• No results found

Boekbespreking: Cortinarius, Flora photographica en Atlas des Cortinaires

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Boekbespreking: Cortinarius, Flora photographica en Atlas des Cortinaires"

Copied!
36
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

opgericht in 1908, heeft als doel de beoefening van de mycologie in ruime zin te bevorderen. In voor- en najaar worden wekelijks excursies georganiseerd, verder worden er werkweken gehouden en in de winter verscheidene landelijke bijeenkom-sten. Tevens is de NMV actief in de natuurbescherming waar het paddestoelen betreft.

De bibliotheek van de NMV is gehuisvest in het Centraal Bureau voor Schim-melcultures, Oasterstraat 1 te Baarn. Inlichtingen bij de bibliothecaris, H. van der Aa, tel. 02154-81211.

Het contactblad van de vereniging, Coolia, verschijnt vier maal per jaar en wordt aan de leden toegestuurd.

De contributie voor de NMV bedraagt f 40,- voor gewone leden, en

f

20,- voor huisgenootleden (krijgen geen Coolia) en juniorleden (nog geen 25 jaar of student aan Universiteit of HBO: krijgen Coolia).

Informatie is verkrijgbaar bij de secretaris, waar tevens nieuwe leden zich kunnen aanmelden. Ook adreswijzigingen dienen zo snel mogelijk naar dit adres gestuurd te worden.

INHOUD Chrispijn, R. &

E. Jansen Cate, R.S. ten &

F.K. Ligtenberg Huijser, H.A &

P.H. Kelderman

De excursies van de N.M.V. in 1990

Een kwart eeuw paddestoelenexcursies in een Wassenaars park

Nieuwe en zeer zeldzame Lepiota-soorten (VI)

Mycologische verenigingen en hun tijdschriften Boekbesprekingen Verenigingsnieuws Uit de tijdschriften pag.65 pag.76 pag.80 pag.87 pag.89 pag.93 pag.96

Omslag: Squamanita nepalensis Bas ined., weefsel van de knol, naar een tekening van C. Bas. Deze soort komt in Nepal voor en wordt daar op de markt als eetbare paddestoel verkocht. Hij behoort tot de groep van de geel tot bruine soorten net als Sq. schreien.

(3)

PERSONALIA

Tijdens een bijeenkomst in de RAl te Amsterdam op donderdag 11 april 1991, heeft ons erelid, Jasper Daams, uit handen van de Israëlische ambassadeur de medaille en oorkonde ontvangen van 'The righteous of the Nations".

Hij kreeg deze onderscheiding wegens zijn aandeel in het Nederlands-Belgische traject van een vluchtroute voor Joden naar Israël tijdens de Tweede Wereldoorlog. Zijn aandeel bestond uit het brengen van boodschappen en valse papieren in België en het begeleiden van Joden over de grens. De leiders van deze lijn zijn allen overleden, deels al tijdens de oorlog. De geschiedenis van deze lijn is pas recent uitgezocht.

Dit jaar bestaat de K.N.N.V. 90 jaar. Ook de afdeling Amsterdam van deze vereniging is al zo oud. Op een feestelijke vergadering op 13 april j.l. werd dit gevierd. De secretaris van de werkgroep Mycologisch Onderzoek IJsselmeerpolders, Oer van Zanen, werd benoemd tot erelid van de afdeling. Van harte gefeliciteerd!

Op 1 juli 1991 treedt de nieuwe agaricoloog in dienst op het Rijksherbarium te Leiden. Chiel Noordeloos zal zich vanaf die datum weer met echte paddestoelen bezig houden na enkele jaren op de Plantenziektenkundige Dienst te Wageningen gewerkt te hebben en hij zal zich met name gaan inzetten voor de Flora agaricina neerlandica. We wensen hem veel plezier in en succes met zijn werk!

Coolia 34: 65 - 75. 1991.

DE EXCURSIES VAN DE NMV IN 1990

Rob Chrispijn, Jodenweg 1, 8385 GP Vledderveen Elisabeth Jansen, Rijksinstituut voor Natuurbeheer,

Kemperbergerweg 67, 6816 RM Arnhem

In 1990 the Dutch Mycological Society organized 35 one-day forays and one weekend. 52 sites were visited, situated in 97 km1 grids. The total number of species found is 1002 from 279 genera. The ten most frequently recorded species are all wood-inhabi-ting: Trametes versicolor, Dacrymyces stillatus, Mycena galericulata, Hypholoma fascicula-re, Neetria cinnabarina, Ganoderma applanatum, Schizopara paradoxa, Xylaria hypoxylon, Bjerkandera adusta and Stereum hirsutum. Rare or interesting species are mentioned for each foray separately.

Het jaar 1990

1990 was een heel bijzonder jaar. Dit wordt vaker in een jaaroverzicht over een bepaald jaar beweerd, maar ook in droge cijfers was 1990 uniek. Met een

(4)

gemiddelde temperatuur van 10,9

oe,

was het afgelopen jaar het warmste kalender-jaar ooit door De Bilt gemeten. Het is het derde extreem warme kalender-jaar in successie, want ook in 1988 en 1989 lag de gemiddelde temperatuur boven de 10

oe.

Van 1951 tot 1980 was de temperatuur gemiddeld 9,2

oe.

Het afgelopen jaar was dus zonnig, zeer warm en aan de droge kant. Er viel gemiddeld 745 mm regen tegen normaal 775 mm. Deze factoren moeten van in-vloed zijn geweest op het voorkomen van paddestoelen. Maar om die inin-vloed concreet aan te wijzen is niet zo eenvoudig. Waren er meer Champignons? Zijn er meer soorten Volvariella gevonden? De totaallijst geeft geen opvallend hoog aantal te zien van deze beide groepen, die over het algemeen toch als warmteminnend worden beschouwd. Alleen de excursie in Zuid Limburg op 22 september gaf met o.a. 15 soorten Lepiota's een duidelijke indicatie voor het bijzondere karakter van 1990.

Als we naar de afzonderlijke soortenlijsten kijken, zien we dat over het algemeen het aantal soorten per excursie lager lag dan in voorgaande jaren. Zo kon de excursie in de Groene Ster met 147 soorten de excursie worden met het grootste aantal soorten. Toch lag het totaal aantal soorten vrijwel gelijk aan dat van vorig jaar: In 1990 werden er 1002 soorten gevonden, tegen 1027 in 1989! Dit geldt eveneens voor het aantal geslachten, dat resp. 279 en 284 bedroeg.

De "top-tien" voor dit jaar zijn: Trametes versicolor (33x), Dacrymyces stillatus (31x), Mycena galericulata (30x), Hyplzoloma fascieu/are en Neetria cinnabarina (28x), Ganoderma applanatum, Schizopara paradoxa en Xylaria hypoxylon (27x), Bjerkandera adusta (26x) en Stereum hirsutum (25x). Opvallend is dat dit allen houtbewonende soorten zijn. Enkele strooisel-saprofyten die hoog (15x en meer) scoorden waren Collybia dryophila (24x), Hygropl!oropsis aurantiaca (15x), Lycoperdon perlaturn (17x), Mycena galopoda (24x) en Mycena viti/is (15x). Voor de mycorrhizasoorten waren dit Amanita rubescens (17x), Lactarius quietus (17x) en Xerocomus chrysenteron (15x).

Jaaroverzicht

Als we oude excursieverslagen doorbladeren, zien we dat er een verschuiving is opgetreden in welke soorten het vermelden waard werden geacht. In excursie-overzichten van ruim 15 jaar geleden werden algemene soorten als Mycena oortiana, Typlzula erythropus, Datronia mollis en Resupinatus trichotis elk een paar maal genoemd. Misschien was het toen nodig om deze soorten eens extra onder de aandacht van de leden te brengen. Daarbij beschikken we nu over een Standaard-lijst (Arnolds, 1984 & 1988) die een redelijk betrouwbaar beeld van de verspreiding geeft. Dat maakt de keuze welke soorten speciaal genoemd moeten worden, natuurlijk gemakkelijker. Zeker als we, waar nodig, een correctie toepassen. Fomes fomentanus staat in de standaardlijst nog als ZZ tot Z maar de in Nederland reeds gesignaleerde opmars heeft zich zo duidelijk doorgezet dat het onzin is om hem nog langer speciaal te vermelden. Vermoedelijk zal het met de Vermiljoenzwam dezelfde kant opgaan. Ook Pycnoporus cinnabarinus is een soort die bezig is zich uit te breiden. In Drenthe is deze houtzwam al plaatselijk vrij algemeen. Toch werd hij

(5)

67 tijdens de excursies maar 1 maal genoteerd en wel in Twente (Hengelerheurne ).

We zouden voor een overzicht als dit kunnen volstaan met vermelding van de ZZZ soorten uit de Standaardlijst. Dat zou weliswaar gemakkelijk zijn maar ook kaal en onpersoonlijk. Terwijl de bedoeling van een overzicht is dat het een indruk geeft van, om met de schrijver Beets te spreken: "Hoe ver het was en hoe warm".

Het is duidelijk dat voor een aardige impressie de samenstellers zeer gebaat zouden zijn bij een verslag van de excursieleider. Dat hoeft geen vier kantjes A4 te beslaan. Integendeel, juist korte notities verhelderen de situatie ter plekke aanzien-lijk! Helaas gebeurt dit zelden. Het afgelopen jaar hebben slechts enkele excursie-leiders de soortenlijst vergezeld doen gaan van een kort verslag. Daarom is het nu volgende overzicht het resultaat van veel achteraf telefoneren plus enig natte vingerwerk. Subjectief dus en persoonlijk!

De excursies

Tussen haakjes wordt het aantal gevonden soorten in het desbetreffende terrein vermeld.

7 april - Wylre Akkers bij Gulpen (16) en Putberg bij Heerlen (18).

De eerste excursie van het seizoen leverde niet veel soorten op, mogelijk als gevolg van de droogte, in Zuid Limburg viel 30% minder regen dan normaal in maart. De typische voorjaarssoorten zoals Helvel/a acetabulum en Moreheila esculenta hielden zich echter toch aan hun verschijningsperiode. Enkele bijzondere Ascomyceten waren Anthracobia macrocystis van een brandplek, Peziza ampe/ina en Tricharina gilva, die eveneens tot de vroege soorten behoren.

28 april - Kromme Rijn gebied omgeving Bunnik, drie km-hokken (resp. 18,10 en 15 soorten)

De Voorjaarspronkridder (Calocybe gambosa) werd op een paar plekken aangetroffen. Zelfs in het gortdroge terrein rond het kasteel te Rhijnauwen stond hij met frisse exemplaren te pronken. Een andere voorjaarssoort, Entoloma clypeatum stond in bijna elk meidoornbosje langs de Kromme Rijn.

5 mei - Googpad in Nederhorst den Berg (20)

Dit is een vochtig gebied begroeid met o.a. wilg, populier, meidoorn en vlier. Drie km-hokken werden geYnventariseerd, bij de 20 gevonden soorten zaten geen bijzonderheden.

12 mei - Kijfhoek en Bierlap (37)

Dit terrein bestaat uit een duingebied met oude meidoornstruiken, mosvlaktes en stuivende gebieden. Verrassend was een nieuwe vondst van Disciseda bovista op ± 1 km afstand van een bekende vindplaats. Een artikel over de verspreiding van deze soort, met de Nederlandse naam Kop-op-schotel, staat in Coolia 32(3) (Jalink, 1989). Verder stonden er veel exemplaren van de Voorjaarssatijnzwam Entoloma clypeatum en veel stuifzwammen.

(6)

68

19 mei - Oostelijk Flevoland: Hollandse Hout (52) en Harderbos (36)

Ondanks het droge voorjaar werden in de Hollandse Hout nog 52 soorten genoteerd, waaronder een korstzwam die nieuw voor Nederland bleek te zijn: Exidiopsis fungicola.

's Middags werd het Harde.rbos bezocht. Hier werd onder meer Psathyrella canoceps gevonden. Aan het eind van de excursie wees Frans Tjallingii de deelnemers een meidoornbosje in de buurt waar al een aantal jaren Xylaria oxyacanthae in grote hoeveelheden op overjarige meidoornzaden voorkomt. Andere, op het oog identie-ke, meidoornbosjes werden afgezocht. Maar dit aardige knotszwammetje is kieskeu-rig want hij werd nergens ergens anders aangetroffen.

9 juni - Hengeler Heurne (27) en Smoddebos ( 46) bij Losser

Bijna twintig jaar geleden was hier ooit in een elzenbroek met 'zure kwel' Mitrola paludosa gevonden. Ondanks ijverig zoeken kon het Mijtertje niet terug gevonden worden. Des te groter was de vreugde toen één van de deelnemers in een heel ander deel van het terrein, nl. aan de rand van een vochtige dopheide vegetatie, alsnog enkele fel oranje exemplaren ontdekte.

Van de parkeerplaats in de Duivelshof werd een Jnocybe meegenomen die door Thom Kuyper als Inocybe melanopus werd gedetermineerd. Deze soort staat in het supplement van de Standaardlijst onder z'n synoniem I. submaculipes en werd slechts één keer eerder in Nederland gevonden (1967 in Bergen).

Van het 's middags bezochte Smoddebos is vermeldenswaardig: Limonomyces roseipellis.

14 juli - Vijverbos bij Harmelen (34) en Bijleveld bij Vleuten (12)

Het Vijverbos, een parkbos op klei leverde een paar leuke vondsten op. Zoals de voor dit biotoop karakteristieke Inocybe bongardii en de aan de ring gemakkelijk herkenbare Tubaria confragosa. Plureus diettrichii (= P. rimulosus Kühn. & Ro-magn.) heeft voor een PlUleus ongebruikelijk langwerpige sporen met een lengte/ breedte verhouding van 0=1,5 of hoger. Deze soort was nog maar één keer eerder in Nederland gevonden.

Bijleveld bij Vleuten is een moerasbos dat inmiddels sterk verbraamd bleek. Er stond ondermeer Plureus luctuosus en P. umbrosus.

Tot slot van deze excursie een lome wandeling door De Haeck in het plassen-gebied van Nieuwkoop. De gesprekken hoefden slechts zelden onderbroken te worden voor vondsten van paddestoelen.

22 juli - Schinveldse bossen en/of Brunssummerheide (Zuid-Limburg)

Geen deelnemers, geen paddestoelen. Gezien de beschrijving van het terrein die we ontvingen zeker de moeite waard om nog eens op te nemen in het excursie-programma.

28 juli - Bosgebied bij Rijssen (12)

(7)

69 4 augustus - De hoogste temperatuur ooit in deze eeuw in augustus in ons land gemeten viel op deze dag (35,3 °C). De excursie ging dan ook niet door.

11 augustus - Het Jammerdal in Venlo (9)

Vooral houtzwammen en één mycorrhizasoort nl. Xerocomus subtomentosus. 12 augustus - Jansberg bij Plasmolen (13)

Twee excursieleiders, één deelnemer (uitgenodigd), een moordend hete excursie die uiteindelijk eindigde met een duik in het koele nat van een zandgat De paddestoelen die nog gevonden werden waren van het taaiere type houtzwam en Ascomyceet. Een Russula bleek de weersomstandigheden te hebben getrotseerd. 18 augustus - Westerbroek ( 43) en Schildmeer (11)

Van 1956 tot 1965 heeft de heer L.S. Wildervanek regelmatig dit complex van uitgeveende petgaten en lootbos met eiken- en beukenlanen bezocht en hij trof er in totaal 184 soorten aan. Het zal interessant zijn om ruim 25 jaar later een vergelijking te maken tussen de mycoflora van toen en die van de jaren '90. Helaas vormde deze in de extreem warme augustusmaand gehouden excursie daartoe slechts een geringe bijdrage. Er konden niet meer dan 43 soorten genoteerd worden.

's Middags werd nog een recreatiebosje aan het Schildmeer bezocht: 11 soorten en een wit uurhok iets minder wit.

21 augustus - Anholtse Broek bij Gendringen (14)

Uit het aantal gevonden soorten blijkt dat de paddestoelen nog nauwelijks gereageerd hadden op de regen die in de voorafgaande week gevallen was. De begroeiing van dit terrein bestaat afwisselend uit sparrenbos, gemengd loof-/naald-hout en gedeeltes met vnl. loofloof-/naald-hout. De genoteerde soorten waren bijna allemaal houtbewoners.

30 augustus - Gunterstein (54)

Dit kleibos langs de Vecht had ondanks de droogte nog een paar leuke soorten: Entoloma minutum, E. scabiosum, Marasmius capillipes en Tyromyces lacteus s.s. De mooiste vondst was Russula sororia. Deze vertoont een sterke gelijkenis met Russula amoenolens maar heeft een grotere habitus en een andere sporenornamen-tatie. De eerder genoemde Marasmius capillipes staat als zeldzaam bekend. Maar misschien is het vooral een kwestie van goede ogen en weten waar te kijken. Tijdens de werkweek in Oost Brabant is dit minuscule paddestoeltje op populiere-biaderen in veel terreinen aangetroffen.

1 september - Kasteelbos Amerongen (20), omgeving Amerongen (6), Blikkenbur-gerlaan (13) en de Tiendweg in Zeist ( 4)

Pluteus pa/lescens, een hertezwam die alleen in kleibossen voorkomt en vrij zeldzaam is, werd voor een nieuw km-hok genoteerd. De bij vele mycologen

(8)

bekende Blikkenburgerlaan bleef met zijn 13 genoteerde soorten beneden de verwachting

1 september - Personnenbos bij Wijchen (31) en landgoed de Horssen (53)

De ochtendexcursie ging naar het Personnenbos, een kleibos met een gemeng-de loofhoutbegroeiing. De oogst was niet groot, maar gemeng-de soorten die gevongemeng-den werden stonden er vers bij.

's Middags werd er geïnventariseerd op landgoed de Horssen, een particulier terrein dat alleen bezocht mag worden o.l.v. de (enthousiaste) boswachter. Een deel van dit terrein ligt op klei en is begroeid met o.a. eik en beuk, verder heeft men er wat naaldhout aangeplant. Een opvallende soort, vooral door zijn sterke zuurtjes-geur, was voor de deelnemers Russu/a odorata var. odorata, een vrij kleine soort met wijnrode tot oranjegele tinten en een okergele sporée.

Omdat we verwachtten dat dit terrein onder gunstiger weersomstandigheden meer op moest leveren dan de 53 genoteerde soorten, werd er op 6 oktober nogmaals een bezoek gebracht. Dit leverde 123 soorten op. Aan het eind van de excursie werden we verrast door een pad dat bezaaid was met paddestoelen. Helaas konden de vele Te/amonia's die er groeiden niet alle gedetermineerd worden. Van degenen die op naam gebracht werden waren Coninarius psammocephalus en C. subba/austinus de meest zeldzame.

8 september Heidestein - Zeist ( 40)

Dit was de enige excursie waar Coltricia perennis, de vroeger zo bekende Tolzwam, werd gevonden. Verder zaten er onder de 40 soorten geen bijzonderhe-den.

8 september - Hollandse Hout (83) en Oostvaardersplassen (41)

Drie soorten truffels op één excursie betekent dat Gerard de Vries een leuke middag had: Hymenogaster luteus var. luteus, Hymenogaster populetontm en Tuber maculatum. Andere opvallende vondsten in de Hollandse Hout waren Resupinatus cyphelliformis en Oxypoms /atemarginatus.

Deze laatst genoemde houtzwam werd ook in de wilgenbossen van de Oost-vaardersplassen aangetroffen. Hier werd ook weer het Spaereveertje (Ptentla multijida) gevonden dat in dit gebied onder wilgen groeit, in plaats van, zoals de naam aangeeft, onder sparren!

15 september - Bosgebied bij Niersen (130)

Van dit bosgebied waarin sprengen voorkomen werden twee km-hokken geïnventariseerd. Uit het gevonden aantal soorten blijkt dat het veranderde weer, koel, somber en gemiddeld nat, een gunstige invloed op de ontwikkeling van de vruchtlichamen had. Hydnum repandum, de meest algemene stekelzwam maar ook sterk achteruitgegaan, was reeds bekend van dit terrein en werd ook nu waargeno-men.

(9)

22 september Eijsdenerbos - St. Geertruid (140)

TelWijl de deelnemers aan deze excursie zich verdrongen om een groepje prachtig witvlokkige Leucoagaricus pulvemlentus, mompelde Henk Huyser "Kijk maar goed, het kan wel 15 jaar duren voor je dat moois weer een keer ziet".

Hoewel het de laatste tien dagen droog was geweest, waardoor de werkweek in Gerolstein aan het einde minder opleverde, was het hier in het uiterste zuiden van ons land perfect voor Lepiota's en aanverwante geslachten. Dit leverde een spectaculaire excursie op met prachtige vondsten. Zoals de fraai lilagrijze Lepiota fuscovinacea en de stekeUge mat rossigbruine L. calcicola. In totaal werden er 15 soorten Lepiota's gevonden: Lepiota aspera, L. boudieri, L. calcicola, L. castanea, L. cristata, L. cristatoides, L. echinella, L. fuscovinacea, L. cf griseovirens, L. hymenoder-ma, L. cf ignicolor, L. langei, L. perplexa, L. pseudohelveola, L. tomentella.

Hiervan was Lepiota cristatoides nieuw voor Nederland. Dit gold ook voor Leucoagaricus arenicola en Sericeomyces sericatellus.

23 september Oranjekanaal (93) - Zwiggelte en Het Blauwe Meer (90)

In het onderzoek van Peter Jan Keizer naar het voorkomen van paddestoelen in met bomen beplante wegbermen in Drenthe bleek dit gedeelte van het Oranje-kanaal opvallend rijk aan paddestoelen te zijn. Nu werden er maar liefst 8 soorten Cortinarius gevonden, het hoogste aantal van alle excursies in 1990:

Cortinarius balteatoalbus, C. elatior, C. erythrinus, C. jlexipes ss. Kuhn., C. hinnuleus, C. striaepilus, C. sublatispoms, C. vibratilis,

Cortinarius balteatoa/bus is mogelijk synoniem aan C. crasstts die bekend was van de Abelenlaan bij Beesd.

Bijzonder is ook: Entoloma lividoalbum, een grote vlezige soort die alleen bekend is van enkele buitenplaatsen in de binnenduinen. Evenmin alledaags zijn Coprinus ellisii en C. impatiens.

Het Blauwe Meer is ontstaan door zandwinning ten behoeve van een nabijge-legen kalkzandsteenfabriek Langs de oever is een grazige zone met leem in de ondergrond, waar tussen de verspreide bomen de aardigste vondsten werden gedaan. Bij een den vond men Lactarius hysginus, een zeer scherp smakende bruinroze kleverige melkzwam. Bij berk Leccinum oxydabile en Cortinarius pholideus en C. valgus. Dit bracht het totaal aantal Gordijnzwammen van deze dag dus op 10! Ook werd hier, evenals langs het Oranjekanaal, Cantharellus cibarius gevonden. De enige opgave van alle excursies!

25 september - Imbosch bij Arnhem (58)

Een gedeelte van de Imbosch wordt begraasd door Schotse Hooglanders. Lon Laarman heeft hier enige jaren paddestoeleninventarisaties verricht. Evenals nu tijdens de excursie werd er zowel in begraasde als in niet begraasde delen van het terrein geïnventariseerd. Een soort die positief beïnvloed lijkt te worden door de begrazing is de Koeienboleet (Suillus bovinus), toepasselijker kan bijna niet. Deze kwam ook nu veelvuldig voor. Gomphidius roseus die vaak in gezelschap van Suillus

(10)

bovinus wordt aangetroffen werd eveneens waargenomen. Een leuke vondst was verder Mycena fagetornm.

30 september - Groene Ster (147)

Dit is een vrij recent' aangelegd recreatiegebied ten oosten van Leeuwarden, waar zandgrond plaatselijk tussen de veenlagen aan de oppervlakte komt, zoals in het aangrenzende bos van Y.P. Langs de wegen die dit gebied doorsnijden zijn een aantal schrale bermen waar soorten als Camarophyllus niveus en Hygrocybe coccinea

voorkomen. Tijdens deze excursie werden hier Entoloma caesiocinctum, E. leptonipes

en Hygrocybe ceracea gevonden. In de totaallijst van 147 soorten is de enige soort met een sterretje Hymenogaster arenarius, die uitgesproken zeldzaam is.

Aan het eind van de middag werd nog de Eikhaas (Grifola frondosa) op een eikestobbe in het Bos van Y.P. bezichtigd. Half Leeuwarden leek uitgelopen; niet voor de Eikhaas maar omdat het zo'n mooie zondagmiddag was.

30 september - Hof van Moerkerke in Mijnsherenland (72)

Dit kleibos werd vorig jaar door Gerrit Keizer ontdekt, hij was zo enthousiast dat hij er nu een excursie voor de NMV leidde. De grootste verrassing was toen een bijzonder grote boleet, hoogte 30 cm en hoed 25 cm. Opvallend is vooral de heldergele top van de steel, overgaand in geel met een waas van roze/rood tot wijn-rood, en de hele steel is bekleed met een net. De hoed is aanvankelijk aubergine-/rood, later meer bruin. Hij stond onder lindebomen. Gerrit Keizer determineerde deze soort als Boletus speciosus. Kees Bas houdt echter nog een slag om de arm en wil eerst verse exemplaren zien. De soort kwam ook nu voor, maar helaas hard en verdroogd.

2 oktober - Verbrande Pan (113) bij Bergen

In dit vooral floristisch goed onderzochte gebied werden 7 Amanieten gevon-den, waaronder Amanita virosa. Van de 9 Russula-soorten vermelden wij Russula chamaeleontina, R. chloroides en R. decipiens. De beukenbegeleider Lactarius deci-piens kom je buiten de duinen ook weinig tegen.

13 oktober - Leusderheide-Leusden (106)

Van het geslacht Cortinarius werden hier 7 soorten gevonden, waaronder Carti-narlus raphanoides die hiervandaan al eerder gemeld was, maar na 1980 uit geen ander uurhok gemeld werd. Een soort die ook als bijzonder gekenmerkt wordt is

Hypocrea citrina, een resupinate paddestoel op hout die waarschijnlijk vaak over bet hoofd wordt gezien.

14 oktober - Eindhovens Kanaal (136)

Dit kanaal dat vorige eeuw met de hand werd gegraven, verbindt Eindhoven met de Zuid-Willemsvaart. Het zand is toentertijd op de oevers gedeponeerd en de zo ontstane dijken zijn beplant met vnl. inlandse eiken. Onder deze eiken werd op twee plaatsen Leccinum quercinum gevonden. Waar de beplanting bestond uit

(11)

73 populieren, werden kenmerkende soorten gevonden als Lactarius controversus, Tricholoma popu/inurn en Leccinum aurantiacum. In het schriftelijk verslag van de excursieleider valt te lezen dat men lang gediscussieerd heeft over de verschillen tussen Leccinum aurantiacum en L. quercinum. Toen na lang speurwerk beide soorten met elkaar vergeleken konden worden, was het opvallendste macroscopische verschil: de steel! Leccinum aurantiacum heeft een relatief slanke lange steel, terwijl die van L. quercinum duidelijk dikker en meer gedrongen is.

In een aangrenzend broekbos werden ondermeer gevonden: Pholiota connis-sans, Mycoacia aurea, Phlebia livida en Trametes pubescens. Onder een groepje wilgen vond men Tricholoma cingulatum.

20 oktober - Meijendelvallei (142) en Kijfhoek en Bierlap (70)

De paddestoelen in de Meijendelvallei floreerden bijzonder goed. Zo stonden er op diverse plaatsen Aardtongen en Wasplaten, ook Boletus edulis en B. luridus kwamen veelvuldig voor. Opvallend was het grote aantal soorten uit het geslacht Tricholoma, nl. vijf, T. inocyboides was hiervan de meest bijzondere. Van de 15 soorten Russula's die gevonden werden is Russula elaeodes het vermelden waard. Nieuw voor dit terrein was Ramariopsis crocea.

Het tweede terrein leverde aanzienlijk minder soorten op en geen opvallende vondsten.

21 oktober - Lievelde (81)

Op verzoek van de Commissie Paddestoelen en Natuurbehoud wordt dit terrein in verband met een mogelijk uit te voeren ruilverkaveling enkele malen in het excursieprogramma opgenomen. Een zeer bijzondere vondst was Entoloma pnmuloides, toevallig had Jan Schreurs deze soort ook in 1989 in Zuid-Limburg gevonden, twee eerdere vondsten dateren uit 1973 en 1982. Volgens Chiel Noorde-loos groeit deze soort in grasland op kalkrijke leem en verder in Noord-West-Europa in onbemeste graslanden. In dit geval groeide hij op een schraal heide/gra-sland.

27 oktober- De Schotsman en Veerse Dam (112)

De Schotsman, voor veel leden van de NMV inmiddels een begrip, is ontstaan door de afsluiting van het Veerse Meer. Het aangeplante bos is inmiddels 25 jaar oud en regelmatig gedund. Daarnaast zijn er uitgestrekte grasvelden met spontane opslag van Kruipwilg en Duindoorn. Hier groeien o.a. Pamassia en tienduizenden orchideeën, ook voor de paddestoelen is dit het meest interessante deel, men kan hier ondermeer verschillende soorten Aardtongen en Wasplaten vinden. Hiervan waren nu alleen Geoglossum cookeianum, Hygrocybe acutoconica en H. conica aanwezig. Een bijzondere vondst en nieuw voor dit terrein was Coprinus phlycti-dosporns.

(12)

74

27 oktober - Nieuwe Veen ten oosten van Hardenberg (69) en De Kooi bij Grams-bergen (58)

Dit gebied tegen de grens met Duitsland bestaat hoofdzakelijk uit wilgen-broekbos. De hier gevonden zeldzame Lactarius aspideus var. aspideus is een voor wilgen karakteristieke soort: Op een stukje vochtige heide stond Mycena adonis en de al even karakteristieke Gymnopilus fulgens. Andere opvallende soorten waren:

Dermocybe palustris, Hohenbuehelia myxotricha en Tyromyces lacteus s.s.

's Middags werd De Kooi bij Gramsbergen bezocht. Een ordinair eikenbos op zand dat 58 soorten opleverde zonder bijzonderheden of het moest een terloops meegenomen veegje zijn dat later de naam Luellia lembospora kreeg.

28 oktober - Fort Rhijnauwen (70)

Deze excursie in de stromende regen leverde een paar mooie Wasplaten op:

Hygrocybe fomicata, H. insipida s.s. en H. quieta, de Wantsenwasplaat die hier op een aantal plekken stond. Verder vermeldenswaardig: Jnocybe pyriodora s.J., Clito-cybe geotropa en Conocybe sordida.

3 november - Abbertsbos en Abbërtsstrand (136)

In plaats van het oorspronkelijke doel: een schrale oude dijk bij Doornspijk, is men door gebrek aan paddestoelen uitgeweken naar een vertrouwd gebied. Toch leverde dit regelmatig bezochte terrein weer een aantal aardige vondsten op. Zoals

Hymenoscyplms imnuttabilis, een asco op afgevallen blad van loofbomen, Hypocrea citrina, nauw verwant aan H. lactea, Sowerbyella radiculata, een bekerzwam die zeldzaam in de duinen voorkomt en tot slot: Tephrocybe confusa.

9, 10 en 11 november - Schiermonnikoog (209)

De eerste berichten over het gevonden aantal soorten gedurende dit vereni-gingsweekend kwamen wat somber over. Maar een score van ruim 200 soorten kan zeker niet slecht genoemd worden. De dennenbossen waren buitengewoon arm, maar in de duingraslanden werden vrij veel typische soorten aangetroffen onder-meer uit de geslachten Camarophy/lus en Hygrocybe. Nieuw voor Schiermonnikoog hiervan was Hygrocybe phaeococcinea. Soorten die met een sterretje (bijzonder) staan aangegeven zijn verder Dermocybe pratensis, Exidia repanda, Panaeolus olivaceus en Trametes pubescens.

11 november - Drongelens Kanaal

De grasbermen langs dit kanaal stonden bekend als één van de beste 'Hygrop-horus-graslanden' van Nederland. Tijdens een excursie eind oktober 1985 werden 14 soorten Wasplaten gevonden. Het door Rijkswaterstaat gevoerde beheer heeft het terrein sterk doen verruigen en van de oorspronkelijke rijkdom is weinig over gebleven. In de uiterwaard stond behalve Camarophyllus niveus vrijwel niets en dat kan niet alleen een gevolg van ongunstige weersomstandigheden zijn.

In de bosrand werd de Kale knoflooktaailing (Marasmius scorodonius) gevon-den, wat opmerkelijk is voor dit biotoop. Verder zaten er onder de 50 genoteerde

(13)

75 soorten geen bijzonderheden.

17 november - Binnenduinbossen bij Bergen

Gehuld in regenkleding en voorzien van paraplu's gingen de tien deelnemers welgemoed op pad. Maar het blééf regenen, dus uiteindelijk werd iedereen toch nat. Maar toen waren er inmiddels wel 100 soorten genoteerd, waaronder Inocybe tarda, Mycenella salicina, Pholiotina blattaria ss. Kits van Waveren en Ramaria myceliosa s.l. Laatstgenoemde is een kleine tengere okergele Ramaria die bij naaldhout groeit en 15 jaar eerder tijdens een excursie in hetzelfde gebied ook werd aangetroffen. Auriscalpium vulgare was hier in geen tien jaar meer gevonden. Er is nog hoop.

24 november - Duin en Kruidberg en Midden Herenduin (146)

De laatste excursie van het jaar en het op één na grootste aantal soorten! Omdat het verslag van Kees Bas voor zich spreekt, hieronder zijn indruk:

"De vooruitzichten waren somber; tweernaal nachtvorst in de voorafgaande week; weersvoorspelling: maximum temperatuur 3

oe,

windkracht 7, natte sneeuw. Tot mijn verbazing trof ik 16 deelnemers aan op station Santpoort Noord! Tegen-over de twee opbellers was ik zeer negatief geweest. Met spijthoofd moet ik mijn grote ongelijk bekennen. In de drie bezochte km-hokken met binnenduinrand bos en mossige duingraslanden vonden we ruim 140 soorten

+

enige indeterrninaten; mede dank zij een aantal ijverige 'korstjes-mensen' is dit aantal zo hoog.

Uiteraard vonden we veel gewone soorten; van de typische duinsoorten o.a. Clitocybe barbularum en Pseudoclitocybe obbata (beide late soorten), Leptoglossum muscigenum, Mycena chlorantha, Peziza ammophila, Lepiota a/ba en Scleroderma bovista. Een heel mooie vondst was prachtig materiaal van Entoloma hirtipes. Nieuw was voor de meeste van ons de korstvormige heterobasidiomyceet Eichleriella deglubens, maar Agnes Becker kende de soort al langer uit dit gebied (Becker, 1991)."

De grootste verrassing van de dag was de vondst op een duinweitje van een tweede Squamanita soort voor Nederland, n.l. S. paradoxa (A.H. Smith & Sing) Bas. Hierover is al melding gedaan in de vorige Coolia (Bas, 1991).

De totaallijst van alle excursies wordt toegezonden met de eerstvolgende Nieuwsbrief van de Werkgroep Paddestoelenkartering Nederland, die aan alle leden wordt toegezonden.

LITERATUUR

Arnolds, E., 1984. Standaardlijst van Nederlandse macrofungi. Coolia 26 (Supplement). Arnolds, E., 1988. Standaardlijst van Nederlandse macrofungi. Supplement 1.

Bas, C., 1991. Een tweede Squamanita-soort in Nederland. Coolia 34(2): 45-48.

Becker, AG., 1991. Bijzondere waarnemingen en vondsten - Eichleriella deglubens in het westen. Coolia 34(2): 56.

(14)

Coolia 34: 76 - 79. 1991.

EEN KWART EEUW PADDESTOELENEXCURSIES

IN EEN WASSENAARS PARK

R.S. ten Cate, Burchtlaan 9, 2242 GH Wassenaar F.K. Ligtenberg, Wildhoeflaan 41, 2566 RS 's Gravenhage

mede namens J.A van Haren-Siebenga, AM.D. Kuling-Coenraads en

G. Vastenhouw-van Soelen.

Data from fungus forays in the park "Rust en Vreugd" at Wassenaar over a period of 25 years are reviewed. In the year 1989 forays were held every two weeks the year round, in the other years most of the forays were held in autumn. In all 359 species were identified. Of the 264 species of Agaricales 35 were not found again after 1986. Half of these were mycorrhizal fungi and the other half saprophytic. The total group of 264 species contained only 36% mycorrhizal fungi, a group of fungi under great stress.

Het park "Rust en Vreugd" in Wassenaar is een gevarieerd gebied waarin bospercelen afwisselen met waterpartijen en weilanden. Het ligt in een binnenduin-gebied bestaande uit kalkarme zandgronden, in dit geval Beekeerdgrond, d.w.z. leemarm en zwakJemig fijn zand (De Bakker & Schelling, 1966). In 1989 hebben wij als leden van de paddestoelenwerkgroep Den Haag van de K.N.N.V. om de 14 dagen dit park bezocht (kilometerhokken 30-46-11, 30-46-12 en 30-36-51).

In 1989 werden 29 excursies gehouden, en tevens hadden we de beschikking over 52 excursieverslagen over de jaren 1965-1988, waarbij lijsten uit de jaren 1976, 1981, 1982 en 1983 ontbraken. De bevindingen over de drie hokken in 1989 zijn ingebracht in het landelijke paddestoelenkarteringsproject.

Enkele resultaten

Het leek ons interessant om de vondsten gedurende deze 25 jaar met elkaar te vergelijken en hier voorzichtig enige conclusies uit te trekken.

Het blijkt dat 25 soorten van de in totaal 359 soorten die tot en met 1989 werden gevonden ieder jaar of bijna jaarlijks werden aangetroffen. Dit zijn paddestoelen die in dit biotoop het meest algemeen zijn en ook het gemakkelijkst worden herkend zoals: Fistulina hepatica, Hypholoma fasciculare, Laccaria amethystina, L. laccata, Lactarius quietus, L. subdulcis, Mycena galericulata, Neetria cinnabarina, Oudeman-sie/la platyphylla, Paxi/lus involutus, Phallus impudicus, Phlebia radiata, Pluteus atricapillus, Russula cyanoxantha, R. emetica, R. fellea, R. nigricans, R. ochroleuca, Scleroderma citrinum, Stereum hirsutum, Trametes versicolor, Tubaria furfuracea, Xerocomus badius, Xylaria hypoxylon en X polymorpha.

Een aantal (134 van de 359) paddestoelen werd slechts in één jaar aan-getroffen, soms weliswaar op verschillende excursies in hetzelfde jaar, maar verder nooit meer. 105 daarvan komen voor in de Standaardlijst van Nederlandse

(15)

Macro-fungi (Arnolds, 1984). De overige 29 soorten die in 1989 werden gevonden staan niet in de standaardlijst en worden voorzover ons bekend niet voor 1984 uit deze streek vermeld zoals bijvoorbeeld Hyphomyceten, een aantal kleine Ascomyceten, Myxomyceten e.d.

Na 1984 vonden we regelmatig Clitocybe vibecina, Daedalea quercina, Mycena filopes, Stereum gausapatum, Stereum rugosum en Volvariel/a speciosa, die in de 20 voorgaande jaren nooit op de lijsten voorkwamen.

Sedert 1987 zien we regelmatig Ascocoryne sarcoides, Asterophora parasitica, Himeola auricula-judae, Mycena oortiana, Mycena sanguinolenta, Russula livescens, Russula rosacea en Xerocomus porosporus die voor die tijd nooit werden geregis-treerd.

In 1989 vonden we voor het eerst Bovista pusilla, Callorina fusarioides, Cero-cortium confluens, Diatrype stigma, Exidia a/ba, Exidia glandulosa, Galerina laevis, Hyphoderma puberum, Hyphoderma setigerum, Mycena leptocephala, Naucoria bohemica, RussuJa decipiens en Xylaria carpophila. En ook voor 1990 kunnen we een lijst geven. Zo vonden we dit jaar plotseling gedurende enkele weken op grote schaal Buigaria inquinans, zowel in Rust en Vreugd als in de naburige parken, terwijl deze in andere jaren vrijwel niet werd waargenomen, waar Exidia glandulosa op soortgelijke substraten (eiketakken en stammen) zeer algemeen was.

Discussie

Uiteraard hebben we gespeculeerd over de redenen van deze verschillen en we kwamen tot een viertal verklaringen.

In de eerste plaats is het natuurlijk mogelijk dat een aantal paddestoelen pas in latere jaren hun mycelium hebben gevormd en er eerder nog niet waren, dus een "natuurlijke" oorzaak. Maar eerder denken we aan de onderzoektechnieken als oorzaak voor de verschillen. De meeste paddestoelenexcursies werden in K.N.N.V.-verband in de herfst gehouden. Dat blijkt ook duidelijk uit de data van de vóór 1989 gehouden excursies. In 1989 werd dit park iedere 14 dagen bezocht waardoor een beter beeld wordt gekregen over het hele jaar en ook de winter- en voorjaars-paddestoelen op de lijsten voorkomen. Uiteraard heeft ook het toenemend gebruik van de microscoop en kleurtechnieken invloed gehad. En zeker moet de invloed van persoonlijke interesse niet worden uitgesloten. In 1989 en in 1990 vinden we steeds meer Ascomyceten en Myxomyceten sinds een onzer (Ligtenberg) zich op dit gebied specialiseert.

Verder is in de tachtiger jaren het beheer van dit park overgedragen van een particuliere stichting aan de Gemeente Wassenaar. Er zijn echter, voor zover dit is na te gaan, geen belangrijke wijzigingen opgetreden in het beheer van het park.

Maar ... ook wij constateren in de Wassenaarse parken de achteruitgang waarover momenteel zoveel wordt geschreven en gespeculeerd. Hieronder volgt een lijst van 45 soorten die in verschillende jaren tot en met 1986 gevonden werden,

(16)

maar in de laatste drie jaar niet meer. Bij de Agaricales gingen wij daarbij na of het mycorrhizavormers betrof (M), dan wel saprofieten (S) terwijl we bij alle soorten vermelden in welk jaar zij voor het laatst werden gevonden:

Bisporelia citrina (1967, S), Camarophyllus niveus (1975, S), Cantharellus cibarius (1974, in 1989 1 onvolgroèid exemplaar!), Conocybe tenera (1972, S), Cortinarius alboviolaceus (1970, M), Grifola frondosa (1980), Gyroporus castaneus (1979, M), G. cyanescens (1979, M), Rebeloma crustuliniforme s.J. (1974, M), H. sacchariolens (1986, M), Helvella crispa (1972), Hygrocybe conica (1977, S), Hypholoma capnoides (1975, S), Inocybe fastigiata (1984, M), L maculata (1981, M), L patouillardii (1955, M), Lactarius blennius (1986, M), L. camphoratus (1972, M), Lepiota aspera (1977, S), L. clypeolaria (1970, S), Lepista inver.sa (1975, S), Lycoperdon pyriforme 1984), Macrolepiota rhacodes (1984, S), Marasmius areades (1984, S), Melanoleuca meialeu-ca (1986, S), Mernlius tremeliasus (1971), Oudemansie/la radicata (1984, S), Panus tigrinus (1980, S), Peziza repanda (1977, S), Pholiota lenta (1984, S), Pluteus cinereo-fuscus (1972, S), P. salicinus (1979, S), Psathyrella candolleana (1980, S), Ps. gracilis (1975, S), Ps. spadiceogrisea (1977, S), Pustularia catinus (1986, S), Ramaria stricta (1980), Russula aernginea (1974, M), R. decoiorans (1974, M), R. densifo/ia (1984, M), Scleroderma verrucosum (1984), Suillus granulatus (1979, M), S. grevillei (1984, M), S. luteus (1968, M) en Tricholoma columbetta (1985, M).

Van de 35 Agaricales die na 1986 niet meer werden gevonden bleken er 18 tot de saprofieten en 17 tot de mycorrhizavormers te behoren (Arnolds, 1984). Van het totaal van 264 soorten dat gedurende deze 25 jaar werd aangetroffen bleek 62,5% tot de saprofieten en 36% tot de mycorrhizavormers te behoren. Relatief bleek er dus meer achteruitgang te zijn bij de mycorrhizavormers dan bij de saprofieten, wat overeenkomt met de bevindingen van anderen (Arnolds, 1985 en 1989a en b).

We zijn ons er echter van bewust dat veel van de eerder genoemde "menselij-ke" factoren die ook door Amolds (1985) worden gesignaleerd een belangrijke invloed op onze bevindingen kunnen hebben.

Soms lijkt het of een soort verdwenen is, maar na jaren wordt hij dan weer gevonden; zo'n grillig patroon vertoont Lepiota alba in Rust en Vreugd. In 1970 wordt hij voor het eerst in de excursieverslagen genoemd en dan nog eens in 1987, maar nooit in de 17 tussenliggende jaren.

Slotconclusies

Het zo regelmatig bezoeken van een bepaald terrein biedt uiteraard - meer dan een enkele excursie - ook de mogelijkheid verbanden te zien tussen planten-groei, beheer, weersomstandigheden en wat er op mycologisch gebied te beleven valt.

De opgedane kennis maakt het ook beter mogelijk verschillen te constateren met andere parken in hetzelfde gebied waar - bij een soortgelijke ondergrond - het beheer afwijkt, omdat men bijvoorbeeld meer dood hout laat liggen.

(17)

='ongeslach-79 telijk stadium') en later het 'geslachtelijke stadium' ziet verschijnen. Voorbeelden hiervan zijn: de hyphomyceet Nodulosporium, die kan uitgroeien tot Ustulina deusta, de hyphomyceet Trichodenna viride, die kan uitgroeien tot Hypocrea rnfa of H.

aureoviridis en de Coelomyceet Libertella, het ongeslachtelijke stadium van Diatrype of Diatrypella.

Je leert er veel van, maar toch is het moeilijk om dit gewonnen inzicht goed te documenteren. Naast de lange lijsten met vondsten van de vele excursies blijven andere aantekeningen soms in het archief verborgen, zodat wat je leert slechts ten dele overdraagbaar is. Wat in dit artikel als bevindingen vermeld staat, is dan ook vrijwel geheel afgeleid uit de registratie van de vondsten. We zoeken nog naar wegen om ook andere inzichten beter te registreren en naar voren te brengen.

Gaarne willen wij het B.I.C. en het R.I.N. bedanken voor het verstrekken van enkele gegevens van de N.M.V. uit vroeger jaren, bijeengebracht door deelnemers aan het karteringsproject.

LITERATUUR

Arnolds, E., 1984. Standaardlijst van Nederlandse Macrofungi. Coolia 26 (Supplement). 1984.

Arnolds, E. (red.), 1985. Veranderingen in de paddestoelenflora (mycoflora). Wetensch. Meded. KN.N.V. 167.

Arnolds, E., 1989a. A preliminary Red Data List of macrofungi in the Netherlands. Persoonia 14: 77-125.

Arnolds, E., 1989b. Bedreigde Paddestoelen. Natuur en Milieu 13(10): 9-12.

Bakker, H. de & J. Schelling. 1966. Systeem van bodemclassificatie voor Nederland. Wageningen.

MEDEDELINGEN VAN LEDEN

Werkweek In Cnunty Gnlwny, Ierlnnd

Van 6 tot 15 september 1991 zal weer een werkweek worden gehouden in het Corrib Conservalion Centre, Ardnasillagh, County Galway, Ierland. Deelname is mogelijk voor de gehele periode of voor een gedeelte. De kosten bedragen Ir. ! 30.- per dag.

(18)

·eöolia 34: 80 - 87. 1991.

NIEUWE EN ZEER ZELDZAME NEDERLANDSE

LEPlOTA-SOORTEN

(VI)

H.A Huijser, Frederikstraat 6, 5671 XH Nuenen P.H. Kelderman, Herkenbroekerweg 23, 6301 EG Valkenburg

In the Netherlands the years 1989 and 1990 turned out to be very good for many

species of the genus Lepiota (s.l.). Divers very rare and new species for the

Nether-lands were discovered in that period. Lepiota hymenodenna D. Reid and L. pseudoaspe-mla (Knudsen) Knudsen are described and discussed. The former, betonging to section Ovisporae, is characterized by its pileus with a dull red-brown central patch and concen-tric scales on a whitish to flesh-coloured background, and a stipe lacking an annular

zone. Macroscopically it resembles small ringless specimens of L. cristata, but without

the rubbery smell known of that species. Lepiota pseudoaspemla is characterized by a

snuff-brown pileus, covered with short detachable pointed concolarous scales on a pater

background. It belengs to sectien Echinatae. The smell is weak, in old specimens

slightly like L. cristata. lt is related to L. langei.

Hoewel warme en droge zomers voor veel soorten paddestoelen funest zijn, lijkt het erop dat. juist een aantal "Lepiota's" dergelijke omstandigheden nodig hebben om tot fructificatie te komen. De seizoenen 1989 en 1990, beide met een lange, relatief warme en droge periode, werden dan ook benut om in het zuiden van de provincie Limburg naar zeldzame en nieuwe Uipiota-soorten te speuren. De meest opvallende resultaten van dit speurwerk willen we in enkele artikeltjes aan de lezers van Coolia presenteren.

In dit artikel worden Lepiota hymenoderma D. Reid en Lepiota pseudoaspemla (Knudsen) Knudsen beschreven en besproken; beide soorten komen niet voor in de standaardlijst van Nederlandse macrofungi (Arnolds, 1984).

Lepiota hymenodenna D. Reid

Lepiota hymenodenna D. Reid in Fung. rar. Ie. col. 1: 24. 1966.

Afbeeldingen en beschrijvingen: Candusso & Lanzoni, Lepiota s.l.: 305. 1990; Migliozzi

& Coccia in Micol. ital. 19(1): 11. 1990; D. Reid in Fung. rar. Ie. col. 1: 24. 1966. Beschrijving (fig. 1):

Hoed 9-27 mm, jong halfbolvormig, afgerond kegelvormig tot klokvormig, dan zwak convex tot vlak met kleine umbo, in het centrum donker dof roodbruin, eventueel met zwak lila of violette zweem (Meth. 6D5, 7D5-6, 8D4-6, 7F7-8); ondergrond eerst bijna wit of licht crèmekleurig, later met vleeskleurige of roze tinten; bekleding aanvankelijk glad tot iets kleiig, concentrisch (soms vrij grof) openbarstend in schubjes en plakjes die naar de rand toe verder uit elkaar staan, ertussen fijn vezelig gestreept, in het centrum vaak gesloten en dan een soort kapje vormend (4-6 mm); rand vrij gaaf, niet gevoord, jong met enkele snel verdwijnende

(19)

81 vlokkige velumresten behangen.

Lamellen tamelijk dicht opeen, L

= 35-50, I = 1-3, vrij van de steel, iets buikig, 3-4

mm in het midden, jong (vuil-)wit dan crèmekleurig, bij ouderdom met duidelijk rossige inkijk; snede wat onregelmatig gegolfd of zelfs iets gezaagd, wat lichter dan de lamel.

Steel 20-50 x 1-3 mm, cylindrisch, recht of iets onregelmatig gebogen, naar de basis toe vaak iets verbreed en daar soms zwak knollig, hol, fijn vezelig gestreept, wit tot crèmekleurig, bij verouderen of oppervlakkig beschadigen licht rozébruin verkleu-rend vooral aan de basis; onderste tweederde deel bedekt met velumresten bestaande uit onregelmatige wat pluizige vlokjes of onduidelijke gordeltjes, die bij aanraken en verouderen gemakkelijk verdwijnen en waarvan de kleur (zeer licht rozebruin) iets donkerder is dan de ondergrond, vergelijkbaar met de bekleding van de jonge hoed.

Vlees in hoed en midden van de steel vuilwit, in buitenste delen van de steel vooral bij oudere exemplaren naar de basis met roze tint. Geur jong en onbeschadigd iets zoetig, bij ouderdom of kneuzen duidelijk naar L. cristata.

Sporen [50,3,3] (3,8-)4,4-5,2(-6,2) x 2,7-3,3(-3,6) \lm, gemiddelde lengte x breedte 4,6-4,9 x 2,9-3,1 \lm, Q = 1,4-1,8(-2,0), gemiddelde lengte-breedteverhou-ding 1,6, wat ovaal, dextrinoïd; grotere sporen (van tweesporige basidiën ?) soms iets ingesnoerd. Basidiën (15-)20-25(-30) x 5,5-7,5 \lm, clavaat, meestal viersporig, enkele tweesporig. Cheilocystiden 18-40(-50) x 6-15 \lm, clavaat, soms wat inge-snoerd of met gezwollen top, tot spheropedunculaat, dunwandig. Pleurocystiden niet waargenomen.

Hoedbekleding gevormd door min of meer clavate cellen welke meestal met enkele tussencellen staan op geïncrusteerde hyfen, een overgang vormend tussen een onregelmatige trichoderm en een euhymeniderm; eindcellen (10-)20-60(-78) x (5-)10-20(-23) \lm met bruin membranair pigment; septen met gespen.

Steelbekleding opgebouwd uit elementen die sterk lijken op die van de hoedhuid en cheilocystiden.

Oecologie en verspreiding:

Alleen of in groepjes van enkele exemplaren op schaduwrijke plaatsen met humus- en voedselrijke bodem, op colluviale leem-lössgrond, in de zoomvegetatie van hellingbossen met een zeer uiteenlopende begroeiing van onder andere Populier (Populus spec.), Es (Fraxinus excelsior), Hazelaar (Corylus ave/lana), Ribes (Ribes spec.), Meidoorn (Crataegus spec.), Klimop (Hedera helix), en in een (circa 25 jaar oude) aanplant van Spar (Picea spec.) en Larix (Larix spec.). Onder de in de naaste omgeving groeiende paddestoelen waren veel andere Parasolzwammen, zoals Lepiota aspera, L. pseudoaspernla, L. carinii, L. langei, L. perplexa, L. cristata, L. tomentella, L. xanthophylla, L. pulvernlenta, Cystolepiota bucknallii, C. sistrata, C. moelleri en voorts Lima ce/la glioderma.

In Nederland en vermoedelijk in heel West-Europa zeer zeldzaam; in ons land alleen bekend van drie plaatsen in Zuid-Limburg.

(20)

82

A

N 0 l: 3 1cm 101Jm

@©@@

©@@

r

Fig. 1. Lepiota hymenoderma: a. vruchtlichamen; b. basidiën en sporen; c. cheilocystiden; d.

(21)

83 Bestudeerd materiaal:

Cadier en Keer, Örenberg, 14-9-1986, H.A. Huijser (L); idem, 30-9-1989, H.A. Huijser (L); idem, 29-9-1990, P.H. Kelderman 1785; Margraten, Eisdenerbos, 9-10-1990, P.H. Kelderman 1754; idem, 22-9-1990, exc. NMV., P.H. Kelderman 2016; Valkenburg, St. Jansbos, 8-10-1990, P.H. Kelderman 2004.

Lepiota hymenoderma werd zover nu bekend voor het eerst in 1?76 in Neder-land (Limburg, Cadier en Keer) aangetroffen maar leek na 1977 weer verdwenen. De soort werd in 1986 teruggevonden op dezelfde plek en is sindsdien op nog twee andere plaatsen ontdekt. Breidt ze zich uit? Enderle en Krieglsteiner (1989) vermelden deze soort niet voor West-Duitsland.

Lepiota hymenoderma kan in het veld gemakkelijk verward worden met kleine donkere vormen van L. cristata met slecht ontwikkelde of verloren gegane ring. Microscopisch is ze echter eenvoudig te onderscheiden door de verschillende vorm en afmetingen van de sporen.

Een andere wel wat op L. hymenoderma gelijkende soort is L. cristatoides. Deze laatste is te herkennen aan het meestal wat lichtere uiterlijk, het beter ontwikkelde velurn en de typische zoete geur bij jonge vruchtlichamen; alleen oude exemplaren vertonen een zwakke "cristata"-geur. Microscopische verschillen zijn een andere hoedbekleding en het ontbreken van cheilocystiden bij L. cristatoides.

Lepiota pseudoasperula (Knudsen) Knudsen

Lepiota pseudoaspernla (Knudsen) Knudsen in Bot. Tidsskr. 75: 128. 1980; Cystolepiota pseudoasperula Knudsen in Bot. Tidsskr. 73: 125. 1978.

Misapplicatie: Lepiota eriophora sensu D. Reid in Trans. Br. mycol. Soc. 41: 426. 1958. Afbeeldingen en beschrijvingen: Candusso & Lanzoni in Lepiota s.l.: 151. 1990; Knudsen in Bot. Tidsskr. 73: 125. 1978; Knudsen in Bot. Tidsskr. 75: 128. 1980; D. Reid in Trans. Br. mycol. Soc. 41: 426. 1958.

Beschrijving (fig. 2):

Hoed 7-24 rnrn, jong bolvormig gesloten, dan halfbolvormig of breed afgerond kegelvormig met zwak ingerolde rand, tenslotte convex of vlak met iets omlaag gebogen rand, eventueel met lage brede urnbo, licht geelbruin tot dof tabaksbruin; bekleding bestaande uit in het centrum tot 1 rnm hoge en brede spitse schubjes; deze schubjes zijn afwisbaar, naar de rand toe minder gedifferentieerd, kleiner en meer aanliggend, bij verouderen verder uiteentrekkend en gemakkelijk verdwijnend, donkerbruin tot donker roodbruin (6E6-8, 6F6-8); ondergrond licht crèmekleurig tot geelbruin ( 4A3-4, 5A3-4); rand jong door een bruin velum met de steel verbonden, later vooral bij halfwassen exemplaren met duidelijke kleine tandvormige velurnres-ten behangen, bij verder verouderen steeds kaler, niet gevoord.

Larnellen rnatig dicht opeen, L

=

34-50, I

=

3(-6), verschil tussen lange en korte lamellen onduidelijk, bijvoorbeeld circa 25 echte lange larnellen en circa 22 net iets kortere, vrij van de steel, iets buikig, 2,5-4,5 mrn in het midden, jong wit tot

(22)

crèmekleurig, later wat donkerder; snede tamelijk glad, iets lichter.

Steel 10-40 x 1,5-3,5 mm, cylindrisch, recht of iets gebogen, naar de basis toe meestal verbreed en daar wat knolvormig verdikt; bovenste gedeelte fijn vezelig gestreept, crèmekleurig tot lichtbruin; onderste helft bedekt met een kwetsbaar wollig velum dat naar de basis toe steeds duidelijker gordeltjes vormt van tot 2 mm lange puntige schubjes met dezelfde kleur als van de hoed of iets lichter.

Vlees in de hoed tamelijk dun, tot circa 1 mm halfweg, wit, in de steel naar de basis toe vooral in de buitenste lagen lichtbruin. Geur jong en onbeschadigd weinig opvallend, bij kneuzen of verouderen zwak naar L. cristata.

Sporen [68,4,3] (3,5-)3,9-5,0(-6,0) x 2,3-3,2(-3,4) )lm, gemiddelde lengte x breedte 4,4-4,5 x 2,7-2,8 )lm, Q = 1,4-2,0, gemiddelde lengte-breedteverhouding 1,65-1,70, ovaal tot ellipsoïd, dextrinoïd. Basidiën (14-)17-22 x 4,5-6,5 )lm, clavaat, vierspoTig of gemengd vier- en tweesporig; sterigmen van viersporige basidiën tot 5 )lm en van tweesporige tot 6,5 )lm lang. Cheilocystiden niet waargenomen; lamelsne-de fertiel. Pleurocystilamelsne-den niet waargenomen.

Hoedbekleding bestaande uit ketens van cellen met uiteenlopende vorm; onderste cellen dun en langgerekt, naar boven toe steeds breder, maar soms tussendoor weer met smallere elementen, onregelmatig gezwollen, ellipsoïd tot bolvormig, (13-)25-50(-63) x (11-)15-35(-39) )liD, met bruin membranair pigment; septen met gespen.

Steelbekleding vergelijkbaar met die van de hoed maar met grotere cellen bijv. tot 135 )liD lang en 35 )liD breed.

Oecologie en verspreiding:

Alleen, twee of drie bij elkaar of in groepjes van enkele exemplaren, tussen los strooisel van verterende takjes en bladeren op vrij kale voedsel- en stikstofrijke soms bemoste bodem van hellingbos; op colluviale leem-lössgrond met mergel dicht aan het oppervlak, maar ook op steenstort van kolenmijnen onder Beuk (Fagus sylvatica). De omringende begroeiing bij de vondsten uit hellingbossen bestond uit Kruisbes (Ribes uva-crispa), Es (Fraxinus excelsior), Esdoorn (Acer spec.) en Hazelaar ( Corylus avellano ). De vindplaatsen vielen verder op door een grote rijkdom aan andere soorten Parasolzwammen.

Lepiota pseudoasperula is in heel West-Europa voor zover nagegaan kon worden een zeer zeldzame soort; in Nederland alleen bekend van drie plaatsen in Zuid-Limburg.

Fructificatieperiode september-oktober. Bestudeerd materiaal:

Kerkrade, steenstort mijn Julia 26-9-1990, H.A. Huijser (L); Cadier en Keer, Örenberg, 29-9-1990, H.A. Àuijser (L); Bemeten, 10-10-1990, F. Benjaminsen 901005.

(23)

Fig. 2. Lepiota pseudoaspernla: a. vruchtlichamen; b. basidiën en sporen; c. elemen-ten van de hoedbekleding; d. elemenelemen-ten van de steelbekleding.

(24)

Opmerkingen:

Lepiota pseudoasperula werd reeds in 1982 als kleinste vertegenwoordiger van de sectie Echinatae voor het eerst in Nederland gevonden door de heer J. Coonen maar niet herkend; in 1990 is de soort op drie plaatsen herontdekt.

De soort lijkt het meest verwant met L. /angei. In het veld is verwarring met kleine slanke wat lichtere vormen van deze soort zeker mogelijk. Microscopisch verschillen ze eveneens weinig, gemiddeld zijn de cellen in de schubjes van de hoedhuid bij L. fangei wat groter.

Oppervlakkige gelijkenis bestaat ook met enige soorten uit het verwante geslacht Cystolepiota, zoals C. moel/eri, C. adulterina en C. luteicystidiata; vooral wat kale exemplaren van L. pseudoasperula zijn macroscopisch soms moeilijk van oude vormen van deze soorten te onderscheiden. Microscopisch echter laat L. pseudo-asperu/a zich door de andere structuur van de hoedbekleding gemakkelijk van Cystolepiota's afsplitsen.

Een ander probleem is, dat bovengenoemde zwammen vaak in elkaars nabijheid groeien, waardoor bij vluchtig verzamelen gevaar voor mengcollecties bestaat. Het is niet onmogelijk, dat bij het beschrijven van L. pseudoasperula door Enderle en Krieglsteiner (1989) genoemde problemen een rol hebben gespeeld. Merkwaardig is namelijk, dat Knudsen, de oorspronkelijke auteur van L. pseudo-asperula één van de door Enderle en Krieglsteiner geciteerde collecties heeft gecontroleerd, terwijl de door hen gegeven beschrijving toch een aantal elementen bevat die niet in overeenstemming zijn met de oorspronkelijke beschrijving (zie Knudsen 1978 en 1980). Enkele van de door Enderle en Krieglsteiner getekende cellen van de hoedbekleding zouden afkomstig kunnen zijn van L. pseudoasperula, maar de cheilocystiden, de niet dextrinoïde sporen, de afmeting van de hoed, de beschreven kleuren enz. wijzen eerder in de richting van een Cystolepiota. Lepiota pseudoasperu/a bezit namelijk geen cheilocystiden, maar wel dextrinoïde sporen, en de hoeden zijn meestal kleiner dan 25 mm en de bruine tinten zijn praktisch zonder roze. Ook de bijgegeven kleurenplaat vertoont slechts oppervlakkige gelijkenis met het Nederlandse materiaal en stelt vermoedelijk eveneens een Cys-tolepiota voor (bijv. C. adu/terina forma reidii of C. moel/eri).

De recent verschenen monografie van Candusso en Lanzoni (1990) geeft ook een beschrijving van L. pseudoasperula, die afgezien van de wat dikkere stelen beter past. De aquarel van Dermek roept echter weer de nodige vragen op. De afgebeel-de vruchtlichamen zijn niet alleen te fors, maar ook afgebeel-de steelbekleding klopt niet met de door ons gegeven beschrijving en die van Knudsen. Hoewel reeds Knudsen (1980) opmerkt dat er in Hongarije en Tsjechoslowakije forsere en ook op andere punten wat afwijkende vormen gevonden zijn, waarvan de taxonomie nog niet geheel duidelijk is, stelt de afbeelding van Dermek mogelijk toch L. carinii voor.

Tenslotte dank aan Else Veilinga voor de ondersteuning bij het tot stand komen van dit artikel en aan Frits Benjaminsen voor het uitlenen van enkele

(25)

-LITERATUUR

Amolds, E., 1984. Standaardlijst van Nederlandse macrofungi. Coolia 26 (Supplement). Bon, M., 1981. Clé monographique des "Lepiotes" d'Europe. Doe. mycol. 11(43): 1-77.

Candusso, M. & G. Lanzoni, 1990. Lepiota s.l. Fungi Europaei 4. Saronno.

87

Enderle, M. & G.J. Krieglsteiner, 1989. Die Gattung Lepiota (Pers.) S.F. Gray emend. Pat.

in der Bundesrepublik Deutschland (Mitteleuropa). Z. Mykol. 55: 43-104.

Knudsen, H., 1978. Notes on Cystolepiota Sing. and Lepiota S.F. Gray. Bot. Tidsskr. 73:

124-136.

Knudsen, H., 1980. A revision of Lepiota sect. Echinatae and Amyloideae (Agaricaceae) in

Europe. Bot. Tidsskr. 75: 121-154.

Migliozzi, V. & M. Coccia, 1990. Funghi del Lazio. 11. 6-10. Micel. ital. 19(1): 11-24.

Reid, D., 1958. New or interesting records of British Hymenomycetes. 11. Trans. Br. mycol. Soc. 41: 419-445.

Reid, D., 1966. Fung. rar. Ie. col. 1.

Coolia 34: 87 - 88. 1991.

MYCOLOGISCHE VERENIGINGEN

EN HUN TIJDSCHRIFfEN 4

Foreningen tiJ Svampekundskabens Fremme Machiel E. Noordeloos, Solingenstraat 12, 2804 XT Gouda

De letterlijke vertaling van de naam van de Deense mycologische veremgmg luidt: vereniging ter bevordering van de kennis over paddestoelen. Eén van de belangrijkste doelen van deze vereniging bij haar oprichting in 1905 was het bevorderen van het eten van paddestoelen door de Deense bevolking. Hoewel ook dit aspect nog in de doelstellingen van de vereniging is vertegenwoordigd, zijn ook in Denemarken de tijden veranderd. Het aantal mensen dat zich meer serieus met de studie van paddestoelen bezig houdt, is aanzienlijk, en ook zaken als versprei-ding, ecologie en natuurbescherming krijgen tegenwoordig ruimschoots de aandacht.

De nestor van de Deense mycologische vereniging was professor N. Fabricius Buchwald, die van 1927 tot 1977 in het bestuur zat (!), waarvan 25 jaar als voorzitter. Mede op zijn initiatief werd in 1932 het tijdschrift Friesia opgericht, dat in het Engels verscheen, en tot de opheffing in 1987 vele hoogwaardige mycologi-sche artikelen heeft bevat. Het tijdschrift is, met een aantal andere scandinavimycologi-sche tijdschriften, opgegaan in het Nordie Joumal of Botany.

(26)

de NMV moge blijken uit het volgende. In 1980 bracht de vereniging in het kader van een ledenwerfactie het tijdschrift "Svampe" uit. Dit periodiek, dat twee keer per jaar verschijnt, ziet er aantrekkelijk uit, en biedt een keur van artikelen, van beginnersniveau tot wetenschappelijk, over een heel scala van onderwerpen: herkennen van paddestoelen voor beginners, determineersleutels en taxonomische bewerkingen van paddestoelen, verspreidingskaarten, huiszwamproblematiek enz. Ook recepten, artikelen over het verven met paddestoelen en paddestoelengedich-ten ontbreken niet. Het geheel is rijkelijk gei1lustreerd met afbeeldingen en foto's, waarvan een aanzienlijk deel in kleur. Het moge dan ook geen verbazing wekken dat het ledental in korte tijd steeg van ongeveer duizend naar het dubbele. Hierdoor is het aantal Denen dat lid is van een mycologische vereniging per hoofd van de bevolking (ongeveer 5 miljoen) waarschijnlijk het hoogst ter wereld.

Ook in het veld is de vereniging zeer actief: er worden per jaar meer dan 100 excursies georganiseerd in verschillende delen van het land, er worden nog 'ouder-wetse' paddestoelen-tentoonstellingen georganiseerd, er zijn werkweken in binnen-en buitbinnen-enland, waarbij het opvalt dat de Dbinnen-enbinnen-en verre bestemmingbinnen-en niet schuwbinnen-en. In de winter organiseert de vereniging een lezingendag die vergelijkbaar is met onze nieuwjaarsbijeenkomst. Cursussen zijn er op verschillende niveaus. Je kunt een diploma halen voor paddestoeldeskundige, waarmee je officieel gerechtigd bent mensen te adviseren over eetbare paddestoelen. Er zijn echter ook microscopieda-gen aan verschillende onderwerpen gewijd, zowel voor beginners als gevorderden.

Recent heeft de vereniging een rode lijst uitgegeven met macrofungi die bedreigd worden. Dit is een heel aardig boekje geworden met een aantal fraaie kleurenfoto's. Al met al is de Deense mycologische vereniging een actieve club met vele facetten. Voor ons is vooral het tijdschrift Svampe van belang. Afgezien van de Deenstalige tekst, die voor velen van ons niet zo toegankelijk is, is het tijdschrift heel aantrekkelijk door het grote aantal kleurenafbeeldingen van vaak zeer goede kwaliteit. In de laatste jaren zijn er bijvoorbeeld bewerkingen gepubliceerd van Wasplaten (met in totaal 44 kleurenfoto's), Satijnzwammen (met veel fraaie kleurentekeningen en -foto's) en Dermocybe (met 23 soorten in kleur). Veel van deze uitstekende artikelen hebben een uitvoerige Engelse samenvatting. Het lidmaatschap is niet duur: voor 95 kronen (ongeveer 25 gulden) ontvang je twee dikke nummers van Svampe per jaar, die samen ongeveer evenveel pagina's bevatten als een Coolia-jaargang.

Inlichtingen en aanmeldingen bij:

Foreningen til Svampekundskabens Premme Postboks 102

2860 Soborg Giro 9 02 02 25

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze ‘voorsprong’ is deels een definitiekwestie: als Europese landen in elkaar investeren, zelfs binnen de eu, wordt dit ook tot de FDi’s gerekend, maar dit geldt niet voor

Dublin Londen Glasgow Liverpool Amsterdam Brussel Antwerpen Luxemburg Berlijn Hamburg Keulen München Parijs Lyon

lichaams-weefsel, vloeistof of haar moet warden afgenomen, is in Engeland en Wales steeds de schriftelijke toestemming vereist van de betrokkene. Echter, DNA-onderzoek kan

op de noodzaak van drastische bezuinigin- gen had aangedrongen. verband deelde minister Van de Kieft -o.a. mede, dat een efficiency-bureau een opdracht tot een

1arts-onderzoeker en internist in opleiding, afdeling Hematologie, Radboudumc, 2internist-hematoloog, afdeling Hematologie, Radboudumc, 3medical writer, afdeling

763, Rosa rubiginosa: in de tabel staat bij de Rode Lijst ‘vz’; dit wordt ‘nb’ (momenteel niet bedreigd)... 766, Rosa tomentosa: in de tabel staat bij de Rode Lijst ‘vz’;

Iedereen die de verspreidingkaarten van soorten als bezemkruiskruid, beklierde bastaardwederik of kleine varkenskers in de huidige Atlas bekijkt, zal vaststellen dat die soorten in

Heel Nederland vindt het belangrijk dat er meer aandacht besteed wordt aan kinderen, zowel in het gezin als in onze samenleving.. We willen jonge kinderen weer kind