• No results found

Voederproef met graslandproducten, zonder gebruikmaking van eenig krachtvoeder, bij melkvee

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Voederproef met graslandproducten, zonder gebruikmaking van eenig krachtvoeder, bij melkvee"

Copied!
36
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

z

29

R I J K S L A N D B O U W P R O E F S T A T I O N H O O R N

VOEDERPROEF MET GRASLANDPRODUCTEN,

ZONDER GEBRUIKMAKING VAN EENIG

KRACHT-VOEDER, BIJ MELKVEE

DOOR N . D . D I J K S T R A

(Ingezonden 18 Februari 1943) Inleiding

Toen in September 1939 de distributiemaatregelen voor krachtvoeder werden ingevoerd a c h t t e men het gewenscht na t e gaan, welken invloed een beperking v a n krachtvoeder op de productie en conditie v a n ons melkvee zou hebben.

Om over dit onderwerp de verlangde gegevens te verzamelen, zijn gedurende eenige jaren op de Proefzuivelboerderij voederproeven genomen.

De eerste proef, welke door F R E N S in den winter 1939—1940werd genomen1),

v a s geheel als practijkproef bedoeld. Hierbij werd gebruik gemaakt v a n 2 groepen voor jaarskal vers, waarvan de dieren v a n de proef groep gedurende den droogstand geen krachtvoeder ontvingen, om zoodoende zooveel mogelijk krachtvoer to sparen voor den tijd n a het kalven. Mede in het belang v a n de conditie der dieren, kregen de koeien uit deze groep een längeren droogstand d a n die v a n de controlegroep. Ook na het kalven ontvingen de proefdieren minder krachtvoeder d a n de koeien van de controlegroep, die volgens de normen v a n LARS FREDERTKSEN zijn gevoederd, n.1. respectievelijk gemiddeld 4.0 kg en 5,3 kg per dier en per dag.

Bij deze proef is wel komen vast t e staan, d a t een rantsoeneering, waarbij aan elk dier gemiddeld gedurende den geheelen winter 170 kg krachtvoeder (wat dus overeenkwam m e t ongeveer 1 kg per dier en per dag) minder werd gegeven dan het volgens de algemeen geldende normen noodig had, d i t een duidelijke vermindering van de productie teweeg brengt.

Bij de 2e proef, die in den winter 1940—1941 werd genomen 2), werd de

krachtvoederhoeveelheid nog verder beperkt. Ze werd wederom uitgevoerd m e t 2 groepen voor jaarskal vers. Tot het kalven is de voedering van beide groepen precies gelijk geweest. Elk dier ontving naast een bepaalde hoeveelheid kuilgras zooveel hooi, als het vermocht op t e nemen; geen enkele koe ontving gedurende dezen tijd krachtvoeder. Verder hebben alle dieren uit beide groepen, tenminste voor zoover de omstandigheden dit toelieten, een droogstand gehad va.n. 10 weken.

rl F K E N S , de Nieuwe Veldbode, 8 en 15 Nov. 1940.

2) D I J K S T B A , Versl. v. landbk. Onderz. 48 (1942) 3 1 ; Jaarverslag Proefzuivelboerdsrij

over 1941, bldz. 107.

(1) C 1

(2)

H e t eenige verschilpunt tusschen beide groepen was de hoeveelheid kracht-voeder, die beide groepen koeien in den tijd van het kalven af t o t den weidegang hebben ontvangen. Dit bedroeg voor de proefdieren gemiddeld slechts 2,60 kg krachtvoeder per dier en per dag, terwijl dit voor de koeien uit de controlegroep, die volgens de normen van L A B S F B E D E B I K S E N zijn gevoederd, gemiddeld in dien tijd 5,77 kg bedroeg. D a a r de hoeveelheid hooi bij deze proef ongeli-miteerd was, konden de koeien een gedeelte v a n haar voedertekort aanvullen door een grootere ruwvoederopname. Geen enkele koe was echter in s t a a t op deze wijze het tekort geheel in te halen. Gedurende dezen tijd ontving iedere koe v a n deze proefgroep dagelijks gemiddeld 1,71 kg zetmeelwaarde t e weinig, wat t o t gevolg had, d a t de proefgroep in dezen tijd belangrijk minder melk en v e t produceerde d a n de controlegroep. E r werd geen merkbare invloed op den loop van het levend gewicht waargenomen, terwijl de dieren dooreen-genomen steeds in goede conditie waren.

Zoodra de proefkoeien in de weide kwamen, herstelde de productie der proefdieren zich zeer snel; reeds bij de eerste monstername in de weide was de proefgroep de controlegroep, die slechts weinig in melkgift steeg, gepasseerd en reeds na 10 dagen was het verschil tusschen de melkgift der beide groepen vrijwel constant geworden. H e t bleek nu echter, d a t de beide groepen niet geheel gelijk waren; dit ondanks het feit, d a t de productiecijfers uit het laatste gedeelte van de vorige lactatieperiode, waarop wij noodgedwongen onze proef-indeeling moesten baseeren, voor beide groepen practisch gelijk waren. H e t bleek dus, d a t deze cijfers uit de vorige lactatieperiode geen goede indeelings-basis vormen voor productie in een volgende.

De gevonden opbrengstverschillen moesten bijgevolg voor deze ongelijkheid in de naperiode (weideperiode) worden gecorrigeerd.

Ten gevolge van de sterke vermindering v a n het krachtvoederrantsoen, hebben de koeien v a n de proefgroep 3,12 ± 0,80 kg melk, 111 ± 33 g vet en 310 i 70 g vetvrije droge stof minder geproduceerd d a n ze zouden hebben k u n n e n produceeren, indien ze volgens de normen v a n F B E D E B I K S E N zouden zijn gevoederd.

Bij de voederproef, welke in den winter 1941—1942 werd genomen en waarover wij hier verslag uitbrengen, werd nagegaan, welken invloed een

voedering met uitsluitend graslandproducten (hooi, silage en gedroogd gras), dus zonder gebruikmaking van eenig krachtvoeder, op de productie en conditie

van melkkoeien heeft1).

I n tegenstelling m e t de beide vorige werd deze proef m e t herfstkalvers genomen. Zooals wel is gebleken, heeft een voederproef m e t voorjaarskalvers h a a r bezwaren. Niet alleen, d a t het kalven v a n zoo'n groot a a n t a l koeien gedurende de proef de noodige risico inhoudt, m a a r bovendien is een indeeling in twee zoo gelijk mogelijke groepen tijdens het laatste gedeelte v a n een vooraf-gaande lactatieperiode, waarop wij bij voorjaarskalvers de proefindeeling moeten baseeren, er in het geheel geen garantie voor, d a t de groepen n a het kalven óók gelijk zijn.

Bij deze proef waren wij dus in s t a a t een behoorlijk lange periode v a n gelijke voedering (voorperiode) aan de eigenlijke proefperiode (hoofdperiode) t e doen

(3)

voorafgaan. Volgens het oorspronkelijke proef plan zou de proef groep in deze hoofdperiode naast een geringe hoeveelheid hooi en een flinke hoeveelheid

m irieraalzuursilage zooveel grasmeel ontvangen, als ze volgens de normen

van F R E D E R I K S B N noodig had, tenminste indien zij een dergelijke groote

hoeveel-heid ruivvoeder vermocht op te nemen. Op deze proefperiode zou dan, ook nog

tijdens de stalperiode, weer een periode van gelijke voedering (naperiode) volgen. Daar het echter tijdens de proef wenschelijk werd geacht de proef-voe dering m e t graslandproducten t o t den weidegang voort t e zettem was noch de hoeveelheid grasmeel, noch de hoeveelheid mineraalzuursilage toereikend. Wij hebben daarom nog gedurende een korten tijd gevoederd van een 2e partij grasmeel en Hollandsch kuilgras. De dadelijk op de hoofdperiode volgende viHdeperiode kon nu als naperiode dienst doen.

Algemeene opmerkingen

Proefdieren. Do proef werd genomen m e t 28 zwartbonte herfstkalvers. De indeeling in twee groepen, elk van 14 dieren, vond plaats op grond van ettelijke opbrengstbepalingen van melk, vet en vetvrije droge stof, welke vóór den aanvang der voorperiode waren verricht. Bovendien werd bij deze indeeling rekening gehouden m e t het levend gewicht, den leeftijd en den kalftijd (tabel 1).

T A B E L ] Koe N3. 4 8 15 19 25 3:2 36 38 46 41 49 54 64 67 Gem. Groep Levend gewicht (kg) 604 545 570 614 611 572 560 502 538 500 501 628 634 572 568 I (proefgroep) Leeftijd 6 5 7 7 6 4 4 4 7 5 4 6 8 7 5,7 Kalftijd 28 Oct. 15 Nov. 19 Nov. 18 Nov. 18 Nov. 15 Nov. 13 Nov. 13 Nov. 5 Nov. 6 Nov. 1 Nov. 22 Nov. 7 Nov. 3 Doc. 13 Nov. Groep I I (controlegroep) Koe N°. 3 9 10 14 40 41 42 45 52 53 55 58 59 62 Gem. Levend gewicht (kg) 628 590 600 560 508 498 510 533 602 608 577 613 548 532 565 Leeftijd 5 6 7 5 4 5 5 4 9 5 7 7 7 5 5,8 Kalftijd 17 Nov. 26 Nov. 26 Nov. 28 Nov. 12 Nov. 4 Nov. 29 Oct. 18 Nov. 4 Nov. 7 Nov. 1 Nov. 10 Nov. 19 Nov. 3 Dec. 14 Nov. Proefindeeling. I n verband met de twee verschillende partijen grasmeel, welke t o t proefvoeder dienden, werd de hoofdperiode verdeeld in een tweetal onderperioden, zoodat de proefindeeling de volgende was:

Voorperiode (gelijke voedering): 5 J a n . — 3 1 J a n . , dus 26 dagen; Hoofdperiode I (verschillende voedering) : 9 Febr.—16 April, dus 66 dagen; Hoofdperiode II (verschillende voedering) : 16 April— 9 Mei, dus 23 dagen; Naperiode (weidegang): 16 Mei — 8 Juli, dus 53 dagen.

(4)

32

Waarnemingen. Bepalingen van melk, vet- en vetvrije-droge-stof-opbrengst

werden voor elke koe twee malen per week verricht, telkens in de melk van

twee, op elkaar volgende etmalen, d.i. dus vier etmalen per week. Verder

werd in de mengmelk der groepen, behalve de gewone bepalingen ter controle,

het gehalte aan eiwitachtige stof (N X 6,37) bepaald.

Botervet. Eens per week werd in het mengvet der groepen het joodgetal

bepaald en tevens enkele keeren Carotine en vitamine A.

Wegingen der koeien. Gedurende de proef, behalve in de naperiode, werden

de koeien ééns per week gewogen; in de naperiode geschiedde dit slechts enkele

keeren. Bovendien werd aan het einde der voorperiode het gewicht vastgesteld

door wegingen op drie achtereenvolgende dagen.

Voedermiddelen. Hiervan werden, behalve bij het kuilgras, dagmonsters

genomen, d.w.z., dat er regelmatig kleine hoeveelheden werden bewaard,

waaruit op bepaalde tijden monsters voor onderzoek werden getrokken. Bij

het kuilgras werd van elke laag van ongeveer 50 cm dikte voor

analyse-doel-einden een boormonster genomen.

Stoornissen. Ernstige storingen hebben zich niet voorgedaan, alhoewel

wegens lichte ongesteldheden bij enkele koeien gedurende eenige dagen geen

melkmonsters konden worden genomen.

Het proefvoeder

In hoofdperiode I ontvingen de dieren van de proef groep: grasmeel van de

Ie partij, A.I.V.-silage en hooi van de Ie partij; de koeien van de controlegroep

naast hetzelfde hooi een krachtvoedermengsel.

T A B E L 2

Samenstelling (%) van de droge stof der verschillende voedermiddelen

Ie partij grasmeel, Hoofdperiode I . . 2e partij grasmeel, Hoofdperiode I I . A.I.V.-silage, Hoofd-periode I . . . . Hollandseh kuilgras, Hoofdperiode I I . Ie partij hooi,

Hoofd-periode I en I I a . 2e partij hooi,

Hoofd-periode I I b . . . t+H O -p p do o u

a

87,17 88,49 20,92 23,41 85,40 86,24 © +3 A O - P rH

1 0

W 'S 18,92 15,64 15,31 13,59 12,52 10,10 Samenstelling IS ® "> t e + O cä

> a «

46,23 49,42 43,14 43,14 46,45 48,19 « § 23,88 23,44 28,70 28,96 31,20 34,09 .2 ^ s

ü S

© CC 0) S ü -ö 10,97 11,50 12,85 14,31 9,83 7,62

1er droge stof

*© •S.-8 16,08 14,67 10,83 10,67 9,69 8,27 CD f e M erteerb a witacht i of > ) K -H - p >> © W 11,58 8,38 9,71 7,09 7,16 5,10 u cS erteerb a erkelij k wi t K* £ 'S 9,46 7,54 5,21 4,17 4,83 3,82 "© © S n N £ 49,31 46,56 50,90 49,71 40,17 36,28 *) Bij silage en kuilgras zonder ammonia.

(5)

33

De le partij grasmeel werd ons geleverd door de Coöperatieve Landbouwers-bank en Handelsvereeniging te Meppel. De partij was verkregen door menging van twee partijen jong gras, dat in September 1941 was gemaaid.

De gemiddelde samenstelling is opgenomen in tabel 2.

Zooals uit deze tabel blijkt, bezat het gras een zeer bevredigende samen-stelling (een hoog eiwitgehalte en een niet te hoog

ruwe-celstof-percentage).

De mineraalzuursilage was bereid in een ronden, houten, gedraineerden silo zonder bodem (diameter 5,0 m, hoogte 2,0 m, waarvan ca. iy2 m in den grond). De ensileering met A.I.V.-zuur-toevoeging vond plaats op 3, 4 en 5 Sep-tember 1941; de toegevoegde hoeveelheid rh 2,0 n zuur bedroeg gemiddeld 5,51 l per 100 kg gras. Het gras was afkomstig van 2 verschillende perceelen; dat van het eerste perceel ( ± % gedeelte van de totale hoeveelheid) was fijn en bezat 21,9 % eiwitachtige stof in de droge stof, dat van het tweede perceel was grover, doch het eiwitgehalte was nog hooger (23,6 % van de droge stof.)

Aan dit buitengewoon hooge eiwitgehalte zal wel moeten worden toege-schreven, dat de silage helaas niet goed was gelukt; de reuk was niet geheel zuiver en het gehalte aan boterzuur vrij hoog (1,0—1,3 %); de pH was 4,8—5,0.

Van het uit den silo gehaalde voeder werden 6 boormonsters genomen, welke alle volledig zijn geanalyseerd. De in tabel 2 vermelde cijfers geven de hieruit berekende gemiddelde samenstelling van de geheele silage aan.

De Ie partij hooi was heel goed. Het was iets aan den fijnen kant, was weinig of niet gebroeid en bezat op sommige plekken een aromatischen geur.

Het was niet muf, stoffig of schimmelig.

In het geheel zijn van dit hooi 5 monsters genomen, die alle volledig zijn geanalyseerd. De in tabel 2 vermelde samenstelling geeft het gemiddelde weer van deze onderling zeer goed met elkaar in overeenstemming zijnde analysen. Zooals uit deze tabel blijkt, was het hooi van zeer goede qualiteit; het gehalte (i.an eiwitachtige stof was hoog en het ruwe-celstof-percentage laag.

Het krachtvoedermengsel bestond uit 2 dln havermeel, 1 dl soyameel, I 11 lijnmeel, 1 dl palmpittenmeel, 1 dl suikerpulp en 1 % keukenzout. De Hiimenstelling van deze afzonderlijke bestanddeelen is opgenomen in tabel 3.

T A B E L 3

Samenstelling (%) van de voor het meelmengsel gebruikte bestanddeelen

Havermeel . . . Soyameel . . . L jnmeel . . . . P a l m p i t t e n m e e l . Suikerpulp . . . o 3 1*3 H t. 10,76 45,66 32,47 17,78 5,86 O © o

>v.

4,52 0,69 5,51 7,28 O , CO !D CD £ bc N <3 58,30 30,31 32,83 43,05 65,97

1

BS rt 8 8,99 6,02 7,37 15,36 10,83 CD r1 r-l i-t s G ^ w ffi .ö "cc *o ^ 7 3 2 , 4 3 6,40 9,78 3,79 4,74 o o > 15,00 10,92 12,04 12,74 12,60 'S •S.-B •? is p 'S 9,93 44,06 27,38 17,48 4,93 erteerb a witacht i of > ' © m 8,50 41,09 27,92 13,87 3,57 c3 erteerb a erkelij k wi t > P 'S 7,67 39,49 22,83 13,57 2,65 8 "O S h •t3 S N Ü 60,4 69,2 61,1 70,8 55,6

(6)

I n hoofdperiode II kregen de proefdieren grasmeel -van de 2e partij, Hol-landsen kuilgras en gedurende de eerste week (periode I I a ) nog hooi van de Ie partij, daarna (periode I t t ) hooi van de 2e partij; de controlegroep ontving hetzelfde hooi als de proefgroep en het hiervoor vermelde krachtvoeder-mengsel.

De 2e partij grasmeel was eveneens k u n s t m a t i g gedroogd herfstgras, af-komstig uit Meppel. Zooals uit de samenstelling (tabel 2) blijkt, was het gehalte aan eiwitachtige stof vrij wat lager, het gehalte aan ruwe celstof daarentegen even hoog als d a t van de Ie partij.

H e t Hollandsche kuilgras was niet goed geslaagd; de geur was zeer onaan-genaam en het gehalte aan boterzuur hoog (1,2—1,5 % ) , terwijl de p H 5,35—• 5,50 bedroeg. De samenstelling (het berekende gemiddelde uit de analysen v a n 3 boormonsters) is in tabel 2 opgenomen. Zooals uit deze tabel blijkt, vertoont het Hollandsche kuilgras in samenstelling een groote overeenkomst m e t de A. I.V. -silage; alleen het gehalte a a n eiwitachtige stof is iets lager.

De 2e partij hooi was iets grover dan de I e ; het had weinig of niet gebroeid en was niet muf, stoffig of schimmelig. De samenstelling er van is eveneens in tabel 2 opgenomen.

Van de beide partijen grasmeel, de A.I.V.-silage en het hooi v a n de Ie partij werd de verteerbaarheid onderzocht. Bij de Ie partij grasmeel kon de verteringsproef vooraf worden genomen, zoodat wij de uitkomsten reeds beschikbaar hadden bij den aanvang van de grasmeelvoedering aan de proef -koeien.

Bij het overige materiaal v^s dit niet het geval, waardoor wij de voeder-waarde van het hooi uit voorloopige analysen van boormonsters moesten berekenen m e t behulp v a n de door ons vroeger opgestelde formules en nomo-g r a m m e n voor de voederwaarde v a n Nederlandsche hooisoorten 1), terwijl

wij de voederwaarde van de 2e partij grasmeel en de beide partijen ingekuild gras moesten schatten.

De verteerbaarheid van de beide partijen grasmeel werd bepaald met behulp van de hamels I, I I en I I I . De gewichten van de dieren bedroegen resp. 70, 64 en 72 kg. Iedere verteringsproef bestond u i t een hoofdperiode van 10 dagen, voorafgegaan door een voorperiode van 8 à 9 dagen.

Van beide soorten proef materiaal ontving elk der hamels 1,200 kg per dag. N a a s t het grasmeel werd geen ander voedermiddel toegediend; zoowel 's morgens om 9 uur als 's middags om 5 u u r kregen ze 0,600 kg grasmeel, d a t reeds gedurende eenige uren t e voren m e t 2 l water, waaraan 2,5 g keuken-zout was toegevoegd, was aangeroerd.

De dieren aten dit geweekte grasmeel steeds gretig op. Door onbekende oorzaak echter heeft hamel I I gedurende één dag, midden in de hoofdperiode v a n verteringsproef V 89 (Ie partij grasmeel) in h e t geheel niets gegeten; den volgenden dag a t hij weer normaal. Daar de verteringscoëfficienten van hamel I I bij deze proef echter eenigszins afwijkend waren, hebben wij ze voor-zichtigheidshalve weggelaten.

!) BROUWEK, DIJKSTKA, Ver si. v. landbk. Onderz. 44 (1938) 529; Jaarverslag Proef-zuivelboerderij over 1938, bldz. 7.

(7)

T A B E L 4

le partij grasmeet (V 89)

Samenstelling der droge stof en verteringscoëfficienten

N°. Droge stof Orga-nische stof Eiwit-achtige stof Samenstelling Ie partij grasmeel . . | 3183 | 88,55 | 89,00 | 18,34 Verteringscoëfficienten Hamel I Hamel I I I

Gemiddelde van hamel I en I I I T A B E L 5 63,8 65,9 64,8 67,2 69,1 68,2 59,5 62,8 61,2 Vet- + zetmeel-achtige stof Ruwe celstof 47,22 | 23,44 73,2 73,7 73,4 61,1 64,5 62,8 Minerale bestand-deelen 11,00 36,0 40,4 38,2 Wer-kelijk eiwit | 16,05 57,0 60,7 58,8 2e partij grasmeel (V 104)

Samenstelling der droge stof en verteringscoëfficienten

N°. Droge stof Orga-nische stof Eiwit-aéhtige stof Samenstelling 2.5 partij grasmeel . . | 3444 | 88,02 | 88,15 [ 16,01 Verteringscoëfficienten Hamel I Hamel I I Hamel I I I

Gemiddelde van hamel I, I I en I I I . . . 60,5 58,6 61,1 60,1 65,2 63,0 65,8 64,7 52,1 53,0 55,8 53,6 Vet- + zetmeel-achtige stof Ruwe celstof Minerale bestand-deelen Wer-kelijk eiwit 48,17 | 23,97 | 11,85 | 14,50 70,5 68,9 72,0 70,5 63,3 57,8 60,1 60,4 25,6 25,7 26,1 25,8 49,8 50,8 53,6 51,4

De verkregen uitkomsten zijn weergegeven in de tabellen 4 en 5. De analysen van de monsters uit de partijen, w a a r v a n de verteerbaarheid werd bepaald en die in de tabellen 4 en 5 zijn opgenomen, vertoonen een goede C'Vereenstemming m e t die van de geheele partijen, zooals bij vergelijking m e t de cijfers in tabel 2 blijkt.

De verteer baarheid van de A.I.V.-silage werd bepaald m e t behulp van de hamels V en V I . De gewichten v a n deze dieren bedroegen resp. 73 en 76 kg. De verteringsproef bestond uit een hoofdperiode van 10 dagen, voorafgegaan door een voorperiode v a n 11 dagen.

(8)

De silage werd als uitsluitend voeder verstrekt; dit heeft geen verterings-stoornissen teweeg gebracht. E r is n a a r gestreefd de dieren dagelijks zooveel v a n h e t proefmateriaal t e geven, d a t de opgenomen hoeveelheid droge stof

± 1,05 k g per d a g en per dier bedroeg. D e eetlust v a n h a m e l V was daarvoor

echter onvoldoende, zoodat d i t dier per dag slechts 0,94 k g heeft gegeten. H e t lag in de bedoeling de verteerbaarheid m e t 3 dieren t e bepalen, doch deze derde hamel (N°. V I I ) a t h e t kuilgras zóó slecht, d a t wij hem u i t de proef hebben moeten nemen.

De hamels V en V I hebben dus niet dagelijks dezelfde hoeveelheid droge stof opgenomen. N u wordt de verteerbaarheid v a n h e t voedsel veelal iets geringer, n a a r m a t e de toegediende hoeveelheden grooter worden, doch, zooals ons reeds bij vroegere proeven r) is gebleken, blijven duidelijke verschillen meestal uit,

wanneer de hoeveelheden voeder niet aanmerkelijk uiteenloopen.

V a n veel meer belang voor de betrouwbaarheid der uitkomsten beschouwen wij de evenals vroeger genomen maatregelen, welke t e n doel hadden de dagelijks verstrekte hoeveelheden droge stof gedurende de geheele proef d a g a a n dag zooveel mogelijk gelijk t e houden. D i t konden wij bereiken door h e t kuilgras, d a t bestemd was om gedurende de volgende 3 of 4 dagen t e worden gevoederd, eerst zorgvuldig t e hakselen, dooreen t e mengen en t e bemonsteren en d a a r n a in d i t monster direct een provisorische droge-stof-bepaling t e verrichten.

Ondanks h e t feit, d a t de A.I.V.-silage niet goed geslaagd was en de p H 4,8—5,0 bedroeg, oefende h e t voeder toch een acidotische werking uit. Toen wij n.1. in h e t begin der voorperiode v a n deze verteringsproef de hamels h e t kuilgras gaven zonder eenige toevoeging om de zuurwerking weg t e nemen, daalde de p H der urine v a n de proefdieren t o t 4,8. N a d a t nog gebleken was, d a t zelfs 20 g natriumbicarbonaat niet voldoende was, hebben wij naast h e t kuilgras 40 g n a t r i u m b i c a r b o n a a t per dier en per d a g gegeven, waardoor de bij h e t ensileeren toegevoegde hoeveelheden mineraalzuur geheel of bijna geheel werden gecompenseerd, hetgeen t e n gevolge had, d a t de urine der dieren alkalisch bleef.

De verkregen uitkomsten zijn weergegeven in tabel 6.

Zooals bij vergelijking v a n de tabellen 2 en 6 blijkt, k o m t het kleine monster, d a t voor de verteringsproeven is gebruikt, in samenstelling precies m e t h e t gemiddelde der totale hoeveelheid silage overeen.

De verteerbaarheid v a n de Ie partij hooi werd bepaald m e t de hamels V, V I en V I I . De gewichten der dieren bedroegen resp. 74, 75 en 62 kg. De ver-teringsproef bestond uit een hoofdperiode v a n 10 dagen, voorafgegaan door een voorperiode v a n 10 dagen.

Vooraf werd h e t hooi op de gebruikelijke manier gehakseld en uitgezeefd. Voor verdere technische bijzonderheden zij verwezen n a a r vroegere verhan-delingen 2). Alleen zij nog vermeld, d a t h e t fijne zeefsel v a n h e t hooi niet werd

*) D E R U Y T E R D E W I L D T , B R O U W E R en D I J K S T R A , Versl. v. landbk. Onderz. 44

(1938) 477; Jaarverslag Proefzuivelboerderij over 1937, bldz. 259.

8) BROUWER, DIJKSTRA, Versl. v. landbk. Onderz. 44 (1938) 529; Jaarverslag Proef-zuivelboerderij over 1938, bldz. 7.

DIJKSTRA, BROUWER, Versl. v. landbk. Onderz. 45 (1939) 1; Jaarverslag Proefzuivel-boerderij over 1938, bldz. 107.

(9)

weggedaan, in tegenstelling met hetgeen indertijd bij het onderzoek van een

negental typisch Nederlandsche hooisoorten was geschied.

De hamels ontvingen het te onderzoeken hooi als uitsluitend voedsel en

wel steeds 1,300 kg per dag en per dier. Verder kreeg elk dier per dag 5 g

keuken-zout door zijn drinkwater.

TABEL 6

A.I.V.-silage (V 95)

Samenstelling der droge stof en verteringscoëfficienten

N° Droge stof Orga-nische stof Eiwit -achtige stof !)

Vet- +

zetmeel-achtige stof Ruwe celstof Minerale bestand-deelen Wer-kelijk eiwit A.I.V.-Hamel V . Hamel V I Samenstelling . . | 3400 | 22,83 | 87,37 | 15,45 | 43,24 | 28,1 Verteringscoëfficienten | 12,63 | 10,34

(3emiddelde van hamel V en V I 68,9 65,5 67,2 72,0 68,4 70,2 65,2 61,7 63,4 66,1 68,0 78,9 75,7 77,3 47,9 45,2 46,6 50,5 45,7 48,1 *) Zonder ammonia. T A B E L 7

Ie partij hooi (V 101)

Samenstelling der droge stof en verteringscoëfficienten

N° Droge stof Orga-nische stof Eiwit-achtige stof Vet- + zetmeel-achtige stof Ruwe celstof Minerale bestand-deelen Wer-kelijk eiwit Hooi Hamel V . Hamel V I . Ëiamel V I I Samenstelling |3417/18| 88,93 | 89,65 | 13,18 | 45,89 | 30,58 | 10,35 | 10,20 49,4 50,3 46,9 Gemiddelde van hamel

V en VI Verteringscoëfficienten 63,1 62,3 59,2 62,7 65,4 64,6 60,9 65,0 57,3 57,1 55,2 57,2 63,3 63,4 60,9 63,4 72,0 69,5 63,5 70,8 43,6 43,1 43,9 43,4 49,8

(10)

De overeenkomst in samenstelling tusschen de kleine portie, die bij de verteringsproef was gebruikt (tabel 7) m e t die v a n de geheele Ie partij hooi (tabel 2) was, hoewel niet zoo goed als bij de hiervoor besproken verterings-proeven, toch nog wel bevredigend.

D a a r de verteringscoëfficienten v a n hamel V I I nogal tamelijk v a n die v a n de beide andere hamels afweken, hebben wij ze bij de berekening van het gemiddelde weggelaten.

Met behulp v a n de verteringscoëfficienten uit de tabeHen 4, 5, 6 en 7 en de samenstellingen uit tabel 2 werd de voederwaarde v a n de beide partijen grasmeel, de A.I.V.-silage en de Ie partij hooi berekend (tabel 2). Voor de zetmeelwaardeberekening werd bij de beide partijen grasmeel als factor voor ruwe-celstof-aftrek 0,44, bij de A.I.V.-silage 0,34 en bij het hooi 0,58 genomen.

Voor de berekening v a n de verteerbare eiwitachtige stof en de zetmeel-waarde v a n h e t Hollandsche kuilgras werd gebruik g e m a a k t v a n d e verterings-coëfficienten, welke bij vroegere proefnemingen aan dit instituut zijn gevonden; bij de berekening v a n de zetmeelwaarde werd als factor voor ruwe-celstof-aftrek 0,36 genomen. V a n de 2e partij hooi werd de voederwaarde berekend (tabel 2) m e t behulp v a n de vroeger door ons opgestelde formules voor de voederwaarde v a n Nederlandsche hooisoorten 1), zij h e t bij de zetmeelwaarde

volgens een eenigszins gewijzigde formule, waarop wij hier nog even nader ingaan.

N a a r aanleiding v a n een bespreking over de voederwaarde en de chemische samenstelling v a n gras en hooi in Mei 1941, heb ik toen de regressielijn ter bepaling v a n de zetmeelwaarde v a n hooi, zooals zij door ons is gegeven, nog eens a a n een nader onderzoek onderworpen. Hierbij kon ik toen beschikken over de uitkomsten v a n 25 t e Hoorn genomen verteringsproeven m e t voor j aars -hooi. E r bleek bij deze hooisoorten een vrij goede samenhang t e bestaan tusschen het ruwe-celstof-gehalte en de verteerbare organische stof, alles berekend op de organische stof (correlatiecoëfficient: —0,809). U i t deze ge-gevens k o n d e volgende regressie vergelijking worden berekend:

z = — 1,116 (y—38) + 59,84.

Hierin is z = gehalte a a n verteerbare organische stof en y = gehalte aan ruwe celstof, alles betrokken op de organische stof.

Deze k o m t heel goed overeen m e t d e regressievergelijking, welke wij vroeger uit de gegevens van 9 Nederlandsche hooisoorten hebben berekend, n.1.: z = —1,134 (y — 38) + 60,21.

Deze vergelijking hebben wij toen niet durven geven, o m d a t ze m a a r op 9 gegevens was gebaseerd.

Uit de hiervoor vermelde nieuw berekende regressievergelijking kon de vergelijking voor de zetmeelwaarde in de organische stof (Z) worden afgeleid:

Z = — 1,674 (.y—38) + 37,44.

1) BBOÏÏWEB, DIJKSTRA, Versl. v. landbk. Onderz. 44 (1938) 529; Jaarverslag

(11)

Tenslotte h e b ik nog volledigheidshalve de zetmeelwaarde in de droge stof berekend, waarbij de zetmeelwaarde in de droge stof Z', h e t gehalte a a n ruwe celstof in de droge stof y' en d a t aan minerale b e s t a n d d e e l e n m ' wordt genoemd. Deze luidt:

Z' = — 1,674 (y' — 34) — 1,010 ( m ' — 9) + 35,04.

Om deze nieuwe formule dadelijk eens t e toetsen, hebben wij de, m e t behulp van de verteringscoëfficienten gevonden zetmeelwaarde v a n de I e partij hooi vergeleken m e t de waarde, welke wij met behulp van één van bovenstaande

formules berekenden.

De gevonden zetmeelwaarde in de droge stof bedroeg: 40,09; de berekende zetmeelwaarde in de droge stof bedroeg: 39,41. Bij d i t hooi kwam de gevonden uitkomst d u s zeer goed m e t de berekende overeen.

Voor de berekening v a n de zetmeelwaarde v a n de afzonderlijke bestand-deelen v a n h e t krachtvoeder (tabel 3) werd gebruik g e m a a k t v a n de door ons gevonden samenstelling en verteringscoëfficienten, die h e t gemiddelde waren v a n de meestal goed m e t elkaar in overeenstemming zijnde waarden

van K E L L N E R (Grundzüge d e r F ü t t e r u n g s l e h r e ) , N I L S H A N S S O N (Husdjurens utfodring och v â r d ) , MORRISON (Feeds a n d feeding) en K I R S C H —• W E R N E R

(Futterbedarf und F u t t e r w e r t ) .

De voedering

Voor de in de hoofdperiode gebruikte voedermiddelen zij verwezen n a a r de tabel 8.

T A B E L

Droge-stof-gehalte en voederwaarde van in de hoofdperiode gebruikte voedermiddelen Grasmeel . . . . Silage of ,kuilgras Hooi Meelmengsol . . Hoofdperiode I Droge stof 87,17 20,92 85,40 86,09 Verteer-bare eiwit-aohtige stof 10,09 2,03 6,11 17,1 Verteer-baar wer-kelijk eiwit 8,25 1,09 4,12 15,5 Zetmeel-waarde 43,0 10,65 34,3 62,3 Hoofdperiode I I Droge stof 88,49 23,41 85,98 86,09 Verteer-bare eiwit-aehtige stof 7,42 1,66 4,92 17,1 Verteer-baar wer-kelijk eiwit 6,67 0,98 3,54 15,5 Zetmeel-waarde 41,2 11,64 32,2 62,3

Alle voedermiddelen werden p e r koe afgewogen (individueele voedering); alleen op Zon- en feestdagen werden hooi en kuilvoeder per groep afgewogen.

De toegediende hoeveelheden hooi waren voor alle dieren in dezelfde groep gelijk, behalve bij 3 dieren (in groep I : N°. 15; in groep I I : N°. 14 en 41), die niet zooveel ruwvoeder konden verwerken als de overige en daarom resp. 2, 2 en 1 kg hooi minder ontvingen. I n de voorperiode ontvingen beide groepen

(12)

en in de hoofdperiode alleen groep I I (controlegroep) naast dit hooi een kracht-voedermengsel, w a a r v a n de oiwit-zetmeelwaarde-verhouding was zooals voor melkproductie wordt vereischt. De d a a r v a n toegediende hoeveelheden wissel-den van dier t o t dier, doordat, door verschil in melk- en vetproductie en levend gewicht, de behoeften der dieren (berekend volgens de normen v a n L A B S F R E D E E I K S B N ) verschilden. Dit krachtvoedermengsel bestond uit 2 dln haver-meel, 1 dl palmpittenhaver-meel, 1 dl lijnhaver-meel, 1 dl soyameel en 1 dl suikerpulp; er werd 1 % keukenzout aan toegevoegd. Om steeds een zoo goed mogelijke aansluiting bij de normen t e behouden, werden de rantsoenen van de koeien, die krachtvoer ontvingen, op geregelde tijden nagerekend en de hoeveel-heden krachtvoer zoo noodig gewijzigd.

Voor de hoeveelheden, welke v a n de verschillende voedermiddelen in elk der stalperioden werden opgenomen, zij verwezen n a a r tabel 9.

Voorperiode. I n deze periode ontvingen de dieren van groep I gemiddeld per dag 12,86 kg hooi en 6,13 kg krachtvoer en die van groep I I gemiddeld 12,79 kg hooi en 6,14 kg krachtvoer; beide groepen ontvingen dus precies evenveel.

Hoofdperiode. I n de overgangsperiode, die aan de hoofdperiode vooraf-ging, werd bij de koeien van groep I (proefgroep) geleidelijk 8 kg hooi en al het krachtvoeder door 24 kg A.I.V.-silage en grasmeel vervangen; groep I I (controlegroep) behield haar rantsoen v a n hooi en krachtvoeder. De kooien v a n groep I ontvingen naast het hooi en mineraalzuursilage zooveel grasmeel, als ze volgens de normen noodig hadden (met als m a x i m u m 10 kg per dier en per dag), tenminste indien zij een dergelijke groote hoeveelheid ruwvoeder konden opnemen. De meeste dieren ontvingen h u n dagelijksche rantsoenen grasmeel verdeeld over drie voedertijden; alleen de dieren, die betrekkelijk kleine hoeveelheden kregen en dit goed opnamen, worden er slechts tweemaal per dag mede gevoederd. H e t grasmeel werd gevoederd in de houten voeder-bakken, waarin het vooraf minstens gedurende eenige uren m e t water geweekt werd.

Hoofdperiode I. Zooals t e verwachten was, konden verschillende koeien

van groep I (proefgroep) de h a a r toegedachte, groote hoeveelheden ruwvoeder onmogelijk opnemen. Deze Ie partij grasmeel, die misschien een iets branderige lucht bezat, werd door de meeste dieren, tenminste in deze groote hoeveelheid, niet zoo goed gegeten als wij wel hadden gewild. Ongeveer de helft der proef-dieren a t de haar toegedachte hoeveelheid gras behoorlijk, de rest matig, een drietal zelfs vrij slecht. Dit had t o t gevolg, dat niet alles volledig werd opgeno-men. Deze n a t t e grasmeelresten werden dagelijks verzameld en teruggewogen. Om deze resten, welke met behulp van correcties voor het hoogere vocht-gehalte op het oorspronkelijke materiaal moesten worden omgerekend, zoo klein mogelijk t e doen zijn, waren wij bij verschillende dieren genoodzaakt de hoeveelheden grasmeel te verminderen.

Ook van de A.I.V.-silage lieten sommige dieren nogal vrij groote resten over, waarom in den loop van deze periode het dagrantsoen van een viertal koeien m e t 6 kg, van één dier (N°. 64) zelfs m e t 12 kg werd verminderd. Ook de kuilgrasresten werden iederen dag verzameld en teruggewogen.

Hooiresten kwamen noch bij groep I, noch bij groep I I ooit voor.

Omdat de urine der hamels, zooals reeds is vermeld, bij voedering m e t (12) C 12

(13)

41 ' S

s

o h-s 7 3 O U \X "3 0 h1-. i—1 T ) O 'S

ft

T l O M ' S o L* ft t -o o > CD 6 0 < " O 0 n 'S

q "°

cc . 05 O ^ P W"3

dB e

J 3 » o T J C3 O h O M > O O K o b c « o o ""l ' S

q *

M .5 <j co É 'S o fei • w tH ü T 3 CO <0 tn O

w >

O O M -M h cä o S o M > o o M o fc L ' î i H ^ ' ^ ^ M I M ^ O î W C O P Î C O l O n > O N H Q O ^ u : c D c œ o o n c o a o ^ o " w x « ® N ^ * b œ o * © c o " T j i K n O ^ I M W C O N ^ t - ^ ^ M l O

QO" CO o T CD CD - * O CO* iO »O ) C »C c o " CO CO

" " * C-l T f l I C 1 l CO CO " * CO CC " ^ o o © © ^ © © ^ o © ^ o ^ © c o o o © ^ >o" »o* c o " o * i o »c" o * i e * » c " i e »c" I Ó * o i e " C D C O T ^ O ^ C O C O - ^ ^ C O C O - ^ ^ C D M o ^ ' o © o o q o o © ^ o s > 1 T j î M W M M M n - * M o " © A3* N ^ <N M Î K ) W ( N C l N ^ H , c o 0 0 o o o o o o o o o o o o © ©^ M M W H M (N «O « W M M M M M O - ^ CD CO <N •># •<* CO »O CO CO I C " * CO r - l A H P H N ft O l O ^ O ^ œ c D n i O O l C J O D O M D O o o -*tî r-^" r-^ i o - ^ » c c o c c i o i e i > o o c T o ^ o _ o o o o o o o o o o o o i e » e c o o " i e o ~ o o i e >£ i e i e » c > c Û O ^ c O ! O t ^ ^ n L C ) - * K Î ^ ! Û C C C C o o o o o o o © © © © © o o co T H c o ' C » Q O r J f I > t D l > c û t ' C D Ï O C D C O O X O O CO* O I > H * * CO" CN - * 0 0 CO * c f Tjï" I C IG © _ o o © _ O O CD © o _ o _ o . < D o _ © _ t « n n c o ^ " M " ( > r « n « n f o m m n c * f I C - ^ t ^ O O C O l O T f - ^ C O C S O i c ^ C D o o o o o © ^ © _ o © o © _ o o o t » co~ c o c o ^ c o < N c c " c o ere c o c o c o " c o c ó * e »

o

TS

o

(14)

A.I.V.-silage als uitsluitend voeder zuur reageerde, hebben wij veiligheids-halve van een a a n t a l koeien uit de proefgroep urine opgevangen. Al deze urine-monsters reageerden alkalisch op lakmoes. Van één der urine-monsters werd de p H bepaald; deze was 7,6. De alkaliteit der overige voedermiddelen heeft hier dus de zuurwerking v a n de silage volkomen t e n i e t gedaan.

Hoofdperiode II. De in deze periode gevoederde 2e partij grasmeel werd

steeds volledig opgenomen, zoodat wij bij sommige dieren zelfs t o t verhooging van h e t rantsoen konden overgaan. Hier s t a a t echter tegenover, d a t h e t Hollandsche kuilgras, d a t in deze periode werd gevoederd en w a a r v a n de qualiteit t e wenschen overliet, slecht werd gegeten. D a a r o m hebben wij reeds na 2 dagen h e t kuilgrasrantsoen v a n alle koeien t o t 18 kg verlaagd en d a t van koe N°. 64 zelfs t o t 12 kg per dag verminderd. Ook nu werden kuilgrasresten dagelijks verzameld en teruggewogen.

Tenslotte zij nog vermeld, d a t wij m e t ingang van 23/24 April begonnen zijn m e t de voedering v a n de 2e partij hooi.

De hoeveelheden, welke v a n de verschillende voedermiddelen in de beide hoofdperioden door de dieren gemiddeld werden gegeten, zijn opgenomen in tabel 10. De aan de afzonderlijke koeien toegediende hoeveelheden zijn weer-gegeven in tabel 9.

T A B E L 10

De in de 2 onderperioden der hoofdperiode gemiddeld per koe en per dag gegeten hoeveelheden voedsel en hun voederwaarde (kg)

Hooi Krachtvoeder Grasmeel Kuilgras Droge stof

Verteerbare eiwitachtige stof Zetmeelwaarde Hoofdperiode I Groep I (proefgroep) 4,86 6,32 21,58 14,34 1,39 6,77 Groep I I (controle-groep) 12,79 5,02 15,24 1,64 7,52 Hoofdperiode I I Groep I (proefgroep) 4,86 6,43 16,64 13,77 0,99 6,15 Groep I I (controle-groep) 12,79 3,70 14,19 1,26 6,43

Bovendien is in tabel 10 nog opgenomen de gemiddeld per koe en per dag gegeten hoeveelheid droge stof, alsmede h a a r voederwaarde.

Zooals in tabel 10 is t e zien, heeft groep I minder droge stof opgenomen d a n groep I I , ondanks het feit, d a t de dieren van groep I I (controlegroep) niet zooveel voeder kregen als ze maximaal konden verwerken, w a t bij verre-weg de meeste dieren van de proefgroep wel het geval was. Ook de door groep I opgenomen hoeveelheden zetmeelwaarde en verteerbare eiwitachtige stof waren lager d a n die v a n de controlegroep. Zooals u i t de tabel blijkt, waren de verschillen in hoofdperiode I I , tenminste w a t droge stof en zetmeelwaarde betreft, kleiner dan in periode I, wat gedeeltelijk is toe t e schrijven aan de

(15)

grootere graagte, waarmede de 2e partij grasmeel door de proefgroep werd gegeten, doch ook t e n deele een gevolg is v a n h e t feit, d a t d e controlegroep :ir. deze periode iets beneden de normen is gevoederd, zooals in tabel 11 is t e zien. TABEL 11

De in de hoofdperioden tegenover elkaar geplaatste proefrantsoenen en hun voederwaarde (per koe en per dag)

Gegeven Verteerbare eiwitachtige stof Zetmeel-waarde Noodig volgens F E E D B K I K S E N Verteerbare eiwitachtige stof Zetmeel-waarde Hoofdperiode I . . . I I . . Geheele hoofdperiode Hoofdperiode I . . . I I . . Geheele hoofdperiode Groep I (proefgroep) 1,39 6,77 0,99 6,15 1,29 6,61 Groep I I (controlegroep) 1,64 7,52 1,26 6,43 1,54 7,24 1,49 1,28 1,43 1,55 1,37 1,50 7,22 6,41 6,99 7,45 6,77 7,27

I n tabel 11 zijn vergeleken d e hoeveelheden verteerbare eiwitachtige stof en zetmeelwaarde, welke de dieren ontvingen, m e t die, welke ze volgens L A B S

F E E D E R I K S E N ' S normen noodig hadden, berekend op grond v a n de werkelijk gevonden gewichten en producties.

Ofschoon bij onze voederproeven aan de h a n d v a n schattingen en van voor-Icopige bepalingen getracht wordt zetmeelwaarde en eiwit in h e t voeder v a n do controlegroep zoo goed mogelijk in overeenstemming t e doen zijn m e t de normen, gelukt d i t niet altijd volledig, o m d a t d e definitieve uitkomsten d e r bepalingen (analysen en verteringscoëfficienten) meestal p a s lang n a den afloop der proef bekend worden. Hieraan moet deze kleine afwijking v a n de controle-groep in hoofdperiode I I d a n ook worden toegeschreven.

Zooals in de tabel 11 verder is t e zien, zijn wij er in hoofdperiode I beter

:in geslaagd om de dieren op h e t peil v a n L A K S F B E D E B I K S E N t e voederen

en wanneer wij h e t gemiddelde van de geheele hoofdperiode nemen, blijkt, d a t groep I I precies volgens de normen is gevoederd.

Groep I daarentegen heeft zoowel in hoofdperiode I als in hoofdperiode I I minder zetmeelwaarde en verteerbare eiwitachtige stof ontvangen d a n ze voor h a a r onderhoud en ongetwijfeld iets verminderde productie noodig h a d . Hoewel

ze in werkelijkheid dus nog wel iets verder onder de normen zal zijn gevoederd

dan u i t t a b e l 11 blijkt, is h e t t e k o r t t e n opzichte v a n L A B S F B E D E B I K S E N

niet zeer groot. I n hoofdperiode I was ook de door de proefgroep opgenomen hoeveelheid verteerbare eiwitachtige stof niet ver benedon de normen; in hoofd-periode I I daarentegen was h e t eiwittekort echter nogal belangrijk. Dit is een gevolg van h e t feit, d a t de 2e partij grasmeel een veel lager gehalte aan

(16)

verteer-bare ciwitachtige stof bezat dan de l e partij (7,42 tegen 10,09 % ) , terwijl bovendien het in deze periode gevoederde Hollandsche kuilgras minder ver-teerbare eiwitachtige stof b e v a t t e d a n do A.I.V.-silage.

Tabel 12 geeft U een inzicht in hoeverre de afzonderlijke koeien van de proef groep er in geslaagd zijn voldoende voeder op te nemen.

Zooals wij uit deze tabel k u n n e n zien, hebben in hoofdperiode I alle koeien, op één uitzondering na (N°. 8, de koe m e t de geringste productie), minder zetmeelwaarde ontvangen d a n ze noodig hadden; het verschil was gemiddeld voor de geheele groep niet groot en bedroeg 0,45 kg zetmeelwaarde of 6,2 % . Wanneer wij de individueele cijfers nader bekijken, blijkt dit verschil in hoofd-zaak te zijn veroorhoofd-zaakt door vijf koeien, n.1. N°. 15, 25, 46, 49 en 64, die 8,4—• 16,7 % minder hebben gekregen dan ze voor h a a r onderhoud en ongetwijfeld verminderde productie noodig hadden. Wij hadden verwacht, d a t de koeien m e t de hoogste productie er het slechtst in zouden slagen in haar groote be-hoefte aan zetmeelwaarde te voorzien, doch deze veronderstelling werd slechts ten deele bewaarheid. Slechts 3 van deze vijf koeien, n.1. N°. 15, 25 en 64 kunnen Jiieronder worden gerekend, terwijl aan den anderen k a n t de twee koeien m e t de hoogste vetproductie (N°. 4 en 67) slechts zeer weinig (resp. 4,8 en 3,5 %) beneden de normen zijn gebleven.

Verder zien wij, d a t het tekort aan verteerbare eiwitachtige stof in de hoofd-periode I ongeveer even groot was als d a t a a n zetmeelwaarde, d a t wil dus zeggen, d a t de eiwit-zetmeelwaarde-verhouding van het rantsoen, d a t de proefgrocp in hoofdperiode I heeft ontvangen, heel goed is geweest.

I n hoofdperiode I I was, mede t e n gevolge van de grootere graagte, waar-mede de t h a n s gevoederde 2e partij grasmeel werd gegeten, de hoeveelheid zetmeelwaarde, die de proefgroep t e weinig heeft ontvangen, m a a r 4,1 % lager dan ze volgens de normen noodig had; slechts de beide koeien N°. 15 en 64 bleven er vrij ver beneden, n.1. resp. 10,5 en 11,9 %.

Zooals wij hiervoor reeds hebben opgemerkt, was het eiwittekort in deze periode nogal belangrijk; de hoeveelheid verteerbare ciwitachtige stof, die de dieren gemiddeld hebben opgenomen, was niet minder dan 22,7 % beneden de normen van L A B S F R E D E B I K S E N . H e t meest onder de normen bleven de beide koeien N ° . 15 en 64, n.1. 28,8 en 28,5 % , m a a r ook N ° . 8, die meer zet-meelwaarde ontving dan ze noodig had,' kreeg toch nog 14,6 % verteerbare eiwitachtige stof t e weinig. H e t eiwittekort van de overige dierer. varieerde tusschen 19,4 en 25, 0 % .

Naperiode. Gedurende deze periode hebben alle koeien steeds gezamenlijk in de weide geloopen. Doordat het a a n t a l koeien voor de kleine weideperceelen erg groot was, zijn de koeien gedurende deze periode dikwijls verweid, n.1. op 13, 16, 18, 2 1 , 23, 27 en 31 Mei, 2, 7, 9, 13, 18, 22 en 29* J u n i . Op dezen laatsten d a t u m kwamen de dieren in een perceel, hetwelk verkregen was door 4 kleine perceeltjes samen t e trekken; in dit perceel hebben de koeien geloopen t o t het einde der proef (8 Juli). De eerste week in de weide (9—16 Mei) werd als overgangsweek gerekend.

Bij de voedering hebben de koeien van groep I (proefgroep) dus niet alleen ander voeder gehad d a n die van de controlegroep, doch tevens zijn de dieren v a n de proefgroep beneden de normen v a n L A B S F R E D E R I K S E N gevoederd.

(17)

TS s» e •TS

a,

'S

CO o C Ä S< 55, Ö s S « ;>> fi =4) •^ C l »V •4a :5^ t -TS S o 42 B T3 fi Ö e fi s * T S O !-£ 0 ) M H M H 0 « PH fi

1

S Cl} S-^ o s TS CD S S,"« TS O o "SS 5^ ^ Cl} ' S e Ta TS fi e

•i

M M © Ti 0 P H - Ö <+* O o M M O _o O p . T3 <*-! O O M O • 4 J "•+= & ü cö | eu <D u r Q u o © U Q

>

CD u CD S © «M O + 3 CG CD tbj3 o | © C3 £> u © ©

>

© u ta c3 J* © S Minde r gegeve n da n noodi g bO Noodi g volgen s FEEDE -d O IS Minde r gegeve n da n noodi g -c? bD Noodi g volgen s FEEDE -EIKSE N , d ® § Minde r gegeve n da n noodi g ~-i? o ^ bO Noodi g volgen s FEEDE -BIKSE N , d Minde r gegeve n da n noodi g ^9 ' bO Noodi g volgen s FEEDE -EIKSE N

» !

o è

bO © . ~-T T f c o " > O O C O " O-f CM* CO C l " 0 0 o " 0 0 CO ( M ^ H < M C \ l ^ ^ o q t M f M r - H C q C N I C v l ( N C C l T H i O r t < O C D C D © O O C O O T * < r - f T £ C O r ^ ^ c O c N 0 7 C N C O C N C X | C O C C l - < c H C O o " o o " o o " o " o o o " o " o " o " O O F4» H OO05C J O01 0: 0J 0! OH i - H O r - l - H ^ H O O r t O O O O r - I r t ^ MQhWOOOÛ OIOiOl OOJH p-T o f CO CD O l O * # CM" •-# o c o CM" * H " C O

+ 4- + •

H H b T)l O N O J H ( M O M H CO N o o o o o o o o o o o o o o

+ + +

H H T f f T ( I O 0 f f i T ( < O ffi M H o H

t>" io t-" <aT co" O * >o" co © io co co t>" l>"

- * ^ O C 0 - * H O 0 J O 0 0 C 0 t - 0 5 0 5 ^ c o œ o* to n " © o io" Q LO ® © o o t-" H o " o " H TJÎ H O OO" d H n

+

H ^ O< M i < H N C Û « >N O» !0 H o « O ^ <N O O O ^ O ^ H O i-H o o o o o o o o o o o o o o o

+

N C SNi -OOOcOH^OH N OOH t - H h LO CO M M ' O M M ^ ^ W h -C O M f M M -C O i -C H i O -C O O O N O O P - i r - ^ r - H r — I r - H r - i r — t i—i r — l i - H r — I r H i — I r - 1 - ƒ H © * H M * N I N « i O w " CO H W M

+

O H tO O W M ^ O M X Q OO l O X t j f H C O H Q H H ( M C O M I O H f f i i N O O— IO - - H O O O OO O OO O h H n O O « O C 0 M M 0 0 © H O m o H i o t > « i o « c h - c » H t o H c o " CD 0 0 t - " L - " CD CD Ï > C D " CD CD l > I > oo" t ' M OO C O On c O O^ O Ot D M O JH t" * o M^ o o >n n o c o u O t ^ " CO O t ^ < û CD c o " t ' " l O CO CD l > ! D 1 > ^ C O l O C i l O C l C D C O C O ^ O l ^ ^ ^ r - H r H O l C O C O C O ^ ^ ^ c H l O C D C O ( M <3ï CM o CO C d • M en o * ' C K * ecj • * co co ccf o o t o CM co o CM CD

s

bD CD bO d ©

+

(18)

46

"T ~r !

- -J -V > ' / »5 / / S / J* t / ^ \ # \ \ J_ ^ T

-*^ -'2^

^/"

*^

"77^ 5^

"T ^ * \ y

15 v

/ / / ^ **•'' f 1

. . / \ / /

1 \ ' / ** L_

t ^ ^ 3 t lJ~

\ \ -- A *••' 7

- X ^ •- Ji

y

qE £

4 i x* • * \ ^

^

4\^i '•"

L

i r f r x

! •' i / 1

E '' J ^ £

L V i / ï -ƒ

t J JE' v ' \ 1

- i T^ C t - E J

i 4 1 r / n ^ J _ z , /

1 t _4_ _LE_UJE~ _!_ 4 f ! ; 1 ! \ ' y / ' s / ' y ' (^ y » r ' ) 1/ \ \ ! /

- ^ ^X ( '~ {

%

EE

/• "~ 5

-3>_ l±t - _. -.&>

" ^ _ ,v I E

/ ' ' / ''*'*' 1 • i ' \

1 i

'**

/ ' ^

W ^ A V ' V ' ^ !

: ;zy JL '2EJ

I E '

h

^EE 4 J

-L . . . . „ _ _ J i .2-2. O 00 O. I rt I ° I. (2>f) 3L]3JM33pU3A3~I (?5j) ï s 2 u 9 j q d o > j | a ^ j (2) 3s2u3Jqdo39y\ Fig. 1

Loop v a n het levend gewicht, melkopbrengst (kg per koe en per dag) en vetopbrengst (g per koe en per dag) in de verschillende perioden

Groep I (proefgroep): voluit getrokken lijnen Groep I I (controlegroep): onderbroken lijnen

(18)

0 18

(19)

Het verschil in de resultaten van beide groepen zal wel in hoofdzaak een

gevolg zijn van het feit, dat de gemiddelde proefgroep onder deze normen is

gevoederd; uit dit gezichtspunt zullen wij dan ook de resultaten bekijken.

Het levend gewiclit

De bovenste grafiek van fig. 1 geeft een overzicht over den loop van het

gemiddelde levend gewicht van beide groepen gedurende de proef.

In de voorperiode was het gemiddelde gewicht van groep I (proefgroep)

iets hooger dan dat van groep I I (controlegroep). Bij de wegingen op de drie

achtereenvolgende dagen aan het einde der voorperiode was het gemiddelde

levend gewicht van de dieren van groep I 564,3 kg en dat van de

controle-groep 558,1 kg; de proefcontrole-groep was op dat tijdstip dus gemiddeld 6,2 kg

zwaarder.

In de hoofdperiode daarentegen was de controlegroep het zwaarst. Het

verschil tusschen beide groepen werd geleidelijk grooter. I n hoofdperiode I

bedroeg het verschil gemiddeld per koe 6,8 kg en in hoofdperiode I I 22,0 kg.

Wanneer wij deze verschillen corrigeeren voor het verschil, dat er aan het

einde van de voorperiode bestond, krijgen wij, dat het gecorrigeerde verschil

iti hoofdperiode I gemiddeld per koe 13,0 kg en in hoofdperiode I I 28,2 kg

bedroeg ten nadeele van de proefgroep; gemiddeld over de geheele

hoofd-periode was dit verschil 16,7 kg.

Zooals in de figuur is te zien, heeft het gewicht van de proefgroep zich in

de weide volkomen hersteld, want aan het einde der naperiode was de

proef-groep weer ongeveer evenveel zwaarder dan de controleproef-groep, zooals in de

voorperiode het geval was geweest.

De gezondheidstoestand der dieren

Wat de conditie en den haarglans der dieren betreft, werd nimmer eenig

verschil van beteekenis tusschen de groepen waargenomen en toen de dieren

in de weide gingen, waren de koeien van beide groepen dooreengenomen in

zeer goede conditie.

Gemiddeld genomen was de consistentie van den mest van de koeien van

groep I (graslandproducten) gedurende de geheele hoofdperiode steeds normaal;

de mest van de controlegroep daarentegen was geregeld eenigszins dun.

Verder is, zooals te verwachten was, de mest van groep I gedurende de geheele

hoofdperiodo groener geweest dan die van de controlegroep.

Opbrengst aan melk, vet en vetvrije droge stof

Gegevens hieromtrent van elke koe vindt men in de tabellen 13 en 14,

terwijl tabel 15 een overzicht geeft, evenals de middelste en onderste grafiek

uit fig. 1.

(20)

48

"e

'S

"e

ö 'o o o T 3 cö CD S S 3 ^

a'

o

I > co T * CD •«+ »O es -* I > TH co T f l 0 0 co o co CM CO »O CM O i d 0 0 -* o* " # i o c co < * i > a T - < v < - H - r # r t -© O N O " * GO <© r-CM i-H I - H -os co r - i r C O H O r -- H " o o IG i r O • * H h o o t ^ - H a O CD S>f 5^ CM , - H _ , , -Tt* P-H •—1 C O - * - ^ er-* t - >o" co" TJ ( M 0 0 rH i -CD ^ os a l > T+J r-H Cv c o o o i o i r T ^ H ( M ^ i > o " M C CM Oq O 0C o o ^ ^ a o t > l O t -C M - H —i , N « i ^ i -i M OS I > C U O M H V co o o a i o o CM

r-T H CO*" I-H O"

^ t ^ O l c co es co o CM" co" co" -<t CS CO © C 00^ P-H -HH ÏT-OO l > <-*" P— CS CO p—i o O CO I C l > t - " i - ^ o s " e ( M I M H -Q o o c o i r o o < N t o a i o CM" OS" C-© •<* co x co CD co a co" oo" Tjn" Tt ( M i—1 ^ H i— f— M M a> © CD 7 3 T 3 erio d peri o peri o C H T 3 T 3 <*-o <*-o 0 p O O O ec

>WK£

'S Ä J<I

^

g

> • « * l O IT5 U" i , l > C\T OO" C r< eq o oo tf H t > CD *J< l f 4 H O T ) ( C -S i—i »o o ie Cs l > co ei S C N N h t -H H « f -1 - CO LO if r—: -HH CD C ) C i T ^ W t -« o - * ^ 0 0 O CS Of I Q H H I f co co o i r CM l O T * L-0 L-0 OS t ^ c-t ~ o * # i f f M Tfi OS i f CM O ( M i r Q i O ^ L ' l O CO CO f ^ < M H l f t - co t o cc l > O CS Tt CO ( M . M 0C U C I O T j i i • * co o rCM t o i -I C ^ - t f if I C X t ' c CO t ^ 0 0 cc X CD T H i f o r - —< I T O-l OS OS C" l > O ^ T X " * -HH P— • * o - H a X r - co cc

i—i I— i—< çr X Tt< C M l > l O " * CO "-* x x o a X l r - OS C OS l > l O CC h-M h-M CD CD as T 3 '"d ^ . 2 . 2 A-2 Ö S rS H o o o p O O" O cc

>MMfe

, , 3 +3 3 cq co co cv f O CD CM.CC O CO r ^ Cs CD i—I X O 5 O t f X t -3 CM CD CO >f CM r H ^ -OS i—1 c o c-CM CO CO CC S X T * CM C 3 T * - * CS CC t - P-H "HH CC * CO CO OS C

i—1 i-H i—

CS ^ H l > t -t - CS O «— TtH CM --H C\ ï p-H CO f M C O CO CM V CO CM O i -X l r ^ CO t> OS ^ * X c ^ ï l O i ï X c o o o-1 0 c o i > cc p> o c q i ' x t o x -^ H b C Û P -« H Q C P - H I — I P— CO CM p—I C CS ' M l O C CM p-H CS O. CO CO t p X l O # i -X co o o-O PT- " * ^ t • H ^ H C D O C CO - ^ P-H c CS c o o t ^ co X CM o CM co i o i r CM " H - H — MM © i -CO O CD C co o t > -— ^ t co co c l - X CM OO l OO CM 0 -" h-M h-M CD O m ' a T Î erio d peri o peri o A T 3 T3 Jr u o o o p O O O câ r> ÏHrnfc 3 * o . £ , " § H a j > bc -43 i r

t2

% I CO CO t A CR CO CO i ß pt-| cocSeo co S O I O H l > cc^ es r~ co co" co" co" co"

i O t " C C H CM CO CO X

co" co" co" co"

p—I l O CM X Î CO CM l O CO

co" co" co" co"

CO CO t ^ o X ^ OS e x <cs c o " c o " c o " c o " T t H O O O Tfrl i-H OS »-H " * " T f CO" > * CD CM r H ^ 1 0 CO CM ^ c o " c o " c o " c o " CM X O CO IT- -HH ' ^ C O co" c o " c o " c o " ' M CO t O CO l > l > CO © co" c o " c o " " * " © CO CD l O CD CD LO ( ^ c o " c o " c o " c o " OS © ^ H CO CD © CD t -co" ^ " c o " c o " T-H X i-H r~i X ^ xt^ 1> co" co" co" co"

l > © l O T * © CO p—< • *

co" co" co" co"

CD TfH CO X CD CO CO CD

co" co" co" co" o r - co © r H H © l > " ^ T+l T ^ ^T1 1—1 M H CD CD CD ""Ö T 3 erio d peri o peri o iod e tTTe*-. t n CD H 5 0 0 Ç 1 , O O 0 c3

>

w w ^

CD bc c3 +3 CD o CD P H •+3 CL

>

(21)

49 o S , -e o i-Sä co 43 o Cb.£ ' S i s

c5

ê

O t - ^ l O ( M O P-H C i Th T h T h "^f »O I M CD CM 0 0 M O rt Th T * O l > X O CO CO c o n d d M C l M ( M C i I-H 0 0 0 0 CD O CD Q O r-T CO o co •> - ^ »o 00 »O CO co ^ O f l i f M © T P ( M (N © © T3 o o ft 2 -s -e Ä S ft ft.2 § § § & • d l f T H - H CO 00 CO <* t - CO *ß *ß CO r-t O» T h M< CO CC ' M X I > CO t -" ( M f O ^ ' M O I O Û H CO i O T h O o o o t * o 00 i—t CM lO CO (O »o o T h CD T h CO l O »O T h O 0 0 O CD t -00 CO -00 OS GO »O Th CO O OS GO X OS H l O ( M io io CO o CO LO TH iO CO -H t- O CO CM 1—I CM *o Th CO Th X CO IM H 00 CO t- GO io o Th - * i> CO r(i t-"Th O 00 ^ t- CD Th ÏO Th co ^ co OS IC CO Th Th co co Th CD CM O C^ lO CD —I CO X t- CO CO Th i> os co Id »O CM GO GO l> CD lO CO >0> I> Th Th Th co o CD lO Th o CO' GO CO CM CD CM GO O CD CD Th »O © © © rÜ TÏ -d o o , 8 'Ö "ö ^ •g © © ^ © ft ft.2 Qj'TS TÎ *H E^t^ ta © o o o ft ^ os os t-lO os <* o t- ^ CJ co CO CO i-H o -Th o o: oi o t> Th Th <M i-H -H i-H C O I> O S i — I OS OS CM Th O CO CM I-H F—i O IQ •—! CM CO »O Th »O CO w CM iO 00 t- Ol t- r- co es O l> 'O o Th Th CD CD GO »O OS OS CO O t> I> CM CM i—i - H x " os (M""O'" GO I-H CD O t- O CM lO CD 0 0 T h CO 1 0 OS CO T h CO OS l > o s M M N H OS CD CO O l O Th ( M CO 0 0 CD t > T h O CM i - t CO C D M H H © O L O h H O O M <M X X O OS X CD --H l > i—i CO O i-H OS T h T h CM i-H i-H - H X OS CS X O CO --H o o i > T h » o Î I H H H l O CM CM CM Ï O T h Th t -Th CM o o M H l O 0 0 CO t - OS l > i M O H r t © © © TJ "Ö O h h - S 'S © © S © ft ft.2 O O O ÇL, O O O cô i > K W Z »? ° > TS CO CO CO CO co" co co Th CO CO CO CO CO CO CO CO T h T h Th T h CO CM CM CO CO CO CO CO CD CO X t -CO -CO -CO -CO Th CO CO T h CO CO CO CO CO CO CO CO eo" c o c o c o CO CO CO T h CO CO" CO CO © © o o ü ft ft.S ftTj H3 h o o o ft O O O c3

(22)

50

TABEL 15

Gemiddelde opbrengst per koe en per dag aan melk, vet en vetvrije droge stof

Voorperiode . . . . Hoofdperiode I . . . Hoofdperiode I I . . Geheele hoofdperiode Melk (kg)

ft

co H g M)

a s

19,89 16,44 13,75 15,69 14,80 Groe p I I (controle -groep ) 20,38 17,41 14,63 16,63 15,31 Verschi l te n gunst e va n groe p I — 0,49 — 0,97 — 0,88 — 0,94 — 0,51 Vet (g)

'S

o

g °

727,4 602,5 488,5 570,7 560,5 Groe p I I (controle -groep ) 726,1 628,4 533,1 601,9 574,1 Verschi l te n gunst e va n groe p I + 1,3 — 25,9 — 44,6 — 31,2 — 13,6 Vetvrije droge stof (g)

ft

œ

ft£>

3? o

S

°

ö 3

1702 1363 1123 1296 1262 Groe p I I (controle -groep ) 1754 1499 1249 1429 1307 Verschi l te n gunst e va n groe p I — 52 —136 —126 —133 — 45

Uit deze tabellen en de figuur volgt, dat de opbrengsten aan melk, vet en

berekende vetvrije droge stof van groep I (proefgroep) in de beide hoofdperioden

lager waren dan die van de controlegroep. Het verschil bedroeg gemiddeld

over de geheele hoofdperiode per koe en per dag 0,94 kg melk, 31,2 g vet en

133 g vetvrije droge stof. Echter waren de opbrengsten der groepen ook in de

voor- en naperiode iets verschillend.

Zooals in figuur 1 en tabel 15 is te zien, waren bij de opbrengsten aan melk

en vetvrije droge stof de verschillen in de naperiode practisch weer even

groot als in de voorperiode het geval was geweest. Terwijl in de voorperiode

de gemiddelde vetopbrengsten van beide groepen gelijk waren, was in de

naperiode die van de controlegroep iets hooger. Het verschil was echter slechts

gering en bovendien was het verloop van de dagelij ksche vetopbrengst van

de beide groepen in de voorperiode iets onregelmatig (zie fig. 1). Bij het begin

der voorperiode was de vetproductie van de controlegroep iets lager,

doch geleidelijk werd ze beter en aan het einde der voorperiode was de

vetopbrengst van de controlegroep zelfs al iets hooger dan die van de

proefgroep.

Daar bovendien de reeds vermelde productieverschillen van melk, vet en

vetvrije droge stof in de naperiode reeds van 16 Mei af practisch constant

zijn gebleven, moeten wij besluiten, dat er bij deze proef tengevolge van de

verschillende voedering in de hoofdperiode geen nawerking in de weide is

opgetreden.

Bijgevolg hebben wij de in de hoofdperiode gevonden verschillen tusschen

beide groepen gecorrigeerd zoowel voor de ongelijkheid in de voorperiode

als die in de naperiode.

(23)

51

Er werd bij deze berekening-gebruik gemaakt van de volgende symbolen

1

) :

Koe k is een willekeurige koe;

m is het aantal koeien in één groep;

x

k is de gemiddelde dagelijksche opbrengst van koe k in de voorperiode,

Vk de gemiddelde dagelijksche opbrengst van koe k in de naperiode en

z

k de gemiddelde dagelijksche opbrengst van koe k in de hoofdperiode.

Verder zij:

1

Z

i

n

-

i - i

k—\

Voor elke groep werd de regressie van z t.o.v. x en y berekend. De indices I

en I I duiden daarbij aan of men met groep I dan wel met groep I I te maken

heeft. Aldus krijgt men de regressievergelijkingen:

z

1

= a

u

(x —

Xl

) + a

l2

(y — yi) + z

It

«ii = «m (« — *II) + «ii2 (y — yu) +

zn-Vervolgens werd het verschil berekend: D = z{ — z

n

.

Stellen wij x = % (x

z

+ x

n

) en y = % (yi + y

u

), dan is:

D = z

I

— z

u

= b

±

(x — x) + b

2

(y — y) + b

3

.

Tenslotte noemen wij D

0

die waarde van D, welke behoort bij x = x.

D

0

is een goede maat voor het productieverschil tusschen de beide groepen.

Daarnaast zijn ook b

x

en b

2

van belang. Behalve D

0

, b

x

en b

2

werden ook hun

middelbare afwijkingen berekend.

Voor de melkopbrengst werd op deze wijze gevonden:

Zl

= 0,5067 (x — 19,887) + 0,1877 (y — 14,796) + 15,686;

2

„ = 0,7850 (x — 20,385) + 0,1768 (y — 15,306) + 16,633;

D = —0,2782 (x — 20,136) + 0,0110 {y — 15,051) — 0,532;

D

0

= —0,53 ± 0,37; b

x

= —0,278 ± 0,187 en b

2

= 0,011 ± 0,275.

De opgegeven middelbare afwijkingen dienen als standaardmaat om er de

aandacht op te vestigen hoe groot de toevallige afwijking kan zijn in een

spe-ciaal geval en geeft dus een inzicht in de nauwkeurigheid van de uitkomsten.

Als het opgegeven verschil vele keeren grooter is dan de middelbare afwijking,

is het zeker wezenlijk, en het is een gemakkelijke conventie om tweemaal de

middelbare afwijking als wezenlijkheidsgrens aan te nemen.

Het productieverschil D

0

is kleiner dan tweemaal de middelbare afwijking,

zoodat het verschil in melkgift niet met zekerheid aan de verschillende

voede-ring mag worden toegeschreven.

Uit de waarde van b

x

blijkt, dat het productieverschil grooter is naarmate

x grooter is; m.a.w. het heeft er allen schijn van, dat de invloed van de

verschil-lende voedering bij de koeien, die in de voorperiode de meeste melk

produceer-den, grooter is dan bij de dieren met kleinere melkgift. Dit lijkt logisch, daar

J) Voor de gebruikte formules zij verwezen naar: BROUWER, Versl. v. landbk. Onderz.

(24)

52

deze dieren er in het algemeen ook het slechtst in zullen slagen in haar groote

behoefte aan zetmeelwaarde en eiwit te voorzien, hoewel, zooals reeds eerder

werd opgemerkt, dit niet altijd opging. De middelbare afwijking van b

t

is

echter te groot om hieraan een wezenlijke beteekenis te mogen toekennen. De

waarde b

2

is practisch nul.

Voor de vetproductie werden de cijfers op de overeenkomstige manier

bewerkt, waarbij het volgende werd gevonden:

21 = 0,5257 (x — 727,43) + 0,2802 (y — 560,50) + 570,71;

z

n

= 0,7489 (x — 726,07) + 0,2687 {y — 574,14) + 601,86;

D = —0,2232 (x— 726,75) + 0,0115 {y —567,32) — 28,28;

D

0

= —28,3 ± 13.6; b

x

= —0,223 ± 0,203; b

2

= 0,012 ± 0,284.

Het productieverschil is hier iets meer dan tweemaal de middelbare

af-wijking, zoodat dit verschil wezenlijk kan worden genoemd. Aan de waarde

6j kan ook hier geen wezenlijke beteekenis worden toegekend; b

2

is weer

prac-tisch nul.

Voor de opbrengst aan vetvrije droge stof werd gevonden:

zi = 0,4940 (x — 1702,29) + 0,1868 (y — 1261,71) -f- 1296,21;

ZJX = 0,7959 (x — 1753,71) + 0,1748 {y — 1306,71) + 1429,29;

D = —0,3020 {x — 1728,00) + 0,0121 (y — 1284,21) — 91,77;

Do = —91,8 ± 30,5; b

x

= —0,302 ± 0,169; b

2

= 0,012 ± 0,244.

Het productieverschil is veel meer dan tweemaal zoo groot als de

middel-bare afwijking, zoodat een invloed van de verschillende voedering op de

vetvrije-droge-stof-productie zeker is aangetoond. Ook nu is de middelbare

afwijking van b

x

te groot om deze waarde reëel te mogen noemen; b

2

is ook

hier practisch nul.

Samenstelling van melk en boter

De groepgemiddelden voor de percentages aan vet en vetvrije droge stof

vindt men in tabel 16, terwijl in de bovenste helft van fig. 2 een overzicht

wordt gegeven over het verloop van het vetgehalte der melk gedurende de

geheele proef.

T A B E L 16

Hoofdperiode I . . . Hoofdperiode I I . . . Geheele hoofdperiode.

Samenstelling der melk

Vet (%) Groep I (proef-groep) 3,60 3,66 3,55 3,64 3,79 Groep I I (controle-groep) 3,56 3,61 3,64 3,62 3,75 Verschil ten gunste van groep I + 0,10 + 0,05 — 0,09 + 0,02 + 0,04

Vetvrije droge stof (%) Groep I (proef-groep) 8,56 8,29 8,17 8,26 8,53 Groep I I (controle-groep) 8,60 8,61 8,53 8,59 8,54 Verschil ten gunste van groep I — 0,04 — 0,32 — 0,36 — 0,33 — 0,01

(25)

1420 I 400

E\

J8

°

S ] 370 > 360 350 J 3 50

£. 1

3

2 )

3:

E 1 3.'iO

1

| f 300

I

3

'

0

1

'

- r - " T J *

!

-

1 i i

--1 i i i . i . i i i L_L 1 L 1 i

^

VA'»\ i i * :

%

>

1 ^ r 11 i i

_

i A ' T i i T W H --l-L-i— ' \l

< ;"

i i

,,

/

-VA

i y i

_

>'•

"

-„ y„

--,

i

\

\ »

---'

T T 1

/

1 •

1 1 „

\.

Si \ f

_,

" T l :

;

7

/

1 V 1 \ i " i"i

^

-1 -1 ' i 1 ] 1 1 1 f 1 p ^ v " V

/

i i !

! ' '

1 *A' „ 1

\

\\

1 !

\

Ji

!

r 1 i •\/n i A\ iy/ « i f '1 \ \f i i > I* W

,

~/

!

|

!

"

!

! j

/

l"/! \ f - U- i i i 1 1 1 Vi-li

'

f 1 o .

-1

*""

'

Voorperiode Hoofdperiode I Hoofdperiode II Naperiode (5 J a n . - 3 1 Jan. 1942) ( 9 Febr.—16 A p r i l 1942) (16 A p r i l — (16 Mei—8 Juli 1942)

9 Mei 1942)

Fig. 2

H e t verloop van het vetgehalte (boven: %) en van het eiwitaohtige-stof-gehalte der melk (beneden: %) in de verschillende perioden

Groop I (proefgroep): voluit getrokken lijnen Groep I I (controlegroep): onderbroken lijnen

Hot verloop der gehalten gedurende de eerste week in de weide is met een dunne lijn weergegeven

Vetgehalte. W a t h e t vetgehalte der melk betreft, zien wij, d a t in de voor-periode in h e t geheel genomen d a t van groep I (proefgroep) iets hooger was dan d a t v a n de controlegroep, terwijl in den loop v a n deze periode het verschil steeds kleiner werd. I n het begin der hoofdperiode was het vetgehalte v a n de melk der proefgroep belangrijk hooger (3,94 tegen 3,62 % ) , doch reeds na 3 weken was dit verschil verdwenen. Gedurende ongeveer 4 weken bleef het vetgehalte der melk van beide groepen practisch aan elkaar gelijk, terwijl in liet laatste gedeelte van hoofdperiode I en in het begin v a n hoofdperiode I I het vetgehalte van de melk van de controlegroep hooger was; tegen het einde v a n hoofdperiode I I was het verschil echter weer ongeveer verdwenen. Zooals in tabel 16 is t e zien, was het gemiddelde vetgehalte v a n de melk v a n de proef-groep in hoofdperiode I iets hooger, in hoofdperiode I I daarentegen iets lager d a n dat v a n de controlegroep. Zoodra de koeien in de weide kwamen, nam, evenals bij de proefneming v a n het vorige jaar1), het vetgehalte v a n de melk van

beide groepen sterk toe. Ook nu was slechts gedurende de eerste twee

monster-n a m e monster-n imonster-n de weide h e t vetgehalte vamonster-n de melk vamonster-n beide groepemonster-n abmonster-normaal boog. Reeds bij de 3e monstername (begin der naperiode) was het voor beide groepen op d a t niveau gekomen, waarop het gedurende de weideperiode ongeveer is gebleven; dit niveau lag echter ook n u over het algemeen hooger

!) DIJKSTKA, Versl. v. landbk. Onderz. 48 (1942) 31; Jaarverslag Proefzuivelboerderij over 1941, bldz. 107.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Evaluatie van de doelstellingen De eerste doelstelling om voor de knoleigenschappen drogestofgehalte, nitraatgehalte, blauwgevoeligheid, niet-enzymatische grauwverkleuring en

Therefore, based on these results of the crystallization unit exergy performance of Chapter 3, an integrated biorefinery concept was developed for the valorisation of A-molasses

De aankomend onderofficier maritiem werkt bij het meren en ankeren volgens de procedures, handelt conform de ontvangen instructies en verzorgt de optische tekens conform

De Commercieel technisch medewerker houthandel neemt initiatieven tot het onderhouden van zijn vakkennis en vaardigheden en verdiept zich zelfstandig in de nieuwste

Om nu uit te zoeken of het NWR verschil tussen S-TOS kinderen met en zonder leesproblemen veroorzaakt wordt door het al dan niet transparante orthografi sch sys- teem dat ze

Trefwoorden: ammoniak, beweiding, emissie, export, fijn stof, huisvesting, kunstmest, lachgas, Landbouwtelling, mest, mest- opslagen, mesttoediening, mestbewerking,

Dat de knoppen bij een lagere temperatuur (met en zonder stuurlicht) toch uitlopen, suggereert dat ofwel dat 23˚C overdag voldoende is geweest voor het verbreken van de

De vrij grote oppervlakte per koe in juli en augustus kan grotendeels worden verklaard uit het feit dat gedurende een aantal weken de door het melk- vee beweide percelen