• No results found

Een overzicht van de hydrobiologische toestand in de Vechtplassen in 1957 en 1958

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een overzicht van de hydrobiologische toestand in de Vechtplassen in 1957 en 1958"

Copied!
50
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

IV

KEN OVEB0ICHT VAN DE HYDROBIOLOGISCHE TOESTAND

IN DE VECHTPLASSEN IN 1957 EN 1958.

P..LEENTVAAR

RIVON-ZEIST

ige}

1. I n l e i d i n g

2. Het water van de grote plassen 3. De randgebieden

oostzijdes Tienhovense plassen

Natuurmonument Oostelijke Drecht Natuurmonument Oostelijke Vuntus westzijde a De Kievitsbuurt

zuidoostzijdes De Molenpolder in Westbroek 4- Het Naardermeer

5» Literatuur

(2)
(3)

De gegevens van dit rapport werden in 1957 e^ 1958 verzameld en in i960 Toeschreven « Thans, juli I9&7? werd het rapport gestencild, om deze gegevens vast te leggen voor archief en zodoende ook toegankelijk te maken voor andere onderzoekers.

Uiteraard is er na 1957/58 verder onderzoek gedaan in de Vecht-plassen, vooral naar aanleiding van een zich steeds sneller voltrek-kende verontreiniging door afvalwater en recreatie. Zo verscheen in 1962 een artikel in J>e Levende Natuur, getiteld: "De verontreiniging van de Loosdrechtse plassen en haar gevolgen". Hierin kwam reeds ter sprake, dat door de snel toenemende vervuiling het grootste deel van de Chara-velden verdwenen waren, terwijl het water troebel werd. Onderzoek in I966 bracht verder a.an het licht, dst de planktonbezetting van het open water van de grote plassen in samenstelling veranderd was en nu een bloei van blauwwieren te zien gaf. De toeneming van de blauwwieren kon ook in

an-dere Vechtplassen waargenomen worden, waarbij als oorzaak niet allenn verontreiniging van oppervlaktewater, maar ook een verandering van het

chemische milieu door vermindering van grondwaterkwel van de hoge gron-den kon worgron-den afgeleid. Dit laatste was vooral duidelijk in het Naar-dermeer, waarover twee rapporten worden uitgebracht s "Verslag van het maandelijkse pla.nkton- en chemisch onderzoek in het Naardermeer in I963"

en "Rapport over een onderzoek naar de verontreiniging van het Naarder-meer in juli 1965".

In i960 werd een vergelijkend plankton- en chemisch onderzoek gedaan van de grote meren van ons land, waarin ook de Vechtplassen

betrokken waren. De resultaten werden gepubliceerd in het tijdschrift "Water" (Resultaten van het hydrobiologisch onderzoek van oppervlakte-water in i960) nr. 47? 1963. In dit artikel kan men de gevonden waarden van het quotient van Nygaard vergelijken met andere meren en tevens het verband nagaan met de zuurst ofproduktie.

Tenslotte werd in I966 in de Kortenhoefse, Loosdrechtse en Ankeveense plassen een vergelijkend onderzoek gedaan naar de zuurstof-produktie en het zuurstofverbruik in BOD-proeven, teneinde na te gaan

of deze methodiek eenvoudiger was dan de in dit rapport gebruikte index van Nygaard. De resultaten van de BOD-proeven zijn thans nog niet in

(4)

EN I958.

INLEIDING

In het hier volgende overzicht wordt een indruk gegeven van de hydro-biologische toestand van hot water van verschillende gedeelten van de Vecht-plassen tussen Kortenhoef en Westbroek, aan de hand van de gevonden plank-tonbiocoenose. De waarnemingen werden voor het merendeel gedaan in het voorjaar van 1957 en herhaald in 1958« ^r werden geen v/aarnemingen gedaan in andere tijden van het jaar? zodat geen overzicht werd verkregen van de jaarlijkse cyclus van het plankton. Ook kunnen er vergelijkingen gemaakt worden met de uitvoerige en zich over langere jaren uitstrekkende waarne-mingen in de publikatie "Kortenhoef", waarin uiteraard op verschillende de-tails nader is ingegaan en waarvan de hier gegeven v/aarnemingen in de andere Vechtplassen als aanvulling kunnen v/orden beschouwd. De opzet van het onder-zoek was dus gericht op een simultaanplanktononderonder-zoek, v/aarbij op eenzelfde tijdstip planktonmonsters van verschillende gebieden vergeleken worden. Conclusies over de verschillen in de gevonden planktonbiocoenosen kunnen hierdoor, zonder moeilijkheden met betrekking tot het verschil in tijdstip van de waarnemingen, v/orden getrokken»

De planktonmonsters werden genomen met behulp van een planktonnet, dat aan een touw door het water werd gesleept. Bij de monsterplaats werd steeds gelet op de aanwezigheid van waterplanten, zodat bekend was of het net door open water of door waterplanten gesleept had. Dit is van belang bij de in-terpretatie der gegevens. In het open v/at er kunnen we euplankters

ver-wachten. In de meer of minder begroeide watergedeelten tychoplankters. Door de ondiepte van de onderzochte plassen (hoogstens 2 meter), vinden we echter in feite in het open water hoofdzakelijk ook tychoplankters. Daarom wordt in dit artikel het begrip "plankton" gebruikt als verzamelbegrip voor alle met het planktonnet gevangen microorganismen. De zuivere betekenis van het begrip plankton ka.n niet van toepassing zijn op hetgeen we in de onderzochte plassen aan microorganismen vinden. Dit geldt trouwens voor de meeste van

onze binnenwateren. De gevonden planktonsoorten werden in een tabel geno-teerd, v/aarbij tevens werd aangegeven of de soorten weinig, veel of zeer veel in individuenaantallen vertegenwoordigd v/aren.

Om de beschrijving en de vergelijking van de in de tabellen per vind-plaats aangegeven soortencombinaties te vereenvoudigen, is gebruik gemaakt van de index van Nygaard (1949)« Deze drukte de aanwezige groepen van het

phytoplankton uit in een quotient, v/aardoor de verhoudingen in de plankton

(5)

-biocoenose-In dit quotient worden in de teller het aantal soorten iuyxophyceëen (= Cya-nophyceëen) ( M ) , Chlorococcales (Ch), centrise Diatomeëen (o) en Eugleninae

(E) genoemd en in de noemer Desmidia.ceëen ( D ) . Ili.j noemt dit het Compound

n j. • M + Ch + C + E ^ . , _, _ ^ , . , . , , , _

Quotient s ~r . Daar het Compound. Quotient m ae teller eigen-lijk de soorten aangeeft, die voornameeigen-lijk eutraphent zijn en de noemer de oligotraphente, geeft het quotient een aanwijzing voor de trofiegraad van het rniieu in Denemarken. Dit laatste is voor Nederland nog een hypothese,, die nog getest moet worden, maar zoals v/e in het navolgende zullen zien, voor de vergelijking van de planktonwaarnemingen in de Vechtplaasen een

zee-" goed bruikba.ar hulpmiddel lieer waarde dan een hulp voor de beschrijving van het karakter van de planktonbiocoenose moeten we er ook niet in trachten te zoeken, daar het karakter van een water door zeer vele factoren wordt bepaald, die niet in dit beperkte phytoplankton quotient kunnen worden bevat. De chemische en fysische hoedanigheden van het v/ater, de aard van de bodem, verticale en horizontale waterstromingen, turbulentie, de aard van de plantengroei van hogere planten, temperatuur-verhoudingen e t c dienen mede beschreven te worden om de samenstelling van de biocoenose te kunnen karakteriseren. Uit ervaringen in Deense wa-teren vond Nygaa.rd een overeenstemming tussen de waarde van het Compound Quotient en de aanwezige trofiegraad als volgt;

Waarde van het C.Q„ 0 - 0 , 3 Dystroof vrat er

-.1 Oligotroof

1 - 2 , 5 Zwak eutroof (liesotroof) 3 - 5 Matig eutroof

5 - 2 0 Sterk eutroof en enigszins verontreinigd 20 - 43 Zeer sterk eutroof en verontreinigd

De waarde van het Compound Quotient is voor alle planktonwaarnemingen in de Vechtplassen berekend en v/ordt in de beschrijving ter sprake gebracht. Behalve de phytoplankters werden ook de zoöplankters van de planktonbiocoe-nose genoteerd. Als index voor de trofie van het water is het zoöplankton weinig geschikt en er wordt daarom geen verband gevonden tussen het Compound

Quotient en het zoöplankton. Het zoöplankton is vooral aangewezen op het allerkleinste plankton (nannoplankton) als voedsel, dat grotendeels door de mazen van het planktonnet heengaat en dus niet werd gevangen. Terwijl het phytoplankton en het nannoplankton primair reageren op de voedselrijk-dom (mineralen) van het milieu en daardoor eerder het karakter van het

milieu kunnen aangeven, is het zooplankton fysiologisch onafhankelijker van het chemische milieu en voor zijn voeding afhankelijk van het

be-schikbare nannoplankton en de aanwezige detritus. Hieronder v/ordt aller-eerst kort besproken tot welke conclusies de planktontabellen aanleiding geven, v/aarna een samenvatting gegeven v/ordt.

(6)

gezeild? geroeid en gezwommen wordt en de randgebieden, die gevormd worden door de stille, met planten "begroeide petgaten, waar de recreatie zich minder manifesteert o Tot de laatste gebieden behoren ook de natuurgebieden zoals

het Natuurmonument Oostelijke Brecht bij Oud Loosdrecht, het petgatengebied in de oostelijke Vuntus (Gat van de Yuntus) en de Tienhovense en Westbroekse plassen.

2. HET WATEE VAN DE GROTE PIASSEN .

In vergelijking met andere grote meren in ons land is de totale planktonproductie in de Loosdrechtse plassen niet groot, hoewel het aantal soorten niet geringer is o Het water is daardoor ook doorzichtiger. Uit v e r -schillende onderzoekingen van van Heusden (1945) Is gebleken dat de

plank-tonarmoede veroorzaakt wordt door een laag fosfaatgehalte. In mei 1958 werd respectievelijk in het zuiden van de 5e plas, op de grens van de 4e e n de

5e, op de grens van de 3e en de 4e en in de Loenerveense plas een

plankton-monsters genomen. De planktonbiocoenose bestond op al deze punten in hoofdzaak uit blauwwieren, diatomeëen, groenwieren, raderdieren en watervlooien, In tabel 1 staan de soorten genoemd. Het Compound Quotient bedroeg•resp. 6,5 -7 ? 5 - 7y5 - 5 (zie k a a r t ) . Dit v/il zeggen, dat het v/at er sterk eutroof en

enigszins verontreinigd is. Alleen in de Loenerveense plas vinden v/e een iets lagere waarde, die op matige eutrofie zou kunnen v/ijzen. Deze plas ligt ook min of meer afgesloten van de rest en de biologische zelfreiniging heeft hier het langst kunnen doorwerken, omdat het water een lange weg af moet leg-gen om hier te komen. In de zuidoostelijke hoek van de 5e plas is de invloed

van het Vechtwater merkbaar. De planktonbiocoenose krijgt een enigszins a n -dere samenstelling, hetgeen steeds duidelijker wordt naarmate v/e meer naar het oosten in de richting van de inlaat van het Vechtwater gaan. Hierop

wordt nog nader teruggekomen.

Wanneer v/e ons willen afvragen of er in de loop der ja,ren veranderin-gen zijn opgetreden in de samenstelling van de planktonbiocoenose van de plassen, moeten we beschikken over waarnemingen van vroeger. Hiervoor kunnen planktonwaarnemingen dienen van 1942, die door mij werden verzameld, In juni I942 werd op ongeveer degolfde punten plankton gevist als in 1958. De g e g e -vens zijn in ta.bel 2 weergegeven, We zien, dat de invloed van het Vechtwater

op de 5e plas geleidelijk vermindert, naarmate we verder op het midden van de

plas komen. Vooral is dit duidelijk waar te nemen aan de sterke afname van de Diatomeëen en Chlorophyceëen uit het Vechtwater en het verdwijnen van Brachi*— nus calyciflorus, De totale planktonbiocoenose op de verschillende plassen verschilt weinig van die van 1958, Toch zijn er enige verschillen, zoals de toename van de individuenaantallen der blauw- en groenwiersoorten. Dit kan een aanwijzing zijn voor een toeneming van de voedselrijkdom van het water.

(7)

-richting-dat in 1942 het v/ater van de plassen volgens de se index een matige eutrofie had? terwijl dat in 1958 sterk eutroof en enigszins verontreinigd was. Er heeft dus in de loop der jaren een eutrofiëring plaats gevonden» Ieder, die op de troebeling van het water gelet heeft, heeft ook kunnen waarnemen, dat hetv/ater van de plassen minder helder geworden is. Er kan ook opgemerkt worden, dat het regelmatig optreden van het "blauwwier Gloeiotriohia in de

laatste jaren een aanwijzing is voor de toename van de eutrofie.

3. DE RANDGEBIEDEN

Voor de natuurbescherming liggen de belangrijkste terreinen in de petgaten langs de randen van de plassen. Dit zijn bijvoorbeeld het Gat

van de Vuntus, het oostelijke deel van de Drecht bij Oud Loosdrecht en de Tienhovense plassen. Deze gebieden worden door v/at er omringd, dat in binding staat met het open water van de plassen of met voedselrijk of ver-ontreinigd v/ater van verbindingskanalen. Uit hetgeen hiervoor gezegd is, zal het duidelijk zijn, dat voor het behoud van deze natuurmonumenten in zijn huidige staat nodig is de veranderingen en invloeden van het omrin-gende water te volgen. Vereist is echter ook, dat de hydrobiologische toe-stand in de natuurmonumenten zelf bekend is. Hiertoe werden in 1957 e& I958 enkele waarnemingen gedaan. Het betrof waarnemingen over de invloed van de bewoning van het dorp Tienhoven op de Tienhovense plas, de invloed van het plankton van de Vuntus op het Gat van de Vuntus, idem van de Ie

plas op het natuurmonument van de oostelijke Drecht in de Ster, de invloed van het Vechtwater op het plankton van de petgaten in de Kievitsbuurt en de hydrobiologische toestand van het v/ater in de Westbroekse polder. Deze gebieden zullen hier ieder afzonderlijk besproken worden.

De Tienhovense plassen

De Tienhovense plassen worden eigenlijk gevormd door een complex petgaten, waartussen een sterke groei van waterplanten optreedt. Slechts kleine gedeelten bestaan uit open water. In 1957 werden twee planktonrnonsters genomen in het open v/ater, een in het oosten en een in het westen, meer

naar de kant van het dorp (zie tabel 3 ) . De planktonbiocoenose was op beide

punten ongeveer van dezelfde samenstelling en er konden geen aanwijzigingen voor verontreiniging gevonden worden. Het chloorgehalte van het water be-droeg in beide gevallen 40 mg/l, wat iets lager is dan het chloorgehalte van het v/ater van de overige Loosdrechtse plassen. Hoewel de totale

samen-stelling van het plankton, evenals die van de Loosdrechtse plassen, op een eutroof milieu wijst, zijn er opvallende verschillen met de overige plassen. Er werden meer soorten raderdieren en flagellsten gevonden. Deze groepen van het plankton krijgen in het windstille petgatengebied van

(8)

-Tienhoven-zijn cchtor geringer in soortonaantallen aanwezig, behalve cl e draadvormige groonwieren (flap) . Ook dit is een gevolg vari do rust in de petgaten,

waardoor planktonsoorten zonder eigenbeweging bezinken en de draadvormige LIG de door de ontval reling van hogere mlc.nieu zich kunnen handhaven. Ihlauw-wieren werden in ;: olijke mate als in de overige plassen aangetroffen.

De blauwwioren hebber, de eigenschap aan de o vervlakte van het water te drij-ven en kunnen zodoende bij het nernen van oppervlaktemoisters, zoals hier gebeurd is, aangetoond worden. Bovendien -'orden ai j door de geringste wind-beweging over het water verspreid. De blauwwiercn in het plankton van de Tienhovense plas moeten dan ook uitde andere plassen door de vrind, via

toevoerende vaarten zijn aangevoerd, zodat zij zich in het Tienhovense plas-senmiiieu niet in grote aantallen, kunnen outwi' •:'. :clen. liet feit, dat zij aan de oppervlakte drijven, maamt dat zij, ondanks een geringer ;;ahaite aan voedirigszouten, zich door voldoende licht langer kunnen handhaven, dan de aangevoerde groenwieren, die bezinken en o.a. door gebrek aan licht eerder afstor-ven.. Sen andere groep, die in het plankton opvalt, zijn de desmidiacee"en, die zich in de Tienhovense plas in veel soorten en aantallen ontwikkelen. Dit wijst op een .vunst ig Milieu, enerzijds kan dit veroorzaakt zijn door minder voedsolrijk en zoeter v/ater en het ontbreken van veront-reiniging, änderst!jds is de sterkere proei van ho.-ere planten, waartussen en waarop de desmidiaeeëen zich adaouden, hiervoor verantwoordelijk.

In overeenstemming met het lagere chloor, ehalte en de uit de plank-tonbiocoenose afg'oleide geringere vooclselri jkdon van het milieu in de Tienhovense plassen is de waarde van het Compound guotient. Op beide v/aar-nemingsgunten werd de waarde 2 gevonden voor de index (zie tabel 13) . Dit wil zeggen zwak eutroof (mesotroof) milieu. Wosthoff komt op grond van

plantensociologische waarnemingen tot dezelfde conclusie.Dit is dus een belangrijk verschil met het milieu van de andere plassen. We zullen zien,

dat dit op tal van andere plaatsen in do randgebieden van de plassen kan worden waargenomen.

In september 195& worden e nige waarnemingen gedaan om na te gaan, of en hoever de invloed van de bewoning: van het dorp. is waar te nernen,

wanneer we beginnende bij het dorp telkens plankton.monsters nemen in de richting van de plas. Deze waarnemingen zijn in. tabel 4 vermeld. Hieruit icon niet worden afgeleid dat specifieke verontreiniging van het water op-treedt. Er werden althans ge^n saprobe planktonorganismen gevonden Wel was het totaal aantal gevonden soorten bij het dort geringer dan verderop

in de plas, terwijl vlak bij het dorp een massale hoeveelheid blauwwieren

(9)

-aanwezig-aanwezig; was» Diu la,,tste ia o-n aa«r <\ jzing voor verontreiniging, daar blauw-wieren sic;: bij verontreiniging ster.'; ' .v.nucn ontwikkelen. 0o!~ een geringer

totaal aantal soorten pianotera treckt meestal bij verontreiniging op. Zoals reeds o ggemorkt werd is er ook invloed van de toevoer van water uit de Loosdrechtse plassen, door een verbind:! p snanaal, v/aard o or ophoping van plassenplajikion bij de toevoer mogelijk is. Beide factoren, verontreini-ging door liet dorp en invloed van net plassenplankton aan de westzijde van de Tienhovense plas ,peven een aanwijzing wat betreft de samenstelling van de plonktonbiocoenose. Het blijkt dat op het punt l60 m oostelijk van het dorp de planktonbiocoenose enige afname van de blauwwieren vertoont en een toename van de desraidiaeeëen. Het plankton krijgt weer de samenstelling van het overige gedeelte van de Tienhovense plas. Ook het Compound Quotient dat op de eerste 4 punten een waarde 5 had, krijgt weer de waarde 2. (zie

tabel 13) . Voornamelijk wordt dit verkregen door de toenaae van het a. ntal desmidiaeeëen. Dit wil eigenlijk niets anders zeggen, dan dat de invloed van het Loosdrechtse plassen water (inde;.: 5 - 7;5) is afgenomen en het

eigen Tienhovense plassemvater (index 2) v/oer tevoorschijn komt. L'en af-name van de eutrofie van het milieu kan tevens uit de afaf-name van de index worden geconcludeerd.

Het natuurmonument aan de oostelijke Srccht.

In juni 1957 en uitvoeriger in juni 1958 werden planktonraonsiers genomen van hot natuurmonument, gelogen ten zuiden van de oostelijke Brecht bij Oud-Loosdrecht. Dit gebind bestaat uit legakkers, waartussen oen geheel net icrabbescheer (stratiotes aloides) bedekt water aanwezig- is. In 1957 werd aan de Drechtzijde van dit veld van krabbescheer een plank-toniionster genomen. Tevens werd een monster genomen aan de Noordzijde van de Sr echt in een dergelijk krabbescheerveld en -werd de Srecht zelf naar het oosten en het westen bemonsterd. Se : esuliaten zijn weergegeven in tabel 5 e« 6. Se Waarnemingen laten zien hoever de invloed van het open water van de Ie plas doordringt in de Brecht; door bepalingen van het chloor-gehalte van het water kon dit nog eens extra worden nagegaan. In het meest oostelijke gedeelte, waar de Srecht begint, in de Ster, vinden we opaal gekleurd water, daar hier ijzerhoudend, voedselarn grondwater opkwelt. liet totaal aantal planktonsoorten is gering en bestaat uit enkele boden-watervlooien er, raderdieren. Het chloorgehalte is laag 32 mg/l, het Com-pound Quotient 2. De index wijst dus op zwak outroof water. Bij de uitmon-ding van de s'Gravelandse vaart is het totaal aantal plan :tons oorten veel groter, v/aarbij vooral de watervlooien in aantal zijn toegenomen, terwijl er ook verschillende diatome'e'en aanwezl. zijn. liet chloorgohaite is nog

(10)

-laag-de Drecht et;:; groot aantal planktonsoorten, waarbij steeds neer groen-en blauwwiergroen-en gaan optredgroen-en. In individagroen-enaantallgroen-en dominergroen-en ^ij no;; wel niet, naar uit het optreden van microcystis aeruginosa, Jmabaena flos-anuae, Pediastrum boryanum on 7. duplex blijkt de aanv/ezi;gheid v a de plaukters van het open water van de Ie plas. De v/atervlooien Daphnia lon-glspina en Diaptomus gracilis zijn eveneens plankters van de Ie plas. hezetv/ec soorten zijn reeds waargenomen op het vorige monsterpunt. Ze kunnen dr,or hun vermogen tot eigen bewoging verder vanuit de plas door-dringen dan de onbeweeglijke planktcnsoorten. Het chloorpahalte van het vrator is hoger, 30 mg/l, wat ook v/ijst op plassenv/ater. Het Compound

Quotient had de waarde X .

Aan hot einde van de Drocht herkennen v/e- duidelijk het plassenplanic-ton aan het domineren van de soorten Dinobryon sertularia, D. divergens, microcystis aeruginosa, Anaoacna flos aquae, Fediastrun boryanum,

Polyarthra trigla. Ceriodaphnia pulcholla en Cyclops sp. liet chloorgehalte Q

is 42 ng/l, het Compound : uotient 2 . Op de Ie plas zelf tenslotte vinden we plassenplankton. ket chloor, ehalte was hier het hoogst,- n.1. 52 mg/l, het Compound quotient 3. het doorurivgen van het plassenplankton in de Drecht is natuurlijk ster': afhankelijk van allerlei factoren, zoals

windrichting, watertoevoer etc. en aal daardoor van tijd tot tijd vei'schil-len.

Be petgaten ten noorden en ten zuiden van de Drecht zijn de gebieden die voor de natuurbescherming van belang zijn. '7e vinden een andere

planktonbiocoenose, waarin bodemwatervlooien en flap (groenwierdraden) domineren. Door de dichte plantengroei (krabbescheer) v/orden de petgaten rain of meer geïsoleerd van do Drecht. liet chloorgehalte v/as lager, 36 en 30 ng/l. liet Compound 'uotient v/as eveneens laag, n.1. 1,3 on 1, v/at op een voedsolarm milieu v/ijst. Doordat hot planttonnet door de dichte vege-tatie gesleept moest worden, v,erden ook veel grotere dieren gevangen, zoals slakken, waterpissebedöcn on waterwantsen.

In juni I958 werden plankton;lonsters genonen middenin de icrabbescheer-vlakte, tussen paardestaarten en lisdodde en tussen waterlelies en fontein-kruiden. Hier werden veel meer soorten desrnidiaceëen (9 - 13) en sommige in grote individuenaantallen aangetroffen. Oom werden de algemeen in ven-nen (oligntroof) voorkomende diatomeëen Tabellaria flocculosa en T. fenes-trata en de eveneens locaal in vennen verspreide Dinoflagellaat Geratium curvirostre gevonden» Het Compound Quotient wijst op oligotrof ie,, n.1. in het krabbescheerveld 0,5, tussen de paardestaarten 0,4 en tussen de

(11)

-waterlelies-lijk? dat v/e in een zwak eutroof milieu plaatselijk een "micro-waterregiem" kunnen hebben, dat oligotroof is» Oligotraphente soorten zouden zich hierdoor op deze plaatsen in standkunnen houden» Van belang is, dat het gebied alleen voedselarm regenwater ontvangt of voedselarm kwelwater, zoals in deze geïsoleerde petgaten. Het zou interessant zijn door micro chemische analyses de milieuverhoudingen te kunnen nagaan« Men vergelijke ook de plantensociologische waarnemingen van Westhoff e.a. in Kortenhoef en Westbroek, v/aar op plaatsen met een zandbodem met weinig veen oligo-mesotraphente waterplanten werden gevonden» Op deze plaatsen kwelt het voedselarme water uit de zandbodem direct op, zodat er voortdurend een voedselarm milieu aanwezig is. Men vergelijke ook het soortgelijk

onder-zoek, door mij verricht aan het plankton van een oude Waalarm, de Kil

van Hurwenen (l957)> waar eveneens tussen de waterplanten langs de oevers een lager Compound Quotient werd gevonden dan in het open water. In deze oude rivierloop was het milieu echter veel eutro fordan in Loosdrecht. We vinden in deoeverplanten v/el iets meer desmidiace'den, dus

oligotraphen-te vormen dan in het open waoligotraphen-ter, maar het aantal sooroligotraphen-ten is toch lang niet zo groot als dat van Loosdrecht. Ook kan verwezen worden naar het

uitvoerig onderzoek van het Hol bij Kortenhoef van Meyer, de Graaf e.a., waar meer in detail is ingegaan op de microflora en -fauna van de

verschil-lende successies in de moerasvegetaties» Ook hier werden in de voedsel-armere en meer in de oever gelegen plantenassociaties meer desmidiace'den gevonden. De gevonden aantallen soorten waren in dit onderzoek veel groter dan in de in het onderhavige onderzoek v/aargenomen desmidiacee'en, omdat in het Hol van Kortenhoef veel meer v/aarnemingen werden gedaan over een langer tijdsverloop»(zie litt.). De algemene conclusie was dezelfde, n.1. minder desmidiacee'en in het open water en een oligo-mesotroof milieu

tussen de vegetaties»

Het petgatengebied in de oostelijke Vuntus.

Het petgatengebied oostelijk van de Vuntus bij Oud-Loosdrecht ligt min of meer geisoleerd van het open water van de Yuntus plas. Aan de noord-zijde loopt de Eaaysloot, die in verbinding staat met de reeds eerder ge-noemde s'Gravelandse vaart.In de meest oostelijke petgaten bevindt zich een min of meer geisoleerde grotere plas, die hier Gat van de Vuntus

genoemd zal worden. Er werd in juni 1957 en eind mei 1958 plankton ge-vangen. De gegevens zijn vermeld in tabel 7 on 8. Om na te gaan hoever de

(12)

-invloed-invloed van het open water van de Vuntus in hoi petgatengebied was waar te nemen, v/erden in 1957 monsters genomen op verschillende punten tussen de Vuntus en het oostelijk gelegen natuurmonument tussen de petgaten met het Gat van de Vuntuso De planktonbiocoenose in de Vuntusplas kwam overeen met die van de andere Loosdrechtse plassen, waarmee hot door toegangen is ver-bonden. Het chloorgehalte bedroeg 44 mg/l„ Het Compound Quotient had de vrij hoge waarde 8 (zie tabel 13)» In de Raaysloot neemt de invloed van de plas af naarmate we verder naar het oosten gaan. De planktonbiocoenose vertoont weinig of geen dominante soorten. Het chloorgehalte wordt iets lager en het

Compound Quotient daalt tot 0,9 e n 1*2. In het Gat van de Vuntus (zie kaart) vinden v/e tenslotte een andere planktonbiocoenose met veel soorten rader-dieren, zeer veel soorten desmidiaceeen, vrijwel geen blauwwieren, onder de diatomeé'en de reeds genoemde Tabellaria flocculosa. In vergelijking met de Tienhovense plas was het aantal gevonden soorten desmidiaceeen hoog, even hoog als het aantal in het natuurmonument van de Oostelijke Drecht, Dit is toe te schrijven aan het feit dat op de plaatsen waar in de Tienhovense plas werd gevist meer open water is, dan op de monsterpunten van het Gat van de Vuntus en het natuurmonument Oostelijke Brecht, Laatstgenoemde petgaten zijn over het algemeen minder voorzien van open water dan de Tienhovense plassen. Toch zijn er dergelijke dichtbegroeide gedeelten in de Tienhovense plassen aanwezig, waar zich meer soorten desmidiaceeen ophouden. Het onder-zoek van Mej„ Escher (ongepubl.) heeft dit uitgewezen, liet chloorgehalte in het Gat van de Vuntus was laag (34 mg/l) en het Compound Quotient 0,4»

Ook hier krijgt men een waarde voor de index, die op een oligotroof milieu v/ijst en dat ondanks het feit dat het plankton verzameld werd in open water. Er is hier relatief meer open water dan in het natuurmonument oostelijke Lrecht, maar minder dan in de Tienhovense plas. Vermoedelijk is het hieraan te wijten, dat er in het open water relatief meer desmidiaceeen gevonden werden dan in het open water van de Tienhovense plas. De desmidiaceeen zijn

soorten, die vanuit de vegetatie nog overal in het betrekkelijk kleine open water verspreid worden,

In mei 1958 werd het Gat van de Vuntus bemonsterd op verschillende plaatsen. Ook nu kwam de gevonden biocoenose overeen met die van 1957» He"t chloorgehalte was iets lager, 30 mg/l en het Compound Quotient resp. in open water 2,3 ? tussen de gele plomp middenin 0,8 , tussen de gele plomp aan de zuidzijde 1,1 en in het ernaast gelegen petgat 1,3. Verder traden op Tabellaria fenestrata, T, flocculosa, Ceratium curvirostre en vele des-midiaceeen soorten, die zoals gezegd oligotra.phent zijn. Invloed van de Eaaysloot of s'Gravelandse Va-art was niet merkbaar. De soortenaantallen en individuenaantallen der flagellaten v/aren vrij groot en kwamen overeen met die van de Tienhovense plas. Het Compound Quotient van het open water

(13)

-had-had ongeveer dezelfde waarde als die van Tienhovon, Hel v/as hoger dan in 1957« We mogen verwachten<, dal door windeffect turbulentie ontstaat in het water, waardoor Lijdelijk meer bodemvormen en b,v„ desraidiaeeën in het open water terecht zijn gekomen, ïïe zullen natuurlijk in kleine ondiepe

wateren vaak onregelmatigheden in do planktonvangsten vinden. Onregelmati-ge toevoer van v/at er door regenval en kwel speelt een rol« De vangsten

van I957 en 1958 wijzen in ieder geval allen op een biocoenose die kenmer-kend is voor een mesotroof milieu..

Tot nog toe werden randgebieden besproken, die gelegen zijn aan de oostzijde van de Loosdrechtse plassen« Dit is het veengebied dat de hoge zandgronden uitwigt en dat door kwel ondergronds of door afstroming aan de oppervlakte water ontvangt, dat voedselarm is en vaak ijzerhoudend« Vandaar dat er een laag oh.loorgeha.lte gevonden werd.

Aan de westzijde van het randgebied van de Loosdrechtse plassen is de situatie anders„ De veenlaag is hier dikker , de petgaten zijn dieper (tot 4 meter). voedselarm kwelwater treedt waarschijnlijk niet meer op of zeer lokaal, de verontreinigde Vecht staat op tal van plaatsen, zij het via sluizen of alleen in droge tijden, in verbinding met het water van de petgaten en vervolgens met de plas. Deze petgaten liggen ook meer onder invloed van de recreatie, zodat er minder rust is en b.v, vele zomerhuis-jes langs de petgaten staan» De hydrobiologische toestand van het water is anders dan in het oostelijke randgebied, We kunnen dit nagaan aan de hand van enige planktonmonsters in de Kievitsbuurt in het zuidwesten van de 5e plas.

De Kievitsbuurt

In mei 1957 werden op verschillende punten in het petgatengebied van de Kievitsbuurt planktonmonsters genomen, die in tabel 13 zijn vermeld. De samenstelling van de planktonbiocoenose verschilde nog al up de verschillende punten. Het Tienhovens kanaal voert water aan uit de Vecht en water van de Bethunepolder, Het plankton heeft een zwartgroene kleur en de dominanten in het plankton zijn pennate diatomeë'en, Cyclotella sp,, en de desmidiacee Closterium parvulum, die in saproob milieu leven. Verder zijn er vrij veel Microcystis aeruginosa en Oscillatoria sp,, de

rader-dieren Rotifer neptunius en Brachionus calyoiflorusfipala en de watervlooien Bosrnina longirostris, Diaptomus gracilis en Cyclops sp., De aanwezigheid van de groenwieren Eichteriella botryoides en Actinastrum hantzschi samen met de genoemde raderdieren vertegenwoordigen het ' ;•• mesesaprobe Vecht-water, Dit v/at er is ook rijk aan bacterieën. Iets verder, in het zuiden

(14)

-van-van de Kalverstraat , vinden we veel blauwwioren, n.I. lui er o cyst is aeruginosa, Anabaena- flos aquae en veel Bosmina.. De planktonbiocoenose gaat op die van

de plas lijken, maar er zijn nog verscheidene mesosaprobe soorten in aanwezig. Er is door de ta.lrijke open verbindingen met de plassen veel invloed van

het plassenwater. Midden in de Kalverstraat is de kleur van het plankton veranderd in geelbruin en dit wordt veroorzaakt door de zeer grote aantal-len Bosmina's, terwijl het groene phytoplankton belangrijk is verminderd« Aan de v/est- en oostzijde van een petgat in de Kievitabuurt achter de

Kalverstraat is de kleur van het plankton weer anders, en van geelbruin tot geelgroen geworden o De mesosaprobe soorten zijn verdwenen en de

planktonbiocoenose is oligosaproob en eutroof. De flagellatenkolonies van Dinobryon ssp. en de watervlooien Cyclops en Diaptomus zijn in zeer grote individuena.antallen aanwezig. We zien hier weer, dat de rustige petgaten gunstig zijn voor de flagellaten. Daar het water eutroof is, kunnen de watervlooien zich hier beter ontwikkelen dan in de mesotrofe Tienhovense plas.. Het chloorgehalte bedroeg in de Kievitabuurt 78 mg/l. Dit is hoger dan overal elders in de plassen» liet hogo chloorgehalte is een gevolg van de toevoer van Vechtwater. Aan de verandering in de kleur van het plankton en de soortencombinaties zien we, dat de biologische zelfreiniging in het petgatengebied het verontreinigde mesosaprobe Vechtwater verandert in eutroof, oligosaproob.

Het Compound Quotient op de genoemde punten heeft een belangrijk hogere v/aarde dan we tot nog toe op de plas en in de randgebieden gevonden hebben. Op alle punten ontbraken de desmidiaeeëen. Alleen de soort Clos-terium parvulum werd in het zuidelijkste gedeelte gevonden. Dit is een soort, die eigenlijk in de noemer van de index niet meegerekend mag worden, daar in de noemer alleen oligotraphente soorten worden genoteerd. We vinden dan respectievelijk op de genoemde punten de index: 10 , _13_ , _8 ,

a tr + A-V. 1 1 1 • -,'• •• • • A ÖTofl) 0(ofl) 0(ofl) 4_P o Het ontbreken van de desmidiaceeen wijst op een ongunstig milieu Soor verontreiniging, door te hoog chloor(zout)gehalte van het water, of door het ontbreken van plantengroei.

In mei 1958 werden wederom in de Kievitsbuurt waarnemingen gedaan. Het resultaat v/as ongeveer hetzelfde (zie tabel l )0 Het chloorgehalte was nu lagers 54 mg/l, waarschijnlijk, doordat er dat jaar minder Vechtwater ingelaten was. Er waren ook minder mesosaprobe soorten van het Vechtwater aanwezig. Alleen de diatomeëen Tabellaria fenestrata f. asterionelloides en Fragilaria crotonensis en het raderdier Brachionus calycèflorus f. pala zijn nog duidelijke indicatoren voor Vechtwater. Als byzonderheid moet gewezen worden op de aanwezigheid van de diatomee Hhizosolenia lon-giseta in massale aantallen in de Kalverstraat. Dit is een diatomee, die

(15)

-door-Door zijn doorzichtigheid weinig werd opgemerkt. Het Compound Quotient had, evenals in 1957? weer een hoge wa.arde. In de petgaten v/as het lager dan in

de Kalverstraat»

Bij de bespreking van het plankton van de grote plassen op blz» 3 werd de toestand vergeleken met 1942« Ook in de Kj.evitsbuurt kan dit worden

gedaan. In 1942 had het Compound Quotient een wa.arde van — j in 1957 T: e*i

f A R U U .

— 5 in I958 'T en y 9 zodat eutrofiëring heeft plaatsgevonden. Vroeger kon men in deze diepe petgaten de bodem zien? thans is dit op de meeste plaatsen niet meer het geval. De grotere planktongroei geeft meer troebeling in het water. Het is te verwachten dat de Characeëen,, die zo karakteristiek zijn

voor de bodembegroeiing van de petgaten en pla.ssen door deze troebeling zullen verdwijnen9 aangezien de lichtintensiteit bij de bodem te gering

zal zijn.

De Westbroekse plassen.

Een ander gebied dat onder invloed ligt van het verontreinigde

Vechtwater? maar dat bovendien zowel recreatieterrein als beschermd natuur-gebied is? wordt gevormd door de Westbroekse plassen in de Molenpolder,,

ten Zuiden va:a Tienhoven. Er werden v/aarnemingen gedaan in juli 1957 e& september 1958, die in tabel 9 e*i 10 zijn vermeld. Het terrein valt da-delijk op,, doordat er in het zuiden een zeer sterke ontwikkeling van kroos is en het v/at er een vuile kleur heeft. Langs de Einnenv/egse dijk in het zuiden is een dichte bebouwing en er liggen bebouwde akkers en kassen langs de oevers. De sloot die er langs loopt is vervuild en de petgaten staan ermee in open verbinding. Er is verbinding met de Vecht door middel van een afwateringssluis en door een v/atergemaalt je . De sloot langs de Binnenwegse dijk is vooral in het najaar bedekt met een dikke laag kroos

(Lemna minor? L. polyrrhiza, L. gibba? ITolffia arrhiza) dat ook de pet-gaten binnendringt. Dit wijst op verontreiniging van het water. Aan het plankton kon geen indicatie voor verontreiniging worden gevonden.

Alleen de iets grotere aantallen Eugleninae zouden op saproob water kunnen wijzen. Het plankton v/as slecht ontwikkeld en had van geen enkele soort

grote individuenaantadlen. De indruk bestond,, dat door veel varen of door vaak v/isselende toestanden in de waterhuishouding (verontreiniging,

bema-lihg) zich geen planktonbiocoenose kon ontwikkelen.

Het chloorgehalte van het water was in september 1958 laag (36 mg/l), in tegenstelling tot de v/aarnemingen in juli 1957» Set Compound Quotient was laag (2) en ongeveer even hoog als dieper in de petgaten. Ook dit

(16)

-wijst-wijst erop, dat het ni lieu zich zo sterk (en snel) wijzigt, dat de plank-tonbiocoenose zich hier niet, of nog niet« op heeft kunnen instellen.Dit

van het plankton

houdt dus in, dat het ka.rakter /xn Westbroek ondanks de tijdelijke inlaat van Vechtwater overwegend oligo-mesotroof blijft.

Evenals in het Gat van de Vuntus en in de Oostelijke Drecht werden in de petgaten? midden in de Molenpolder, tussen de waterplanten meer des-midiaceê'en gevonden dan in het open water. De diatomee Tabellaria flocculosa en de peridinee Ceratium curvirostie werden wederom gevonden. Het milieu is dus oligo-mesotroof, waarmee het lage Compound Quotient in overeenstem-ming was. We kunnen dit weer verklaren door aan te nemen dat voedselarm

water opkwelt. In juli 1957 werden waarnemingen gedaan, die dit weer beves-tigden. Het Compound Quotient, dieper in de petgaten, bedroeg 0,6 en 3. Het chloorgehalte in juli 1957 was echter veel hoger, n.1. 5^,72 en 60mg/l op plaatsen die tot midden in de petgaten reikten. Op slecht één punt

werd het lage chloorgehalte van 36 mg/l gevonden en dit lag het meest noord-oostelijk en dus het verst van het Vechtwater vandaan. Dit pleit er weer voor, dat door bemaling Vechtwater wordt ingelaten in de droge tijd.

op

Blijkbaar heeft het plankton niet, of nog niet de tijdelijke inlaat van het Vechtwater kunnen reageren, door de ontwikkeling van saprobe soorten, maar het is ook goed mogelijk, dat dit Vechtwater, dat op de hoogte van

Maarssen door industrie wordt vervuild, nimmer aanleiding kan geven tot de ontwikkeling van saprobe organismen, omdat de vervuiling niet veroor-zaakt wordt door organische afvalstoffen, maar door biologisch moeilijk verwerkbare of remmende anorganische afvalstoffen (koolteer ? ) . Hierover kan zonder verder chemisch onderzoek niets gezegd worden. Men vergelijke

ook de toestand van de Kievitsbuurt, waar Vechtwater van Breukelen, dat een iets betere kwaliteit heeft, via een lange verbindingssloot in de petgaten terecht komt en daar wel aanleiding geeft tot de ontwikkeling van veel plankton.

Een andere bron van verontreiniging, maar dan een minder ernstige, van organische (huishoudelijke) afval, wordt gevormd door- de vele zomer-r huisjes op de legakkers» Deze verontreiniging is van minder ernstige aard, daar zij tijdelijk (gedurende de zomermaanden) en zeer plaatselijk is. Toch moet hierop gelet worden, mede in verband met de verstoring van het karakter van de hogere plantenassociaties, die hierdoor met ongewenste ruderale (en vreemde) planten zouden v/orden verrijkt.

Als argument voor de aanwezigheid van voedselarm kwelwater kan misschien nog de volgende v/aarneming dienen. De elzen, die o-p de legakkers groeien, vertonen bij de hoogste exemplaren kale toppen. Dit kan

(17)

-zaakt-zaalet v/orden doordat bij de grotere exemplaren het wortelstelsel zo diep gaat, dat het in het diepe voedselarme grondmater in liet zand terechtkomt» Door gebrek aan voedingszeaten treden kale toppen op.

Tenslotte valt in dit gebied de grote visrijkdom op,, daar de hen-gelsport sterk wordt gestimuleerd door hengelverenigingen en door de vis-gelegenheid "De Karper" wordt vis uitgepoot» Dit hoeft voor de natuurwe-tenschappelijke waarde van het gebied niet' schadelijk te zijn, zolang bekend blijft , v/elke manipulaties zijn uitgevoerd om de visstand te hand-haven .

Y/at de hogere plantenassociaties betreft, merkt Westhoff in een rapport op (1945)? dat in de Molenpolder tal van byzondere waterplanten aanwezig zijn, die kenmerkend zijn voor voedselarm v/at er. Het gebied ver-toont daarom veel overeenkomst met het Hol bij Kortenhoef. Zoals uit het voorgaande bleek, sluiten de hydrobiologische waarnemingen zich hierbij aan. Bovendien kan er aan worden toegevoegd, dat het chemisch milieu in het water in'beide gebieden onder invloed staat van verontreinigd water, waardoor o.a. een hoger chloorgehalte gevonden kan worden. Dit is een

tweede punt va.n overeenkomst tussen de Molenpolder en het Hol. Men rea-lisere zich echter wel, dat de kwaliteit van het verontreinigde water bij Kortenhoef anders is dan dat bij Westbroek, evenals dit weer verschilt van dat bij de Kievitsbuurt. Het effect op de planktonontwikkeling is daarom in elk van de drie gebieden v/eer anders.

4. HET NMBDEBHEEB

Evenals in april 1958 werden op 11 juni 1958 planktonmonsters ge-nomen van het Naardermeer. De gevonden soorten zijn in tabel 11 en 12 op-genoemd. In verband met de byzondere plaats, die het Naardermeer inneemt als Natuurmonument en de afwijkende chemische gesteldheid van het water en de invloed van de vogelkolonies, wordt dit gebied afzonderlijk bekeken.

Het resultaat van het onderzoek komt in grote trekken overeen met de waarnemingen van april, zoals deze in de publikatie in de De Levende Natuur 6l, 1958 ? (Over de guanotrofie van het Naardermeer) werden aange-geven. Er werd een verschil gevonden in de planktonbezetting tussen het N-deel (Grote Meer) en het Z-deel (Bovenste Blik). Dit verschil was in juni niet zo uitgesproken als in april. Ook de guanotrofie werd in juni

niet met zekerheid geconstateerd, hoewel er wel aanwijzingen konden worden gevonden, doordat zowel in het N-deel als in het Z-deel veel eencellige kleine flagellât en werden gevonden, v/aarvan de soort niet kon v/orden be-paald. De Grote Meer kwam door zijn vrij grote aantallen blauwwieren het

(18)

-meest-meeste overeen met de endere grote meren in liet v/e sten van het land.

In de Bovenste Blik konden nauwe lij ka enige blauwv/ieren v/orden aangetoond, maar v/el veel orustaceëen, zoals in april o

Uit de tabellen blijkt verder, dat liet 0. en W-deel van de Bovenste Blik verschillen in planktonbezetting » In het v/e sten is de eutrofie hoger o In deze hoek komt soms verontreinigd Vechtwater binnen. Uit het verschil in vangsten van het open v/at er en de waterplanten, zien v/e dat in het open water minder Desmidiaceëen gevangen worden. Dit geeft bij de berekening van het Compound Quotient volgens Nygaard de consequentie, dat een lagere waarde voor de eutrofie wordt gevonden tussen de waterplanten, terwijl dit toch overigens uit de aard van het milieu (b.v. de chemie, hogere

waterplanten) niet blijkt. Tussen de waterplanten zou zelfs een oligotroof milieu aanwezig zijn volgens het Compound Quotient (zie tabel 13) •

Het aantal gevonden soorten Desmidiaceëen is echter veel lager dan in de onder 3» genoemde randgebieden van de Loosdrechtse plassen. Dit neemt niet weg, dat er op andere plaatsen dan de hier onderzochte in het Naardermeer, b.v. in verlandingen, die alleen regenwater ontvangen, wel veel

Desmidia-ceëen kunnen voorkomen.

In een ondiepe inham van de Boomsloot in het J, Hagenbos werden veel Daphnia longispina en Diaptomus gracilis gevangen. Hierin zou de invloed van de guanotrofie van de nabije vogelkolonie te zien zijn.

... Het Kooiwed bij het huis van de bewaker is zeer rijk aan Daphnia pulex. Hier werden ook veel zwart-groene flagellaten van het geslacht Lepocinclis gevonden. Dit ondiepe water krijgt veel eendemest, zodat er guanotrofie optreedt. Het Compound Quotient had de hoge waarde van 7

(= sterk eutroof).

Uit do planktonuaarncming<:n blijkt, dat er verschillende biocoonosen, v/erdon waargenomen op de verschillende delen van de plas, die aanleiding geven tot vragun over het verband met het milieu en dat er

blijk-baar voortdurend wisselende omstandigheden in het milieu aanwezig zijn, door telkens veranderende aan- en afvoer van voedselarm kwelwater en ver-ontreinigd Vechwater. In dit verband is het interessant de waarnemingen van E.M. van Zinderen Bakker over de Hydrografie van het Naardermeer na tegaan, door hem medegedeeld op de vergadering van de Hydrobiologische Club

op 14 juli I94I ) • In deze voordracht wordt de vrat erstand, de wateraan-voer, het chloorgehalte en de waterafvoer behandeld van de jaren 1923 en I937 "t/m 1941« Hieruit blijkt, dat het Naardermeer door de verzoeting van het IJsselmeer ook beinvloed is. Enkele van deze gegevens worden hieronder genoemd en zijn in een grafiek uitgezet, aangevuld niet gegevens van latere jaren.

(19)

B o v e n s t e B l i k Z Grote Meer Z 2 6 7 . 6 4 8 7 . 2 170 loei 209 I 9 5 I60 I44 H l mg Cl/l I62 124 134 " In het voorjaar van 1958 bepaalde ik voor de Bovenste Blik 100

mg/l en voor de Grote Meer 102 mg/l. We zien dus? dat het v/at er steeds zoeter is geworden en dat het verschil tussen de Bovenste Blik en de Grote Meer steeds geringer is geworden. In 1923 v/as de Bovenste Blik veel zoeter dan de Grote Meer? nu zijn beiden praktisch zoet» Deze

ver-zoeting van het milieu is natuurlijk niet zonder invloed gebleven op de samenstelling van het plankton. Helaas zijn hierover geen gegevens be-kend? hoewel door de heer van der Werff wel planktonmonsters in die jaren zijn verzameld. Het zou interessant zijn deze waarnemingen eens ui"t te werken en te publiceren. Uit mijn planktonwaarnemingen van 1958 meen ik te mogen opmaken9 dat er nog steeds geen "rust" is in de

waterhuis-houding van het Naardermeer, hoewel dit nu niet meer door verzoeting van het IJsselmeer? maar door inlaat van Vechtwater en wisselende hoeveelhe-den van voedselarm kwel van de hoge gronhoeveelhe-den wordt veroorzaakt. Een sta-biel mileu en daardoor een planktonbiocoenose met een permanent karakter zal er voorlopig v/el niet in het 1-Iaardermeer gevonden worden onder het huidige waterregiem9 terwi j 1 ook het lage chloorgehalte van de

Loosdrecht-se plasLoosdrecht-sen niet bereikt zal worden.

) Br. E.M, van Zinderen Bakkers Enkele hydrografische gegevens betref-fende het Naardermeer. Hand. ïïydrob. Club 4? 1942.

(20)

Escher, Lie j » F„C0i.I., 1957 Graaf. F. de , I95; Heusden, G.P.H. vaa, 1945 Leentvaar, P. , 1957 I958 Nygaard, G. , 1949

Zinderen Bakker., E.H.van, I942

, I947

Verslag; van het algen onder zoek in de veengaten ie Tienhcven in 1957«

RIVON rapport (Poot. scriptie , R.U. Utrecht), De micro-organismen van plankton? lasion en

bo-dem van het piassengebied Het Hol o

In:; "Kortenhoef " , uitg„ Stichting voor de Vecht en het 0, en W. piassengebied»

Rapport I945? de Drinkwatervoorziening van Am-sterdam»

Observations on the populations of plankton and micro-organisms in an old branch cut off from the river Waal.

Beaufortia 5, 64s

1957-Guanotrofie in het Naardermeer. De Levende Natuur 6±, 1958°

Hydrobiological studies on some Danish ponds and lakes.

Enkele hydrografische gegevens betreffende het Naardermeer.

Hand. Hydrob. Club 4, 1942c

De Westnederlandse veenplassen.

Na I958 verschenen publikaties of rapporten Golterman, H.L. , I965

Leentvaar, P. , I962 & Mo F» Merzer Bruyns

Leentvaar, P, 9 1 9 6 2 , 19Ó3 Leentvaar, P. , I963 & L.W.G. Higler Leentvaar, P. , I963 , 1965 , I966 I96I

Hydrobiologische problemen van de Vechtplassen« Akademiedagen XVII.

De verontreiniging van de Loosdrechtse pla.ssen en haar gevolgen„

De Levende Natuur 65, 1962«

Consequenties van het uitdiepen van grote meren. De Waterkampioen 1074, I962.

Idem,. RIVON rapport, I96I.

Resultaten van het hydrobiologisch onderzoek van oppervlaktewater in I96O0

Water l6, 1963.

Het dichtgevroren Naardermeer in de winter van 1963. De Levende Natuur 66, 1963.

Verslag van het maandelijkse plankton en chemisch onderzoek in het Naardermeer in I963«

RIVON rapport.

Rapport over een onderzoek naar de verontrei-niging van het Naardermeer in juli 1965° RIVON rapport.

Waarnemingen in de Maarsseveense plas op 14 juni I966.

RIVON rapport.

Onderzoek naar de verontreiniging van de Korten-hoef se plassen in 1966?met vergelijking van Anke-veense en Loosdrechtse plassen.

(21)

op 29 moi I958. T i e n h . k a n . K a l v o r 5 o bij Man t e n s t r . Z p l a j 4/5

e

plas Crustaceecns Cyclops sp. 1 Chydorus sphaericus 1 Bosmina sp. Coriodaphnia pulohella Polyphemus pediculus Diaptomus gracilis Daphnia longispina Alonella nana Leptodora kindti Rotatoria? Keratella cochlearis 1 K. quadrata Polyarthra trigla Filinia longiseta 1 Brachionus oalyoiflnrus fapala 1

Colurella sp. 1 Notholca longispina Asplanchna sp. Euchlanis sp. ïrichocerea capucina Protozoa? Arcella sp. Tintinnidium fluviatile Euglena sp. 1 Flagellatens ïïudorina ologans 1 Pandorina morum 1 Dinobryon sertularia 1 D. divergens D. stipotatum Ceratium hirundinolla Peridinium sp.

onbep. eene. flag. Peridinium cinotum Synura uvella 1 Ghlorophyceeens Chroococcus limneticus Pediastrum boryanum 1 P.duplex 1 P. kawrayskyi 1 Scenedosmus quadricauda Tetraedron limnetica Pediastrum tétras P. integrum P. simplex Dictyosphaerium pulchellum P. biradiatum 1 1 1 1 2 1 1 1 1 1 1 2 1 2 1 1 1 3 1 1 2 1 2 1 3 1 1 1 1 3 1 1 2 1 3/4© 1° p e t g a t p e t g a t p l a s p i . Mijnden Meent 6 juni 2 1

4

1 2 1 1 1 3 1 1 2 1 2 1 3 1 2 1 3 1 1 1 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 2 1 1 1 3 2 1 1 1 1 1 1 1 3 3 1 1 1 1 1 1 1 1 3 3 2 1 1 1 1 1 1 3 1 2 1 1 1 1 3 1 2 1

4

1 2 1 1 1 2

4

1 1 1 3 2 1 4 3 .4 2 3 1 1

4

1 3 4 1 1 1 l 1 2 1

(22)

Coelastrum raioroporum Botryococcuy brauni Crucig»nia rccta.ngularis Spirogyra

Desmidiaccecn Clo sterium parnulium Staurastrum paradoxum St. gracilü Cosmarium sp. Cyanophyceecn? Coelosphaerium Kützingianum Glodotrichia, echinulata Microcystis aeruginosa Anabaena flos aquaea Merismopedium sp. Diatomee'èns Synedra ulna S. delicatossima Melosira sp. Fragilaria sp. Asterionella formosa Surire11a sp.

Tabellaria fenestrata fast Fragilju?ia crotonensis Nitzschia sigmoidea Bhizosolonia longiseta Diatoraa elongaturn Cyclotella sp. Tabellaria flocculosa 1 1 3 1 1 1 2 1 1 1 1 1 5 l 1 l 1 2 1 1 1 1 2 1 1 1 1 1 3 1 1 1 2 1 2 3 1 3 2 1 1 1 2 3 1 1 1 1 3 3 1 1 1 2 1 3 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 2 1 1 1 1

Totaal aantal soortcng plankton kleur s

Cl mg/l

24 33 32 36 38 35 33

bruinig blgrgrijsblgr zwgr geel geel geel avgr blgr gr gr bruin 54

29 groenig

(23)

Kievits buurt

5e

plas 4-5 o plns

1

3e

plas

1

Ie

plas 6 juni

1

Lo

ve

e ner-en 1 1 1 1

1

Plankton van de Loosdrechtse plassen op 3-6-1942

Yecht

Crustaceeöns

Cyclops s p .

Diaptomus g r a c i l i s

Daphnia l o n g i s p i n a

Ceriodaphnia pulche11a

Bo sraina sp•

B o t a t o r i a s

Brachionus c a l y c i f l o r u s f.pala 1 1

F i l i n i a l o n g i s e t a 1 1

K e r a t e l l a c o c h l e a r i s 1

1

1

1

1

Ko quadrata 1 1

Polyarthra trigla 1 1 1 Asplanchna sp« 1 Synchaeta sp. 1 Notholca longispina 1 Gastropus stylifer 1 Dreissena—larven 1 Protozoas Tintinnopsis lacustris 1 1 Tintinnidium fluviatile 1 1 1 Flagellatens

Eudorina elogans 3

1

1

1 1

Mnobryon s p . 1

1

1 1

Goniura p e c t o r a l e 1

Ceratium h i r u n d i n e l l a 1 1

Chloropnycoecns

Actinastrum h a n t z s c h i 3 1

"Scenedosmus qua.dricauda 3

H i c h t e r i e l l a b o t r y o i d e s 3 1

Ankistrodesmus s p . 3

Pediastrum duplex 1

1

1

1

1

1

Cyanophycee'éns

M i c r o c y s t i s aeruginosa 1

1

1

1

1

Anabaena sp» 1

1

1

1

Desmidiacee'êns Staurastrum sp. 1 Diatomeeens

A s t e r i o n e l l a formosa 5 4

1

1

1

1

F r a g i l a r i a c r o t o n e n s i s 3

1

1 1

Synedra acus 3 1

C y c l o t e l l a s p . 3

Diatoma s p . 1

1

1

(24)

P l a n k t o n van clu T i o n h o v e n s e P l a s en de Kievitsbuurfc op 2 9 - 5 - ' 5 7 Tienhoven wout oost Kievitsbuurt west oost Ka lvt,r straat midden zuid Tionhoveru kanaal Crustacceen: naupli Cyclops sp. Diaptornus gracilis Ceriodaphnia pulchulla Daphnia longispina Bosmina longirostris Cbydorus sphaerious Pleuroxus trigonellus Diaphanosoma brachyurum Leptodora hyalina Harpactieiden Rotatoria s Keratella cochlearis K. quaxLrata Asplanchna sp« Polyarthra trigla Salpina mucronata Euchlanis dilatata Notholca longispina Synchaeta sp. Gastropus stylifor

Brachionus ca-lyciflorus impala

Br, bidons "" Filinia longiseta Hotifer neptunius Proto zoa g Arcella sp. Tintinnidium fluvia.tilo Difflugia sp. Euglena sp. Flagellatem 3 1 1 1 2 1 1 1 1 1 1 1 4 4 1 2 '2 1 1 4 4 2 2 1 1 1 1 2 1 1 1 1 2 1 1 2 1 1 1 1 2 1 2 2 1 1 2 1 2 1 1 Dinobryon divergens Do sertularia D. stipitatum Eudorina clogans Vol vox aureus

Ceratium hirundinella Peridiniurn sp. P. cinctum Uroglcna sp. P. tabulatum Chlorophyceeëns Mougootia sp. Spirogyra sp. Zygnema sp. Tetraedron nuticum Ankistrodesmus falcatus 2 2 1 o 2 1 1 1 1 3 3 3 1 1 1 2 1 2 2 1 1 1 1 1 4 4 l 1 1 3 3 1 1 2 2 1 4 2 2 3 1 1 1 1 1 3 2 1 1 2 2 2 2 1 1 2 1 2 1 2 1 1 1 1 1 1

(25)

C o e l a s t r u m s p . P e d i a s t r u m d u p l e x P . boryanura P. s i m p l e x S c e ne d e smu s qu ad r i c and a S c . o p o l i e n s i s Sc« p o l y m o r p h u s S c . s p . d i v . C l a d o p h o r a s p . D i c t y o s p h a e r i u m s p . B i c h t e r i e l l a b o t r y o i d e s A c t i n a s t r u m h a n t z s c h i B o t r y o c o c c u s b r a u n i C y a n o p h y c o e ö n s G l o e i o t r i c h a e c h i n u l a t a A n a b a e n a s p i r o i d e s A . flos a q u a e A p h a n i z o m e n o n flos a q u a e M i c r o c y s t i s a e r u g i n o s a Oscillatoria, s p . D e s m i d i a c e e ë n s S t a u r a s t r u m g r a c i l e Sto s p . G o s m a r i u m s p . ïïyalotheca d i s s i l i o n s E u a s t r u m b i n a l e C l o s t o r i u m s e t a c o u m C l o s t e r i u m p a r v u l u m D i a t o m o e ë n s Asterionella, formosa S y n o d r a s p . P l a g i l a r i a c r o t o n e n s i s P l e u r o s i g m a a c u m i n a t u m M e l o s i r a i t a l i c a S u r i r e l l a s p . S y n e d r a d e l i c a t e s s i m a Penna-tae C y c l o t e l l a s p0 1 1 1 1 1 1 1 2 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 2 1 1 1 1 1 1 1 2 1 1 1 1 1 3 1 1 2 1 1 1 1 2 1 1 1 1 1 1 1 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1 2 1 3 3 1 2 2 1 1 2 2 1 1 2 2 3 3

totaal aantal soortens chloorgehalte mg/ls

44

A O 40 27 22 78 25

37

31

kleur monster ge el- se 1- goei- geel-groen geel-groen geel-groen bruin

geel bruin-bruin zwart

gro en-zwart

(26)

Plankton van d<_ Ti.:nhovondG Plas in hot petgat noordelijk: langs do wog naar do Hollandse Rading op 17-SJ-'5^»

dorp 40rn 0 )m 0 120m 0 l60m 0 Crustacoeëns Daphnia longispina Bosmina sp. Cyclops sp. Peracantha truncata Chydorus spliaoricus Eurycercus lamcllatus Simocophalus vetulus Scapholoboris mucronata Camptocercus maoruris C. rectirostris C. lilljeborgi Diaptomus gracilis Ceriodaphnia pulchella Rotatoria? Koratolla tecta K. cochlearis Polyarthra trigla Scaridium longicaudum Stephanops lamellaris Notholca longispina Monostyla bulla Lecane ludwigi Proto zoas Arcella sp. Tintinnopsis lacustris Plagellatens Ceratium hirundinella Peridiniun sp. Eudorina elegans Dinobryon divergons Euglena sp. Volvox aureus Chlorophyceeën s

Botryococcus brauni

Pediastrum boryanum P. duplex P. kavœayskyi P. biradiatum P..tétras

Scenedesmus quadricauda

Dictyospharr.iun s p .

Spirogyra s p .

Tetraedron lirnneticum

1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1

1

1

1

1

1 1

1

1

1

1

1

1

2

1 2

1

1

1

1 1 1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1 1

1

1

1

1

1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1

1

1

1 1 1 1 1 1 1

1

1

1

1 2 1 1 1 1

(27)

dorp 40 m 0 80m 0 120m 0 l60m 0 D o smid ia c o ui' n ? S t a u r a s t r u m s p . C l o s t e r i u m s p . S t . p a r a d o x u m St. gracile Cosmarium sp. Euastrum sp. Micrasterias sp. C js.no phy c e e'ên s

Microcystis aeruginosa Anabaena flos aquae

Gloeiotrichia echinulata Aphanizomenon flos aquae

Gomphosphaera lacustris Merismopedium sp. Diatomee'êns

A s t e r i o n e l l a formosa

S u r i r e l l a s p .

Me l o s i r a s p .

Diatoma elongaturn

Synedra d e l i c a t i s s i r n a

F r a g i l a r i a s p .

F r . cro to ne ris i s

1 1 1 1 1 1 1

1

1

1 1 1 1 1

3

5

1 2

4

2 3 2 1 1 3 2

3

2

1

1

2 1 1 3 1 ä 2 2 1 1 2 1 2 1 1 2 1 1 1 2 1 aantal soorten?

19

27

34

30

46

(28)

TT-, + Mon o 2 1 1 1 Petgat Prinsen 1 1 1 P l a n k t o n v a n de O o s t e l i j k e D r e c h t c o . i n de ü t e r v a n L o o s d r e c h i op 12-6-1957« G r a v i , Ere c h t D r e c h t Plot Cru_Si_to-oeëen; S i e r Va a r i Fü.dden E i n d e C y c l o p s s p . 2 1 1 2 2 E u r y c e r c u s l a m e l l a t u s 1 1 1 G r a p t o l e b e r i s t e s i u d i n & r i a 1 1 C e r i o d a p h n i a p u l c h e l l a . 1 2 1 2 2 S i m o c e p h a l u s v e t u i u s 1 1 1 S i d a c r y s t a l l i n a 1 1 1 1 Canthocamptus s p . 1 1 1 Daphnia. l o n g i s p i n a 1 1 2 1 Dia.ptomus g r a c i l i s 1 1 1 A l o n a q u a . d r a n g u l a r i s 2 1 C a m p t o c e r c u s r e c t i r o s t r i s 1 C. L i l j e h o r g i 1

Al one lia- none 1 1 1 1

Ostra coda- 1 1 1 1 Polyphemus pedicuius 2 1 1 1 Peracantha truncate 1 Alona- sp. I l l Acroperus harpae 1 2 2 Chydorus sphaericus 1 1 2 2 Bosmina longirostris 1 1 Dia.phanosoma brachyurum 1 Daphnia pules 1 1

Scapholeberis muer ouata- 1 1

Rotatoria

Keratella cochlearis 1 1 1 2

K. qua dra ta- 1 1 1 1 1

Polya-rthra t r i g l a 1 1 2 2 R o t i f e r s p . 1 P t e r o d i n a p a t i n a 1 Salpina macracantha 1 1 Asplancha- s p . 1 1 Gastropus s t y l i f e r 1 Notholca l o n g i s p i n a 1 2 Synchaeta- s p . 1 E u c h l a n i s d i l a t a t a 1 Monostyla aua-dridentata 1

(29)

Rattus longiseta. Honostyla bulla Protozoa : Àrcella sp» Difflugia sp. Muggenlarven Plumâtelia repens Dreissena larven Stylaria lacuntris Ghaetogaster sp. Aaellus aquaticus Planorbis spp . Corixa Gymatia Physa acuta Ghlaropliiyceëen: Chaetophora incrassata Spirogyra sp. Ulothrix ? Botryococcus hrauni Pediastrum boryanum P. duplex Cladophora sp. Zygnema sp „ Mougeotia sp« Desmidiaceé'en; 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1

3

3

2 1

4

4

3 1 1 1 1 1 1 1 1 3

I 1

I I 1 1 2 2 1 1 1 2 1 1 Closierium sp. 1 1 1 Staurastrum paradoxum 1 St. gracile 1 Cosmarium sp. 1 Eusatrum sp. 1 Docidium baculura Flagellatens

Vol vox aureus 1 Eu dorina elegans

Dinobryon sertularia D. divergens

(30)

3

2 1 1

4

4

2 1 V a a r t Midelen E i n d e M o n . P r i n s e n G e r a t i u m h i r u n a i n e l i a 1 2 1 C y a n o p h y c e é' e n i M i er o cy st i s o e r u g i n

osa-Anabaena flos aquae Merismopediurn sp, Gloeiotrichia echinulata Blauwwierdraden Biatomeè'ens Biatonia banden Synedra ap. Pinnularia viridis Nitzschia sigraoidea Melosira sp, Surirella sp. Epithemia sp, Fragilaria sp. Pennetae 1

Totaal aantal soorten; 18 30 32 35 29 38 2? Chloorgehaltes 32 30 38 42 52 36 30 1 1 1 1 JL 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 p 1

(31)

Micro—organisme)n van hert natuurmonument ir "bij Oud-Loosdrecht 6 juni 1933

Oostelijke Brecht

tussen krabbe s che

er-vlakte

tussen

paardestaart + lisdoddo a/d kant

tussen pluk waterlelies + fonteinkruid in het midden Crustaceeëns Polyphemus pediculus 2 Diaptomus vulgaris 1 Ceriodaphnia pulchella 2 Simocephalus vetulus 1 Aiono11a nana 1 Ostracoda 1 Graptoleberis testudinaria 1 Eurycercus lamellatus 1 Cyclops sp.div» 3 Camptocercus roctirostris 2 C. lilljeborgi 1 Alona quadrangularis 1 Ghydorus sphaoricus 1 Chydorus globosus Pleuroxus sp» Canthocamptus sp. Rotatorias Dinocharispooillum 1 Colurelia sp, 1 Lepadella sp. 1 Conochilus unicornis 1 Monostyla bulla 1 Pterodina patina 1 Squatinella rostrum 1 Polyarthra trigla 1 Euchlanis sp. 1 Salpina mucronata Scaridium longicaudum Mastigocerca carinata 1 Pro to zo a s Arcelia sp. 1 Vermess Stylaria lacustris 1 Nais sp. 1 anaere organismen? Planorbis vortox 1 P I . carinatus 1 Bithynia tentaculata Limnea ovnta muggenlarven 1 Notonecta larven 1 Corixa sp. 1 Agrion larven 1 Lemna trisuiea 1 1 1 1 2 2 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 2 2 1 1 1

3

1 3 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1

(32)

kikkerbeet jonge voorn waterspin kikkerlarven watermij ten Cülorophyceeëni Spirogyra sp. 1 Botryococcus brauni 1 Pediastrum duplex 1 P. biradiatum 1 P. kawrayskyi Dicfcyosphaerium pulchellum 1 Ankistrodesmus falcatus 1 Mougcotia sp. Zygn-.rna sp. Crucigenia sp. Coleoehaete scutata Desnidiaceeën; Desmidium swartii 1 Cosmorium sp. 3 Xanthidium antilopoum 1 Hyalotheca dissiliens 1 Euastrum sp. 1 Gymnozyga brebissoni 1 Genicularia spirotaenia 1 Staurastrum sp« 1 Glosterium lunaris 1 Xanthidium sp. 1 Micrasterias crux melitensis 1

Closterium sp. 1 Docidium baculum 1 Staurastrum dejectum St. paradoxum Plagellaten: Eudorina elegans 1 Volvox aureus 1 Peridinium bipes Pandorina morum Ceratium curvirostre Cyanophyc e eën s tussen k r a b b e s c h e e r-v l a k t e 1 tussen paardestaart + lisdodde a/d kant

Merinmopediurn sp. Glotiotrichia echinulata Diatomeeëns Tabellaria flocculosa T. fenestrata pennatae Pragilaria sp0 Epithemia. sp* Diatoma sp. 2 1 1 1 1 1 1 2 2 1

4

1 1 1 l 1 l 1 1 l l 1 1

Totaal aantal soorten 62

1 1 1 1 45 tussen p l u k v.! a t e r 1 o 1 i e s + fonteinkruid in het midden 1 1 1 1 2 1 1 3 1 2 1 1 1 1 1 1 1

4

1 1 1 1 1 1

57

(33)

P l a n k t o n van de Vuntus? Gat van de Vuntus en v e r b i n d e n d e R a a y s l o o t op 13 j u n i 1S^57 Crustaceeens Cyclops sp. Ceriodaphnia pulchella Sida crystallina Bo smina sp> Polyphemus pediculus Diaptomus gracilis Daphnia pulex Alona sp. Chydorus sphaericus Rhynchotalona falcata Aione11a nana Canthocamptus sp. Eurycercus lamellatus Peracantha truncata Acroperus harpae Graptoleberis testudinariî Rotatoria s Keratella cochlearis K. quadrata Polyarthra trigla Asplanchna sp. Notholca longispina Synchaeta sp. Gastropus stylifer Philodina aculoata, Monostyla bulla Euchlanis dilatata Cathypna luna Pterodina patina Protozoa s Arcella sp. Vermes s Stylaria lacustris Cercarion Plumatella emarginata Gaama.rus pulex rnuggenlarven Flagellaten; Eudorina. elegans Dinobryon divergeas D. sertularia D. stipitatum Ceratium hirundinella Volvox aureus Peridinium sp. Malloraonas caudata 1 Vuntus 2 2 1 1 .- 2 1 1 1 1 1 Ra; 2 a y s l o o t 2 1 1 1 1 3 Raays 2 1 1 1 2 1 2 1 1 1 1 2 2 2 2 1 1 1 2 1 1 2 1 1 1

4

R a a y s l o o t Gat v . d . V u n t u s 1 1 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 2 1 1 1

(34)

1 Vuntus

2 3 4 Eaaysloot Eaaysloot Gat v.d«Vuntus

Chlorophycee'e'n % Botryococcus brauni 1 Mougeotia sp. 1 Pediastrum boryanum 1 Spirogyra sp. 1 P. duplex 1 Coleochaete scutata 1 Scenedesmus quadricauda Zygnema sp. Cladophora sp. Desmidiaceeëns Closterium setaceum 1 Staurastrum paradoxum Eueebrum sp. Closterium sp. Xanthidum antilopeum Docidium baculum Cosmarium sp.div. Staurastrum sp. div. Euastrum sp. Xanthidium sp.

Micrasterias crux melitensis Hyalotheca dissiliens Cyanoj>hycee*ën.s Gloeiotrichia echinulata 3 Merismopedium sp. 1 Microcystis aeruginosa 1 Anabaena sp. 2 A. flos aquae 3 Oscillatoria sp.

Aphanizomenon f los aifuae Diatomeeens Tabellaria flocculosa pennatae Surirella sp. 1 Diatoma banden Pinnularia viridis 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1, 1 1 1 1 2 1 '1 1, 1.

' i ;

x

3 1 1

Totaal aantal soorten chloargehalte mg/L s

37

44

28 46 24 42

54

34

(35)

Plankton in het Gat van de Vuntus op 28 mei 1958'

Gat v/d Vuntus tuss.plomp open water

id. Z. petgat achter Gat v/d Vuntus Crustacee'éns Cyclops 2 Bo smina sp. 1 Alona sp. 1 Graptoleberis testudinaria Sida crystallina Diaptomus gracilis Ceriodaphnia pulchella Chydorus sphaericus Alonella nana Canthocamptus sp. Alona quadrangularis Simocephalus vetulus Camptocercus rectirostris Eurycercus lamellatus Polyphemus pediculus Rotatoria? Keratella cochlearis 4 K. quadrata 1 Filinia longiseta 1 Asplanchna sp. 1 Polyarthra trigla 1 Synchaeta sp. Diurella stylata Brachionus hidens Conochilus volvox Gastropus stylifer Euchlanis sp. Pro to zo a s Arcella sp. 1 Vermess Stylaria lacustris Pristina longiseta Chaetogaster sp. Hydra sp. watermijten muggenlarven C era to po go n sp. Flagellatens Peridinium sp. Eudorina elegans Dinobryon sertularia D. divergens Ceratium hirundinella C. curvirostre D. stipitatum Volvox aureus Phaeus sp.

3

2

3

2

1

1

1

1

1 1 1 1 1 1 1 1 1 3 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 3 3 3 1 1 1 2 1 1 2 1 1 1 1 1 1 2 1 2 1 1 1 1 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 3 3 3 2 1 1 2 1

(36)

Gat v/d Vuntus tuss.plomp open water

id.. Z. petgat achter Gat v/d Vuntuj Chlorophyceeëns Pediastrum duplex 2 P» boryanum 1 Dictyosphaerium pulchellura 1 Kirchneriella obesa 1 Tetraedron limneticum Mougeotia sp. Scenedesmus quadricauda Spirogyra sp. Coelastrum microporum Pediastrum integrum Scenedesmus acuminatus Botryococcus brauni Sorastrum spinulosum Ankistrodesmus falcatus Desmidiaceeëns Staurastrum paradoxum 1 Closterium sp. div. 1 Xanthidium sp. 1 Euastrum sp» Cosmarium sp.div» Staurastrum sp. div. Xanthidium antilopeum Closterium kuetzingianum Acthr o d e smu s sp. Docidium baculum Staurastrum pelagica Cl. lunaris Micrasterias sp. Euastrum binale Eu. pectinatum

Micrasterias crux melitensis

CyanophyceeEns

Anabaena flos aquae 2 Gomphosphaera lacustris 1 Anabaena spiroides Gloeiotrichia echinulata Oscillatoria sp. Diatomeeëns Fragilaria sp 1 Synedra sp. Nitzschia sigmoidea Asterionella formosa Tabellaria flocculosa T. fenestrata Surirelia sp. 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 Aantal soortan Cl. mg/L 27 30

57

45

46

(37)

Plankton van de petgaten bij Westbroek (Molenpolder} op 1 juli 1957. Crustaceeëns Sida crystallina Cyclops, sp. Alona guttata Eurycercus lamellatus Ceriodaphnia pulchella Ostracoda Peracantha truncata Chydorus sphaericus Camptoeereus macrurus Alona quadrangularis Diaptoraus gracilis Camptocercus rectirostris Alona sp. Canthocamptus sp. Ceriodaphnia reticulata Daphnia logispina Alonella nana Simocephalus vetulus Graptoleberis testudinaria D. pulex Pleuroxus trigonellus Polyphemus pedicuius Bo smina sp <> Rotatoria? Euchlanis sp. Gastropus stylifer Lepadella ovalis Polyarthra trigla Cathypna luna Kerate11a quadrata K. cochlearis Synchaeta sp, Mastigocerca carinata Pro to zo a s Arcella sp. Euglypha sp. Cristatella mucedo muggenlarven Nais sp. Stylaria lacustris Corethra larven Ephemeriden Stratiotes sloot

3

2

1

1

1

1

Nymphaea Utricularia sloot

1

2

2

1

1

plas zonder L„ L. minor en polyrrh.

1

3

1

3

1

Sparg. minimum sloot

1

1

2

1

1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 3 1 2 1 1 1 1 1 1 1 1

(38)

Limnea palustris Physa fontinalis Bithynia tentaculata Asellus aqua ti eus

Corixa spp. rietvoorn Chlorophyceeëns Pediastrura boryanum P. duplex Oedogonium sp. Botryococcus brauni Zygnema sp« Bulbochaete Tetrapedia sp. Mougeotia sp» Spirogyra sp. Tribonema sp. Coleochaete soutata Scenedesmus quadricauda Dictyosphaerium ehrenbergi Coelastrum microporum Cladophora sp. Pediastrum tétras Desmidiaceeëns

Cosmarium s p .

Closterium s p .

Euastrum verrucosum

Docidium undulatum

Desmidiura s w a r t i

Euastrum s p .

Closterium k u e t z i n g i

Penium s p .

Xanthidium antilopeum Xanthidium sp. Docidium baculum Staurastrum sp. Hyalotheca dissiliens Flagellatens Volvox aureus Eudorina elegans Ceratium hirundinella C. curvirostre Dinobryon sertularia Cyanophyceeëns Gloeiotrichia sp. Aphanocapsa sp. Oscillatoria sp. Stratio sloo

1

3

1

2

1

tes

t

Nymphaea Utricularia sloot

1

plas zonder L. minor en L. polyrrh Sparg. minimum sloot 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 3 1 1 1 2 1 1-3 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 3 1 3 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1

(39)

Aphanizomenon f los aquae Ankistrodesmus falcatus Morismopedium sp, Blauwwierdraden Anabaena sp. Diatomeeëns Tabellaria flocculosa pennatae 0?« f ene strata Diatoma banden Nitzschia sigmoidea Asterionella formosa Fragilaria sp. Stratiotes sloot Nymphaea Utricularia sloot plas zonder L. minor en L. polyrrhe 1 1 Sparg. minimum sloot 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1

Totaal aantal soorten chloorgehalte mg/L. 39 56

72

43 60 35 36

(40)

Plankton van de petgaten bij Westbroek (Molenpolder)

op 17 sept. 1958

sloot langs ingang sloot- petgat v.

Binnenweg petgat huisje petgat achter huisje Crustaceeëns Cyclops sp. Aiona sp» Eurycercus lamellatus Chydorus sphaericus nauplii Daphnia pulex Camptocercus recticostris Diaptomus gracilis Peracantha truncata Ceriodaphnia pulchella Alonella nana Pleuroxus sp. Polyphemus pediculus Botatorias Keratella cochlearis K. quadrata Polyarthra triglfi Anureepsis hypelasma Monöstyla bulla Euchlanis sp. Salpina mucronata Asplanchna sp. Filinia longiseta Pterodina patina Trichocerca sp. Lecane hamata Monommata sp» Monistyla quadridontata Protozoas Arcella sp. Phacus pleuronectes Euglena sp. Phacus longicauda Ph. spiralis Flagellâténs Eudorina olegans Uroglena volvox Volvox aureus Ce rati, um cur vir o s tr e Dlnobryon divergens D. sertularia Peridinium sp. 1 1 1 1 1 2 1 1 1 1 2 1 1 1 1 2 1 1 1 1 1 1 1 1 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 Chlorophycee'éns

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In 2017 is in stedelijk gebied een landelijke afname ten opzichte van het jaar ervoor vastgesteld van vier procent, in 2018 van veertien procent en in 2019 van zestien

- Advisering aan de bevoegde gezagen (provincie Noord-Holland, gemeente Wijdemeren, het waterschap Amstel, Gooi en Vecht en het Plassenschap Loosdrecht e.o.) over het al dan niet

Deze oplossingen zijn gezamenlijk onderdeel van één integraal plan van aanpak, waarbij in de uitvoering wordt getracht slimme combinaties te maken voor realisatie van doelen op

2p 15 Zal het aantal personen dat volgens de onderzoeker gebruik maakt van de verlofregeling groter of kleiner dan 6.000 zijn.. Verklaar

Elke lokale Rabobank is, binnen het door Rabobank Nederland vastgestelde kader, autonoom in de bepaling van de doelstellingen voor de eigen bank en de daarvan afgeleide keuze van

Opdrachtgever:Ministerie van Landbouw,Natuurberheer en Visserij,dir.Natuurbeheer Voor nadere informatie over aan te melden habitattypen en soorten zie Gebiedendocument Voor

Voor zover belanghebbenden tegen de aanwijzing op 24 maart van het gebied Oostelijke Vechtplassen als speciale beschermingszone of tegen de aanwijzing voor opname in de lijst

[r]