• No results found

5. De zorgplicht van de KNSB en de door een sportorganisatie te nemen

5.1 Schaatsen

5.1.3 Wat doet de KNSB?

De KNSB onderzoekt naar aanleiding van een aantal valpartijen met ernstig letsel wat kan worden verbeterd aan de veiligheid. Uit de Factsheet Veiligheid schaatssport111 blijkt dat de KNSB direct na de ongelukken in Thialf de medische bemanning heeft opgeschaald. Verder is een Werkgroep Veiligheid schaatsen opgericht waarin de bond samen met schaatsers en specialisten kijkt wat aan de veiligheid verbeterd kan worden. Daarbij wordt een balans gezocht tussen veiligheid en comfortabel schaatsen. De bond wil de ontwikkeling van snijvaste kleding, helmen en boarding versnellen. Hierbij wordt ook gekeken naar de warmtestuwing bij helmen en kleding. De KNSB gaf in november 2014 aan dat ze niet dachten dat in dat seizoen al zaken verplicht zouden worden ingevoerd.

5.2 Zelfregulering en risicoanalyses

Zelfregulering is het door sportorganisaties zelf opstellen, uitvoeren en handhaven van regels.112 Dit zijn niet-statelijke regels van private aard. Het moet tevens gaan om regels die van algemene aard zijn en niet alleen op een individueel geval zien, zoals bijvoorbeeld bij een contract. Verder is de organisatie die reguleert ook degene die gereguleerd wordt en is medewerking nodig van degene die wordt gereguleerd. Dit houdt in dat het moet gaan om reguleren van jezelf, de persoon of de organisatie.113 De KNSB stelt dan bijvoorbeeld regels waar zij zichzelf en hun leden aan moeten houden.

Hoewel enkele wettelijke bepalingen gelden voor sportorganisaties, geldt binnen alle verschillende sportorganisaties een eigen rechtsorde.114 Elke sportorganisatie stelt regels voor veiligheid wanneer zij dit nodig vinden.

Vermeulen115 schrijft dat iedere sportbond op haar eigen manier aan veiligheid binnen de sport werkt. Het gevolg hiervan is volgens haar dat veiligheidsregelgeving sterk verschilt bij

110

www.janvanderhoorn.nl

111

KNSB, Factsheet Veiligheid Schaatssport, 27 november 2014, p.1-2 [online]

112

Vermeulen, Aanscherping van de veiligheid binnen sport met behulp van zelfregulering voor en door

sportorganisaties, AA, 2006/10, p. 698 [online]

113

Westhoff, Zelfregulering, TvSR 2013-4, p. 71 [online]

114

Vermeulen, Aanscherping van de veiligheid binnen sport met behulp van zelfregulering voor en door

sportorganisaties, AA, 2006/10, p. 698 [online]

115

33 de verschillende organisaties. Zij is van mening dat er meer structuur in de regelgeving zou moeten komen vanuit één organisatie, zoals bijvoorbeeld NOC*NSF (het Nederlands Olympisch Comité*Nederlandse Sport Federatie). Deze overkoepelende bond zou dan richtlijnen kunnen opstellen die aan de verschillende sportbonden op worden gelegd en NOC*NSF zou dan optreden als toezichthouder. Zij zou dan de door de bonden opgestelde procedures en regels toetsen en bijvoorbeeld een subsidie inhouden indien deze niet

voldoen. Zij geeft aan dat zelfregulering van sportorganisaties kan worden vormgegeven aan de hand van risicoanalyses. Hierdoor worden organisaties bewuster van risico’s binnen een bepaalde sport en dit zal leiden tot vermindering van risico’s en vergroting van veiligheid binnen de sport. Daarnaast is zij ook voorstander van een blessureregistratiesysteem. Ook van Kleef116 schrijft dat het van belang is dat het voor sportorganisaties duidelijk wordt wat een organisatie moet doen om aan haar zorgplicht te voldoen. NOC*NSF moet hier volgens haar het voortouw in nemen en duidelijke richtlijnen opstellen voor elke afzonderlijke sport. De risico’s per sport verschillen immers en zijn van verschillende aard. Zij is verder ook van mening dat rekening gehouden moet worden met de heersende cultuur in een sport en vindt het bijvoorbeeld niet reëel om voorafgaand aan een schaatsles indringend te wijzen op het dragen van een helm. Met dit laatste ben ik het absoluut niet met haar eens. Juist beginnende schaatsers kunnen ontzettend hard achterovervallen, waardoor de gevolgen ernstig kunnen zijn. Dit was helaas ook het geval bij het skeelerarrest en naar mijn mening verschilt deze situatie nauwelijks van het schaatsen. Verder kijkt de onrechtmatigheidsnorm naar de zorg die het maatschappelijk verkeer betaamt en niet de zorg die in het

maatschappelijk verkeer gewoon of gebruikelijk is.117 Als de norm (mede) zou worden bepaald door wat gebruikelijk is, zou er niets veranderen.

Inmiddels wordt er door NOC*NSF en door verschillende sportbonden steeds meer informatie gegeven over blessurepreventie. NOC*NSF heeft bijvoorbeeld het document ‘Sport Blessure Vrij’ uitgebracht in samenwerking met de Vereniging voor Sportgeneeskunde (VSG), Consument en Veiligheid en het Oranje Kruis.118 Hierin staat onder andere wat een passende sportuitrusting is en aan welke eisen een veilige sportaccommodatie moet voldoen. Ook veiligheidNL heeft in combinatie met verschillende sportbonden de website voorkomblessures.nl ontwikkeld. De Koninklijke Nederlandse Hockeybond (KNHB)

onderzoekt sinds 2005 ernstig hoofdletsel bij hockeyers. Naar aanleiding van dit onderzoek registreert de bond alle ernstige hoofdletsels. Doel hiervan is meer inzicht krijgen in het ontstaan en de gevolgen van ernstig hoofdletsel.119

De KNHB verplicht vanaf 1 juli 2015 het dragen van een mondbeschermer (bitje) bij

georganiseerde wedstrijden voor alle categorieën spelers.120 Deze maatregel lijkt ingevoerd te zijn na ophef over een zeer vervelend incident. Seve van Ass raakte tijdens een

hockeywedstrijd in 2013 tien tanden kwijt en brak zijn kaak door een klap van een stick van de tegenstander. Hij droeg geen bitje.

116

Van Kleef, Wie niet waagt, die niet wint, VrA 2010/2, p. 12 [online]

117

Van Dam, Aansprakelijkheidsrecht, 2000, p. 177

118

Tilbury e.a., Sport Blessure Vrij, NOC*NSF augustus 2011 [online]

119

KNHB, Meldpunt hoofdblessures, www.knhb.nl [online]

120

34 Na dit incident heeft de medische commissie van de KNHB de werkgroep Taskforce

Preventie Tandletsel de opdracht gegeven om onderzoek te doen naar tandletselpreventie en te adviseren over het invoeren van preventiemaatregelen. Deze werkgroep heeft onderzocht wat de gevolgen zijn van het wel of niet dragen van een bitje. Op basis van het advies van deze werkgroep heeft de KNHB besloten om het bitje vanaf 1 juli te

verplichten.121

Het is mijns inziens verstandig dat de KNHB het bitje eindelijk verplicht stelt. Aan de hand van risicoanalyse en het mondletsel dat hockeyers de afgelopen jaren hebben opgelopen heeft de bond bepaald dat een bitje nodig is. De bond voldoet hiermee op dit specifieke punt aan haar zorgplicht.

5.3 Aanbeveling

Naar mijn mening zouden bonden kritischer moeten kijken naar de veiligheid van hun sporters. Als een bond iets sterk aanraadt, vind ik dat te vrijblijvend. Dit was bijvoorbeeld jarenlang het geval bij de hockeybitjes. Als je kijkt naar de aard van de gedraging bij het sporten en de kans dat de ander zich onvoorzichtig gedraagt, weet je dat sporters grenzen opzoeken en prestatie nogal eens boven veiligheid stellen. Als de ene sporter wel een snijvast, maar langzamer pak draagt en de ander niet, levert dit ongelijkheid op en daar houden sporters niet van. Sporters zullen het waarschijnlijk niet altijd even nauw nemen met veiligheidsvoorschriften, dus is het verstandig als sportorganisaties bepaalde zaken gewoon verplicht stellen.

Het is positief dat de KNSB onderzoekt wat aan de veiligheid kan worden verbeterd en dat is een stap in de goede richting. Het dragen van een helm en het snijvaste pak zouden wat mij betreft verplicht gesteld moeten worden bij de marathon vanaf aankomend seizoen. In het begin zal dit op wat weerstand stuiten bij de schaatsers, maar over een tijd weet men niet beter meer. Dingen die we nu normaal vinden, waren in het verleden ook niet verplicht. Denk hierbij aan het dragen van een riem in de auto wat voor 1976 nog niet verplicht was of het dragen van scheenbeschermers bij hockey.

Op dit moment is bijvoorbeeld het dragen van een helm op een snorfiets niet verplicht, terwijl deze verplichting in andere Europese landen wel geldt. Ook het dragen van een helm bij voetbal is niet verplicht. Wellicht dat dit in de (nabije) toekomst zal veranderden.

De regelementen moeten duidelijk en toegankelijk zijn, zodat voor iedere sporter duidelijk is wat de regels zijn. Ook moeten duidelijke sancties in de regelementen worden opgenomen als iemand zich niet houdt aan veiligheidsvoorschriften.

De veiligheidsverplichtingen moet tijdens wedstrijden worden gehandhaafd door

scheidsrechters. Als iemand ergens niet aan voldoet, moet hij weggestuurd worden door de scheidsrechter en mag hij niet deelnemen aan de wedstrijd. Het is van belang dat

scheidsrechters hier keihard in zijn en ook goed controleren. Bij marathonschaatsen zou wat mij betreft een checkpunt moeten komen waar de schaatsers één voor één de baan opgaan, waarbij de scheidsrechter controleert of een schaatser aan de veiligheidseisen voldoet. Zelf heb ik ook marathons geschaatst en hoewel scheenbeschermers verplicht waren, droeg ik ze niet altijd en controleerde de scheidsrechter alleen de eerste rij schaatsers bij de start van

121

35 de wedstrijd.

De vraag is of ik in dat geval eigen schuld zou hebben in geval van letselschade. Dat zal afhankelijk zijn de omstandigheden van het geval. Als een sporter bewust kiest voor het niet dragen van scheenbeschermers en hierdoor letsel oploopt, terwijl het duidelijk is dat

scheenbeschermers verplicht zijn en door de sportorganisatie duidelijk is gemaakt wat de risico’s zijn en hier indringend voor gewaarschuwd is, draagt de sporter daardoor bij aan het oplopen van die schade. In artikel 6:101 lid 1 BW staat: ‘Wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, wordt de vergoedingsplicht verminderd door de schade over de benadeelde en de

vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, met dien verstande dat een andere verdeling plaatsvindt of de vergoedingsplicht geheel vervalt of in stand blijft, indien de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere

omstandigheden van het geval eist.’

Als schaatser heb je in dat geval wel degelijk eigen schuld. Anderzijds is het naar mijn mening ook onderdeel van de zorgplicht van de sportorganisatie om de veiligheidseisen waar deelnemers aan moeten voldoen te controleren. Ik neem aan dat de schade in dat geval verdeeld wordt naar evenredigheid waarin beide partijen aan de schade hebben bijgedragen.

Als bonden voor wedstrijden bepaalde zaken verplicht stellen, zou het voor clubs verstandig zijn om diezelfde zaken ook verplicht te stellen voor trainingen. De KNSB adviseert

verenigingen bijvoorbeeld al om hun leden een helm te laten dragen.

Dit geldt bijvoorbeeld ook voor het dragen van een bitje bij hockey. Voor wedstrijden is dit vanaf 1 juli 2015 verplicht, maar voor trainingen niet. Ik raad verenigingen aan om het dragen van een mondbeschermer bij trainingen ook verplicht te stellen. Daarnaast moet de

vereniging trainers instructies te geven om te controleren of alle spelers een bitje in hebben en spelers weg te sturen van een training als ze geen bitje dragen. Dit alles is onderdeel van de zorgplicht van een sportorganisatie.

Tot slot vind ik dat de veiligheid zo dicht mogelijk bij de bron moet worden aangepakt. Het feit dat de KNSB de medische bemanning heeft opgeschaald bij schaatswedstrijden is wat mij betreft heel positief. Zeker gezien het feit dat het leven van Van de Pol gered is door een ambulancemedewerker die toevallig op de tribune zat. Het zou alleen nog beter zijn als de letselschade zelf beperkt zou worden waardoor een medisch team in mindere mate nodig zal zijn.

Ook Vermeulen122 is van mening dat sportorganisaties zich meer zouden moeten richten op preventie. Dit is ook een van de doelen van het aansprakelijkheidsrecht. Hartlief123 schrijft dat sanctionering binnen het aansprakelijkheidsrecht van overtreding van regels en schending van rechten zou leiden tot bijstelling van gedrag en daarom zou bijdragen aan preventie en aan verhoging van veiligheid en kwaliteit.

122

Vermeulen, Aanscherping van de veiligheid binnen sport met behulp van zelfregulering voor en door

sportorganisaties, AA, 2006/10, p. 697 [online]

123

36 Een positieve ontwikkeling is dat bonden steeds meer in kaart brengen waar de risico’s liggen en welke blessures tijdens het sporten ontstaan. Clubs en bonden zouden echter nog actiever kunnen informeren waardoor blessures ontstaan en vragen of geblesseerden zich willen melden.

Wat mij betreft mogen bonden ook sneller actie ondernemen aan de hand van hun informatie. De KNHB registreert sinds 2005 het hoofdletsel bij hockeyers en is daar inmiddels tien jaar mee bezig. Zij zouden hier na tien jaar conclusies aan moeten kunnen verbinden en moeten onderzoeken of het bijvoorbeeld gewenst is dat het verplicht wordt dat alle verdedigers een masker of zelfs een helm dragen bij de verdedigende strafcorner. Dat de verplichting voor het dragen van een mondbeschermer bij hockey pas nu wordt ingevoerd vind ik opvallend en ik begrijp niet waarom de bond zo lang heeft gewacht met onderzoek naar de risico’s en het aantal blessures. Het lijkt helaas zo te zijn dat eerst een ernstig ongeval moet plaatsvinden voordat voldoende veiligheidsmaatregelen worden

getroffen. Sportorganisaties moeten niet te lang afwachten en zelf het initiatief behouden. Dit is een voortdurend proces, want in de sport gaat alles steeds sneller en harder, waardoor risico’s wellicht weer toenemen. De overkoepelende sportbond NOC*NSF kan

sportorganisaties hierin adviseren en ondersteunen.

Tot slot rest dan nog de vraag of sporters ook nog een eigen verantwoordelijkheid hebben. Indien sportorganisaties sporters indringend wijzen op de risico’s die verbonden zijn aan een bepaalde sport, kunnen sporters aan de hand daarvan een afweging maken. Toch zal niet elke sporter overtuigd zijn van de gevaren van een bepaalde sport en de eventuele

ongelukken. Volgens Van Kleef en Hartlief moet de eigen verantwoordelijkheid van deze keuze wel benadrukt blijven worden, omdat wanneer niet de eigen verantwoordelijkheid, maar die van sportorganisatie wordt benadrukt, onzorgvuldig gedrag wellicht zou worden bevorderd.124 Van Kleef125 benoemt verder dat het bij sporten om vrijwillige deelname gaat aan een bepaalde sport. De sporter heeft altijd de mogelijkheid om ervoor te kiezen om iets niet te doen. Anderzijds is sport zich door de jaren heen ontwikkelt van hobby tot belangrijk maatschappelijk verschijnsel.126

Indien de sporter de benodigde informatie heeft gekregen van een sportorganisatie kan de sporter inderdaad een afweging maken. De vraag is welk risico de sporter accepteert. Ik denk niet dat Martin van de Pol het risico dat zich in zijn geval heeft verwezenlijkt heeft aanvaard.

Daarbij komt ook dat sporters op het hoogste niveau te maken hebben met andere factoren dan alleen het ontspanningselement. Zij kunnen bijvoorbeeld financieel afhankelijk zijn van het resultaat van een wedstrijd. Als bepaalde veiligheidselementen zorgen voor ongelijkheid tussen deelnemers, zoals bijvoorbeeld het dragen van een langzamer, snijvast pak terwijl concurrenten dit niet doen, zal een deelnemer wellicht kiezen voor een sneller, niet-snijvast pak.

Verder blijkt uit bijvoorbeeld arbeidsrechtjurisprudentie dat het een ervaringsfeit van het

124

Van Kleef, Wie niet waagt, die niet wint, VrA 2010/2 p. 12 [online] en Hartlief, Vrijheid en bescherming in het

contractenrecht, Contracteren 2003/1, p. 9 [online]

125

Van Kleef, Wie niet waagt, die niet wint, VrA 2010/2, p. 14 [online]

126

37 dagelijks verkeren in een bepaalde situatie leidt tot vermindering van voorzichtigheid.127 Op basis van dit alles is het mijns inziens toch echt aan de sportorganisatie om alles te doen wat redelijkerwijs van haar verwacht kan worden om schade te voorkomen, dan wel te beperken. Zoals in hoofdstuk 4 al bleek, zal eigen schuld niet snel worden aangenomen, indien de sportorganisatie haar zorgplicht heeft verzaakt.

5.4 Conclusie

Aan de hand van twee schaatspraktijkvoorbeelden heb ik aangetoond dat de KNSB naar mijn mening onvoldoende doet om aan haar zorgplicht te voldoen. Sportorganisaties

onderzoeken steeds meer wat voor blessures ontstaan en waardoor dit komt. Dit vind ik een positieve ontwikkeling. Ondanks dit registreren, wachten organisaties lang met het trekken van hun conclusies en het verbinden van gevolgen aan deze conclusies. Sportorganisaties moeten kijken waar het risico zit in bepaalde sporten en door middel van zelfregulering zorgen voor meer veiligheid. Het is aan de organisaties om maatregelen te treffen en zij moeten dit niet af laten hangen van de sporters zelf of pas handelen nadat een ernstig ongeval plaatsvindt.

127

38

6. Conclusie

De hoofdvraag van dit onderzoek luidt: Wat is de reikwijdte van de zorgplicht van een sportorganisatie, zoals de KNSB, jegens de sporter en welke voorzorgsmaatregelen moet een sportorganisatie nemen om aan haar zorgplicht te voldoen?

Of een sportorganisatie jegens een sporter aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad dient beoordeeld te worden aan de hand van de algemene gevaarzettingscriteria. Deze criteria zijn de kans dat de ander zich onvoorzichtig gedraagt, de kans op schade, de ernst van de gevolgen en de bezwaarlijkheid van de te nemen voorzorgsmaatregelen. Deze factoren volgen uit het Kelderluikarrest. Daarnaast word ook de aard van de gedraging als relevante factor beschouwd.

Met behulp van deze factoren wordt bepaald of sprake is van onrechtmatige gevaarzetting. Vervolgens moet zijn voldaan aan de eisen van toerekenbaarheid, schade, causaal verband en het relativiteitsvereiste. Als aan deze eisen is voldaan, is een sportorganisatie

aansprakelijk op grond van onrechtmatige daad jegens een sporter.

In de jurisprudentie wordt de vraag of een sportorganisatie haar zorgplicht heeft geschonden altijd, al dan niet uitdrukkelijk, beantwoord aan de hand van de Kelderluikfactoren. Uit de jurisprudentie volgt dat indien een sportorganisatie haar zorgplicht schendt, een ruime toerekening, ook van buitenissige gevolgen, gerechtvaardigd is. Er gelden strenge

zorgvuldigheidseisen en de organisatie zal uitvoerige voorzorgsmaatregelen moeten nemen om letsel te voorkomen en als dit niet mogelijk is te beperken.

Alhoewel de zorgplicht ver reikt, is geen sprake van risicoaansprakelijkheid voor

sportorganisatoren. Bij een voorzienbaar en potentieel gevaar dat redelijkerwijs voorkomen kan worden, dient een sportorganisatie in principe alles te doen om dit te bewerkstelligen. De sportorganisatie en de sporters zijn ongelijke partijen. Organisatoren worden geacht professioneler en deskundiger te zijn en hebben meer invloed dan de sporters. Sporters hebben vaak een informatieachterstand. Het is aan de organisatie om duidelijke informatie te verstrekken over potentiele gevaren. Waarschuwen mag in uiterste gevallen, maar hier worden strenge eisen aan gesteld. Als een andere, effectievere, voorzorgsmaatregel mogelijk is, moet de sport organisatie hiervoor kiezen.

Een beroep op eigen schuld wordt in sommige gevallen aangenomen, maar de rechtspraak lijkt hier terughoudend in te zijn. De zorgplicht van de sportorganisatie lijkt zwaarder te wegen dan de eigen verantwoordelijkheid van de sporter.

Aan de hand van de voorbeelden in het marathonschaatsen heb ik aangetoond dat de KNSB meer voorzorgsmaatregelen zou moeten treffen door middel van zelfregulering. Zij zouden omwille van de veiligheid van de marathonschaatsers meer zaken verplicht moeten stellen. Bonden en verenigingen moeten hier wat mij betreft een actievere houding in aannemen. Zij moeten steeds kritisch kijken naar hun eigen voorzorgsmaatregelen en kijken of ze hiermee voldoen aan hun zorgplicht. Dit is een voortdurend proces wat nooit ophoudt. Zij zouden moeten registreren waardoor blessures ontstaan en hoe vaak dit voorkomt. Ze moeten hier

39 actief naar informeren bij sporters. Sportorganisaties worden steeds actiever in hun

onderzoek naar veiligheid en mogelijke verbeteringen en dat is goed. Ook is het positief dat blessures steeds vaker geregistreerd worden. Organisaties moeten vervolgens wel iets doen

GERELATEERDE DOCUMENTEN