• No results found

Search for the borderline

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Search for the borderline"

Copied!
41
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Search for the borderline

De begeleiding van cliënten met een borderline

persoonlijkheidsstoornis binnen de organisatie

BMO Harderwijk

Bo Janischka 401670

Opdrachtgever

Opleidingsinstituut

Beoordelaars

BMO Harderwijk Saxion Hogeschool Deventer F. Hermsen Frisialaan 51, 3841DN Academie Mens & Arbeid M. Ordelman Harderwijk Toegepaste Psychologie

D. Hamstra 0341 470 450

(2)

Voorwoord

Dit is mijn onderzoeksrapport ‘Search for the borderline’. Het afstuderen aan de opleiding Toegepaste Psychologie aan Saxion Hogeschool te Deventer is de aanleiding geweest voor het schrijven van dit rapport. Dit onderzoek is uitgevoerd van september 2019 tot en met juni 2020 in opdracht van Bureau Maatschappelijke Organisatie in Harderwijk. Naar

omstandigheden heeft dit onderzoek langer geduurd dan verwacht.

De opdrachtgever voor dit onderzoek is Debby Hamstra. In overleg met haar is dit onderzoek met de zoektocht naar verbetering van de begeleiding van de doelgroep

borderline-persoonlijkheidsstoornis tot stand gekomen. Samen met mijn afstudeerbegeleidster,

Frederieke Hermsen, heb ik mijn onderzoeksvraag voor dit rapport geformuleerd. Dit rapport geeft inzicht in hoeverre de begeleiding van de doelgroep borderline-persoonlijkheidsstoornis bij BMO Harderwijk kan verbeteren.

Zoals eerder vermeldde heeft dit onderzoek langer geduurd dan verwacht. Het onderzoek en het schrijven ervan is niet altijd even goed verlopen als gehoopt. Ik kan zeggen dat dit zeker een leerzaam proces voor mij is geweest. Mijn dank gaat uit naar mijn begeleidster,

Frederieke Hermsen. Zonder haar hulp bij het doen van onderzoek en schrijven van dit rapport was het niet gelukt. Ook wil ik Mirella Ordelman bedanken voor de feedback die is gegeven. Daarnaast wil ik Debby Hamstra bedanken voor alle geduld die zij heeft gehad en de mogelijkheden die zij samen met de organisatie BMO mij heeft kunnen bieden. Natuurlijk kan ik de begeleiders bij BMO Harderwijk en de behandelaar van GGZ Centraal niet

vergeten. Bij deze bedank ik hen voor de tijd en moeite die zij hebben gegeven. Tot slot wil ik mijn familie en vrienden bedanken voor hun steun en bemoedigende woorden tijdens dit proces.

Ik wens u veel plezier bij het lezen van mijn scriptie. Bo Janischka

(3)

Samenvatting

In dit onderzoek wordt er onderzocht in hoeverre de begeleiding bij de doelgroep borderline-persoonlijkheidsstoornis verbeterd kan worden bij de organisatie BMO in Harderwijk. De begeleiders bij BMO lopen tegen een aantal aspecten aan die de begeleiding bemoeilijken. Er wordt gestreefd naar een zo goed mogelijk herstel en aangezien BMO onderdeel is van dit herstel, probeert BMO de begeleiding te optimaliseren en te kijken naar verbeterpunten. Allereerst is er literatuuronderzoek gedaan naar het onderwerp borderline en de begeleiding van deze doelgroep. Hieruit is gebleken dat er geen begeleidingsmethodieken zijn voor deze doelgroep, maar wel veel voor behandeling. Er is geen antwoord op welke methode passend is bij cliënten met borderline. Daarom is er gekeken naar struikelpunten van de begeleiders van BMO. Dit betreft een kwalitatief onderzoek en de onderzoeksvraag die hierbij is opgesteld luidt; “Hoe kan de begeleiding van cliënten met een borderline-persoonlijkheidsstoornis bij BMO Harderwijk verbeterd worden?”. De deelvragen worden aan de hand van de resultaten van de zes semigestructureerde interviews beantwoord. Deze worden afgenomen bij de begeleiders van BMO. Om aanvulling te geven op dit onderzoek wordt er een vragenlijst afgenomen bij een behandelaar. Deze behandelaar werkt met dezelfde doelgroep, maar heeft een andere werkwijze en deskundigheid. De laatste deelvraag zal beantwoord wordt met de resultaten die voortkomen uit de vragenlijst. Er wordt gekeken naar handvatten die de behandelaar kan geven aan de begeleiders, waar deze mee aan de slag kunnen om de begeleiding te optimaliseren.

Uit onderzoek is gebleken dat de begeleiders veel kennis hebben over de doelgroep. Er is veel ervaring opgedaan en daar zijn lessen uit gehaald. Eén bepaalde methode is niet ontwikkeld voor deze doelgroep en de begeleiders hebben ook niet één specifieke methode die wordt gebruikt. Humoristisch, empathisch, tactisch en gevoelig zijn punten die begeleiders

gebruiken in de begeleiding en benoemen als effectief bij deze doelgroep. Het aanvoelen van de cliënt, de situatie en de problematiek zijn elementen die effectief werkt en wat alle

begeleiders benoemen te gebruiken. Volgens de begeleiders is dit effectief, omdat het contact met de cliënt zo goed blijft en het de vertrouwensband versterkt. Terugvallen op het team wordt als zeer prettig ervaren. Het geeft kennis, steun en zelfvertrouwen bij de begeleiders waardoor er een goede oplossing gevonden wordt voor struikelpunten. De antwoorden van de behandelaar komen overeenkomen met hetgeen dat de begeleiders omschrijven als lastig, namelijk het gedrag van iemand met borderline en het niet hebben van een richtlijn hoe om te gaan met deze doelgroep. De handvatten die mogelijk bruikbaar zijn voor de begeleiders zijn in de aanbevelingen beschreven.

Op basis van de onderzoeksresultaten wordt aanbevolen om het teamverband aan te houden en goed te blijven communiceren. Duidelijkheid en consequentie zijn van belang voor zowel de cliënten als naar de collega’s. De aspecten die effectief werken zoals humor en empathie blijven gebruiken. Daarbij hoort de balans vinden tussen empathisch confronteren en positief benaderen. Er wordt geadviseerd om verdieping te halen uit de lezingen en training van Stichting Borderline en dit toe te passen in de praktijk. Hier is nog nooit gebruik van gemaakt. Tot slot wordt aanbevolen een vervolgonderzoek te verrichten naar de wensen en behoeften van de cliënten bij BMO Harderwijk. Mogelijk zijn er aspecten waar de cliënten tegenaan lopen die nog niet boven water zijn gekomen. Ter discussie wordt gesteld het de hoeveelheid behandelaren die zijn ondervraagd uit te breiden. Het wordt geadviseerd om de vorm van onderzoek doen te veranderen van een vragenlijst naar een mondeling interview. Aangezien de interviews semigestructureerd zijn afgenomen, moet er rekening gehouden worden met de betrouwbaarheid en dat het niet generaliseerbaar is.

(4)

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1: Inleiding ... 6

1.1 Aanleiding ... 7

1.2 Onderzoeksvraag ... 9

1.3 Doelstelling onderzoek ... 9

Hoofdstuk 2: Theoretisch kader ... 11

2.1 Benadering en relatie ... 11

2.2 Bejegening ... 12

2.3 ‘Samen wijs uit borderline’ ... 12

2.4 Begeleiding ... 13

2.5 Multidisciplinair ... 14

2.6 Aanzet tot opzet van onderzoek ... 14

Hoofdstuk 3: Onderzoeksdesign ... 16 3.1 Onderzoeksmethode ... 16 3.2 Onderzoeksdoelgroep ... 16 3.3 Onderzoeksinstrument ... 17 3.4 Procedure ... 18 3.5 Analyses ... 18 Hoofdstuk 4: Onderzoeksresultaten ... 20

4.1 Uitvoering en respons interviews BMO Harderwijk ... 20

4.2 Resultaten interviews BMO Harderwijk ... 21

4.2.1 Methodes ... 21

4.2.2 Waar loopt het team tegenaan? ... 22

4.2.3 Kennis en ervaring over (on)juiste begeleiding ... 23

4.3 Uitvoering en respons vragenlijst behandelaar ... 24

4.3 Resultaten vragenlijst behandelaar ... 25

Hoofdstuk 5: Conclusie, discussie en aanbevelingen ... 26

5.1 Conclusie ... 26

5.1.1 Beantwoording eerste deelvraag ... 26

5.1.2 Beantwoording tweede deelvraag ... 27

5.1.3 Beantwoording derde deelvraag... 28

5.1.4 Beantwoording vierde deelvraag ... 29

5.1.5 Beantwoording onderzoeksvraag ... 30

(5)

5.3 Aanbevelingen ... 32

Literatuurlijst ... 35

Bijlage 1: Topiclijst interview begeleiders BMO Harderwijk ... 37

Bijlage 2: Vragenlijst behandelaar mevrouw Lokhorst ... 38

Bijlage 3: Stellingen ... 40

(6)

Verklarende woordenlijst

Begeleiding: Bij begeleiding wordt bedoeld, naast de behandeling die de cliënten al krijgen

bij de expert zoals een psychiater, het aanbieden van hulp bij meer dagelijkse taken. De cliënten van BMO wonen grotendeels begeleidt en de woonbegeleiders en maatschappelijk werkers helpen hen in het zelfstandig organiseren van dagelijks bezigheden en taken.

Bejegening: De manier waarop iemand zich tegenover een ander gedraagt. In dit geval gaat het

over de manier waarop hulpverleners zich gedragen tegenover de cliënten en hoe deze de cliënten benaderen.

(7)

Hoofdstuk 1: Inleiding

1.1 Aanleiding

De definitie van een persoonlijkheidsstoornis wordt in de DSM-IV beschreven als een complexe psychische stoornis. Het bevat een patroon van problemen op het gebied van identiteit, zelfsturing en/of verbondenheid en intimiteit (GGZ Standaarden, 2018). Het persoonlijk lijden van iemand met deze kenmerken heeft negatieve gevolgen op het gebied van werk, intieme relaties en andere sociale contacten. Ook in de GGZ Standaarden (2018) wordt de persoonlijkheidsstoornis borderline beschreven. Daarbij hoort specifiek het patroon van instabiliteit in intermenselijke relaties, negatief zelfbeeld, veel wisselende emoties en duidelijke impulsiviteit. De Bie (2006) beschrijft dat het ook wel tendenties worden genoemd. De denk-, belevings- en gedragstendenties wijken af van de verwachtte manier van gedachtes, belevingen en gedragingen binnen de subcultuur van de persoon en worden dus als stoornis gezien (de Bie, 2006). Het artikel van de Bie (2006) geeft aan dat 10% van de Nederlandse bevolking voldoet aan de criteria van een persoonlijkheidsstoornis en 2% daarvan leidt aan een borderline-persoonlijkheidsstoornis, oftewel borderline. De kenmerken van borderline zijn instabiliteit van intermenselijke relaties, zelfbeeld en affecten en impulsiviteit (de Bie, 2006). Ongeveer 100.000 mensen zijn in Nederland gediagnostiseerd met een borderline-persoonlijkheidsstoornis. Mogelijk zijn er veel meer mensen met borderline, omdat veel andere klachten die voorkomen bij borderline zoals depressie of angststoornissen, eerder worden behandeld (Hoijtink, 2008). De diagnose borderline wordt hierdoor minder geconstateerd.

De organisatie Bureau Maatschappelijke Ondersteuning in Harderwijk oftewel BMO, biedt ondersteuning aan mensen die een hulpvraag hebben binnen het autistische spectrum,

psychische en/of psychiatrische problematiek en/of een verstandelijke beperking. Ambulante begeleiding, begeleid zelfstandig wonen, gezinsondersteuning en dagbesteding is mogelijk bij BMO. Wel is een indicatie door het CIZ of door de gemeente nodig om in aanmerking te komen voor de begeleiding bij BMO (Bureau Maatschappelijke ondersteuning, 2017). Het CIZ staat voor Centrum Indicatiestelling Zorg. Dit is een Nederlandse stichting die vaststelt op welke zorg iemand recht heeft (CIZ, 2019). BMO heeft verschillende

begeleidingsmethodes, zoals oplossingsgericht werken, motiverende

gespreksvoering/empowerment, leertheorie, cliëntgerichte benadering en ‘Geef me de vijf’. Mevrouw Hamstra, die werkzaam is bij BMO als gedragsdeskundige, zegt dat de organisatie weinig heeft geïnvesteerd in deskundigheidsbevordering en daardoor is het gevoel aanwezig dat er maar wat gedaan wordt en er geen specifieke methodes worden gebruikt per doelgroep (D. Hamstra, persoonlijke communicatie, 26 februari 2019). Zo is er dus ook geen

afstemming voor deze doelgroep wat te doen en welke methode te gebruiken. Zo komt de vraag naar voren “is er een methode die voor deze doelgroep goed werkt?”. Bij BMO wordt er ondersteuning geboden aan mensen met o.a. borderline. De cliënten worden geholpen bij de hulpvraag die zij hebben en er is dus dagelijks contact tussen de begeleiders en de cliënten. Om tot een zo goed mogelijk herstel te komen, is het van belang dat de begeleiding die geboden wordt van goede kwaliteit is.

De vraag vanuit BMO is nu hoe de begeleiders van BMO de cliënten met borderline het beste kunnen begeleiden. De begeleiders lopen tegen een aantal punten aan met deze doelgroep, zoals afspraken die niet nagekomen worden, het impulsieve gedrag van de mensen met borderline en het aantrekken en afstoten van relaties en contacten. Om de begeleiding zo effectief en efficiënt mogelijk te maken, wil BMO graag onderzocht hebben hoe de cliënten met borderline het best begeleid kunnen worden. Mogelijk is de motiverende gespreksvoering

(8)

een goede methode in de begeleiding. Staring, Merkx en Barkhof (2008) beschrijven dat motiverende gespreksvoering een bijdrage kan leveren aan het oplossen van problemen bij therapietrouw. Het geeft hulp bij onderwerpen zoals weerstand, aansluiting vinden bij en werken vanuit de ideeën van de cliënt. De motiverende gesprekvoering kan handvatten bieden voor de omgang met deze aspecten. Ook autonomie en keuzevrijheid worden hierin

behandeld. Bij BMO wordt de motiverende gespreksvoering al gebruikt in de begeleiding, maar deze werkt niet efficiënt genoeg en er wordt daarom gezocht naar een andere, meer bijpassende, methode. Tijdens het doen van literatuuronderzoek wordt er gesproken over begeleiding, maar niet specifiek wat goed werkt in combinatie met de problematiek van borderline. Dit maakt het afstemmen van welke methodiek goed werkt bij deze doelgroep lastiger.

In een artikel van Kaasenbrood, Sierink en Luyn (2002) wordt gesproken over bejegening bij cliënten met borderline en met ‘LL-BPS-cliënten’, ook wel ‘lower level borderline’. Deze groep bestaat hoofdzakelijk uit vrouwen en doen een sterk beroep op GGZ-hulpverlening, zowel verbaal als gedragsmatig. Voorbeelden van dit gedrag zijn zelfverwonding, een zelfbeschadigende levensstijl (veel wisselende seksuele contacten) en pogingen tot zelfdoding. Bij deze cliënten is uit ervaring gebleken dat een gepaste bejegening tot vermindering van klachten zorgt en het voor normalisering van gedrag kan leiden. Wat Corstens en Arntz (2000) beschrijven als gepaste bejegening is actief benaderen, veel geduld en ondersteuning bieden. Ook is de attitude van de hulpverlener is van belang. Corstens en Artnz (2000) beschrijven dat deze het best omschreven kan worden als ‘limited reparenting’. Het opnieuw aanbieden van een ouder die betrouwbaar, veilig, voorspelbaar en respectvol is. ‘Limited’ geeft aan dat de hulpverlener beperkingen als ouder en dat deze relatie maar

tijdelijk zal zijn (Corstens & Arntz, 2000). Echter is het mogelijk dat de cliënten bij BMO niet de diagnose hebben gekregen van LL-BPS, maar het is voor dit onderzoek wel relevant om te kijken wat bejegening doet bij cliënten met de diagnose borderline volgens de DSM. Ook is een mogelijkheid om na te gaan of de begeleiding weet wat de juiste bejegening is bij deze doelgroep. Een voorbeeld wordt beschreven in het artikel van Corstens en Arntz (2000). Het is belangrijk als hulpverlener om grenzen aan te geven. Een hulpverlener is immers niet 24 uur per week, zeven dagen in de week beschikbaar. Sommige borderline cliënten zien dit als een afwijzing. Daarom is het van belang om de grenzen op een zorgvuldige manier te stellen (Corstens & Arntz, 2000).

Behalve begeleiders, hebben ook hulpverleners, zoals behandelaren, te maken met deze doelgroep. Om tot een zo goed mogelijk herstel te komen, is het van belang om de zorg af te stemmen met elkaar en elkaar onderlinge steun bieden (Kaasenbrood, Sierink & Luyn, 2002). Het is van belang dat begeleiders, naast de sessies met behandelaren, steun bieden in

bijvoorbeeld dagelijkse bezigheden. Een goede hulpverlener heeft eigen kennis en

vaardigheden op peil en houdt ook de deskundigheid en daarmee de bekwaamheid van zijn of haar vak op niveau (Broersma, 2015). Om tot een zo goed mogelijk beeld te komen wat de juiste en meest efficiënte methode is om mensen met borderline te begeleiden, worden meerdere discipline in dit onderzoek erbij betrokken. In dit geval zijn dat mensen die behandeling uitvoeren bij mensen met de diagnose of kenmerken van een borderline

persoonlijkheidsstoornis. De resultaten die uit dit onderzoek naar voren zullen komen, geven een beeld over de deskundigheid, vakbekwaamheid en kennis van de begeleiders van BMO Harderwijk. Ook de ervaring van behandelaren wordt hierin meegenomen. Het is mogelijk dat hiermee niet één antwoord kan worden gegeven op de onderzoeksvraag, maar er een advies gegeven kan worden op dat de begeleiding optimaliseert.

(9)

1.2 Onderzoeksvraag

Om het onderzoek uit te voeren is de volgende onderzoeksvraag geformuleerd. “Hoe kan de begeleiding van cliënten met een borderline-persoonlijkheidsstoornis bij BMO Harderwijk verbeterd worden?”

De deelvragen luiden:

1. Op welke manier begeleiden de hulpverleners hun cliënten met borderline op dit moment?

2. Waar lopen begeleiders tegenaan tijdens het begeleiden van de cliënten met borderline?

3. In hoeverre hebben de hulpverleners kennis over gepaste bejegening om cliënten met borderline beter te kunnen begrijpen en begeleiden?

4. In hoeverre hebben behandelaren aanvullende handvatten en/of hulpmiddelen voor de begeleiders wat betreft het begeleiden van cliënten met borderline?

1.3 Doelstelling onderzoek

De opdrachtgever is Bureau Maatschappelijke Ondersteuning Harderwijk, oftewel BMO. Deze organisatie biedt op praktische wijze ondersteuning aan mensen met het autistisme spectrum, psychische en/of psychiatrische problematiek en/of een verstandelijke beperking. Ze proberen om de cliënt te begrijpen en de begeleiding daarop aan te passen. Iedere cliënt heeft een hulpvraag en deze wordt meegenomen in deze op maat gemaakte begeleiding. Ze bieden de ondersteuning aan via ambulante begeleiding, begeleid zelfstandig wonen, gezinsondersteuning en dagbesteding (BMO, 2017).

Binnen BMO werken gedragsdeskundigen, maatschappelijke werkers en woonbegeleiders. Bij ambulante begeleiding probeert de woonbegeleider met een ondersteuningsplan de complexiteit van de maatschappij duidelijk te maken voor de cliënt. Doelen worden

geformuleerd die aansluiten bij de hulpvraag, problematiek en beperking. Samen gaan ze dan aan de slag met het organiseren van het leven van de cliënt. Voorbeelden van

begeleidingsaspecten kunnen zijn (BMO, 2017):

- Ondersteuning bij onderhouden externe contacten; - Hulp bij doen boodschappen en/of bereiden maaltijden; - Continueren en bevorderen van zelfstandigheid;

- Financiën/administratie, zoals regelen van bankzaken; - Structuur aanbrengen via een dag of weekrooster.

Door onderzoek te doen naar de meest efficiënte begeleidingsmethode, kan deze kennis gebruikt worden in zowel het begeleiden in wonen, maar ook in de dagbesteding. Het begeleiden bij bovengenoemde aspecten vergt ervaring, maar ook zeker kennis over hoe te werk te gaan. Nu gaat het over het algemeen over begeleiden. In de doelstelling gaat het meer over de borderline cliënten. In vele bronnen is terug te lezen dat het begeleiden en behandelen van deze doelgroep vaak lastig is. Het is voor te stellen dat begeleiding, dus het dagelijks leven buiten de therapiesessies om, noodzakelijk is en soms lastig kan zijn. Dit omdat de cliënten zich dan in hun eigen leefomgeving bevinden. De cliënten voelen zich in eigen omgeving mogelijk meer op hun gemak. De cliënten weten niet altijd hoe de dagelijkse taken uitgevoerd moeten worden en de begeleiding is daarbij een hulpmiddel. Het is van belang dat er meer inzicht komt in een adequate manier van begeleiden om tot een zo goed mogelijk herstel te komen. Eerder is beschreven dat met de juiste bejegening een goed resultaat uit kan voortkomen. Om deze redenen kunnen de uitkomsten voor dit onderzoek van belang zijn voor BMO. Het doel is dus om een plan voor verbetering op te stellen en om aanbevelingen te

(10)

kunnen doen voor de begeleiders om de kwaliteit te optimaliseren. De begeleiders kunnen met dit onderzoek hopelijk meer zelfverzekerd te werk en kunnen beter uit de voeten met het verbeteren van de begeleiding en daarmee de omgang met de cliënten met borderline.

(11)

Hoofdstuk 2: Theoretisch kader

In dit hoofdstuk wordt de gevonden literatuur beschreven. Er wordt aandacht besteed aan begrippen van het onderzoek.

2.1 Benadering en relatie

In de literatuur is veel geschreven over het behandelen van cliënten met borderline, maar er is weinig informatie te vinden over een methode die hoort bij begeleiden. Wat opvalt is dat borderline moeilijker is in de omgang in vergelijking met andere persoonlijkheidsstoornissen. In een artikel over behandelmogelijkheden en de benadering van een cliënt met borderline Van Meekeren (2005) wordt beschreven dat contact met borderline cliënten erg lastig kan zijn. Het gedrag en de ingewikkelde manier van interactie kan de relatie tussen cliënt en hulpverlener vermoeilijken. Een voorbeeld hiervan is dat borderline cliënten veel behoefte hebben aan externe structuur, maar hier juist ook moeite mee hebben. Zij vragen om advies en vragen dat vaak aan mensen in hun omgeving, maar deze lijken ze direct naast zich neer te leggen (Van Meekeren, 2005). Een vertrouwensrelatie kan hierdoor erg moeizaam ontstaan. Ook schrijft Van Meekeren (2005) dat het in de omgang met borderline cliënten gaat om een lange adem en standvastigheid in combinatie met flexibiliteit, strengheid met empathie, gezag en zelfbeslissingsrecht hebben. Het is een moeilijk gegeven, maar dit kan wel veel opleveren in de relatie tussen hulpverlener en cliënt. Met veel cliënten gaat het op langere termijn zo goed dat zij niet meer voldoen aan de criteria voor de diagnose borderline (Van Meekeren, 2005).

Als het gaat over de benadering van de cliënten met borderline, dan is daar geen eenduidig antwoord op. Corstens en Arntz (2000) hebben een artikel geschreven over de benadering van cliënten met een borderline persoonlijkheidsstoornis. Hierin wordt duidelijk dat er

verschillende ideeën zijn over het wel of niet op afstand houden van de cliënt ten opzichte van de relatie van de therapeut. Volgens Corstens en Arntz (2000) beweren therapeuten Dawson en MacMillan dat afstand bewaren een belangrijk aspect is binnen de behandeling, echter denken de schrijvers zelf hier anders over. Corstens en Arntz (2000) beschrijven met het artikel in hoeverre de betrokkenheid van de therapeut van belang is. In het artikel wordt het concept van Young naar voren gebracht en deze stelt dat de cliënt in staat is zich los te maken van een problematisch verleden en kan groeien naar een meer autonoom bestaan, waar een betrokken en actieve therapeut voor nodig is. Ook wordt beschreven hoe een borderline cliënt zich kan opstellen. Het ene moment is dit koel in een neutrale situatie en dit kan omslaan in woede nadat iemand iets gezegd heeft. Dit kan bijvoorbeeld gevoelens van afwijzing

oproepen bij een cliënt. Er worden vijf modi beschreven waarin een cliënt zich kan bevinden. Het is een soort gemoedstoestand die ineens kan omslaan in een andere, maar kunnen niet tegelijkertijd aanwezig zijn. De te onderscheiden modi zijn ‘de Beschermer’, ‘de Straffende Ouder’, ‘het Woedende Kind’, ‘het Verlaten en Misbruikte Kind’ en ‘de Volwassene’

(Corstens & Arntz, 2000). Om hiermee om te gaan binnen een therapeutische setting worden verschillende technieken gebruikt, zoals gedragsmatige (gericht op gedrag), cognitieve (gericht op denken) en experiëntiële (gericht op emoties) technieken. De kunst van de

therapeut is om een stabiele werkrelatie te ontwikkelen. De ervaringen van de cliënt die hij of zij in het verleden heeft opgedaan, worden ook verwacht bij de therapeut, zoals manipulatie, uitbuiting, verlating of misbruik. Echter gedraagt deze zich anders. De therapeut is eerlijk, oprecht, bezorgd en persoonlijk betrokken. De meeste cliënten willen een therapeut met die houding niet verliezen. De relatie kan worden uitgebuit doordat cliënten, in voor hen

noodsituaties, de therapeut buiten afgesproken tijden contacteert. Vaak hebben de borderline cliënten moeite met het uiten van hun behoeften en gevoelens wat betreft het contact met de

(12)

therapeut, omdat ze hierin worden afgewezen doordat de therapeut niet aan de wensen kan voldoen (Corstens & Arntz, 2000).

2.2 Bejegening

Binnen de psychologie is de diagnose ‘borderline’ niet eenvoudig te noemen. Alle cliënten met de diagnose voldoen aan de criteria van de DSM, maar niet ieder individu ervaart dit op dezelfde manier of in dezelfde mate. Zo is er ook het begrip ‘LL-BPS-cliënten’, ook wel

‘lower level borderline’. Deze groep bestaat hoofdzakelijk uit vrouwen en doen een sterk

beroep op GGZ-hulpverlening, zowel verbaal als gedragsmatig. Met verbaal wordt bedoeld dat de cliënten veel verwachten van de hulpverlener op het gebied van interactievaardigheden. Voorbeelden van gedrag zijn zelfverwonding, een zelfbeschadigende levensstijl (veel

wisselende seksuele contacten) en pogingen tot zelfdoding (Kaasenbrood, Sierink & Luyn, 2002). Veelvoorkomende problemen waar hulpverleners tegenaan lopen tijdens behandeling of begeleiding zijn cliënten die niet verbeteren door behandeling of cliënten die behandeling weigeren. Bij LL-BPS-cliënten zit het probleem vaak in de therapeutische relaties en wat hieraan opvallend is, is de bejegening. De betekenis van ‘bejegening’ is ‘zich op een bepaalde manier tegen iets of iemand gedragen’ (Van Dale, 2020). Een belangrijk verschil met cliënten met borderline en LL-BPS-cliënten is het communiceren. Het communiceren met een

borderline cliënt verloopt gemakkelijker dan bij een cliënt met LL-BPS. Een voorbeeld is de opgave voor de therapeut om te ontdekken of de cliënt reageert op het betrekkingsaspect, dus de interpretatie, of de inhoud van hetgeen dat de therapeut zegt. Dit maakt het communiceren gecompliceerder met LL-BPS aangezien het van belang is om twee keer na te denken voordat de therapeut iets zegt. Een borderliner heeft deze kenmerken in mindere mate. Het contact blijft gecompliceerd, echter is het gebruik van verschillende communcatiestijlen van belang om tot een goed contact te komen. Dit kan door middel van humor, relativering en

understatements, mits de cliënt daarvoor openstaat (Kaasenbrood, Sierink & Luyn, 2002). Omdat deze doelgroep een sterk beroep doet op de hulpverlener, is het van belang een goede relatie te ontwikkelen en daarom dus ook te kijken naar wat goed werkt, efficiënt is en wat voor zowel de hulpverlener als voor de cliënt als prettig wordt ervaren.

Goede hulpverlening is onder andere afhankelijk van de kwaliteit van de relatie tussen hulpverlener en cliënt (Leijssen, 2000). Behalve dat cliënten het belangrijk vinden hoe zij worden benaderd of hoe de omgang gaat, is bewezen dat de wijze van omgang een goed resultaat levert van de hulp die wordt aangeboden (van Erve, Poiesz & Veerman, 2005). Uit een rapport van Nivel dat gaat over een voorstudie over de informatievoorziening in de eerstelijns GGZ voor zorggebruikers en verzekeraars (Coppen & Verhaak, 2007), wordt beschreven wat zorggebruikers belangrijk vinden in de ambulante GGZ en wat de wensen van zorggebruikers zijn over het algemeen in de zorg. Die wensen zijn onder andere bejegening, kwaliteit medisch technisch handelen, vakbekwaamheid en ervaring hulpverlener,

ondersteuning mantelzorg, familie en vrienden en veiligheid en hygiëne. Het aspect dat bovenaan staat is respectvolle bejegening. Eerder is al beschreven dat de juiste bejegening bij voor klachtvermindering kan zorgen, maar nu blijkt ook dat de cliënten zelf dit een belangrijk aspect vinden als onderdeel van goede hulpverlening. Dit betreft een algemene populatie, echter vallen hier ook de mensen met een persoonlijkheidsstoornis onder, waaronder borderline.

2.3 ‘Samen wijs uit borderline’

Eerder is beschreven dat de doelgroep borderline moeilijk is in de omgang en kan, door het gedrag van de cliënt met borderline, het opbouwen van relaties moeizaam verlopen. Appelo en Korrelboom (2005) omschrijven een aantal stoornissen waarbij preoccupaties bij cliënten

(13)

als storend kunnen worden ervaren. Hierbij gaat het om gedachten en gevoelens die niet losgelaten kunnen worden en die problematische gedragingen in stand houden (Appelo & Korrelboom, 2005). De preoccupatie die vaak voor komt bij de borderline

persoonlijkheidsstoornis is het blijven malen over het onrecht dat de persoon is aangedaan en over de goed- of slechtheid van anderen. De denkwijze is zwart/wit en vooral de focus is gelegd op het disfunctionele van de persoon, zoals eerder beschreven de goed- of slechtheid van een persoon of situatie. Ook het onvermogen om afstand te doen van het onderwerp of de gebeurtenis is aanwezig (Appelo & Korrelboom, 2005).

Deze preoccupaties bemoeilijken het aangaan en handhaven van een goede therapeutische relatie (Van den Bosch, 2005). Mensen met borderline gedragen zich onaangepast en impulsief. Het is mogelijk dat hulpverleners zich daardoor gemanipuleerd voelen en kan de sympathie voor de cliënten dalen. Stichting Borderline organiseert ieder jaar dagen waarop informatieve lezingen worden gegeven (GGZ Standaarden, 2018). Het doel hiervan is om meer informatie te geven over borderline om het gedrag van de cliënt beter te begrijpen. Er wordt psycho-educatie gegeven, voor naasten zodat ze beter leren omgaan met de

persoonlijkheidsproblematiek van de cliënt. Ook voor begeleiders kan de training en

informatie over mensen met borderline een oplossing zijn voor het niet weten hoe om te gaan met de cliënten met deze problematiek. In 2004 is het uitwisselingsprogramma ‘Samen wijs uit Borderline’ ontworpen en uitgevoerd. Deze is ontworpen door hulpverleners samen met mensen met borderline en het doel is om bij te dragen aan een beter zicht op wat wel en wat niet werkt in begeleiding en/of behandeling. De kwaliteit van de hulpverlening kan zo verbeterd worden door meer ervaringsdeskundigheid. (Van Rijnsoever & Egberink, 2006). Het programma ‘Samen wijs uit borderline’ is in 2004 ontwikkeld om een beter beeld te krijgt op wat wel werkt en wat niet werkt in de hulpverlening. Er hebben een aantal bijeenkomsten plaatsgevonden en bij de eerste stond het kennis maken met elkaar centraal. Het doel was niet om één antwoord te vinden op wat goed werkt, maar om verdieping te krijgen en om de kwaliteit van hulpverlening te verbeteren. Ieder individu is anders en binnen de psychologie is ook iedere stoornis per individu anders. Uiteindelijk is gebleken dat kijken per individu en naar de stoornis of diagnose het beste werkt (van Rijnsoever & Egberink, 2006). De cliënten hebben in dit geval dezelfde diagnose, maar dit betekent niet dat dat bij allen ook op dezelfde manier tot uiting komt. Het programma is opgedeeld in twee delen. In het eerste deel wordt de problematiek belicht. Hierin wordt meer informatie gegeven over borderline en hoe dit wordt beleefd door de ervaringsdeskundigen met borderline en door de hulpverlening. In het tweede deel gaat het over de ervaringen van zowel de cliënten als de hulpverleners. Uit de evaluatie van het programma bleek dat de hulpverleners zelf opener zijn geworden in wat zij deelden, maar ook welke gevoelens naar boven kwamen, zoals machteloosheid, tijdens de ervaring met de cliënten met borderline. Er is naar voren gekomen dat bij deze doelgroep veel wantrouwen heerst en dat het opbouwen van vertrouwen vaak langzaamaan gaat (van Rijnsoever &

Egberink, 2006).

2.4 Begeleiding

Er is veel literatuur te vinden over manieren van het behandelen van cliënten met borderline en niet zozeer het begeleiden. In zowel therapie, behandeling als in begeleiding is het van belang om zicht te krijgen op patronen, inzicht te krijgen in behoeften en beweegredenen, vaardigheden leren, oefenen, proberen te veranderen, beter te leren leven met beperkingen en meer sociale rollen op kunnen pakken dan alleen die van cliënt (Van Luyn, 2001).

(14)

Er wordt in veel bronnen gesproken over behandeling, omdat dat vaak als prioriteit wordt gezien voordat er wordt gekeken naar welke begeleiding past het beste bij de cliënt. In een artikel over de verschillen tussen een bipolaire stoornis en borderline, van Kaasenbrood (2006), wordt over borderline geschreven dat de voorkeursbehandeling bij deze doelgroep bestaat uit farmacotherapie met ondersteunende, structurerend en wellicht ook cognitieve therapie. Daarnaast beschrijft het artikel, als het gaat over de begeleiding, dat de manier van aanspreken van de cliënten (bejegening) en stijl van begeleiding beslissend kunnen zijn voor voortzetten van behandeling of afhaken van de cliënt (Kaasenbrood, 2006).

Als het gaat over de communicatie met mensen met borderline wordt er gesproken over ingewikkeld en complex. Behalve dat de cliënten moeite hebben met communiceren en relaties onderhouden, kan dit ook in een moment omslaan van goed naar kwaad. Verheul (2003) beschrijft verschillende vuistregels voor de communicatie en omgang van cliënten met persoonlijkheidsstoornissen. Voorbeelden van vuistregels waarvan wordt geadviseerd ze wel te gebruiken zijn: wees begripvol, blijf zelfverzekerd en gebruik humor, accepteer weerstand van cliënt maar indien dit te sterk aanwezig is, ga er tegenin en ken als hulpverlener eigen zwakke kanten, zoals allergieën of irritaties bij anderen, wat tegen kan werken tijdens de gesprekken. Wat afgeraden wordt is: laat irritatie en ongeduld merken, het hebben van een dominante houding en niet professioneel zijn, verleid worden de verantwoordelijkheid te nemen voor de problemen van de cliënt en de strijd aangaan.

2.5 Multidisciplinair

In de GGZ krijgen cliënten veel te maken met hulpverleners als de klachten het dagelijks leven gaan beïnvloeden. Dit kunnen huisartsen, psychologen, maatschappelijke werkers etc. zijn (Swaen & Sterk, 2003). Volgens Thes (2014) zijn er drie categorieën die betrokken zijn bij het behandelen en begeleiden van cliënten. De eerste is die van hoofdbehandelaars en programmaverantwoordelijken, ten tweede behandelaren die specifieke technieken en methoden toepassen voor de behandeling van cliënten en tot slot begeleiders die

ondersteuning bieden in het leefmilieu van de cliënt. Het is van belang dat begeleiders, naast de sessies met behandelaren, steun bieden in bijvoorbeeld dagelijkse bezigheden. Een goede hulpverlener heeft kennis over de problematiek en diagnose, vaardigheden en houdt ook de deskundigheid en daarmee de bekwaamheid van zijn of haar vak op niveau (Broersma, 2015). Kuiper (2009) adviseert om multidisciplinaire besprekingen te doen, zoveel mogelijk dezelfde zorgverleners te gebruiken per cliënt, grenzen te stellen en ontspanningstechnieken uit te voeren bij stressmomenten. Indien een multidisciplinair plan goed wordt uitgevoerd, kan dit het resultaat geven van een gelijkmatig zorgaanbod. Dit kan de vertrouwensband tussen cliënt en hulpverlener(s) verbeteren. Grenzen stellen is eerder al benoemd en dit is belangrijk om niet overprikkeld te worden. Door het zorgaanbod af te stemmen op de cliënt en ervoor te zorgen dat de hulpverleners op één lijn zitten, kan overprikkeling worden voorkomen (Kuiper, 2009).

2.6 Aanzet tot opzet van onderzoek

De begeleiders van BMO hebben geen richtlijn die gebruikt kan worden om de cliënten met borderline te begeleiden. Allereerst ontstond de vraag of er een passende methodiek is bij de doelgroep borderline. Uit literatuuronderzoek is gebleken dat er weinig is geschreven over een methode voor het begeleiden van deze doelgroep. Wel is naar voren gekomen dat er aspecten zijn die effectief werken. Een voorbeeld hiervan is de cliënten op een juiste manier benaderen. De vraag komt vanuit de begeleiders van BMO en om te onderzoeken waar de begeleiders tegenaan lopen, wordt er gekeken naar verbeterpunten van de begeleiders en naar aspecten die

(15)

al goed verlopen. Om te kijken of de deskundigheid, kwaliteit en het zorgaanbod verbeterd kan worden, zal in het huidige onderzoek gekeken worden naar de aanpak van de

hulpverlening bij BMO Harderwijk op dit moment. Door middel van interviews wordt er een kwalitatief onderzoek verricht. Deze interviews worden met de woonbegeleiders en

maatschappelijk werkers van BMO gedaan. Ook zal er een expert geïnterviewd worden. Dit zal een behandelaar zijn die ervaring heeft met het behandelen van cliënten met borderline. Op basis van deze verschillende informatie, literatuuronderzoek, interviews met hulpverleners en een vragenlijst afnemen bij een expert kunnen aanbevelingen worden gedaan. Om de hulpverlening van BMO aan cliënten met een borderline persoonlijkheidsstoornis te verbeteren.

(16)

Hoofdstuk 3: Onderzoeksdesign

In dit hoofdstuk staat beschreven welke methode, doelgroep en welk instrument zijn gebruikt om dit onderzoek tot stand te laten komen. De bijbehorende procedure en analyses die worden uitgevoerd zijn ook in dit hoofdstuk te vinden.

3.1 Onderzoeksmethode

De vraag voor dit onderzoek is hoe de begeleiding, bij de cliënten met de diagnose borderline, bij BMO Harderwijk verbeterd kan worden. Om tot dat antwoord te komen, wordt er voor dit onderzoek gebruik gemaakt van een kwalitatief onderzoek door middel van

semigestructureerde interviews en een vragenlijst. De semigestructureerde interviews worden afgenomen bij de begeleiders van BMO. Dit betekent dat er topics zijn opgesteld die aanbod komen tijdens het gesprek en er is ook ruimte voor aanvulling en doorvragen. Er wordt een kwalitatief onderzoek gedaan, omdat de volledige aandacht nu kan worden geplaatst op de kwaliteit voor waarnemingen en constateringen (Philipsen & Vernooy-Dassen, 2004). Vanuit BMO kwam de vraag welke methode adequaat en efficiënt werkt bij deze cliënten. Aangezien er geen kennis is over waar de begeleiders tegenaan lopen en wat er juist misgaat in de

begeleiding, wordt er eerst gekeken of daar nog verbetering in te vinden is. De topics die aanbod komen, kunnen aan het einde van het onderzoek de deelvragen beantwoorden. Met een semigestructureerd interview is het gemakkelijker om de rode draad tijdens het interview aan te houden, omdat er van tevoren topics zijn opgesteld die tijdens het gesprek aanbod gaan komen. Bij een interview kunnen er verschillende onderwerpen, mening, gevoelens en

gebeurtenissen naar voren komen en het voordeel van een semigestructureerd interview is dat het geschikt is om deze onderwerpen verder uit te diepen (Harinck & Harinck, 2009).

Ook wordt er een vragenlijst afgenomen. Deze wordt beantwoord door de behandelaar die bekend is bij de opdrachtgever, Debby Hamstra. Vanuit de opdrachtgever is de onderzoeker via e-mail in contact gekomen met de behandelaar, mevrouw Lokhorst. Er is gevraagd of deze wilde meewerken aan het onderzoek en er is toestemming verkregen de resultaten te

gebruiken in het verslag. Bij deze vragenlijst komen dezelfde topics naar voren die ook zijn gebruikt voor de interviews bij de begeleiders. In overleg en naar wens van de behandelaar is ervoor gekozen om dit met een vragenlijst af te nemen die per e-mail worden verstuurd, omdat mevrouw Lokhorst vanuit huis werkt en door omstandigheden dit niet in een mondeling gesprek kan worden afgenomen. De focus wordt in dit onderzoek gelegd op de begeleiders en de behandelaar fungeert als aanvulling op het onderzoek. Mogelijk voegt de behandelaar tips, ervaringen en adviezen toe voor de begeleiders om zo de begeleiding op cliënten met borderline te verbeteren.

3.2 Onderzoeksdoelgroep

Bij dit onderzoek wordt er gekeken naar de manier van begeleiden van cliënten met

borderline bij de organisatie BMO in Harderwijk. De doelgroep van dit onderzoek betreft zes begeleiders van de organisatie BMO Harderwijk. Bij de begeleiders van BMO wordt een interview afgenomen. Er zal in een paar dagen met alle zes begeleiders van BMO, inclusief mevrouw Hamstra, een interview worden gehouden. De opdrachtgever, Debby Hamstra, is een gedragsdeskundige, maar ook zij wordt meegenomen in de interviews. Mevrouw Hamstra valt in voor collega’s als deze niet beschikbaar zijn en werkt dus ook als begeleider. De interviews worden afgenomen in Harderwijk op het kantoor van BMO.

Tot slot wordt er een vragenlijst afgenomen met mevrouw Lokhorst. Mevrouw Lokhorst is de behandelaar met wie BMO contact mee heeft. Zij werkt bij GGZ Centraal en BMO werkt

(17)

nauw samen met deze organisatie. Er is gekozen om een behandelaar als aanvulling op dit onderzoek vragen te stellen om te kijken of hier adviezen voor de begeleiders uit kunnen komen. Dit onderzoek is opgezet om de begeleiders van BMO Harderwijk inzicht te geven in de werkwijze momenteel met specifiek de begeleiding op de doelgroep borderline. Behalve literatuuronderzoek is de interesse ook gewekt naar de inzichten van een expert. Door omstandigheden is er een vragenlijst opgesteld voor de behandelaar. Een mondeling gesprek is in overleg en naar wens van de behandelaar omgezet in een vragenlijst. Deze zal dus alleen de vragenlijst invullen.

3.3 Onderzoeksinstrument

Als meetinstrument worden er interviews afgenomen en er wordt een vragenlijst opgesteld. De interviews worden afgenomen bij de begeleiders van BMO. Deze worden mondeling afgenomen. Voor de interviews is van tevoren een topiclijst opgesteld. Deze is te vinden in bijlage één. Het betreft een semigestructureerd interview. De topics die worden opgesteld komen aanbod en daarnaast is er ruimte voor andere vragen die aansluiten op de antwoorden van de begeleider. De topics voor de interviews zijn tot stand gekomen door middel van artikelen uit het literatuuronderzoek. Om te weten wat verbetert kan worden, dient eerst duidelijk te zijn hoe momenteel de werkwijze bij BMO is. Uit literatuuronderzoek is gebleken dat in zowel therapie, behandeling als in begeleiding het van belang is om zicht te krijgen op patronen, inzicht te krijgen in behoeften en beweegredenen, vaardigheden leren, oefenen, proberen te veranderen, beter te leren leven met beperkingen en meer sociale rollen op kunnen pakken dan alleen die van cliënt (van Luyn, 2001). ‘Huidige begeleiding’ is een topic die wordt gebruikt in de interviews om dit onderwerp beter te belichten. Een vraag die daarbij is opgesteld, luidt “wat gaat goed in de huidige begeleiding met de doelgroep borderline?”. Verder zijn topics zoals ‘verbeterpunten’, ‘bejegening’ en ‘vertrouwensband’ opgesteld om te bespreken tijdens de interviews. Dit onderzoek is gestart met het doel om te zien in hoeverre de begeleiding verbetert kan worden en het is van belang om te weten in hoeverre de

begeleiders zicht hebben op verbeterpunten. Tijdens het literatuuronderzoek is naar voren gekomen dat met de juiste bejegening er klachtvermindering zichtbaar is (Kaasenbrood, Sierink & Luyn, 2002). Om te kijken in hoeverre kennis over bejegening is bij de begeleiders en hoe dit bij BMO tot zijn recht komt, komt het topic ‘bejegening’ ook aan bod. De

demografische gegevens die worden gevraagd gaan over de hoogst behaalde opleiding, tijd die de begeleiders werkzaam zijn bij BMO Harderwijk en de ervaring in jaren die is opgedaan bij specifiek de doelgroep borderline. De resultaten van deze topic kunnen een verschil

aangeven en dit kan mogelijk een conclusie geven over ervaring in combinatie met jaren werkzaam met de desbetreffende doelgroep. Ook is er met het doen van literatuuronderzoek naar voren gekomen dat het opbouwen van een vertrouwensband bij cliënten met borderline als lastig kan worden ervaren (Van Meekeren, 2005). De topic over het verloop van het opbouwen van de vertrouwensband, belicht mogelijk hoe het verloop bij BMO gaat en hoe dit door de begeleiders wordt ervaren.

De vragenlijst is opgesteld en hierin zijn open vragen verwerkt. De vragen zijn aan de hand van het literatuuronderzoek opgesteld. Begeleiding, bejegening en tips en/of ervaringen zijn de leidraad geweest voor deze vragenlijst. Aangezien de behandelaar alleen behandelingen doet en niet in het traject van begeleiding werkzaam is, wordt er gevraagd naar de kennis over begeleiding. Om te kijken of de behandelaar kennis heeft over de behoeften van een cliënt ten opzichte van een begeleider, wordt een vraag opgesteld als “wat heeft volgens u een cliënt met borderline nodig van iemand als een woonbegeleider?”. In bijlage twee is de vragenlijst opgenomen. Om aanvulling op het onderzoek te geven wordt er gevraagd welke inzichten de behandelaar heeft op begeleiding naast behandeling. Er wordt gekeken, in hoeverre de

(18)

behandelaar kennis en/of inzichten heeft over begeleiding, wat goed gaat in de begeleiding en wat verbeterpunten zijn, wat zij denkt dat cliënten nodig hebben voor goede zorg en het onderdeel over bejegening wordt hier ook meegenomen. De visie op bejegening, oftewel de juiste benadering, wordt uitgevraagd. Wat wel en wat niet te doen en of er een bepaalde methode is die efficiënt werkt voor mensen met borderline. Tot slot wordt er gevraagd naar tips en adviezen voor de begeleiders van BMO. Zo kan er gekeken worden of een behandelaar aanvulling heeft op de begeleiding, aangezien deze op een andere manier met de problematiek aan het werk zijn. Een voorbeeld vraag bij het onderdeel over ervaring, luidt; “welke tips geeft u aan de begeleiding van BMO Harderwijk om een zo goed mogelijke zorg te kunnen bieden aan cliënten met borderline?”.

3.4 Procedure

De interviews worden afgenomen in Harderwijk op het kantoor van BMO. De topiclijst die is opgesteld dient als leidraad voor het interview. Met iedere begeleider wordt er apart een gesprek gevoerd. Deze vindt plaats in een aparte ruimte waardoor er zo min mogelijk invloeden van buitenaf kunnen plaatsvinden. De interviews worden, na toestemming van de begeleider, opgenomen. Om te kunnen transcriberen en de analyses uit te kunnen voeren, wordt de opname volledig uitgetypt. In totaal worden er zes interviews afgenomen. Hier zal ongeveer een half uur de tijd voor worden genomen. Allereerst wordt de reden van het onderzoek benoemd en wordt er een inleiding gegeven over het interview. Er worden demografische gegevens opgesteld die gaan over opleiding, tijd werkzaam bij BMO (in combinatie met het begeleiden van de doelgroep borderline) en eventueel andere werkhistorie met cliënten met borderline. Hier wordt naar gevraagd, omdat er geconcludeerd kan worden of er verschil te zien is in opleiding of werkervaring. De onderwerpen in de topiclijst komen aanbod en het is niet noodzakelijk dat dit in de volgorde verloopt zoals deze zijn opgesteld. Aangezien het een semigestructureerd interview betreft, zullen er indien daar noodzaak bij is, aanvullende vragen gesteld worden. Deze vragen sluiten aan op het antwoord van de

begeleider. Aan het einde van het interview is er ruimte voor aanvulling of vragen van de begeleider voor de onderzoeker. Er is een mogelijkheid dat het gesprek afgekapt moet worden of verplaatst, aangezien er 24-uurszorg wordt geboden en de begeleiders mogelijk onverhoopt naar een cliënt moeten. Mocht dit gebeuren, dan wordt er een nieuwe afspraak ingepland om het gesprek verder voort te zetten of om het opnieuw uit te voeren.

De vragenlijst voor de behandelaar wordt middels e-mail verzonden. De behandelaar kan in hetzelfde bestand antwoord geven op de vraag. Aangezien het niet mondeling wordt

afgenomen, kan er op het moment zelf niet worden doorgevraagd.

3.5 Analyses

Voor de interviews is een topiclijst opgesteld. Het interview wordt volledig uitgetypt en daaraan zullen codes worden gehangen. Hierbij is het belangrijk om te kijken naar welke antwoorden overeenkomen en welke analyse hierop kan worden uitgeoefend. Er wordt een begin gemaakt met open coderen. Hierbij wordt de uitgetypte tekst zorgvuldig doorgelezen en worden er labels aan tekst stukken gelinkt. Vervolgens komt axiaal coderen aan bod. Bij axiaal coderen wordt codes gesplitst en samengevoegd en zo nodig codes opnieuw benoemd. Dit leidt tot preciezere definitie en kunnen tekstfragmenten eenduidig met elkaar worden verboden (Hak, 2007). Na het axiaal coderen wordt er gebruik gemaakt van selectief coderen. Relaties worden gelegd tussen categorieën en er wordt gekeken naar relevantie voor het beantwoorden van de deelvragen. De analyse wordt gedaan met het programma Atlas.ti. Met dit programma kunnen de codes met elkaar worden vergeleken en op die manier komt er een resultaat van de gegeven antwoorden. Om de eerste drie deelvragen te kunnen beantwoorden

(19)

zijn de interviews afgenomen. In de topiclijst zijn de deelvragen meegenomen. Met het coderen kunnen de resultaten worden geanalyseerd, er kan worden gekeken naar de

uitkomsten en wat de uiteindelijke conclusie zal zijn. De interviews zijn volledig uitgetypt in Microsoft Word, oftewel getranscribeerd.

Als laatste wordt de vragenlijst voor de behandelaar meegenomen in het onderzoek. Deze antwoorden geven mogelijk antwoord op de laatste deelvraag; “In hoeverre hebben

behandelaren aanvullende handvatten en/of hulpmiddelen voor de begeleiders wat betreft het begeleiden van cliënten met borderline?”. Aangezien dit een vragenlijst is met één input, wordt deze niet vergeleken of geanalyseerd met een programma zoals Atlas.ti. De antwoorden van mevrouw Lokhorst zullen beschreven worden bij de resultaten van hoofdstuk vier.

(20)

Hoofdstuk 4: Onderzoeksresultaten

In hoofdstuk 4 worden de resultaten van het onderzoek weergegeven en beschreven. De interviews zullen als eerst aan bod komen en vervolgens zal het interview met de behandelaar naar voren komen.

4.1 Uitvoering en respons interviews BMO Harderwijk

De interviews zijn verlopen zoals beschreven in het eerdere hoofdstuk. Er is een afspraak gemaakt per begeleider om het interview af te nemen en hier is ongeveer twintig tot dertig minuten de tijd voor genomen. In de topiclijst zijn voorbeeldvragen opgesteld om de

interviews zo soepel mogelijk te laten verlopen. Dit is een hulpmiddel geweest, hierdoor zijn de topics allemaal aan bod gekomen en de onderzoeker heeft ook verdiepingsvragen kunnen stellen. De begeleiders konden op vrijwel alle vragen antwoord geven. Op de vraag “wat is er nodig om goede zorg te kunnen bieden?” moesten sommige begeleiders even nadenken. Deze ruimte is door de onderzoeker gegeven en begeleiders konden in het gesprek er ook later op terugkomen door eerst andere vragen te beantwoorden. De vraag over hoe het verloop is met de doelgroep in vergelijking met de begeleider en haar collega, kon niet door iedere

begeleider beantwoord worden. Een aantal respondenten sprak over dat er geen zicht is op het werk van de collega en dit dus niet te vergelijken is met eigen werkzaamheden.

De respondenten worden met opleiding en jaren werkzaam bij BMO weergegeven in tabel 1. Tijdens het onderzoek is er gevraagd naar de werkzame jaren bij BMO. Hierbij is de vraag gesteld of de begeleiders al die jaren ook werkzaam waren met de doelgroep borderline. Bij allen was dit het geval. Er is geen toestemming gevraagd voor het weergeven van namen, deze zullen vervangen worden door persoonscodes.

Tabel 1

Respondenten interviews BMO Harderwijk

Respondent Opleiding Aantal jaar werkzaam bij BMO i.c.m. doelgroep Borderline

R1 WO Psychologie met kind en jeugd specialisatie

12,5 jaar R2 HBO Maatschappelijk Werk en

Dienstverlening (Social Studies)

8 jaar

R3 MBO Maatschappelijke Zorg 7 jaar

R4 MBO4/HBO Social Degree (momenteel opleiding aan het volgen)

10 jaar

R5 HBO Toegepaste Psychologie 5 jaar

R6 HBO Sociaal Juridische Dienstverlening 2 jaar

In de tabel is de opleiding te zien. Er is voor gekozen deze naar de voorgrond te brengen om te kijken of er verschil te vinden is in manier van werken en soort studie. De functies zijn van allen hetzelfde, namelijk woonbegeleider. Respondent R1 heeft ook de functie

gedragsdeskundige bij BMO, maar deze respondent heeft aangegeven dat er ook wordt

ingevallen op momenten dat collega’s ziek zijn en dan dezelfde taken worden uitgevoerd. Dan wordt de functie van woonbegeleider vervult. Officieel is R1 het aanspreekpunt van het team. Bij dit onderzoek hoort ook nog een vragenlijst die de behandelaar heeft ingevuld.

(21)

4.2 Resultaten interviews BMO Harderwijk

De resultaten van het onderzoek waarbij de interviews zijn afgenomen, zullen leiden naar het beantwoorden van de eerste drie deelvragen. Deze deelvragen gaan over de manier van

begeleiden op dit moment, aspecten waar tegenaan gelopen wordt tijdens de begeleiding en in hoeverre de begeleiders voldoende kennis hebben over gepaste bejegening. De deelvragen luiden: “Op welke manier begeleiden de hulpverleners hun cliënten met borderline op dit moment?”, “Waar lopen begeleiders tegenaan tijdens het begeleiden van de cliënten met borderline?” en “In hoeverre hebben de hulpverleners kennis over gepaste bejegening om cliënten met borderline beter te kunnen begrijpen en begeleiden?”. Er zijn onderwerpen naar voren gekomen tijdens het analyseren.

Tabel 2

Schemacodes resultaten interviews BMO Atlas.ti

Groepscode Code Quotaties

Effectiviteit Houding Je moet betrouwbaar zijn

Een neutraal gezicht Er voor ze zijn, maar wel begrenzen

Empathie Je moet breed empathisch

zijn

Je moet meer de steunpilaar zijn

Begrip tonen

Tactiek Doorvragen

Constant aftasten welke persoon heb je voor je Een beetje met een grapje

4.2.1 Methodes

Voor het onderzoek heeft de opdrachtgever aangegeven een aantal methodes te kennen die worden gebruikt voor specifieke doelgroepen. Een voorbeeld hiervan is Geef me de Vijf, die is ontwikkeld voor cliënten met autisme. Zelf geeft de opdrachtgever aan deze methode veel te gebruiken voor meerdere doelgroepen, omdat het duidelijkheid geeft. Uit de interviews is gebleken dat het gebruiken van methodes bij meerdere doelgroepen vaker voorkomt. Drie begeleiders kunnen opnoemen welke methodes gebruikt worden tijdens gesprekken. Ook benoemt een van de begeleiders dat er naderhand nagedacht wordt over een methode wanneer het gesprek vastloopt. De gesprekstechnieken die naar voren komen zijn oplossingsgerichte gespreksvoering, motiverende gespreksvoering, cliëntgerichte benadering en Geef me de Vijf. Dit zijn de voornaamste methodes die worden gebruikt, echter geven alle begeleiders aan dat de methodieken niet expliciet wordt gebruikt in ieder gesprek. Het is een leidraad die de gesprekken gemakkelijker kunnen maken en mogelijk een oplossing brengen voor problemen die zich voor doen tijdens de begeleiding. Vier van de zes begeleiders geeft aan dat het helpt een cliënt langer te kennen. Zodra een hulpverlener en een zorgvrager een betere band hebben opgebouwd, weet zowel de begeleider als de cliënt wat de mogelijkheden zijn en hoe de persoon is achter de begeleider of juist achter de problematiek van de cliënt. Een begeleider spreekt over makkelijker de confrontatie aan kunnen gaan met de cliënten. “Over het

algemeen kennen de mensen met borderline mij al jaren en ik ken hun al jaren, dus ik kan best heel duidelijk tegen ze zijn en dan kunnen ze wel hebben” is wat deze begeleider omschrijft.

(22)

De cliënten weten hoe de begeleider is en waar de grenzen liggen. Het voordeel hiervan is dat, wat de begeleider omschreef, dat er meer gezegd durft te worden door voornamelijk de

begeleider.

De eerste deelvraag onderzoekt welke methode momenteel wordt gebruikt en hoe het verloop van begeleiden gaat. Een van de begeleiders beschrijft de eigen manier van werken. Allereerst wordt er gekeken naar de benadering van de persoon. “Hoe ga ik deze persoon benaderen?” is prioriteit. Nadat duidelijk is hoe de persoon oftewel de cliënt is en wat prettig voor deze persoon is en wat niet, wordt er gekeken naar de beperking. “Wat heeft de persoon nodig?”. Als de beperking duidelijk is dan kunnen methodieken erbij gehaald worden om te zien wat in combinatie met de karaktereigenschappen van de persoon effectief zal werken. Dit geeft geen garantie dat dit ook de oplossing is voor een goede vertrouwensband en een vlekkeloos herstel. Een andere begeleider geeft aan een onbeschreven methode te gebruiken, namelijk humor. Om te voorkomen dat een cliënt boos wordt of geïrriteerd raakt bij een serieuze mededeling wordt humor als methode gebruikt. Hier komt een stukje gevoel bij kijken. Het is van belang om dit in een situatie aan te voelen. Het moment moet juist zijn en de band moet goed opgebouwd zijn volgens een begeleider. Een voorbeeld die deze begeleider noemt is als een cliënt vraagt naar zaken op kantoor of over andere cliënten. Het antwoord van de

begeleider hierop was “waarom wil je dat weten, nieuwsgierig aagje?”. De cliënt kon hierom wel lachen en het was voor deze persoon duidelijk dat hier geen informatie uit te halen viel. Ondanks dat humor het wat gemakkelijker maakt in de communicatie, blijft het belangrijk er af en toe boven te staan. De begeleiders hebben aangegeven dat de mensen met borderline moeite kunnen hebben met autoriteit. Zodra opgetreden moet worden, omdat regels niet nageleefd worden dan moet dat. Volgens de begeleiders kunnen de bewoners die nu bij BMO Harderwijk wonen deze sturing goed handelen. Eerder is voorgekomen dat cliënten bij wie dit niet mogelijk was, geleid tot uitstroom bij deze organisatie. In de aanbevelingen, zal dit verder uitgewerkt worden.

4.2.2 Waar loopt het team tegenaan?

Wat veel naar voren kwam uit de interviews, is dat de cliënten de collega’s tegen elkaar uitspelen. Twee begeleiders gaven aan dat het niet altijd even handig is dat een borderliner twee begeleiders heeft, omdat de cliënt de begeleiders tegen elkaar kan uitspelen. De cliënt klaagt bij de ene begeleider over de ander en dan is het mogelijk dat de cliënt een tijdje geen contact meer wil. Een gevolg hiervan is dat de begeleiders niet altijd weten wat de oorzaak is. De interpretatie van iemand met borderline kan al veel doen voor het opbouwen van de band. Dit is ook een aspect wat door vrijwel alle begeleiders is benoemd. De manier waarop iets wordt gezegd is belangrijk. In de literatuur kwam dit ook naar voren als bejegening. De opgave is voor de hulpverlener om te ontdekken of de cliënt reageert op het

betrekkingsaspect, dus de interpretatie, of de inhoud van hetgeen dat de hulpverlener zegt (Kaasenbrood, Sierink & Luyn, 2002). Als er geen duidelijkheid is voor de cliënt, dan kan het betekenen dat de deur wordt gesloten en de begeleiders opnieuw moeten beginnen met het opbouwen van de band. Hier gaat veel tijd in zitten.

Een kenmerk van het gedrag van een cliënt met borderline is de eigen problemen bij de begeleiders neerleggen. De begeleiders spreken over “het balletje over de schutting gooien”. Wat hiermee wordt bedoeld is dat de cliënten snel geneigd zijn om de problemen bij de

begeleider neer te leggen, zodat deze ze oplost. Dit is niet de bedoeling van begeleiding en het is de kunst om dit weer terug te leggen bij de cliënt zelf. Zoals eerder benoemd ligt het aan de manier van bespreken en benoemen. De begeleiders hebben aangegeven dat ze letten op hoe ze dingen zeggen, wat ze zeggen en hoe het overkomt. De moeilijkheidsgraad ligt bij het feit

(23)

dat het benoemd dient worden, maar dat de band niet verstoord wordt. Een van de begeleiders gaf aan dat als een begeleider een aantal keer dingen voor de cliënt doet, het voor hem of haar een spelletje wordt en de grenzen gaat opzoeken. De begeleiders benoemen dit als kenmerk van iemand met borderline, namelijk het manipuleren De relatie wordt verstoord door na een aantal keer taken te hebben opgelost, aan te geven dat het niet de bedoeling is dat de

begeleiders het uitvoeren in plaats van de persoon zelf.

Ook blijkt dat drie van de zes begeleiders denkt dat de borderline cliënten niet te begeleiden zijn door iedereen. Alle begeleiders zeggen veel op gevoel te doen en dat is niet uit te leggen aan iemand bij wie de begeleiding niet goed loopt. De begeleiders hebben het geprobeerd op te lossen door de cliënten te vragen wat prettig is voor hen en wat het is waardoor de

begeleiding met de ene persoon beter verloopt dan met de ander, maar hierop konden de cliënten geen antwoord geven. Onzekerheden en frustratie komt naar boven in dit soort situaties. Dit blijkt uit een uitspraak van een begeleider over het geven van handvatten aan cliënten. “Als ik elke keer tips geef en ze komen niet verder, dan ben ik op een gegeven moment wel onzeker van doe ik het wel goed als begeleider” is wat deze begeleider aangeeft.

4.2.3 Kennis en ervaring over (on)juiste begeleiding

Na het uitvoeren van analyses, sprongen er vier onderwerpen uit die vrijwel alle begeleiders benoemde. De kwaliteit van de begeleider; hierbij gaat het over wat belangrijk is om te doen als begeleider of wat begeleiding gemakkelijker maakt als de persoon bepaalde kwaliteiten bezit. Een voorbeeld hiervan is “jezelf blijven”. Uitspraken hiervan die twee begeleiders hebben genoemd “je moet er zijn als persoon, blijf dicht bij jezelf en zet jezelf een beetje gelijk met de cliënt”. Hier gaat het over wat je als persoon nodig hebt volgens de begeleiders om tot een goede band te komen. Echter benoemt een van de begeleiders dat het soms nodig is om buiten eigen kaders te stappen. “Vanuit je eigen kaders even wegstappen en proberen te levelen met de cliënt” is wat wordt benoemd. De begeleider in kwestie spreekt ook van duidelijke kaders aangeven van jezelf naar de cliënt toe. Tijdens het interview wordt gesproken over het vinden van een balans om een emotionele binding te krijgen. Vijf van de zes begeleiders doen uitspraken over het aanvoelen en op gevoel doen van begeleiden. Voorbeelden van uitspraken zijn “als ik een onderbuikgevoel heb dat er iets niet pluis is, dan klopt dat vaak ook wel” en “je moet het aanvoelen en dat heb je of dat heb je niet”. Wanneer er wordt gevraagd naar welke methode er wordt gebruikt, dan zijn alle begeleiders het erover eens dat methodes niet op de voorgrond staan en veelal op gevoel gebeurt. Het aanvoelen hoe een cliënt zich voelt, wat en hoe iets gezegd wordt en de situatie aanvoelen vallen onder dit onderwerp.

In de loop van de interviews komt naar voren wat effectief werkt bij deze doelgroep. Er is door de begeleiders veel benoemt. Tijdens het coderen zijn er 84 open codes gecreëerd over effectiviteit. Deze zijn onderverdeeld in drie onderdelen, namelijk ‘houding’, ‘empathie’ en ‘tactiek’. Onder het kopje ‘houding’ wordt verstaan; de manier van benaderen van cliënten, ook wel bejegening en de houding naar de cliënt toe. Uitspraken die zijn gedaan die vallen onder dit onderdeel zijn; een neutraal gezicht hebben, positief benaderen, professioneel zijn en een stukje openheid laten zien van jezelf. Deze punten beschrijven, vanuit de mening en kennis van de begeleiders, een juist houding tegen over iemand met borderline. Een

begeleider benoemt het bespreken van onderwerpen met de cliënten. Soms heeft een cliënt wat meer structuur of sturing nodig en het wordt door deze begeleider afgeraden om boven de cliënt te gaan staan en dingen op te leggen. Voorbeeld geven of het zelf voordoen werkt het meest effectief. Onder empathie wordt emoties bespreken, een steunpilaar zijn, breed empathisch zijn en een luisterend oor hebben, verstaan. Om de band te versterken is er

(24)

duidelijkheid nodig vanuit de organisatie naar de cliënt toe. Deze weet dan waar hij of zij aan toe is, maar ook zeker empathie. De begeleiders hebben al aangegeven de begeleiding op gevoel te doen en situaties proberen zo goed mogelijk aan te voelen. Het blijft een baan waarbij gewerkt wordt met mensen en wordt geprobeerd om tot een zo goed mogelijk herstel te komen. Op deze manier proberen de begeleiders de band zo sterk mogelijk te maken en een prettig gevoel te creëren wanneer er een contactmoment plaatsvindt. Tot slot het onderdeel over tactiek. Dit lijkt veel op het gebruik van een bepaalde methode, maar hierbij is het verschil dat dit niet beschreven staat in boeken. Een voorbeeld hiervan is gegeven door een begeleider. Deze gaf aan dat in een moment van contact met een cliënt met borderline dat het belangrijk is om aspecten in het achterhoofd te houden. Daarbij werd gedoeld op

achterdochtig zijn naar uitspraken die door cliënten worden gedaan. Er kan altijd een andere betekenis achter zitten en het is de kunst om daar beducht op te zijn.

Wanneer er benoemd wordt wat effectief werkt bij cliënten met borderline, behoort daartoe ook een kanttekening. Vanuit alle begeleiders blijkt dat je mee kunt gaan in de emoties van een cliënt, tot op zekere hoogte. Hierin kan een begeleider niet te ver gaan in verband met het manipuleren van deze doelgroep. Andere punten die worden aangekaart zijn; niet de strijd aangaan, niet bemoederen of laten zien dat de hulpverlening te veel de regie neemt, sommige dingen niet uitspreken, stemverhogen en waken over de balans tussen zakelijk en empathisch zijn. Over het algemeen geven de begeleiders aan dat er een balans gevonden moet worden. Dit verschilt per cliënt. De persoon is anders, de problematiek kan in gradatie anders zijn en de klik van begeleider en cliënt is mogelijk niet aanwezig waardoor begeleiding niet loopt. De onderzoeker heeft de vraag gesteld wat de begeleiders denken nodig te hebben om goede zorg te kunnen verlenen. In de tabel zijn aspecten van uitspraken genoteerd door het aantal begeleiders.

Tabel 3

Aspecten van uitspraken over goede zorg

Benoemd aspect Aantal begeleiders benoemd in de zes interviews

Support vanuit het team 5 begeleiders Kennen van een cliënt met lengte in jaren 4 begeleiders

Kennis 2 begeleiders

Een passende methode 2 begeleiders

Training 1 begeleider

Rollenspel 1 begeleider

In de tabel is te zien dat support vanuit het team door vijf van de zes begeleiders is benoemd. Wat uit de analyses is gebleken is dat het team bij BMO Harderwijk vaak gaat sparren over de cliënten. Op momenten dat een begeleider vastloopt, is er de mogelijkheid om met een collega te brainstormen over de situatie en het probleem. De begeleiders hebben aangegeven goed op elkaar ingespeeld te zijn en dat dit efficiënt werkt met deze doelgroep. Een voorbeeld hiervan is het uitspelen van collega’s door cliënten dat eerder is beschreven. Bij het aspect ‘kennis’ benoemde de begeleiders kennis over de situatie van de cliënt, de problematiek en de cliënt zelf.

4.3 Uitvoering en respons vragenlijst behandelaar

Behalve dat er zes interviews hebben plaatsgevonden met begeleiders, is er ook een vragenlijst opgesteld voor een behandelaar. Om een mogelijke aanvulling te geven op de

(25)

antwoorden van de begeleiders, is ervoor gekozen om een hulpverlener vragen te stellen die ook de doelgroep kent, maar op een andere werkwijze met borderline in aanmerking komt. Mevrouw Lokhorst is een behandelaar die de opdrachtgever ook kent en nauw samenwerkt met BMO Harderwijk. In eerste instantie zouden de vragen op dezelfde manier worden afgenomen als bij de begeleiders, dus in vorm van een interview. Door omstandigheden werkte mevrouw Lokhorst vanuit huis en zijn de vragen opgesteld in de vorm van een

vragenlijst en konden deze alsnog worden beantwoord. De vragenlijst is via e-mail verzonden en de antwoorden zijn op dezelfde manier teruggestuurd naar de onderzoeker.

4.3 Resultaten vragenlijst behandelaar

Mevrouw Lokhorst is werkzaam bij GGZ Centraal en is 25 jaar werkzaam als Sociaal Psychiatrisch Verpleegkundige. De behandelsetting waarin mevrouw Lokhorst werkt valt binnen cliënten met een persoonlijkheidsstoornis, waaronder dus borderline

persoonlijkheidsstoornis. Wanneer er wordt gevraagd wat de kennis is over begeleiding naast het behandelen, kan mevrouw Lokhorst hier geen antwoord op geven. Er is geen ervaring met begeleiding van cliënten. De cliënten komen op afspraak en de behandeling is gericht op het stabiliseren van de cliënt en van daaruit verandering. Wat volgens mevrouw Lokhorst een cliënt met borderline nodig heeft is duidelijkheid en begrenzing. Het gedrag van een cliënt met borderline vraagt veel geduld en daarbij is empathie van belang. Mevrouw Lokhorst geeft aan dat deze doelgroep kan gaan splitten. Er wordt beschreven dat de ene collega geweldig is en de andere helemaal waardeloos en dat dit binnen een moment omgedraaid kan zijn. Hierbij geeft de behandelaar aan dat het belangrijk is om duidelijk en open naar elkaar te zijn als begeleiders en dat het juist is om de cliënt te laten weten dat er kennis is over het uitspelen van begeleiders. Op die manier kan het tegengegaan worden. Helderheid en transparantie zijn behalve duidelijkheid en begrenzing woorden die mevrouw Lokhorst gebruikt om uit te drukken wat een goede werking heeft op het contact met de cliënt. Het is belangrijk dat er een goed contact is tussen de cliënt en behandelaar. Indien er voldoende positieve feedback wordt gegeven op de stappen die een cliënt maakt, mag er empathisch confrontatie aanwezig zijn. Mevrouw Lokhorst geeft aan dat de stappen die gemaakt worden soms klein zijn, maar dat dit ook als stappen moeten worden gezien. Zoals eerder benoemd is duidelijkheid, begrenzing en geduld van belang. Niet meegaan in de grilligheid en het zwartwit-denken van de cliënt is belangrijk. Ook is dit benoemen naar de cliënt toe aan te raden, zodat deze persoon dit zelf gaat inzien. Mevrouw Lokhorst beschrijft het blijven zoeken naar de middenweg, wat de behandelaren bij GGZ Centraal ook wel “het grijze gebied” noemen.

Aan de behandelaar zijn ook vragen gesteld over een bepaalde methode voor de doelgroep borderline. De methodes die mevrouw Lokhorst omschrijft zijn schematherapie van Young en dialectische gedragstherapie van Marsha Linehan. Vanuit de schematherapie wordt gekeken hoe het komt dat iemand doet zoals de persoon doet, hoe ziet de geschiedenis eruit en wat heeft ervoor gezorgd dat er dysfunctionele patronen zijn ontstaan.

(26)

Hoofdstuk 5: Conclusie, discussie en aanbevelingen

In dit laatst e hoofdstuk wordt er antwoord gegeven op de deelvragen op basis van de

resultaten van het onderzoek. Met het antwoord op de deelvragen, zal ook de onderzoeksvraag worden beantwoord. Begrippen zoals validiteit, betrouwbaarheid en bruikbaarheid worden in dit hoofdstuk beschreven. Tot slot zal er een aanbeveling worden gedaan voor de

opdrachtgever voor een mogelijke oplossing voor het probleem of een mogelijk vervolgonderzoek.

5.1 Conclusie

Dit onderzoek is uitgevoerd om te kijken naar een mogelijke verbetering van de begeleiding binnen de organisatie BMO in Harderwijk. De onderzoeksvraag die is opgesteld luidt; “Hoe kan de begeleiding van cliënten met een borderline-persoonlijkheidsstoornis bij BMO Harderwijk verbeterd worden?”.

5.1.1 Beantwoording eerste deelvraag

De antwoorden op hoe de begeleiding op dit moment verloopt en welke methodieken er worden gebruikt zullen de eerste deelvraag kunnen beantwoorden. Er is geen bepaalde methode die de begeleiders gebruiken. Als er wordt gevraagd naar welke methode wordt gebruikt, dan geven ze allemaal aan “ik doe veel op gevoel”. Er wordt ook aangegeven dat theorie een leidraad is en niet op de voorgrond moet staan.

Het langer kennen van de cliënten wordt ook benoemd. De begeleider weet zo hoe de persoon is achter de beperking en de cliënt weet hoe de persoon is achter de hulpverlener. Ondanks dat de cliënt en begeleider elkaar langer kennen, geeft dit geen garantie voor een stabiele band. Ook dit wordt door de begeleiders benoemt; soms komt het voor dat er een risico genomen moet worden dat de band beschadigd raakt. Een voorbeeld die een begeleider benoemt is het aangaan van de confrontatie. Het is de vraag hoe de cliënt dit oppakt en hoe het verloop daarna zal volgen. Zoals beschreven is het mogelijk dat een cliënt dit niet goed oppakt en het contact meer afsluit. Wel blijven de meeste cliënten de contactmomenten aanhouden,

aangezien dit verplicht is om te kunnen wonen bij BMO, maar hij of zij geeft minder informatie over de gang van zaken.

Een begeleider geeft aan een mix van verschillende methodieken te gebruiken. Deze wordt gebruikt wanneer de begeleider geen antwoord weet te geven. Dan ga ik na welke techniek ik op dat moment goed zou kunnen gebruiken”. Niet alle begeleiders gebruiken dit op deze manier. Een begeleider geeft aan de methodes wel te gebruiken, maar hier niet over na te denken van tevoren of op het moment in het gesprek. Een begeleider vertelt dat er

verschillende methodes worden gebruikt. Een methode die niet in de boeken staat is humor. Deze tactiek werkt, omdat het voor de cliënt minder zakelijk wordt. De begeleider geeft wel aan dat het moment hiervoor juist moet zijn. Zodra er iets serieus besproken moet worden, dan wordt dit in mindere mate ingezet. Het aanvoelen van de situatie komt nu naar voren. Er wordt ook aangegeven dat de cliënten die momenteel bij BMO wonen de sturing van de begeleiders wel aan kunnen. Eerder zijn er cliënten uitgestroomd die structureel niet

luisterden of de regels overtraden. BMO probeert voor iedere cliënt de beste zorg te bieden, maar dit is tot nu toe niet gelukt. In de aanbevelingen wordt de uitstroom van cliënten verder besproken.

Vanuit de opdrachtgever kwam de vraag of er een bepaalde methode is voor de doelgroep borderline, aangezien de begeleiders tegen de kenmerken van de problematiek aanlopen. Uit

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voormalig parochieassistente Marleen Nachtergaele leidt als leek voortaan klooster van zusters van het geloof in Waregem en wordt er gemeenschapsverantwoordelijkeX. X

Vandaag worden pensioenen nog tijdelijk en ziekte-uitkerin- gen voor de ene gedetineerde wel en voor de andere niet voort uit- betaald.. Die stroomlijning moet echter wel

Het methodisch kader heeft oog voor deze vele domeinen, het onderzoek laat zien dat alle pijlers van belang zijn om in overweging te nemen in de zorg en begeleiding van cliënten..

De verzorgende-IG zorgt voor de benodigde zorg en ondersteuning in situaties waarin de zorgvrager professionele zorg nodig heeft en/of geen eigen regie meer kan voeren.. De zorg

Begeleidt bij het ontwikkelen en behouden van vaardigheden De zorgvrager heeft passende ondersteuning ontvangen bij het versterken van de eigen kracht en het ontwikkelen

Deze respondenten is onder meer gevraagd welke pullfactoren er aanwezig zijn in het gebied en welke factoren het voor hen aantrekkelijk maakt om naar de Noord

In de notitie overheveling begeleiding wordt aangegeven dat voor bestaande cliënten wordt bekeken hun relatie tussen met de huidige zorgaanbieders ‘onder condities’ intact te

De participatieraad adviseert dat waar het PGB goed werkt deze vorm van hulp te laten blijven. Mogelijkheid voor PGB moet blijven bestaan waar grotere kwaliteit kan worden