuwe invalshoeken opleveren om naar deze vraagstukken te kijken. Daarnaast leren studenten hierbij begrip te krijgen voor elkaars standpunten.

Associate Degree

Om de drempel naar het hoger onderwijs verder te slechten worden voor de arbeidsmarkt relevante Associate Degree (AD) programma’s ontwikkeld (HvA, 2015). In het programmaplan (Dee &

Kersbergen, 2016) geeft men aan dat de AD de drempel verlaagt en de toegankelijkheid van de HvA bevordert. Met een AD heeft de student de Associate Degree graad behaald. Het ministerie heeft een nieuwe wetgeving aangekondigd die er toe gaat leiden dat de AD een zelfstandige 2-jarige hbo-opleiding gaat worden. Rector Huib de Jong noemt dit in het interview (bijlage 12.7) het Community College, omdat het naar Amerikaans model een vorm van onderwijs is voor iedereen met

deficiënties. Hij geeft aan dit graag van de grond te tillen voor die jongeren waarvoor 4 jaar studeren te problematisch is. De HvA wil studenten hiermee de mogelijkheid bieden om eerst 2 jaar hbo te volgen en daarna te bekijken of zij toch de gehele opleiding gaan doen. Met een 2-jarige opleiding kan de student goed doorstromen naar de arbeidsmarkt. Deze 2 jarige perspectieven geven volgens de Jong de mogelijkheid aan studenten om stap voor stap toch verder te komen en zelfvertrouwen te krijgen met betrekking tot hun vaardigheden. Volgens hem is er een potentieel van 8000 tot 10.000 studenten in A’dam die hiervoor in aanmerking zouden kunnen komen. Via zo’n Associate Degree is het mogelijk om studenten die nu uit zouden vallen wellicht binnen het onderwijs te houden en de kans te bieden op het halen van een diploma. De Jong geeft aan dat dit ook aansluit bij de emancipatiefunctie van het HvA.

Er wordt binnen de HvA nog onderzocht welke vormen en mogelijkheden er binnen het onderwijs geschikt zijn voor de uitwerking van het AD-onderwijs. Dit is sterk afhankelijk van de betreffende opleiding en van de mogelijkheden om de lesvormen aan te passen.

7.2.3. Wat doet de Faculteit Maatschappij en Recht (FMR) voor de voormalig mbo-er?

In het meerjarenplan van het Domein Maatschappij en Recht (DMR, nu FMR) wordt bij studiesucces en studeerbaarheid ingezet op intensieve begeleiding voor studenten met (dreigende)

studieachterstand. “DMR zorgt er niet alleen voor dat vertraagde studenten alsnog zo snel mogelijk – met behoud van het geldende niveau voor startbekwaamheid – afstuderen (curatief), maar voorkomt in een zo vroeg mogelijk stadium – binnen de mogelijkheden – dat studenten vertraging oplopen (preventie)” (HvA DMR, 2015).

Specifiek worden in dit document de positieve ervaringen genoemd van Toegepaste Psychologie met clustering in homogene groepen van mbo’ers in het 1e jaar (HvA DMR, 2015). Bij navraag blijken hiervan echter geen specifieke evaluatiegegevens beschikbaar te zijn.

Opvallend in het meerjarenplan van DMR is dat er nauwelijks aandacht is voor het studiesucces van mbo-studenten en dat er naast de pilots met het regionale mbo weinig concrete activiteiten genoemd worden om uitval van deze groep in jaar 1 te voorkomen. Dit terwijl de cijfers van uitval van mbo-studenten ten opzichte van havo-studenten bij een aantal opleidingen van FMR

(25)

24

7.3. Wat zijn de redenen van uitval van voormalig mbo-studenten in jaar 1 bij de opleiding SJD?

Uit de interviews met 16 studenten van SJD blijkt dat er veel overeenkomsten zijn met de

factoren die in de literatuur genoemd worden ten aanzien van overgang van het mbo naar het hbo, de thuissituatie en achtergrond van studenten, studievaardigheden, binding met de opleiding en het zelfbeeld van studenten.

Schema 3. Een overzicht van de antwoorden uit de interviews met studenten. Zie ook bijlage 2.

Overgang mbo-hbo

10 van de geïnterviewde studenten geven aan dat zij worden geacht zich op de HvA serieuzer en volwassener te gedragen dan op het mbo. Maar ook dat deze verwachtingen in het begin voor onzekerheid kunnen zorgen over de houding of vaardigheden die van ze verwacht worden.

Docenten die aan de focusgesprekken voor dit onderzoek hebben meegedaan zien die onzekerheid, vooral bij mbo-studenten, terug in onverschilligheid of in weerstand. Een enkele docent heeft het daarbij over studenten die het ‘plafond’ zouden hebben bereikt, waarbij men doelt op de grenzen die een student op dat moment aan kan met betrekking tot vaardigheden, houding en intelligentie. Docenten geven aan dat er natuurlijk altijd studenten zijn waarvoor het niveau van het hoger onderwijs te hoog is en die beter af zijn op een opleiding die past bij hun intelligentie en vaardigheden, maar daar hoeft men niet bij voorbaat van uit te gaan.

Zowel studenten als docenten zeggen dat een aantal aspecten zeer bepalend zijn in de overgang van mbo naar hbo. Alle geïnterviewde studenten noemen hier de hoeveelheid te verwerken stof en 10 studenten geven aan dat er meer eigen verantwoordelijkheid van ze gevraagd wordt voor het leren op de HvA (bijlage 2).

Wat verder opvalt uit de interviews is dat er bij mbo’ers die in jaar 1 starten een onduidelijk beeld is over wat zij kunnen verwachten op de hogeschool, 10 studenten geven expliciet aan dat zij daardoor al aan het begin van de opleiding onzeker waren over hun slagingskans in jaar 1. De overgang vanuit het mbo-onderwijs is groot en de verschillen met betrekking tot het leren, ervaren de studenten en de docenten als lastig en bepalend voor de slagingskans van studenten uit het mbo.

Gebundelde antwoorden uit 16 interviews Aantal studenten Moeite met hoeveelheid theorie in korte tijd

verwerken

16 Moeite met meer eigen verantwoordelijkheid,

de mentaliteit op de HvA is veel serieuzer

10 Verwachtingen van student in het begin

onduidelijk, dit leidde tot onzekerheid

10 In het begin was student erg onzeker over

houding, kennis en vaardigheden

9 Heeft wel steun van familie/thuis 10 Ouders hebben een lage opleiding 8 Mist sommige cognitieve vaardigheden, zoals

kunnen plannen, zelfstandig werken en hoe te communiceren

13

Vindt niet dat hij/zij door opleiding gezien werd 7 Heeft in jaar 1 geen ondersteuning gekregen bij

hoe je moet leren en wist niet waar ik ondersteuning kon vinden

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ten aanzien van zijn tweede benadering die sociaal recht een basis moet geven voor een Europese opleiding, namelijk het bestaan van internationale Europese standaardnor- men (hij

ik maak het liefst digitaal maar ook soms mondeling want ik heb dislexy en dan is het soms lastig om te lezen als er veel text is misschien is het slim dat er ook een knop je kom

Figuur 9.1: Sector Gedrag & Maatschappij: percentage studenten dat de opleiding niet zou aanraden aan vrienden, familie of collega’s, naar opleidingen aan bekostigde

Figuur 3.2: Sector Onderwijs: percentage uitval in bekostigde voltijd hbo-bacheloropleidingen en bekostigde voltijd wo-masteropleidingen, naar subsectoren, sector en het totale

Figuur 3.5: Sector Techniek: percentage uitval uit bekostigde voltijd hbo-bacheloropleidingen van studenten met een mbo-vooropleiding, naar subsector, sector en totaal hoger

Figuur 9.2: Sector Techniek: percentage studenten van bekostigde voltijd hbo-bacheloropleidingen dat aangeeft dat ze hun studie zouden aanraden aan familie of vrienden, in

Er is in deze gevallen meestal ook niet voorzien in specifieke maatregelen voor snelle herplaatsing tijdens de eerste periode van de opleiding (naast de standaardvoorzieningen

- Het volgen van formele scholing (cursussen). Met betrekking tot de veranderbaarheid van de opvattingen van docenten geven onderzoeken verschillende uitkomsten. Sommigen achten