• No results found

De vergaande zorgplicht van sportorganisaties jegens sporters : een onderzoek naar de reikwijdte van de zorgplicht van sportorganisaties, zoals de KNSB, jegens sporters en de door een sportorganisatie te nemen voorzorgs

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De vergaande zorgplicht van sportorganisaties jegens sporters : een onderzoek naar de reikwijdte van de zorgplicht van sportorganisaties, zoals de KNSB, jegens sporters en de door een sportorganisatie te nemen voorzorgs"

Copied!
45
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De vergaande zorgplicht van

sportorganisaties jegens sporters

Een onderzoek naar de reikwijdte van de zorgplicht van sportorganisatie, zoals de

KNSB, jegens sporters en de door een sportorganisatie te nemen

voorzorgsmaatregelen om aan deze zorgplicht te voldoen

Auteur

A. van de Beek

Studentnr.

10854657

Begeleider Y. Bos

Datum

24 juni 2015

Master

Privaatrecht: Privaatrechtelijke

rechtspraktijk

(2)

1

Inhoudsopgave

1. Inleiding ………... 3

2. Wanneer is sprake van aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad? …. 5 2.1 Onrechtmatigheid ………. 6

2.1.1 Het Kelderluikarrest ………. 7

2.1.1.1 De kans dat een ander zich onvoorzichtig gedraagt ……….. 8

2.1.1.2 De kans op schade ……….. 8

2.1.1.3 Ernst van de gevolgen ………. 9

2.1.1.4 De bezwaarlijkheid van de te nemen voorzorgsmaatregelen ………... 9

2.1.1.5 De aard van de gedraging ……….. 10

2.1.2 Factoren die niet beslissend zijn voor het onrechtmatigheidsoordeel ……. 11

2.2 Resterende vereisten voor aansprakelijkheid voor eigen onrechtmatig gedrag ……… 11 2.2.1 Toerekenbaarheid ……… 11 2.2.2 Schade ……….. 12 2.2.3 Causaal verband ……….. 12 2.2.4 Relativiteit ……….. 12 2.3 Conclusie ………... 13

3. Toepassing van de Kelderluikfactoren op sportsituaties in de jurisprudentie …... 14

3.1 Het disloque arrest ………. 14

3.2 Het skeelerarrest ……… 17

3.3. Lagere jurisprudentie ………. 18

3.3.1 Hof Arnhem 10 november 1998 ………... 18

3.3.2 Hof Amsterdam 26 maart 2008 ……… 18

3.3.3 Hof Amsterdam 8 november 2011 ……….. 19

3.3.4 Rechtbank Utrecht 21 november 2012 ………... 19

3.3.5 Rechtbank Amsterdam 25 juni 2014 ………... 20

3.4 Conclusie ………. 20

4. Maatschappelijke zorgplicht versus eigen schuld ……….. 22

4.1 Maatschappelijke zorgplicht ………. 22

4.1.1 Waarschuwen als effectieve maatregel? ……… 23

4.2 De rol van eigen schuld van de sporter ……….. 24

4.3 Conclusie ………. 28

5. De zorgplicht van de KNSB en de door een sportorganisatie te nemen voorzorgsmaatregelen om aan deze zorgplicht te voldoen ….…………... 29

(3)

2

5.1 Schaatsen ……… 29

5.1.1 Moet de KNSB het dragen van een helm verplicht stellen bij marathonwedstrijden? ……… 30

5.1.2 Moet de KNSB het dragen van snijvaste pakken verplicht stellen? ………... 31

5.1.3 Wat doet de KNSB? ………... 32 5.2 Zelfregulering en risicoanalyses ……….. 32 5.3 Aanbeveling ………. 34 5.4 Conclusie ………. 37 6. Conclusie ……… 38 7. Positieve ontwikkelingen……… 40 8. Literatuurlijst ………. 41 9. Jurisprudentielijst ……… 44

(4)

3

1. Inleiding

In oktober 2014 kwam schaatser Martin van de Pol tijdens een marathonwedstrijd in de Eerste Divisie ten val doordat hij op een pylon stapte waardoor hij ernstig gewond raakte. Bij de val heeft een schaats achter zijn knie alles doorgesneden behalve het bot. Een

ambulancebroeder uit het publiek handelde alert en heeft volgens de broer van Van de Pol zijn leven gered. Op het ijs moest hij vechten voor zijn leven en hij heeft daarna een zes uur durende operatie moeten ondergaan. In datzelfde weekend liep ook schaatsster Jane Ravestein ernstig letsel op tijdens een marathonwedstrijd. Ze ging samen met drie andere schaatsers onderuit in de bocht. Als gevolg van de val had zij drie beschadigde rugwervels, waarvan één gebroken.1

De schaatswereld was in rep en roer na deze incidenten en de veiligheid van het schaatsen stond ter discussie. De snelheden op topniveau liggen erg hoog, maar veiligheidseisen zijn er soms nauwelijks. Naar aanleiding van de ongevallen onderzoekt de Koninklijke

Nederlandse Schaatsenrijders Bond (KNSB) samen met marathonschaatsers wat kan worden verbeterd aan de veiligheid. De vraag is in welke mate de KNSB, maar ook andere sportorganisaties, dit soort ongelukken zouden kunnen voorkomen en in hoeverre ze hiertoe een verplichting hebben.

Uit de jurisprudentie volgt dat een sportorganisatie een vergaande zorgplicht heeft jegens sporters waaraan zij moet voldoen om aansprakelijkheid te voorkomen. Ik zal onderzoeken hoe ver deze zorgplicht precies gaat en welke maatregelen een sportorganisatie zou moeten treffen om aan deze zorgplicht te voldoen. Ik gebruik de KNSB hierbij als voorbeeld, maar de criteria en conclusies gelden uiteraard ook voor andere sportorganisaties. Mijn

onderzoeksvraag luidt daarom:

Wat is de reikwijdte van de zorgplicht van een sportorganisatie, zoals de KNSB, jegens de sporter en welke voorzorgsmaatregelen moet een sportorganisatie nemen om aan haar zorgplicht te voldoen?

Indien een sporter letsel oploopt tijdens het sporten doordat een organisatie tekort is geschoten in haar zorgplicht, zal de organisatie eerder aansprakelijk zijn.

Of sprake is van aansprakelijkheid kan aan de hand van verschillende normen worden bepaald. In dit onderzoek zal het uitsluitend gaan over de aansprakelijkheid van de

sportorganisatie tegenover de sporter bij letselschade die is ontstaan tijdens het sporten en niet over de aansprakelijkheid tussen deelnemers onderling. Tussen de sportorganisatie, dan wel de trainer en de sporter worden in het algemeen minder soepele veiligheidsnormen gehanteerd dan tussen deelnemers onderling.2

Bij zowel trainingen als wedstrijden zal steeds gekeken moeten worden wie de organisator is. Is dit de sportbond, de vereniging, of een andere instantie?

1

Korver, Van de Pol: zes uur durende operatie, www.schaatsen.nl 26 oktober 2014 [online]

2

Jansen, Veiligheidsnormen jegens deelnemers, artikel 162 boek 6 BW, in: Groene Serie Onrechtmatige daad, aantekening 93.5 [online]

(5)

4 Ik zal mijn onderzoeksvraag aan de hand van een aantal deelvragen beantwoorden;

 Wanneer is sprake van aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad en welke criteria zijn hierbij van belang?

 Hoe worden deze criteria toegepast op sportsituaties in de jurisprudentie?

 Hoe verhouden de zorgplicht van een sportorganisatie en de eigen schuld van een sporter zich tot elkaar?

 Wat is de reikwijdte van de zorgplicht van de KNSB in de praktijk en welke

voorzorgsmaatregelen moet de KNSB nemen om aan haar zorgplicht te voldoen?  Wat zouden sportorganisaties eventueel kunnen verbeteren om aan hun zorgplicht te

voldoen?

Het eerste deel van mijn onderzoek is beschrijvend en in het laatste deel evalueer ik hoe sportorganisaties met hun zorgplicht omgaan en zal ik naar aanleiding daarvan een advies geven. Ditzelfde geldt in feite voor mijn hoofdvraag. Om antwoord te geven op de vraag wat de reikwijdte is van de zorgplicht van sportorganisaties zal ik beschrijven hoe het recht nu geregeld is en wat volgt uit de jurisprudentie. Vervolgens zal ik evalueren hoe de KNSB hier mee om gaat in de praktijk en een advies geven hoe sportorganisaties aan hun zorgplicht kunnen voldoen.

Allereerst zal ik in hoofdstuk 2 beschrijven wanneer een sportorganisatie aansprakelijk is jegens een sporter op grond van onrechtmatige daad en bespreken welke criteria hierbij van belang zijn. Dit zal ik doen door uiteen te zetten wanneer sprake is van een onrechtmatige daad, met name van gevaarzetting.

Vervolgens zet ik in hoofdstuk 3 uiteen hoe deze criteria worden toegepast op sportsituaties in de jurisprudentie. Hieruit zal blijken dat de sportorganisatie een vergaande zorgplicht heeft en zoveel mogelijk moet doen om voorzienbare gevaren te beperken of te voorkomen. Daarna zal ik in hoofdstuk 4 beschrijven wat de verhouding tussen de vergaande maatschappelijke zorgplicht van de organisatie en de eigen schuld van de sporter is. Tot slot zal ik in hoofdstuk 5 de criteria die in de eerdere hoofdstukken behandeld zijn

toepassen op twee voorbeelden uit het schaatsen. Hieruit zal blijken dat de veiligheid binnen de sport soms tekortschiet en dat het aan sportorganisaties is om dit te verbeteren op grond van hun zorgplicht. Vervolgens zal ik een aanbeveling doen voor sportorganisaties waarin ik pleit voor een actievere houding van sportorganisaties. Dit is mijns inziens nodig om

ongelukken te voorkomen of te beperken. Sportorganisaties kunnen dit bewerkstelligen door middel van het opstellen van regels en onderzoek naar de risico’s. Zij zouden sporters minder ruimte moeten geven om hun veiligheid zelf in te vullen.

(6)

5

2. Wanneer is sprake van aansprakelijkheid op grond van

onrechtmatige daad?

Bij aansprakelijkheid gaat het om het afwegen van de vrijheid van handelen tegen

bescherming van rechten en belangen.3 Het uitgangspunt is hierbij dat iedereen tegenover anderen verantwoording draagt voor zijn of haar eigen gedragingen en voor gedragingen en personen en zaken tot wie hij in een bijzondere relatie staat, waarbij iedereen zich tegenover de ander tenminste zorgvuldig moet gedragen.4

Bij een sportvereniging bestaat tussen een lid en de vereniging een

lidmaatschapsverhouding. Zodra iemand lid wordt van de vereniging, ontstaat een

verhouding tussen het lid en de vereniging die wordt beheerst door de wet, de gewoonte, de statuten, de reglementen en de besluiten.5 Deze verhouding wordt de

lidmaatschapsverhouding genoemd. Dit is een verhouding van eigen aard en deze verhouding heeft geen contractueel karakter. Schending van een verplichting die uit deze verhouding voortvloeit, levert geen tekortkoming in de nakoming op.6

Hoewel de lidmaatschapsverhouding niet contractueel van aard is, zijn er wel gelijkenissen. Galle7 neemt als uitgangspunt dat het lidmaatschap kan worden aangemerkt als een

gemengde onbenoemde overeenkomst waarvan de inhoud door partijen wordt bepaald, terwijl ook Boek 2 en Boek 6 van toepassing zijn.

Voor het onderzoek in welke gevallen de sportorganisatie aansprakelijk is, is echter niet van belang of een sporter lid is van de vereniging die de wedstrijd of training organiseert. Dit is ook nadrukkelijk bepaald in het disloque arrest dat in hoofdstuk 3 uitgebreid zal worden besproken.

De grondslag van de aansprakelijkheid van een sportorganisatie jegens een sporter die letselschade oploopt tijdens het sporten is onrechtmatige daad.

De onrechtmatige daad is te vinden in artikel 6:162 BW. In lid 2 van dit artikel worden drie categorieën genoemd die als onrechtmatige daad worden aangemerkt, namelijk een inbreuk op een recht, een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Indien er een

rechtvaardigingsgrond is, wordt de onrechtmatigheid van een gedraging weggenomen.8 Er zijn vijf eisen om een onrechtmatige daad aan te nemen:

1. Er moet sprake zijn van onrechtmatigheid (artikel 6:162 lid 2 BW);

2. Deze gedraging kan aan de dader worden toegerekend (artikel 6:162 lid 3 BW); 3. Er moet sprake zijn van schade (artikel 6:162 lid 1 BW);

4. Er moet sprake zijn van causaal verband tussen de onrechtmatige gedraging en de schade (artikel 6:162 lid 1 BW);

3

Van Dam, Aansprakelijkheidsrecht, 2000, p. 1

4

Idem

5

Kollen, De vereniging in de praktijk, 2007, p. 129

6

Asser/Maeijer &Kroeze, De rechtspersoon 2-I*, 2015/215 [online]

7

Galle, De flexibele vereniging, WPNR 2005/6621, p.389 [online]

8

(7)

6 5. Er moet sprake zijn van relativiteit, de schade zoals deze door de benadeelde wordt

geleden, valt onder het beschermingsbereik van de norm (6:163 BW) Deze eisen zal ik hieronder afzonderlijk behandelen.

2.1 Onrechtmatigheid

Zowel natuurlijke personen als rechtspersonen kunnen aansprakelijk zijn indien zij onrechtmatig handelen in de zin van artikel 6:162 BW. Een sportorganisatie is een rechtspersoon.9

Om te bepalen of sprake is van een onrechtmatige handeling, moet een afweging gemaakt worden tussen zorg en risico. De te betrachten zorg geldt als vrijheidsbeperking en het risico als beschermingsbeperking.10 Dit is een afwegingsproces, waarbij uiteindelijk

doorslaggevend is of iemand voldoende zorg heeft betracht ten opzichte van het risico. Een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, is waarschijnlijk de meest voorkomende vorm van onrechtmatigheid. Het gaat hierbij om handelen in strijd met de betamelijkheids- of zorgvuldigheidsnormen. Deze categorie wordt ook wel: handelen in strijd met een zorgvuldigheidsnorm genoemd. 11 Het gaat hierbij om ongeschreven normen die op allerlei verschillende gebieden kunnen gelden. Hierdoor zal de rechter telkens aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval moeten beoordelen of sprake is van onrechtmatig handelen. In de rechtspraak zijn voor verschillende groepen van gevallen nadere factoren ontwikkeld aan de hand waarvan moet worden bepaald of het handelen onzorgvuldig moet worden geacht.12

Zoals in de inleiding al werd geschreven, gelden tussen de sporter en de sportorganisatie in het algemeen minder soepele veiligheidsnormen dan tussen deelnemers onderling.13 In het disloque arrest14 dat in hoofdstuk 3 uitgebreid besproken zal worden, is bepaald dat de specifieke normen die gelden tussen deelnemers ten opzichte van elkaar, niet gelden als het gaat om de verantwoordelijkheid van een vereniging om voorzorgsmaatregelen te nemen om te voorkomen dat deelnemers schade oplopen. In dat geval gelden juist strengere eisen. Of een sportorganisatie tekort is geschoten in haar zorgplicht dient te worden beoordeeld aan de hand van algemene gevaarzettingscriteria, zonder dat de sport- of spelcontext een rol speelt.15

Van een gevaarzettende situatie is sprake wanneer iemand een gevaarlijke situatie schept of laat voortduren.16 Deze gedraging is alleen onrechtmatig indien de waarschijnlijkheid van een

9

Artikel 2:26 lid 1 BW

10

Van Dam, Aansprakelijkheidsrecht, 2000, p. 173

11

Van Kooten, Aansprakelijkheidsrecht, 2015, p. 18

12

Van Kooten, Aansprakelijkheidsrecht, 2015, p. 21

13

Jansen, Veiligheidsnormen jegens deelnemers, artikel 162 boek 6 BW, in: Groene Serie Onrechtmatige daad, aantekening 93.5 [online]

14

HR 6 oktober 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1836 [online]

15

Koorn, De aansprakelijkheid van de sporttrainer voor letselschade van de sporter, AA 1996/10, p. 664

16

(8)

7 ongeval, het oplopen van letsel door een ander, als gevolg van dat gedrag zo groot is, dat de dader zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dit gedrag had moeten onthouden.17 De Hoge Raad heeft in het Kelderluikarrest een aantal algemene criteria geformuleerd aan de hand waarvan kan worden bepaald of sprake is van gevaarzetting.

2.1.1 Het Kelderluikarrest

Het Kelderluikarrest18 stamt alweer uit 1965, maar het criterium wordt nog steeds, al dan niet uitdrukkelijk, door rechters toegepast om te beoordelen of sprake is van gevaarzetting in het kader van de onrechtmatige daad. De zogenaamde Kelderluikfactoren zijn maatstaven voor beoordeling van iemands schuld aan het aan een ander overkomen ongeval.

In dit arrest ging het om een werknemer van Coca-Cola die een kelderluik had geopend om het café te bevoorraden. Er waren geen beveiligingsmaatregelen getroffen en er was weinig licht in het pand. Het kelderluik bevond zich voor de toiletten en de deur die toegang gaf tot het toilet, draaide bij opening van die deur 20 centimeter over het luik heen. Dit was bekend bij de werknemer van Coca-Cola, omdat hij lange tijd leverde aan het café. Een bezoeker van het café, is toen hij naar het toilet wilde gaan, in het kelderluik gevallen en heeft daardoor ernstig letsel opgelopen.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat alleen in het licht van de omstandigheden van het gegeven geval kan worden beoordeeld of en in hoeverre aan iemand die een situatie in het leven roept welke voor anderen bij niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid gevaarlijk is, de eis kan worden gesteld, dat hij rekening houdt met de mogelijkheid dat die oplettendheid en voorzichtigheid niet zullen worden betracht en met het oog daarop bepaalde veiligheidsmaatregelen treft.

Daarbij dient niet alleen gelet te worden op de mate van waarschijnlijkheid waarbij niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht, maar ook op de hoegrootheid van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan, op de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben en op de mate van bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen. Dit zijn de vier Kelderluikfactoren en aan de hand hiervan wordt bepaald of sprake is van gevaarzetting.

De Hoge Raad oordeelde dat in deze situatie waarin de werknemer door het kelderluik te openen in de doorgang naar het toilet, voor bezoekers die niet hun volledige aandacht aan hun omgeving zouden besteden een ernstig gevaar heeft geschapen. Volgens het Hof had hij dit gevaar met eenvoudige middelen kunnen voorkomen. Het hof heeft door de

werknemer te verwijten dat hij met de mogelijkheid van zodanige onoplettendheid geen rekening heeft gehouden en heeft nagelaten om hiervoor maatregelen te treffen, de

maatstaven naar de beoordeling van de schuld van de werknemer aan het door de bezoeker overkomen ongeval moet worden aangelegd, niet miskend.19

De vier factoren beïnvloeden elkaar onderling, waardoor zij zoveel mogelijk in onderlinge samenhang moeten worden bekeken. De Hoge Raad heeft immers vooropgesteld dat de

17

HR 9 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1576 [online]

18

HR 5 november 1965, ECLI:NL:HR:1965:AB7079 [online]

19

(9)

8 vraag of sprake is van gevaarzetting moet worden beantwoord aan de hand van alle

omstandigheden van het geval, waardoor alle factoren dus behandeld moeten worden.20 Hieronder zal ik de Kelderluikfactoren wat uitgebreider toelichten.

2.1.1.1 De kans dat een ander zich onvoorzichtig gedraagt

Deze eerst factor is de mate van waarschijnlijkheid waarbij niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht. Indien sprake is van een

gevaarscheppende situatie, moet de veroorzaker daarvan zich afvragen in hoeverre dit gevaar zich door onoplettendheid en onvoorzichtigheid van derden kan verwezenlijken.21 Niet iedereen zal altijd de nodige voorzichtigheid in acht nemen en daar moet door een sportorganisatie rekening mee worden gehouden. Verder is het in het algemeen

aanneembaar dat kinderen en jeugdigen zich onvoorzichtiger gedragen dan volwassenen en ook daarmee moet door sportorganisaties rekening worden gehouden.

De Hoge Raad heeft wat betreft werkgeversaansprakelijkheid bijvoorbeeld geoordeeld dat het een ervaringsfeit is dat het dagelijks verkeren in een bepaalde werksituatie tot een vermindering van de ter voorkoming van ongelukken raadzame voorzichtigheid leidt.22 Daarnaast heeft de Hoge Raad in 1992 bepaald dat de gemeente ervoor zorg diende te dragen dat de veiligheid van personen en zaken voldoende gewaarborgd zou blijven, waarbij de gemeente mede in aanmerking moest nemen dat niet alle verkeersdeelnemers steeds de nodige voorzichtigheid en oplettendheid zouden betrachten.23

Van Dam24 noemt dat in dit kader van belang is wie beschikt over de informatie omtrent het risico en wie beschikt over de beste mogelijkheden om de verwezenlijking van het risico te beïnvloeden. Volgens hem dient men met name rekening te houden met fouten van anderen wanneer de benadeelde onvoldoende kennis heeft van het risico, een sterke neiging heeft om het risico te onderschatten of onvoldoende in staat is om het risico effectief te vermijden, bijvoorbeeld als gevolg van impulsiviteit, slordigheid, gewoonte, tijdgebrek of gebrek aan mogelijkheden.

2.1.1.2 De kans op schade

Bij deze factor gaat het om de hoegrootheid van de kans dat ongevallen ontstaan uit de eerste factor. De Hoge Raad heeft in het Zwiepende Tak arrest bepaald ‘dat niet reeds de enkele mogelijkheid van een ongeval, als verwezenlijking van aan een bepaald gedrag inherent gevaar, dat gedrag onrechtmatig doet zijn, maar dat zodanig gevaarscheppend gedrag slechts onrechtmatig is indien de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval (het oplopen van letsel door een ander) als gevolg van dat gedrag zo groot is, dat de dader zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden’25.Niet iedere kans hoeft voorkomen te worden. Dit is ook logisch, omdat aan sporten nou eenmaal bepaalde risico’s verbonden zijn.

20

Quist, De werkgever en het Kelderluik, ArA, 2010/1, p. 6 [online]

21

Quist, De werkgever en het Kelderluik, ArA, 2010/1, p. 6 [online]

22

HR 18 september 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2706 [online]

23

HR 20 maart 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0549 [online]

24

Van Dam, Aansprakelijkheidsrecht, 2000, p. 211

25

(10)

9 Een gedraging is dus pas onrechtmatig indien iemand door zijn handelen of nalaten meer risico neemt dan redelijkerwijs verantwoord is.26 Er moet dan primair gekeken worden of waarschijnlijk is dat een gedraging in het algemeen een ongeval zou veroorzaken en niet naar de waarschijnlijkheid in het specifieke geval.27

Voorzienbare en mogelijke gevaren moeten voorkomen worden. Gevaren die al vaker zijn voorgekomen worden bekend geacht bij sportorganisaties en zij dienen hier dan ook op bedacht te zijn. Ook gevaren die zich nog niet hebben voorgedaan, maar wel als gevaar te herkennen zijn, worden voorzienbaar geacht.28

Wanneer de kans op ongevallen miniem is en er geen voorzorgsmaatregelen zijn getroffen, zal de gevaarzettende sportorganisatie in principe niet aansprakelijk zijn. Indien onduidelijk is welke risico’s aan een bepaalde situatie verbonden zijn, kan een sportorganisatie verplicht zijn om onderzoek te verrichten naar deze risico’s.29

2.1.1.3. Ernst van de gevolgen

Bij de ernst van de gevolgen gaat het om de aantasting van het belang van de benadeelde (schade).30 De ernst van de schade kan worden onderverdeeld in de omvang van de schade en de aard van de schade. Bij het vaststellen van de omvang van de schade moet worden gekeken naar wat de schade is van degene die schadevergoeding vordert. De aard van de schade kan personenschade, zaakschade of zuivere vermogensschade zijn. Bij letselschade van sporters zal vrijwel altijd sprake zijn van personenschade. Overlijden, lichamelijk letsel, psychisch of geestelijk letsel en ziekte vallen onder de categorie personenschade. Zuivere vermogensschade wordt meestal minder snel vergoed dan personenschade.

Aansprakelijkheid in het economische verkeer zal in het algemeen minder streng zijn dan aansprakelijkheid op het gebied van veiligheid. In geval van veiligheid brengt de aard van de schade (persoonsschade) mee dat een grote mate van zorg wordt geëist.31 Het enkele feit dat iemand ernstig letsel heeft, is op zichzelf onvoldoende om de veroorzaker aansprakelijk te stellen. Wel is het zo, dat naarmate het risico op ernstige schade groter is, meer

voorzorgsmaatregelen getroffen moeten worden.32

2.1.1.4 De bezwaarlijkheid van de te nemen voorzorgsmaatregelen

Deze factor is voornamelijk afhankelijk van de kosten, tijd en moeite. Hoe hoger de kosten, hoe minder snel een sportorganisator geneigd is om de benodigde voorzorgsmaatregelen te treffen. Kostenoverwegingen zijn pas doorslaggevend als de financiële belasting niet in verhouding staat tot het mogelijke risico en dit risico bovendien zo duidelijk is dat het

maatschappelijk verkeer zich daarop kan instellen. Voorzorgsmaatregelen kunnen eenmalig zijn, bijvoorbeeld als een hek om een sportveld gezet moet worden, zodat toeschouwers niet geraakt worden, maar deze kosten kunnen ook voortdurend zijn, bijvoorbeeld als er een extra trainer op een groep gezet moet worden, zodat er voldoende toezicht is. De kosten

26

Quist, De werkgever en het Kelderluik, ArA, 2010/1, p. 8 [online]

27

Van Dam, Aansprakelijkheidsrecht, 2000, p. 183

28

Vermeulen, Aanscherping van de veiligheid binnen sport met behulp van zelfregulering voor en door

sportorganisaties, AA, 2006/10, p. 694 [online]

29

Van Dam, Aansprakelijkheidsrecht, 2000, p. 208

30

Van Dam, Aansprakelijkheidsrecht, 2000, p. 179

31

Van Dam, Aansprakelijkheidsrecht, 2000, p. 180

32

(11)

10 kunnen in sommige gevallen hoog oplopen en dit zou een beletsel kunnen zijn om

onrechtmatigheid aan te nemen, vooral als het bijbehorende risico laag is.33 In sommige gevallen is het niet mogelijk om het risico weg te nemen. Met name in sportsituaties is de kans dat een ongeluk gebeurt altijd aanwezig en door te strenge voorzorgsmaatregelen zouden bepaalde sporten praktisch onuitvoerbaar kunnen worden. Denk hierbij aan bijvoorbeeld turnen. Indien het risico niet weggenomen kan worden, is het voldoende dat het risico wordt beperkt. Dit bepaalde de Hoge Raad ook in het disloque arrest, waarin vaststond dat de val van de turnster niet voorkomen had kunnen worden, maar gevolgen daarvan wel beperkt hadden moeten worden.

Indien fysieke voorzorgsmaatregelen niet mogelijk zijn, zal gewaarschuwd moeten worden voor het risico. Een waarschuwing kan alleen als een afdoende maatregel met het oog op bescherming tegen bepaald gevaar worden beschouwd, indien te verwachten valt dat deze waarschuwing zal leiden tot een handelen of nalaten waardoor dit gevaar kan worden vermeden.34

2.1.1.5 De aard van de gedraging

Deze factor volgt niet uit het Kelderluikarrest, maar wordt in de literatuur wel beschouwd als een relevante factor bij de beantwoording van de vraag of iemand aansprakelijk is door gevaarzetting.35 Ook uit een arrest van de Hoge raad uit 2007 volgt dat deze factor als een van de relevante omstandigheden van het geval moet worden beschouwd.36

Bij de aard van de gedraging gaat het om de context waarin de gedraging plaatsvindt. Deze context is namelijk van belang voor de vraag hoe invulling gegeven moet worden aan de Kelderluikfactoren.37 In sport- en spelsituaties wordt bijvoorbeeld minder snel

aansprakelijkheid van de schadeveroorzaker aangenomen dan wanneer dezelfde gedraging buiten die situatie zou hebben plaatsgevonden. Deelnemers aan sport of spel moeten namelijk in redelijkheid tot op zekere hoogte gevaarlijke, slecht gecoördineerde, verkeerd getimede of onvoldoende doordachte handelingen of gedragingen waartoe de activiteit uitlokt of die daarin besloten liggen, van elkaar verwachten.38 Deze norm geldt echter niet voor sportorganisaties tegenover sporters. In die situatie wordt juist een vergaande zorgplicht aangenomen voor de sportorganisatie.

Hartlief stelt dat afhankelijk van de context op het ene terrein strenge normen gelden, terwijl op het andere terrein juist de nodige coulance wordt betracht, waardoor in die situatie minder snel aansprakelijkheid zal worden aangenomen.39 Een voorbeeld hiervan is de hierboven genoemde situatie van aansprakelijkheid tussen deelnemers onderling bij sport of

spelsituaties.

33

Van Dam, Aansprakelijkheidsrecht, 2000, p. 205

34

HR 28 mei 2004, ECLI: NL:PHR:2004:AO4224 [online]

35

Zie o.a. Van Dam, Aansprakelijkheidsrecht, 2000, nr. 811 en Hartlief, Een (te) vergaande aansprakelijkheid

voor sportverenigingen, sportscholen en clubs?, NJB 1995/40, p. 1460

36

HR 7 april 2006, ECLI:NL:PHR:2006:AU6934 [online]

37

Quist, De werkgever en het Kelderluik, ArA, 2010/1, p. 13 [online]

38

HR 20 februari 2004, ECLI:NL:PHR:2004:AO1239, r.o. 3.4 [online]

39

(12)

11

2.1.2 Factoren die niet beslissend zijn voor het onrechtmatigheidsoordeel

Naast de hiervoor genoemde factoren die van belang zijn, zijn er ook een aantal factoren die niet beslissend zijn voor het onrechtmatigheidsoordeel.

Twee van de factoren zijn gewoonte en gebruik. Als iemand zich houdt aan wat binnen een bepaalde situatie gewoon of gebruikelijk is, kan die persoon toch onrechtmatig handelen. Indien de omvang van het risico nog kan worden verlaagd met voorzorgsmaatregelen die niet bezwaarlijk zijn, zullen die voorzorgsmaatregelen in principe genomen moeten worden, ondanks dat wat gebruikelijk is. De onrechtmatigheidsnorm kijkt naar de zorg die het

maatschappelijk verkeer betaamt en niet de zorg die in het maatschappelijk verkeer gewoon of gebruikelijk is.40

Een andere factor die niet beslissend is voor het onrechtmatigheidsoordeel is risico-aanvaarding. Vroeger was risico-aanvaarding een ongeschreven rechtvaardigingsgrond. Deze grond wordt door de Hoge Raad echter niet meer aanvaard. In het verleden werd door de aansprakelijke nog wel eens geprobeerd om aansprakelijkheid te omzeilen door te betogen dat de benadeelde het betreffende risico had aanvaard. Dit gebeurde onder andere bij sportbeoefening. De Hoge Raad heeft in het Natrap arrest het volgende overwogen: ‘Noch in het huidige recht, noch in het Nieuw BW is er behoefte aan een afzonderlijke figuur “risico-aanvaarding” in de zin van een rechtvaardigingsgrond van eigen aard die de

onrechtmatigheid van een gedraging en daarmee aansprakelijkheid opheft. Hetgeen men daarmee beoogt te bereiken gaat immers naar gelang van de aard van het geval, volledig in op enerzijds de vraag of de gedraging in de gegeven omstandigheden jegens de benadeelde als onrechtmatig kan worden aangemerkt en anderzijds of aan de benadeelde

omstandigheden kunnen worden toegerekend die aanleiding kunnen zijn (niet alleen tot een vermindering maar ook) tot een vervallen van de vergoedingsplicht naar de maatstaf van artikel 6:101 Nieuw BW, zoals deze ook naar huidig recht toegepast pleegt te worden.’41

Omdat een beroep op risico-aanvaarding niet meer mogelijk is, zijn er in dit kader twee andere mogelijkheden. Ten eerste kan men betogen dat de gedraging van de veroorzaker niet onrechtmatig is. Indien de veroorzaker wel onrechtmatig heeft gehandeld, is de tweede mogelijkheid om de benadeelde 100% eigen schuld toe te rekenen in de zin van 6:101 lid 1 BW. Van Dam42 schrijft dat risico-aanvaarding dan hooguit nog een feitelijke conclusie is, nadat is geconstateerd dat onrechtmatigheid ontbreekt of dat sprake is van 100% eigen schuld: in die gevallen heeft de benadeelde het risico te aanvaarden.

Het begrip eigen schuld zal in hoofdstuk 4 verder worden behandeld.

2.2 Resterende vereisten voor aansprakelijkheid voor eigen onrechtmatig gedrag

Naast de eis dat een gedraging onrechtmatig moet zijn voor aansprakelijkheid, moet ook aan de vier andere onderstaande vereisten zijn voldaan.

2.2.1 Toerekenbaarheid

Nadat bepaald is of een gedraging onrechtmatig is, moet worden gekeken of deze gedraging

40

Van Dam, Aansprakelijkheidsrecht, 2000, p. 177

41

HR 28 juni 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0300, r.o. 3.4 [online]

42

(13)

12 toerekenbaar is. In artikel 6:162 lid 3 BW staat dat een onrechtmatige daad aan een ander kan worden toegerekend, indien zij te wijten is aan zijn schuld of aan een oorzaak welke krachtens de wet of de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt. Toerekenbaarheid berust in de meeste gevallen op schuld van de dader, maar kan ook berusten op de wet of verkeersopvattingen. Als een sportorganisatie niet aan haar zorgplicht voldaan heeft, kan dit op grond van schuld worden toegerekend, omdat ten aanzien van het onzorgvuldige gedrag van de sportorganisatie een verwijt kan worden gemaakt. Om de onrechtmatige daad toe te kunnen rekenen op grond van schuld is vereist dat er kenbaarheid en vermijdbaarheid van het risico is. Kenbaarheid houdt in dat het risico minimaal

redelijkerwijs bekend moet zijn. Indien het risico onbekend is, kan de sportorganisatie hier ook geen rekening mee houden.43 Bij schending van veiligheidsnormen is hier aan voldaan als kenbaar is dat een bepaalde gedraging schade van een algemene soort kan veroorzaken (bijvoorbeeld gezondheidsschade of zaakschade).44 Verder moet voldaan zijn aan de eis van vermijdbaarheid voor toerekening op grond van schuld. Van Dam45 schrijft dat

onvermijdelijke risico’s vaak op grond van schuld kunnen worden toegerekend als de situatie voorkomen had kunnen worden door de dader.

2.2.2 Schade

Een toerekenbare onrechtmatige daad levert alleen een verplichting tot schadevergoeding op als sprake is van schade. De benadeelde moet daadwerkelijk schade geleden hebben. Voor het aannemen van aansprakelijkheid is vereist dat benadeelde enige vorm van nadeel heeft geleden.46

In artikel 6:95 BW staat dat de schade die op grond van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding moet worden vergoed, bestaat in vermogensschade en ander nadeel, dit laatste voor zover de wet op vergoeding hiervan recht geeft.

2.2.3 Causaal verband

De onrechtmatige daad moet de oorzaak zijn van de schade. In artikel 6:162 lid 1 BW gaat het om ‘schade die de ander dientengevolge lijdt’. Hieraan is voldaan als de schade zonder de onrechtmatige daad niet zou zijn ingetreden. Dit is de condicio sine qua non eis. Indien de schade ook zou zijn ingetreden als de onrechtmatige daad niet had plaatsgevonden,

ontbreekt het causaal verband tussen de onrechtmatige daad en de schade.

Artikel 6:98 BW vult het causaal verband verder in. Hierin staat dat voor vergoeding slechts schade in aanmerking komt die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend.

2.2.4 Relativiteit

De relativiteitseis is te vinden in artikel 6:163 BW; Geen verplichting tot schadevergoeding bestaat, wanneer de geschonden norm niet strekt tot bescherming tegen de schade zoals de

43

Van Dam, Aansprakelijkheidsrecht, 2000, p. 250

44

Van Dam, Aansprakelijkheidsrecht, 2000, p. 252

45

Van Dam, Aansprakelijkheidsrecht, 2000, p. 255

46

(14)

13 benadeelde die heeft geleden. De dader is alleen aansprakelijk tegenover de persoon jegens wie de gedraging onrechtmatig was, voor de schade waartegen de norm beoogt te

beschermen, veroorzaakt op een wijze die valt onder het beschermingsbereik van de geschonden norm.47 Het is aan de veroorzaker van de schade om de afwezigheid van het relativiteitsvereiste aan te tonen. Het zal bij schending van de zorgplicht door

sportorganisaties altijd gaan om schending van zorgvuldigheidsnormen. De schending van de norm zoals in artikel 6:163 BW is dan gelegen in het niet in acht nemen van de

zorgvuldigheid, waardoor aparte toetsing van deze bepaling achterwege kan blijven.48

2.3 Conclusie

Voor een onrechtmatige daad moet een gedraging allereerst onrechtmatig zijn. Een gedraging is onder andere onrechtmatig indien sprake is van een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Hier is aan voldaan indien wordt gehandeld in strijd met een betamelijkheids- of

zorgvuldigheidsnorm.

Of een sportorganisatie haar zorgplicht jegens een sporter heeft geschonden, kan worden beoordeeld aan de hand van de algemene gevaarzettingscriteria. Van een gevaarzettende situatie is sprake wanneer iemand een gevaarlijke situatie schept of laat voortduren. Deze gedraging is slechts onrechtmatig indien de waarschijnlijkheid van een ongeval, het oplopen van letsel door een ander, zo groot is, dat de dader zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dit gedrag had moeten onthouden.

De Hoge Raad heeft in het Kelderluikarrest een aantal algemene criteria geformuleerd aan de hand waarvan kan worden bepaald of sprake is van gevaarzetting. Deze factoren zijn: de kans dat een ander zich onvoorzichtig gedraagt, de kans op schade, ernst van de gevolgen en de bezwaarlijkheid van de te nemen voorzorgsmaatregelen. Verder wordt de aard van de gedraging in de literatuur ook beschouwd als relevante factor bij beantwoording van de vraag is of sprake is van gevaarzetting.

Nadat aan de hand van de gevaarzettingscriteria is bepaald of een gedraging onrechtmatig is, moet worden bepaald of voldaan is aan de factoren toerekenbaarheid, schade, causaal verband en het relativiteitsvereiste.

47

Van Kooten, Aansprakelijkheidsrecht, 2015, p. 36

48

(15)

14

3. Toepassing van de Kelderluikfactoren op sportsituaties in de

jurisprudentie

In het vorige hoofdstuk is uitgelegd wanneer is voldaan aan de eisen voor het vestigen van een onrechtmatige daad en zijn de Kelderluikfactoren uitgewerkt aan de hand waarvan kan worden geoordeeld of sprake is van gevaarzetting. In dit hoofdstuk zal de jurisprudentie op het gebied van aansprakelijkheid door een sportorganisator bij letselschade van sporters uiteengezet worden en gekeken worden hoe de Kelderluikfactoren worden toegepast in de rechtspraak.

3.1 Het disloque arrest49

Het ging in deze zaak om een 14-jarige turnster die in januari 1985 uit de ringen viel bij een lastige oefening, die zij goed beheerste, waarbij zij zodanig hoofdletsel opliep dat ze blijvend invalide is geraakt. Zij was destijds lid bij een turnvereniging in Emmen en kwam tijdens een training van de vereniging ten val. De training stond onder leiding van een trainster die sinds 1984 als trainster bij de vereniging is gekomen. Tijdens een bestuursvergadering van de vereniging heeft zij destijds aangegeven ‘dat zij van het onderdeel ringen niet veel afwist’, waarop de reactie van het bestuur slechts was ‘dat ringen erbij hoorden’ en ‘dat het een onderdeel van het wedstrijdprogramma was’.

Tijdens de training in januari 1985 werd de disloque in drie groepen geoefend en trad er een helper/vanger op bij het groepje waar de turnster in zat. Deze helper was een geoefende trainer die tot de herenselectie behoorde, maar zelf had hij de disloque nog nooit uitgevoerd. Hij had wel al vaker geholpen als helper bij diverse turnonderdelen, waaronder de disloque. De trainster hield toezicht bij een ander groepje.

Het staat vast dat de val als zodanig niet voorkomen had kunnen worden. De turnster was ten tijde van het ongeval een ervaren turnster die de oefening goed beheerste. Niemand heeft haar zien vallen of kan dat zich exact herinneren. De aanwezigen hebben wel gezien dat de turnster na haar val met haar hoofd op de vloer en buiten de matten lag. Onder de ringen lagen drie korte matten, zoals gebruikelijk was.

Als vertegenwoordiger van de turnster vorderde haar vader schadevergoeding van zowel de trainster als de vereniging. De grondslag voor de vordering was dat het ongeluk te wijten is aan de onrechtmatige daad en de schuld van de trainster en de vereniging, en dat de vereniging tevens als werkgeefster van de trainster aansprakelijk was.

De rechtbank Assen wees de vordering af, omdat de val niet voorkomen had kunnen worden en oordeelde dat gedaagden niet onrechtmatig hebben gehandeld. Het Gerechtshof

Leeuwarden wees de vordering echter toe. Het heeft van beslissend belang geacht of voldoende voorzorgsmaatregelen, waaraan naar haar oordeel zeer strenge eisen moeten worden gesteld, waren getroffen om de val te voorkomen, of in ieder geval aanzienlijk te beperken. Een aantal omstandigheden was hierbij van belang;

- Dat de trainster, onvoldoende deskundig was om turnsters zelfstandig te begeleiden of om aan andere begeleiders leiding te geven (r.o. 3.4.1);

49

(16)

15 - Dat de helper/vanger, die de oefening zelf nog nooit had uitgevoerd, zich de precieze gevaren van de oefening niet voldoende bewust was en niet goed heeft opgelet (r.o. 3.4.2); - Dat er twee vangers hadden moeten zijn (r.o. 3.4.3);

- Dat de voor deze risicovolle oefening vereiste hoge mate van concentratie ontbrak, nu in één ruimte op drie plaatsen tegelijk groepjes met oefeningen bezig waren (r.o. 3.4.4); - Dat aannemelijk is dat de turnster met haar hoofd naast de mat op de grond is terecht gekomen, waaruit volgt dat er sterkte aanwijzingen zijn dat onvoldoende matten waren neergelegd, althans dat de matten niet op de juiste plaats lagen (r.o. 3.4.5.).

Uit één en ander heeft het hof afgeleid dat de trainster onvoldoende zorgvuldig is geweest, dat haar dit valt toe te rekenen, en dat ditzelfde voor de vereniging geldt, die tevens

aansprakelijk is op grond van het feit dat zij werkgeefster van de trainster was. Tot slot heeft het hof causaal verband tussen het niet treffen van de vereiste voorzorgsmaatregelen en het zeer ernstige letsel aanwezig geacht.

De turnvereniging en de trainster gingen tegen het oordeel van het hof in cassatie.

Allereerst voerden zij aan dat het hof zou hebben miskend dat voor de beoordeling van de aansprakelijkheid van de trainster en de vereniging van belang is dat het in dit geval ging om een aan een lid van de vereniging tijdens de training in verenigingsverband overkomen ongeval (onderdeel A van middel I). De Hoge Raad overwoog dat dit onderdeel faalt. ‘De in dit onderdeel bedoelde, op de verhouding van een vereniging en haar leden toepasselijke regels van verenigingsrecht, waarvan de inhoud wordt bepaald door de wet, in het bijzonder Boek 2 BW, de statuten van de vereniging en de redelijkheid en billijkheid (artikel 2:8 BW), brengen niet mee dat de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad van de vereniging en haar werkneemster jegens de deelnemers aan de training die lid van de vereniging zijn, naar andere maatstaven moet worden beoordeeld dan wanneer het zou gaan om de

aansprakelijkheid jegens een niet-lid van de vereniging.’50

De Hoge Raad overwoog dat, hoewel er sprake is van een lidmaatschapsverhouding, dit niet uitmaakt voor de aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad. Of een sporter lid is van de vereniging speelt dus geen rol. Hartlief noemt dit een voor de hand liggende beslissing, omdat zelfs wordt aangenomen dat tussen gezins- en familieleden ‘gewone’ normen gelden.51 Volgens hem is er geen enkele reden om aan te nemen dat het bijzondere ‘statuut’ dat geldt voor de verhouding leden – vereniging een andere zorgvuldigheidsnorm zou meebrengen.

Als tweede voerden de vereniging en de trainster aan dat het in deze zaak om sportletsel gaat (onderdeel B van middel I). De Hoge Raad overwoog ‘ook de omstandigheid dat het gaat om wat het middel aanduidt als sportletsel, leidt niet tot toepassing van een andere maatstaf. Het gaat hier niet om de situatie waarin een deelnemer aan sport en spel letsel oploopt als gevolg van een gedraging van een andere deelnemer (vgl. HR 19 oktober 1991, NJ 1992, 621), maar om een geval van letsel dat is ontstaan bij oefening onder leiding van een door de vereniging aangestelde trainer, waarbij de te beantwoorden vraag is of de

50

HR 6 oktober 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1836, r.o. 3.3. [online]

51

Hartlief, Een (te) vergaande aansprakelijkheid voor sportverenigingen, sportscholen en clubs?, NJB 1995/40, p. 1460 en HR 11 april 1975, ECLI:NL:HR:1975:AC1932

(17)

16 trainer bij het leiding geven en de vereniging bij de aanstelling, gelet op alle omstandigheden van het geval, zijn tekortgeschoten in de zorg die van hen jegens de deelnemers aan de training kan worden gevergd.’52

In middel II van het arrest voeren de trainster en de vereniging aan dat het hof een te strenge maatstaf aanlegt. Ook dit middel wordt tevergeefs voorgesteld: ‘Klaarblijkelijk en met

juistheid is het hof ervan uitgegaan, dat nu bij de activiteiten waarvan hier sprake is, een val met het risico van zeer ernstig letsel op zichzelf niet altijd is te vermijden, het treffen van bijzondere maatregelen ter voorkoming of beperking van de gevolgen geboden is. Dat die maatregelen wellicht niet in alle gevallen voldoende zijn om de gevolgen te voorkomen of aanzienlijk te beperken doet hieraan niet af.’

De Hoge Raad is het dus met het hof eens dat er bijzondere maatregelen getroffen moeten worden ter voorkoming of beperking, maar absolute veiligheid wordt niet verlangd. Er is geen sprake van risicoaansprakelijkheid, want het hof baseert aansprakelijkheid op

verwijtbaarheid.

Aansprakelijkheid had voorkomen kunnen worden indien de vereniging zorgvuldiger was geweest bij de aanstelling van de trainster, er meer vrijwilligers waren ingezet om te helpen met vangen, de matten goed waren neergelegd, er minder groepjes tegelijk hadden

geoefend.53 De vereniging had de trainster ook duidelijkere instructies of opleiding kunnen bieden wat betreft het onderdeel ringen. Nu ontbrak het bewustzijn van de risico´s bij de trainster, terwijl zij wel verantwoordelijk was.

Deze maatregelen zouden niet tot onevenredige kosten hebben geleid, want ze zijn vooral van organisatorische aard.

Tot slot heeft het hof causaal verband tussen het niet treffen van de voorzorgsmaatregelen en het letsel aangenomen zonder te kijken naar de waarschijnlijkheid van het ongeval of van het intreden van bepaald letsel: ‘Klaarblijkelijk heeft het hof niet beslissend geacht of

voldoende waarschijnlijkheid is dat het treffen van veiligheidsmaatregelen de gevolgen van de val niet had kunnen voorkomen, en geoordeeld dat het niet naleven van een

veiligheidsnorm meebrengt dat ook letsel dat buiten de normale lijn van de verwachtingen ligt, aan het overtreden van die norm moet worden toegerekend.’54

Omdat de vereniging en de trainster tekort zijn geschoten in de zorg voor de veiligheid van de turnster, is er sprake van schending van een zorgvuldigheidsnorm. Bij schending van zo’n norm is een ruime toerekening gerechtvaardigd, ook als de gevolgen hiervan buitenissig zijn.55

De turnvereniging organiseerde de training waarbij zorgvuldigheidsnormen zijn geschonden. Gelet op alle omstandigheden van het geval is de vereniging tekortgeschoten in haar

zorgplicht, waardoor de vereniging aansprakelijk was.

52

HR 6 oktober 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1836, r.o. 3.3 [online]

53

Hartlief, Een (te) vergaande aansprakelijkheid voor sportverenigingen, sportscholen en clubs?, NJB 1995/40, p. 1461

54

HR 6 oktober 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1836, r.o. 3.7 [online]

55

Hartlief, Een (te) vergaande aansprakelijkheid voor sportverenigingen, sportscholen en clubs?, NJB 1995/40, p. 1461

(18)

17 Het hof heeft bij de beoordeling van deze zaak, alhoewel niet steeds expliciet, de

Kelderluikfactoren afgewogen.

3.2 Het skeelerarrest56

De casus in dit arrest was als volgt; Mevrouw X nam deel aan een beginnerscursus skeeleren die werd georganiseerd door sportschool Eurosportief. Voorafgaand aan haar cursus heeft zij een aanmeldingsformulier ingevuld en ondertekend waarop vermeld stond: ‘Deelname is voor eigen rekening en risico’. Bij de eerste van de vier lessen heeft de instructeur de cursisten verteld dat zij een valhelm konden pakken als zij daar behoefte aan hadden, zelf droeg de instructeur geen helm. Tijdens de derde les is mevrouw X ten val gekomen en op haar hoofd terecht gekomen. Daardoor heeft zij hersenletsel opgelopen en ten gevolge daarvan is zij overleden. Zij droeg geen valhelm toen zij viel. Destijds was het dragen van pols-, elleboog- en kniebeschermers verplicht voor cursisten, maar het dragen van een valhelm niet. De echtgenoot van mevrouw X vorderde schadevergoeding van Eurosportief, omdat Eurosportief jegens mevrouw X tekortgeschoten is in de zorgplicht die van Eurosportief mocht worden verwacht, doordat het dragen van een valhelm niet verplicht was, terwijl alle cursisten beginners waren. De rechtbank Almelo oordeelde dat een

wettelijke verplichting voor het dragen van een helm ter voorkoming van hoofdletsel voor te schrijven niet bestond en dit ook niet uit de zorgvuldigheid voortvloeide en wees de

schadevordering van de nabestaanden van mevrouw X af. Het hof heeft de vordering toegewezen, Eurosportief ging hiertegen in cassatie.

De Hoge Raad gaf de overwegingen van het Hof als volgt weer: ‘Juist voor cursisten die geen ervaring hebben in het skeeleren bestaat een verhoogd gevaar voor vallen en voor daaruit voortvloeiend letsel. Van een organisator van een skeelercursus voor beginners mag worden verwacht dat de cursisten voorafgaand aan die cursus indringend worden

gewaarschuwd voor die gevaren, aldus dat iedere cursist een afgewogen beslissing kan nemen om beschermingsmiddelen te dragen. Dit geldt ook voor het gevaar van hoofdletsel, dat weliswaar minder vaak voorkomt, maar doorgaans veel ernstiger van aard is en

beduidend ingrijpender gevolgen kan hebben. Aangenomen moet worden dat Eurosportief op dat gevaar van hoofdletsel ook bedacht had moeten zijn in situaties als de onderhavige, waarin door cursisten langzaam wordt gereden op een effen, geasfalteerde baan en geen gevaarlijke manoeuvres worden verricht (rov. 4.6). De mededeling van de cursusleider aan de leerlingen dat zij een helm konden pakken als zij daar behoefte aan hadden, kan niet worden aangemerkt als een dringend advies aan de cursisten (rov. 4.7). Dit brengt mee dat Eurosportief is tekortgeschoten in de op haar rustende zorgvuldigheidsverplichting om de cursisten minst genomen dringend te adviseren een valhelm te dragen. Als aspect van dit vereiste dringend advies heeft te gelden dat van de cursusleider in het kader van zijn voorbeeldfunctie jegens de cursisten kan worden gevergd dat hij zelf tijdens de lessen een helm zou hebben gedragen, maar dat heeft hij nagelaten, hetgeen Eurosportief moet worden toegerekend (rov. 4.8). Aan deze zorgvuldigheidsverplichting en de uit schending daarvan voortvloeiende aansprakelijkheid wordt niet afgedaan door de omstandigheid dat het gaat om een sport die het risico van vallen met zich meebrengt. Het betreft hier geen letsel dat

56

(19)

18 door de ene aan de andere sportbeoefenaar wordt toegebracht (rov. 4.9) Aangenomen moet worden dat mevrouw X een dringend advies een valhelm te dragen zou hebben opgevolgd. Het door haar opgelopen dodelijk letsel moet dan ook worden toegerekend aan het feit dat Eurosportief heeft nagelaten aan haar hiervoor omschreven zorgvuldigheidsverplichting te voldoen (rov. 4.10) Het overlijden van mevrouw X als gevolg van de valpartij was niet zozeer onvoorzienbaar dat dit Eurosportief niet zou kunnen worden toegerekend, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het door haar opgelopen letsel (rov. 4.12). Volgens Eurosportief houdt de vermelding in het inschrijfformulier dat deelname voor eigen rekening en risico geschiedt een contractuele uitsluiting van aansprakelijkheid in. Die uitsluiting is onder de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid echter onaanvaardbaar en moet daarom buiten toepassing blijven. Daar komt nog bij dat uit dit eenzijdig door Eurosportief opgesteld beding niet blijkt dat het ook geschreven is voor ernstige schadesoorten als bedoeld in artikel 6:108 BW (rov. 4.13).’57 De Hoge Raad verwierp het beroep van Eurosportief.

De vraag waar het in dit arrest om ging was of de ernst van het gevaar van het een val op het hoofd en de te verwachten gevolgen daarvan zo groot waren, dat de organisator van de cursus een valhelm voor deelnemers verplicht had moeten stellen, of in elk geval het gebruik daarvan dringend had moeten adviseren. Die vraag werd uiteindelijk bevestigend

beantwoord. Door dit niet te doen heeft de organisator haar zorgplicht geschonden.

3.3. Lagere jurisprudentie

3.3.1 Hof Arnhem 10 november 1998

Tijdens een skeelerwedstijd vloog een deelnemer uit de bocht, waarna hij tot stilstand kwam tegen een boom die niet van beschermingsmateriaal was voorzien. De deelnemer raakte ernstig gewond. Het hof overwoog dat de organisator toezicht diende te houden op de veiligheid van het parcours. ‘Skeeleren is, in het bijzonder in wedstrijdverband, een sport welke niet zonder gevaren is. Er dient rekening mee gehouden te worden dat aan een wedstrijd deelnemende skeelerrijders niet altijd met grote voorzichtigheid manoeuvreren en dat het hierdoor en door relatief hoge snelheden van skeelerrijders (30 à 40 km per uur) mogelijk is dat skeelerrijders met grote snelheid buiten het parcours terechtkomen.’ Volgens het hof had de organisator onrechtmatig gehandeld door onvoldoende

veiligheidsmaatregelen te treffen. Van haar had verlangd mogen worden dat zij op een zodanige wijze voor de veiligheid van het parcours zou zorgen (bijvoorbeeld het plaatsen van netten, kussens of hogere strobalen) dat een dergelijk gevaar zich niet zou realiseren, aldus het hof.58

Het Hof achtte de organisator van de skeelerwedstrijd aansprakelijk.

3.3.2 Hof Amsterdam 26 maart 2008

Twee schaatsclubs organiseerden voor de leden van hun clubs wedstrijden op dezelfde ijsbaan. Tijdens deze wedstrijd kwam een 18 jarige schaatsster ten val waarna zij tegen de boarding klapte op een plek waar geen kussens waren geplaatst waardoor zij een

dwarslaesie opliep. De vraag in deze zaak was of de schaatsclub als organisator van de

57

HR 25 november 2005, ECLI:NL:PHR:2005:AU4042, r.o. 3.3 [online]

58

(20)

19 wedstrijd onrechtmatig heeft gehandeld, door geen verdergaande voorzorgsmaatregelen te treffen. Het uitgangspunt is volgens de rechtbank ‘dat organisaties, zoals sportverenigingen, die een zekere verantwoordelijkheid voor en zeggenschap hebben over personen of

activiteiten, zoals sportwedstrijden, en invloed uit kunnen oefenen op de inrichting van de sportomgeving en daarmee op de gevaren waaraan derden worden blootgesteld, in beginsel een zekere zorgplicht jegens deze personen hebben.’ Hoe ver deze zorgplicht strekt, dient worden beoordeeld aan de hand van de Kelderluikfactoren. De rechtbank overwoog

vervolgens dat schaatsen, zeker in wedstrijdverband, geen ongevaarlijke sport is. Er worden, met name in de bochten, relatief hoge snelheden bereikt en er moet rekening mee gehouden worden dat schaatsers met hoge snelheid ten val komen, ook na de bocht, met het risico op ernstig letsel. Het ongeluk was niet zodanig onvoorzienbaar dat de schaatsclub hier geen rekening mee had moeten houden. De rechtbank achtte tot slot niet van belang of de getroffen veiligheidsmaatregelen voldeden aan de toenmalige eisen van de schaatsbond KNSB en of zij deden wat destijds gebruikelijk was. De schaatsclub had volgens de

rechtbank een eigen verantwoordelijkheid om de gevolgen van de valpartijen van schaatsers zoveel mogelijk te voorkomen. De onrechtmatigheid werd in dit geval aangenomen door de rechtbank.59

3.3.3 Hof Amsterdam 8 november 2011

Een leerling van de opleiding Sport en Bewegen bij het Mondriaan College te ‘s-Gravenhage viel tijdens een door het college georganiseerde klimcursus door Klimmuur, met als gevolg ernstig letsel. Hij viel, omdat hij tijdens de klim de verkeerde karabiner opende, waardoor hij niet meer gezekerd was en naar beneden viel. De leerling stelde de school en Klimmuur aansprakelijk. Het hof achtte de door de Klimmuur gehanteerde manier van zekering niet onrechtmatig. Ook was volgens hof voldoende toezicht door een ervaren instructrice; de stelling van de leerling dat de instructrice niet deskundig genoeg was, achtte het hof onvoldoende onderbouwd. Ook het standpunt dat er matten neergelegd hadden moeten worden was volgens het hof onvoldoende gemotiveerd. Het hof nam aan dat aan de leerling voldoende instructies gegeven waren. De (menselijke) fout van de leerling om de verkeerde karabiner open te maken, was in onvoldoende mate voorzienbaar voor Klimmuur. Klimmuur was niet aansprakelijk, omdat niet kon worden vastgesteld dat Klimmuur zich naar

maatstaven van maatschappelijke zorgvuldigheid anders had behoren te gedragen dan zij heeft gedaan. Ook het College was niet aansprakelijk.60

3.3.4 Rechtbank Utrecht 21 november 2012

Tijdens een motorcrosswedstrijd die werd georganiseerd door MON (Motorsport Organisatie Nederland) kwam een 12- jarige deelnemer ten val, door dat hij in aanraking kwam met een uitstekende tak van een langs het circuit staande boom. De rechtbank paste de Kelderluik-criteria toe en oordeelde dat sprake was van schending van veiligheidsnormen. De

rechtbank achtte de kans dat iemand, in het bijzonder een kind van 12 jaar, tijdens een gevaarlijke sport als motorcrossen op een ruw terrein buiten de baan terecht komt,

aanzienlijk. Als voorzorgsmaatregel had de boom kunnen worden afgeschermd of de boom

59

Hof Amsterdam 26 maart 2008, ECLI:NL:RBAMS:2008:BH5646 [online]

60

(21)

20 had kunnen worden verwijderd. MON noemt deze maatregelen ook zelf in haar richtlijnen. Deze voorzorgsmaatregel achtte de rechtbank niet bezwaarlijk. De rechtbank overwoog : ‘Dat het afschermen van bomen ondoenlijk is vanwege de veelheid van bomen, begrijpt de rechtbank niet. Het treffen van de vereiste voorzorgsmaatregelen betekent immers niet dat alle bomen in het bos moeten worden afgeschermd, doch slechts de bomen die – rekening houdend met de onoplettendheid of fouten van deelnemers – gevaar kunnen opleveren. Dat het verwijderen van de bewuste boom (of enkele bomen) uitermate bezwaarlijk is omdat dat afbreuk doet aan het karakter van bosbaan, vermag de rechtbank niet in te zien en wordt in ieder geval in verhouding tot de veiligheid van de deelnemers niet als zodanig bezwaarlijk aangemerkt dat kon worden afgezien van het treffen van enige voorzorgsmaatregel. Motorcross mag dan een risicovolle sport zijn, dat betekent niet dat deelnemers alle

ongevallen op de koop toe moeten nemen. Juist bij risicovolle sporten mag worden verwacht dat alle mogelijke voorzorgsmaatregelen om ongelukken te voorkomen, worden getroffen.’ De verhoogde aansprakelijkheidsdrempel voor sport- en spelsituaties was hier niet van toepassing, omdat het hier ging om een ongeval dat is veroorzaakt doordat door de organisatie onvoldoende voorzorgsmaatregelen zijn getroffen. De rechtbank achtte MON volledig aansprakelijk voor de geleden schade wegens onrechtmatige gevaarzetting.61

3.3.5 Rechtbank Amsterdam 25 juni 2014

Een elfjarige jongen nam deel aan een door Combiwel georganiseerd sportevenement in een sporthal. De jongen heeft die dag onder andere gebruik gemaakt van stormbaan, waarbij de deelnemers een parcours moesten afleggen op een luchtkussen. De jongen kwam ten val op de stormbaan waarbij hij letsel heeft opgelopen. De ouders van de jongen stelde Combiwel hiervoor aansprakelijk. De rechtbank toetste vervolgens aan de hand van de Kelderluik criteria of de organisatie had voldaan aan haar zorgplicht. De rechtbank oordeelde dat er voldoende toezicht en begeleiding was om gevaarlijke situaties te voorkomen. Er werden instructies gegeven aan de vrijwilligers en van tevoren kregen de deelnemers instructies over de stormbaan. Verder had het luchtkussen een certificaat van goedkeuring en was de

gegeven leeftijdsindicatie voor het luchtkussen zeven jaar. Volgens de rechtbank was er voldoende toezicht aanwezig om gevaarlijke situaties te voorkomen. De gevolgen van de val van de jongen waren voor de organisator niet voorzienbaar en zij had dan ook geen verdere voorzorgsmaatregelen hoeven treffen om dit ongeval en de daaruit voortvloeiende schade te voorkomen, voor zover het ongeval en de daaruit voortvloeiende schade al voorkomen had kunnen worden.

De rechtbank oordeelde dat de organisatie niet aansprakelijk was voor de letselschade van de jongen, omdat de organisatie voldoende voorzorgsmaatregelen heeft genomen en daardoor niet onrechtmatig heeft gehandeld.62

3.4 Conclusie

Uit de jurisprudentie blijkt dat de Kelderluikfactoren telkens, al dan niet uitdrukkelijk, worden toepast om te bepalen of een sportorganisatie heeft voldaan aan haar zorgplicht. Indien een sportorganisatie haar zorgplicht schendt, is een ruime toerekening, ook van buitenissige gevolgen, gerechtvaardigd. Dit volgde onder andere uit het disloque arrest.

61

Rechtbank Utrecht 21 november 2012, ECLI:NL:RBUTR:2012:BY897 [online]

62

(22)

21 In het skeelerarrest werd overwogen dat de cursisten voorafgaand aan de cursus indringend gewaarschuwd hadden moeten worden, zodat iedere cursist een afgewogen beslissing kan nemen om tijden de lessen bescherming te dragen. Dit gold niet alleen voor het meest gangbare letsel aan de handen, polsen en knieën, maar ook voor het gevaar van het

hoofdletsel. Hoewel hoofdletsel minder vaak zal voorkomen, zal dit letsel over het algemeen ernstiger van aard zijn en ingrijpendere gevolgen zal hebben dan aan bijvoorbeeld iemands handen. Het hof nam aan dat de organisator op dit gevaar van hoofdletsel bedacht had moeten zijn in deze zaak.

Verder volgde uit het disloquearrest onder andere dat het niet uitmaakt of een sporter lid is van de vereniging of niet. De Hoge Raad oordeelde dat aansprakelijkheid van de vereniging niet naar andere maatstaven moet worden beoordeeld dan jegens niet leden. Ook werd in dit arrest bepaald dat het in dit soort situaties niet om sportletsel gaat waarbij een minder streng aansprakelijkheidsregime zou moeten gelden. Het gaat in dit soort situaties niet om letsel dat een deelnemer oploopt als gevolg van een gedraging van een andere deelnemer.

De sportorganisatie zal uitvoerige voorzorgsmaatregelen moeten nemen als de situatie hier om vraagt. Er gelden strenge zorgvuldigheidseisen. In sommige gevallen is ernstig letsel op zich zelf niet altijd te voorkomen. De sportorganisatie zal in dit geval bijzondere maatregelen moeten treffen om de gevolgen te beperken of voorkomen. Het maakt hiervoor niet uit dat deze maatregelen wellicht niet in alle gevallen voldoende zullen zijn om de gevolgen te voorkomen, in elk geval te beperken.

Als men naar de bovenstaande uitspraken kijkt, waar aansprakelijkheid van de

sportorganisatie is aangenomen, gaat het telkens om vermijdbaar letsel, of in iedere geval om een risico dat beperkt had kunnen worden, zonder dat daarbij hoge kosten gemaakt hadden hoeven worden. Indien een organisatie deze zorgplicht schendt, wordt

aansprakelijkheid al snel aangenomen. Toch geldt geen risicoaansprakelijkheid voor sportorganisatoren. Indien het gevaar niet voorzienbaar is voor een organisatie, hoeven zij hiertegen ook geen maatregelen te nemen.

(23)

22

4. Maatschappelijke zorgplicht versus eigen schuld

In de vorige hoofdstukken hebben we gezien dat op sportorganisaties een vergaande maatschappelijke zorgplicht rust. De heersende leer is dat sportorganisaties alles moeten doen om de gevaren te beperken of te voorkomen.63 Deze zorgplicht zal in dit hoofdstuk verder worden uitgewerkt. Anderzijds hebben sporters zelf ook een verantwoordelijkheid en zijn aan sporten altijd bepaalde risico’s verbonden. De vraag is hoe deze twee factoren zich precies tot elkaar verhouden.

4.1 Maatschappelijke zorgplicht

Van sportorganisatoren kan worden aangenomen dat zij professioneler en deskundiger zijn of meer zeggenschap hebben dan de sporters. Ook is het aan de sportorganisatie om zodanige omstandigheden te bieden dat een sporter veilig kan sporten. De organisatie bepaalt immers wie zij aannemen als trainers/begeleiders en wat voor materiaal wordt gebruikt tijdens het sporten. Het maakt daarbij niet uit om wat voor sport het gaat. Bij contactsporten ligt het gevaar vaak bij de tegenstander en bij non-contactsporten in de omgeving.64 Bij zowel contactsporten als non-contactsporten dient de organisatie voorzorgsmaatregelen te nemen om schade te voorkomen.

Hartlief65 noemt het voordehand liggend dat sportverenigingen een zekere zorgplicht hebben als het gaat om de veiligheid van hun leden, omdat het juist de sportorganisaties zijn die invloed hebben op het aanstellingsbeleid, de inschakeling van vrijwilligers en de kwaliteit van het materiaal. Volgens hem ligt de eigen aansprakelijkheid van de vereniging of club, ook vanuit een rechtseconomische invalshoek, voor de hand.

Ook bij de behandeling van het disloque arrest werd al duidelijk dat voor sportorganisaties een ruime aansprakelijkheid geldt, maar dat deze aansprakelijk niet absoluut is. De

vereniging zal niet bij elk ongeval aansprakelijk zijn, maar wel indien sprake is van een voorzienbaar en potentieel gevaar dat redelijkerwijs voorkomen had moeten worden.66 Het is op zich logisch dat de zorgplicht niet absoluut is, omdat van een sportorganisatie niet kan worden verlangd dat ze alle mogelijke maatregelen neemt. In dat geval zouden de kosten te hoog oplopen en zouden sommige sporten praktisch onuitvoerbaar worden.67

Van een sportorganisatie wordt een zeker niveau van professionaliteit verwacht. Bij het bepalen van de mate van professionaliteit kan naar verschillende factoren gekeken worden. Vermeulen68 schrijft dat hierbij gekeken kan worden naar de deskundigheid, of de organisatie zichzelf als professionele partij profileert via bijvoorbeeld een website, of de organisatie een vergoeding ontvangt en wat de hoogte is van deze vergoeding. De vereniging wordt geacht professioneler te zijn naarmate de vergoeding hoger is.

63

Van Kleef, Wie niet waagt, die niet wint, VrA 2012/2, p. 12 [online]

64

Van Kleef, Wie niet waagt, die niet wint, VrA 2012/2, p. 7 [online]

65

Hartlief, Een (te) vergaande aansprakelijkheid voor sportverenigingen, sportscholen en clubs?, NJB 1995/40, p. 1462

66

Zeilstra, Aansprakelijkheid voor klimongevallen, VRA 2013/81, §3.4 [online]

67

Van Kleef, Wie niet waagt, die niet wint, VrA, 2010/2, p.12 [online]

68

Vermeulen, Aanscherping van de veiligheid binnen sport met behulp van zelfregulering voor en door

(24)

23 Er bestaat dus een ongelijkheid tussen de partijen en dit komt onder andere door de

informatieachterstand van de sporter. Zeker als de sporter een beginner is, zal de sporter minder inzicht hebben in de aard van de activiteit en de risico’s die de activiteit met zich meebrengt. 69 De sporter is afhankelijk van de informatie die de organisatie hem geeft en moet aan de hand daarvan een afgewogen beslissing nemen.

Hartkamp70 schreef hierover in zijn conclusie bij het skeelerarrest dat in de verhouding tussen de instructeur en de cursist eerder gesproken kan worden van een strengere gedragsnorm, nu in die verhouding vaak sprake zal zijn van een onevenwichtigheid wat betreft kennis, ervaring, mogelijkheid tot beïnvloeding van het gedrag van de andere partij en dergelijke.

Bij de maatschappelijke zorgplicht gaat het uiteraard om effectieve zorg.71 In het

skeelerarrest ging het om beginnende skeeleraars die het risico van hoofdletsel moeilijk konden inschatten, de valhelm was niet getoond en de instructeur droeg zelf ook geen helm. In die zaak was de vrijblijvende mededeling dat men een valhelm kon dragen als daar behoefte aan was onvoldoende. De zorg was echt effectief geweest als de instructeur pas was gestart nadat alle deelnemers een helm droegen.72

4.1.1 Waarschuwen als effectieve maatregel?

Zoals gezegd dienen sportorganisaties alles te doen wat mogelijk is om de gevaren voor sporters te beperken of te voorkomen, mits deze gevaren voorzienbaar zijn.

Een mogelijkheid om schade te voorkomen is waarschuwen. Het gebruikmaken van een waarschuwing volstaat alleen als maatregel als het risico niet op een proportionele andere manier voorkomen kan worden.73 Waarschuwen voldoet dus niet altijd als maatregel. Van Dam74 schrijft dat indien de ander onvoldoende in staat is om de verwezenlijking van het risico te vermijden, het risico moet worden beperkt of weggenomen. Bij de vraag in hoeverre het waarschuwen voldoende is in plaats van het wegnemen van het risico, is onder andere van belang in hoeverre de waarschuwing daadwerkelijk effectief zal zijn.

In het arrest Bayar/Wijnen75 ging het om een werknemer die tijdens zijn werkzaamheden met een machine een ongeval overkwam, waarbij hij letsel opliep. Toen hij met zijn hand een storing in de machine probeerde te verhelpen, kwamen zijn vingertoppen onder een pers, waardoor drie van zijn vingertoppen werden geamputeerd. De machine was in verband met het gevaar voorzien van beschermkappen, waarschuwingsstickers en een noodstopknop. De Hoge Raad overwoog dat indien, bij gebreke van maatregelen die het gevaar kunnen

wegnemen, slechts mogelijk is voor het gevaar te waarschuwen, het in het algemeen niet voldoende is dat de gebruiker van de machine op de hoogte kan zijn van het gevaar. In het Jetblast arrest was al door de Hoge Raad bepaald dat voor de antwoord op de vraag of een waarschuwing kan worden beschouwd als afdoende maatregel op bescherming tegen een bepaald gevaar van doorslaggevende betekenis is of te verwachten is dat deze

69

Van Kleef, Wie niet waagt, die niet wint, VrA, 2010/2, p.13 [online]

70

HR 25 november 2005, ECLI:NL:PHR:2005:AU4042 [online]

71

Hartlief, Leven in een claimcultuur, NJB 2005/16, p. 832

72

Idem

73

Van Dam, Aansprakelijkheidsrecht, 2000, p. 213

74

Idem

75

(25)

24 waarschuwing zal leiden tot een handelen of nalaten waardoor dit gevaar wordt vermeden.76 In Bayar/Wijnen overwoog de Hoge Raad vervolgens dat als effectievere maatregelen tegen voorkoming van een ongeval mogelijk waren, moet worden onderzocht waarom deze

destijds niet van de werkgever konden worden gevergd, waarbij onder meer van belang is in hoeverre het treffen van die maatregel voordat het ongeval plaatsvond voor de hand lag. De vraag is daarom of een doelmatige informatievoorziening ook effectief zou zijn geweest. Informatie is nodig om een afweging te kunnen maken, maar dit brengt niet direct een eigen verantwoordelijkheid van een sporter met zich mee. Het verstrekken van informatie of het waarschuwen zal niet altijd voldoende zijn om deelnemers de juiste keuze te laten maken, omdat zij niet de juiste risicoperceptie hebben of niet in staat zijn deze afweging te maken.77 Naast dat de waarschuwing effectief moet zijn, dienen de plaats en inhoud van een

waarschuwing zodanig te zijn dat zij de sporters tijdig en nauwkeuring worden geïnformeerd over de aard en de inhoud van het risico.78 Er dient verder dringend gewaarschuwd te worden voor potentiële gevaren.79

Sportorganisaties zouden in het uiterste geval kunnen waarschuwen, maar aan deze waarschuwing worden strenge eisen gesteld. In veel gevallen zullen ook andere, wellicht effectievere, voorzorgsmaatregelen mogelijk zijn die dan ook de voorkeur verdienen boven waarschuwen. Indien deze veiligheidsmaatregelen qua kosten bezwaarlijk zijn of als het sporten hierdoor in ernstige mate wordt beperkt zou een waarschuwing wellicht als alternatief kunnen gelden.80

4.2 De rol van eigen schuld van de sporter

De ervaring leert dat sportorganisaties nog wel eens een beroep doen op eigen schuld van de sporter bij letselschade. Eigen schuld is te vinden in artikel 6:101 lid 1 BW. Hierin staat: ‘Wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, wordt de vergoedingsplicht verminderd door de schade over de

benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, met dien verstande dat een andere verdeling plaatsvindt of de vergoedingsplicht geheel vervalt of in stand blijft, indien de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist.’

Artikel 6:101 BW heeft allereerst betrekking op situaties waarin het ontstaan van de

schadeveroorzakende gebeurtenis mede aan de benadeelde is toe te rekenen, maar ook op situaties waarin de omvang van de schade door de benadeelde wordt beïnvloedt.81 Van dit laatste zou wellicht sprake kunnen zijn indien iemand geen bescherming draagt.

In artikel 6:101 BW worden twee maatstaven genoemd aan de hand waarvan wordt bepaald of sprake is van eigen schuld. De eerste is de causaliteit. Hierin wordt gekeken naar de mate

76

HR 28 mei 2004, ECLI:NL:PHR:2004:AO4224 [online]

77

Hartlief, Leven in een claimcultuur, NJB 2005/16 p. 832

78

Van Dam, Aansprakelijkheidsrecht, 2000, p. 215

79

HR 25 november 2005, ECLI:NL:PHR:2005:AU404 [online]

80

Van Dam, Aansprakelijkheidsrecht, 2000, p. 214

81

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In de nieuwe constellatie was kortom de persoonlijke normatieve motivatie dominant en werd deze ondersteund door de economische motivatie (de angst voor meer boetes).. Ook wat

We beoordelen de eerste norm als voldaan: in de gesprekken is aangegeven dat alle relevante organisaties (VluchtelingenWerk, de afdeling inkomen, Werkkracht en werkgevers) door

De jaarrekening van een vereniging doorgelicht.book Page i Tuesday, October 9, 2012 4:01 PM... DE JAARREKENING VAN EEN

pleziervaartuigen voor een aantal prioritaire stoffen uit het Nederlandse milieubeleid. Het aanvullend scenario scoort vooral tussen 2000 en 2020 aanmerkeliik beter dan het IMEC-

Bij die beoordeling betrekt de rechtbank de feiten dat (1) de deelneemster vrijwillig heeft deelgenomen aan het met risico’s omklede sportevenement, (2) dat de

De politieke gevoeligheid van een geschil kan ook voor de Nederlandse rechter op zichzelf geen reden zijn om een inhoudelijk oordeel achter- wege te laten, maar komt veeleer bij

Veel van dit materiaal is heden ten dage voor de bouw in- teressant; tras, gemalen tuf is zeer geschikt als specie voor waterdicht metselwerk.. Bims, puimsteenkorrels tot

De op de ledenvergadering in maart 1995 gepresenteerde nieuwe statuten zijn na enkele wijzigingen door de ledenvergadering goedgekeurd. Bij de notaris wordt er de laatste hand