• No results found

Aanbevelingen

In document Search for the borderline (pagina 32-37)

Hoofdstuk 5: Conclusie, discussie en aanbevelingen

5.3 Aanbevelingen

Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat de begeleiders veel behoefte hebben aan sparren met collega’s. Zodra er een struikblok ontstaat, kan dit met andere begeleiders besproken worden en wordt er een oplossing voor gezocht. Er kon geen antwoord worden gegeven op de vraag hoe de begeleiding van de persoon te vergelijken is met die van collega’s, omdat

individueel met de cliënten wordt gewerkt. Een aanbeveling hierop is dat collega’s meer investeren in het uitzoeken van de werkwijze van de andere begeleider. Zoals de begeleiders omschrijven wat de kwaliteit zijn van een goede begeleider bij deze organisatie is het

noodzakelijk om te kijken naar inzicht in kennis en ervaring van een nieuwe collega. Het team is een grote steun die de begeleiders gebruiken dus om tot verbetering te komen is het blijven streven naar een team dat als een goed geoliede machine werkt van belang. Mogelijk ziet een begeleider niet altijd wat anders kan tijdens de begeleiding en een kijk met andere ogen, komt tot nieuwe inzichten en nieuwe mogelijkheden. Behalve dat de begeleiders onderwerpen bespreekbaar maken, is het ook aan te raden om cliënten meer te betrekken. De behandelaar, mevrouw Lokhorst, geeft aan dat cliënten tot inzicht moeten komen van eigen gedrag. Dit kan gecreëerd worden door met de cliënt te bespreken wat fout gaat of wat beter kan. Mevrouw Lokhorst beschrijft een van de methodes die worden gebruikt bij GGZ Centraal, namelijk dialectische gedragstherapie. Het doel van deze training is analyseren wat niet goed is gegaan en waar en wanneer de cliënt een andere keuze had kunnen maken. De training op zich is niet zozeer mogelijk binnen de context van begeleiding, maar zeker wel aspecten daarvan. Het bespreekbaar maken van het gedrag in combinatie met aspecten van deze training kan waargemaakt worden. De toegepast psycholoog kan hierin een bijdrage leveren. Deze beschikt over gesprekstechnieken en vaardigheden bij het doorvragen om tot inzichten te komen bij zowel de toegepast psycholoog als de cliënt zelf.

Vanuit zowel de literatuur als de begeleiders als de behandelaar komt naar voren dat positieve benadering een begin is van de start van het opbouwen van de vertrouwensband. De

cliënt. Indien voldoende positieve feedback is gegeven, is het mogelijk om ook te

confronteren. Wanneer dit niet in balans is, is er een mogelijkheid dat de cliënt de deur dicht gooit en geen contact wil. Dit is een onderwerp waar alle begeleiders een struikelblok vinden in de begeleiding. De begeleiders weten veel over wat effectief werkt en wat niet, maar komen toch tegen dat de cliënt ineens niet meer wil praten terwijl er niet gesproken is over punten die de cliënt dwars zit. Aangezien dit een groot onderwerp is tijdens de begeleiding, wordt aanbevolen te kijken naar de balans in positieve feedback en de confrontatie aangaan. Het hoort bij de problematiek dat een cliënt met borderline snel kan switchen in

gemoedstoestand. Dit wordt ook beschreven door Corstens en Arntz (2000). Het ene moment is de cliënt koel in een neutrale situatie en dit kan omslaan in woede nadat iemand iets gezegd heeft. Dit kunnen bijvoorbeeld gevoelens van afwijzing oproepen bij een cliënt. Waardoor een cliënt zo snel wisselt van emotie is vaak niet duidelijk. In de literatuur is dit ook weer terug te vinden. Een van de verschillen voor de therapeut is de opgave om te ontdekken of de cliënt reageert op het betrekkingsaspect, dus de interpretatie, of de inhoud van hetgeen dat de therapeut zegt (Kaasenbrood, Sierink & Luyn, 2002). De aanbeveling die bij dit onderwerp wordt gedaan, is de balans opzoeken tussen positieve benadering en de confrontatie en dit uitwerken. Het zichtbaar maken voor zowel de begeleiding als de cliënt in hoeverre de cliënt als stappen heeft gemaakt. De confrontatie kan op die manier worden ingezet door terug te vallen op de stappen die de cliënt als heeft gemaakt. De toegepast psycholoog kan de stappen zichtbaar maken door te bedenken in welke vorm het effectief is voor de cliënt om zijn of haar eigen stappen te zien maken. Dit geeft voldoening. Het ontwikkelen van een preventie

training is een vaardigheid die de toegepast psycholoog kan uitvoeren. De preventie training is bedoeld voor de begeleiders om te voorkomen dat de cliënt het contact afsluit, de

confrontatie kan relativeren en inzicht krijgt in het eigen gedrag. De toegepast psycholoog kan oriënterend onderzoek uitvoeren om te kijken welke vorm van preventie goed werkt bij deze doelgroep en of daar een bepaalde vorm van zichtbaar maken van stappen bij past voor de cliënten. Deze moet ook passend zijn bij de werkvorm van de begeleiders.

Zoals eerder beschreven is er geen prioriteit gegeven aan een bepaalde methode om te gebruiken. Een methodiek die is genoemd, ongeschreven en niet uit de boeken, is humor. Door middel van humor is de ingang van een gesprek laagdrempelig en kan er overgegaan worden op een serieuzere toon, aangezien het ijs al gebroken is. Mits de cliënt ervoor open staat, kan door humor relativering en understatements, er afgewisseld worden in

communicatiestijlen (Kaasenbrood, Sierink & Luyn, 2002). Het wordt aangeraden deze aanpak door te blijven zetten en dit ook te delen met de collega’s. Uit de resultaten en de literatuur is gebleken dat humor effectief werkt en dit het gesprek laagdrempelig houdt. Wel blijft de kanttekening dat er rekening gehouden moet worden met de situatie. Het moment moet daar zijn voor een grapje en de cliënt moet ook kunnen aanvoelen waar de humor zit. In dit onderzoek is al beschreven dat de begeleiders weten wat effectief werkt en wat niet. Om dit te optimalisering kunnen de begeleiders gebruik maken van lezingen en trainingen.

Stichting Borderline geeft ieder jaar lezingen voor naasten om beter het gedrag te leren begrijpen. Daarnaast worden ook trainingen gegeven om beter om te kunnen gaan met de problematiek (GGZ Standaarden, 2018). Deze lezingen en trainingen kunnen door de begeleiders gevolgd worden. De begeleiders zien de cliënten zodanig vaak dat deze ook als naasten kunnen worden gezien. De informatie kan de vakkundigheid van de begeleiders verbeteren. Ook is in 2004 is er een uitwisselingsprogramma ‘Samen wijs uit Borderline’ ontworpen en destijds uitgevoerd. Deze is ontworpen door hulpverleners samen met mensen met borderline en het doel is om bij te dragen aan een beter zicht op wat wel en wat niet werkt in begeleiding en/of behandeling (van Rijnsoever & Egberink, 2006). Een toegepast

psycholoog kan dit programma leiden door begeleiders en cliënten samen te brengen en duidelijke afspraken te maken over hoe te werk wordt gegaan. De begeleiders kunnen samen met de toegepast psycholoog sparren over welke afspraken gemaakt moeten worden en wat wordt verwacht van zowel de begeleiders als de cliënten. De cliënten kunnen zo aangeven wat wel en niet prettig voor hen werkt en de begeleiding kan onder leiding van de toegepast psycholoog de deskundigheid, de kwaliteit en het zorgaanbod verbeteren. Om uitstroom te voorkomen, wordt geadviseerd om te kijken naar de afspraken die gemaakt moeten worden. Nu wordt er afgevraagd of het duidelijk genoeg is voor de cliënt wat de bedoeling of wat een alternatief kan zijn voor het nakomen van afspraken en het houden aan regels voor cliënten. Tot slot wordt er aanbevolen een vervolgonderzoek te verrichten naar de wensen en behoeften van de cliënten bij BMO Harderwijk. Mogelijk zijn er aspecten waar de cliënten tegenaan lopen. Een van de begeleiders heeft aangegeven dat de begeleiders geprobeerd hebben op papier te krijgen waardoor de ene begeleider wel goed kan communiceren met de cliënten met borderline en de ander niet. Hierop konden de cliënten toentertijd geen antwoord op geven. Een toegepast psycholoog kan met gespreksvaardigheden mogelijk tot een ander antwoord komen. Ook is het mogelijk dat de cliënten geen sociaal wenselijke antwoorden gaan geven zodra deze toegepast psycholoog niet werkzaam is bij deze organisatie. De cliënten hebben mogelijk kennis van de besprekingen die de begeleiders regelmatig hebben en durven niet alle gedachten over de collega’s uit te spreken. Ook wordt aanbevolen om meerdere behandelaren te interviewen. Het advies wordt gegeven om dit uit te breiden door het niet middels een vragenlijst te doen, maar middels een interview. Er komt zo meer informatie boven tafel door middel van doorvragen. Mogelijk komen deze tot nieuwe inzichten.

Literatuurlijst

Appelo, M., & Korrelboom, K. (2005). Storende preoccupaties: wat doe je ertegen?. Dth, 25(2), 49.

Broersma, A. (2015). De zorg van een goed hulpverlener. Kind & Adolescent Praktijk, 14(2), 28-29.

Bureau Maatschappelijke Ondersteuning. Wat is BMO. (2017). Geraadpleegd op

https://www.bureaubmo.nl/home

CIZ. Wat doet het CIZ? (2019). Geraadpleegd op https://www.ciz.nl/over-ciz/over-het-ciz# Coppen, R., & Verhaak, P. F. M. (2007). Indicatoren in de eerstelijns GGZ. Een voorstudie.

Utrecht: Nivel.

Corstens, D., & Arntz, A. (2000). De benadering van patiënten met een borderline

persoonlijkheidsstoornis in de schemagerichte cognitieve therapie. Dth, 20(3), 107- 114.

De Bie, A. T. (2006). Wat is de benadering van borderline persoonlijkheden bij de

mogelijkheid van een somatische aandoening?. In Vademecum permanente nascholing

huisartsen(pp. 2810-2812). Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

GGZ Standaarden. Individiueel Zorgplan en Behandeling. (2018). Geraadpleegd op

https://www.ggzstandaarden.nl/zorgstandaarden/persoonlijkheidsstoornissen/individu eel-zorgplan-en-behandeling/behandeling-en-begeleiding/cluster-b-

persoonlijkheidsstoornissen-i-h-b-borderline-persoonlijkheidsstoornis

Hak, T. (2007). Theorie toetsen in kwalitatief onderzoek. KWALON. Tijdschrift voor

Kwalitatief Onderzoek in Nederland, 2007 , 36.3: 5-13.

Hansen, J., van Greuningen, M., & Batenburg, R. (2010). Monitor multidisciplinaire

samenwerking binnen de eerste lijn. Utrecht: NIVEL.

Harinck, F. J. H., & Harinck, F. (2009). Basisprincipes praktijkonderzoek (No. 6). Maklu.

Hoijtink, M. (2008). Borderline. Maatwerk, 9(3), 17-17.

Kaasenbrood, A. (2006). Bipolair of borderline? Zoek de verschillen. Psychopraxis, jaargang

2006, 8(5), 168-171.

Kaasenbrood, A., Sierink, D., & van Luyn, B. (2002). Ervaringen van behandelaars met cliënten die lijden aan een ernstige borderline

persoonlijkheidsstoornis. Psychopraxis, 4(5), 146-151.

Kuiper, J. (2009). Oncologische patiënten met borderline: een uitdaging in de palliatieve zorg. Pallium, 11(3), 26-26.

Leijssen, M. (2000). “Het ethos van de hulpverlener.” J. Graste & D. Baudin (red.),

Waardenvol werk. Ethiek in de geestelijke gezondheidszorg, 78-83.

Philipsen, H., & Vernooy-Dassen, M. (2004). Kwalitatief onderzoek: nuttig, onmisbaar en uitdagend. Huisarts en wetenschap, 47(10), 288-292.

Staring, A., Merkx, M. & Barkhof, E. DITH (2008) 28: 97.

https://doi.org/10.1007/BF03076431

Swaen, S. J., & Sterk, W. A. (2003). Leven met een borderline persoonlijkheidsstoornis (Vol. 19). Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Thes, E. S. (2014). De actieve betrokkenheid van klinische behandelaren en begeleiders in het

ontwerpproces van een nieuwe mobiele biosensor-techniek binnen de GGZ, de Sense- IT! (Master's thesis, University of Twente).

Van den Bosch, W. (2005). De borderline persoonlijkheidsstoornis: emotie, cognities en preoccupaties. Dth, 25(2), 77.

Van Dale (2020). Betekenis ‘bejegening’. Geraadpleegd op https://www.vandale.nl/gratis-

Van Erve, N., Poiesz, M., & Veerman, J. W. (2005). Bejegening van cliënten in de jeugdzorg. Kind en adolescent, 26(2), 83.

Van Luyn, B. (2001). Crisisinterventie bij borderline patiënten. Dth, 21(3), 136-146.

Van Meekeren, E. (2005). De borderline patiënt. Bijblijven, 21(2), 57-61

Van Rijnsoever, V., & Egberink, A. O. (2006). Samen wijs uit borderline. Psychopraxis,

jaargang 2006, 8(5), 172-175.

Verheul, R. (2003). De behandeling van persoonlijkheidsstoornissen: wetenschappelijke bevindingen en praktische richtlijnen. Psychopraxis, 5(2), 58-64.

In document Search for the borderline (pagina 32-37)

GERELATEERDE DOCUMENTEN