• No results found

Sekseverschillen in relatie tussen overbetrokken opvoedgedrag van ouders en angst bij kinderen van zes tot en met twaalf jaar

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Sekseverschillen in relatie tussen overbetrokken opvoedgedrag van ouders en angst bij kinderen van zes tot en met twaalf jaar"

Copied!
23
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Sekseverschillen in relatie tussen overbetrokken opvoedgedrag van ouders en angst bij kinderen van zes tot en met twaalf jaar

Universiteit van Amsterdam

Bachelorscriptie

Sabine Baltus (10361219)

Begeleider: Eline Möller

25-01-2016

(2)

Abstract

In dit literatuuronderzoek wordt gekeken of er verschillen zijn in sekse bij de relatie tussen overbetrokken opvoedgedrag van ouders en angst bij kinderen van zes tot en met twaalf jaar. Vanuit evolutionair perspectief wordt verwacht dat ouders meer invloed zullen hebben op een kind van hetzelfde geslacht. Hierdoor zou er gesuggereerd kunnen worden dat overbetrokken opvoedgedrag van moeders een sterkere relatie zal hebben met angst bij meisjes en

respectievelijk overbetrokken opvoedgedrag van vaders een sterkere relatie zal hebben met angst bij jongens. Het merendeel van de onderzoeken toont aan dat er geen verschil in sekse aanwezig is bij de relatie tussen overbetrokken opvoedgedrag van ouders en angst bij

kinderen. De bevindingen van het huidige onderzoek suggereren dat sekse van het kind geen verschil zal uitmaken bij behandelingen van angst bij kinderen.

Trefwoorden: anxiety, children, gender differences, overinvolvement, overcontrol, overprotection, parenting

(3)

Sekseverschillen in de relatie tussen overbetrokken opvoedgedrag van ouders en angst bij kinderen van zes tot en met twaalf jaar

Angst is een emotie die bij ieder mens voorkomt (Connolly & Bernstein, 2007). Als de angst zich echter overdreven voordoet en op momenten waardoor men niet goed meer kan functioneren in het dagelijks leven spreekt men over een angststoornis (Connolly & Bernstein, 2007). De prevalentie van angststoornissen varieert van vijftien tot twintig procent bij

kinderen en angststoornissen kunnen niet alleen op korte termijn onaangename consequenties als gevolg hebben, maar ook op lange termijn (Beesdo-Baum & Knappe, 2012). Zo voorspelt angst in de kindertijd verschillende andere stoornissen in de adolescentie, zoals depressie en agressiviteit (Bittner et al., 2007). Daarnaast blijft angst vaak redelijk stabiel en kan men er tot in de volwassenheid nog steeds last van hebben (Hadwin, Garner, & Perez-Olivas, 2006). Door deze negatieve gevolgen is het van groot belang om angststoornissen te voorkomen en zo vroeg mogelijk angst te identificeren en te behandelen. Om dit zo goed mogelijk te doen is het belangrijk om te weten welke factoren aan angst ten grondslag liggen.

Factoren die van invloed zijn op het ontstaan van angst zijn genetische en

omgevingsinvloeden (Rapee, Schniering, & Hudson, 2009). Ouders spelen een belangrijke rol in het leven van kinderen en kunnen gezien worden als een belangrijke omgevingsinvloed (Fox, Henderson, Marshall, Nichols, & Ghera, 2005). Voornamelijk in de jonge jaren hebben ouders een groot effect op kinderen, doordat gezinsfactoren dan een grote rol spelen bij het kind (Fox et al., 2005). Uit eerder onderzoek is al gebleken dat het opvoedingsgedrag van ouders invloed heeft op het ontstaan van angst bij kinderen. Zo blijkt dat ouders die hun kinderen overbetrokken opvoeden angst bij kinderen in de hand werken (De Wilde & Rapee, 2008). Ouders die hun kinderen overbetrokken opvoeden oefenen op verschillende manieren invloed uit op de angst van hun kinderen (Ruben, Coplan, & Bowker, 2009). Overbetrokken opvoedgedrag omvat zowel overcontrole als overbescherming (Möller, Nikolic, Majdandžić

(4)

& Bögels, 2015). Overcontrole houdt in dat ouders hun kinderen zonder dat het nodig is het kind helpen en bezig zijn hun kind in te grote mate te controleren en geen rekening houden met de verlangens en behoeften van het kind (Majdandžić, Möller, de Vente, Bögels, & van den Boom, 2014). Overbescherming kan worden gedefinieerd als het overmatig zorgen maken over de veiligheid van hun kind en hun kind zoveel mogelijk te willen beschermen en

beperken (Rubin et al., 2009). Deze opvoedgedragingen kunnen ervoor zorgen dat kinderen geen belangrijke coping strategieën en probleemoplossende strategieën ontwikkelen, waardoor zij te maken kunnen krijgen met problemen in interacties. De kinderen gaan geloven dat verschillende situaties buiten hun bereik zijn en dit kan als gevolg hebben dat er een angststoornis ontwikkeld wordt bij het kind (Rubin et al., 2009).

Eerder onderzoek naar de relatie tussen overbetrokken opvoedgedrag en angst bij kinderen beperkte zich vaak tot de rol van de moeder en angst bij kinderen. Er wordt echter verondersteld dat vaders ook een belangrijke rol spelen in de angstontwikkeling van kinderen (Bögels & Phares, 2008). Mogelijk kunnen er verschillen zijn tussen de rol van de moeder en de rol van de vader in de relatie tussen overbetrokken opvoedgedrag en angst bij kinderen. Vanuit het evolutionaire perspectief wordt er in de studie van Bögels en Perotti (2011)

verondersteld dat zich sekseverschillen zouden kunnen voordoen. Zij vermoeden dat kinderen al vanaf hun geboorte ‘weten’ dat de vader meer expertise heeft over de buitenwereld. Vaders blijken namelijk uit onderzoek van Williams en Mattingley (2006) beter te zijn in het

constateren van sociale gevaren dan moeders. Hierdoor zou het kunnen dat kinderen

overbetrokken opvoedgedrag van de vader zwaarder rekent dan dat van de moeder. Zo zou het kunnen dat het overbetrokken opvoedgedrag van vaders mogelijk een andere impact heeft op kinderen dan dat van moeders. Daardoor kunnen er sekseverschillen ontstaan in de relatie tussen overbetrokken opvoedgedrag van ouders en angst bij kinderen. Dit laat zien dat het belangrijk is om ook vaders mee te nemen bij het onderzoek naar de relatie tussen

(5)

overbetrokken opvoedgedrag en angst bij kinderen.

Daarnaast speelt sekse van de kinderen mogelijk een belangrijke rol in de relatie tussen overbetrokken opvoedgedrag en angst bij kinderen. Het evolutionaire perspectief voorspelt namelijk verschillen tussen mannen en vrouwen om te overleven en tot reproductief succes te komen (Bögels & Perotti, 2011). Zo voorspelt het dat mannen zich meer richten op de paring, waardoor mannen mogelijk meer geneigd zijn om risicovol gedrag te tonen naar hun kinderen. Vrouwen zijn volgens de evolutietheorie echter meer gericht op opvoeding, waardoor zij de neiging hebben voorzichter te zijn en meer beschermend gedrag te vertonen tegenover hun kinderen (Möller, Majdandžić, de Vente, & Bögels, 2013). Deze kenmerken behorend bij de man en vrouw kunnen mogelijk het beste aan de kinderen geleerd worden van de ouder die er het meeste verstand van heeft, dus via de ouder van hetzelfde geslacht. Er wordt verondersteld dat het voor jongens belangrijker is dat ze meer sociaal risicovol gedrag moeten tonen dan meisjes voor de beste reproductieve uitkomst, waardoor gesuggereerd wordt dat signalen van de vader meer invloed zullen hebben op jongens (Bögels & Perotti, 2011).

Bovendien is er empirisch bewijs gevonden in het onderzoek van Berg-nielsen, Vikan en Dahl (2003) naar de relatie tussen opvoeding en angst dat laat zien dat sekse van de kinderen een belangrijke rol kan spelen. Er kwam namelijk naar voren dat de relatie tussen opvoeding en angst bij kinderen een sterker verband heeft wanneer de ouder en het kind dezelfde sekse hebben dan wanneer ze de tegenovergestelde sekse hebben. Hierdoor zou er verondersteld kunnen worden dat overbetrokken opvoedgedrag van ouders een verschillende impact kan hebben op jongens en meisjes. Zo zou overbetrokken opvoedgedrag van de vaders mogelijk een sterkere relatie hebben met angst bij jongens, maar een minder sterke relatie met angst bij meisjes. Daarnaast zou overbetrokken opvoedgedrag van de moeders dan een

(6)

bekend over of de relatie tussen overbetrokkenheid en angst bij kinderen verschilt voor jongens en meisjes.

Daarom zal er in dit literatuuronderzoek gekeken worden naar de volgende vraagstelling: In hoeverre zijn er sekseverschillen in de relatie tussen overbetrokken opvoedgedrag van ouders en angst van bij kinderen van zes tot en met twaalf jaar? Aan de hand van de volgende vier deelvragen zal de hoofdvraag beantwoord worden. (1) Wat is de relatie tussen overbetrokken opvoedgedrag door moeders en angst bij meisjes? (2) Wat is de relatie tussen overbetrokken opvoedgedrag door moeders en angst bij jongens? (3) Wat is de relatie tussen overbetrokken opvoedgedrag door vaders en angst bij meisjes? (4) Wat is de relatie tussen overbetrokken opvoedgedrag door vaders en angst bij jongens? Zoals al eerdergenoemd, blijken ouders juist een grote rol te spelen in de jonge jaren van het kind en minder in de adolescentie (Fox et al., 2005). In het huidige onderzoek wordt daarom gekeken naar kinderen van zes tot en met twaalf jaar. Veel interventies voor angst bij kinderen zijn ook gericht op deze leeftijdscategorie en daardoor kan dit onderzoek een bijdrage leveren aan de kennis hierover.

In de eerste paragraaf zullen de eerste twee deelvragen over de relatie tussen

overbetrokkenheid van de moeder en angst bij kinderen worden behandeld en vervolgens zal in de tweede paragraaf ingegaan worden op de twee laatste deelvragen over de relatie tussen overbetrokken opvoedgedrag van de vader en angst bij kinderen. Tot slot zal er een conclusie en discussie worden gevormd over de besproken literatuur.

Overbetrokken opvoedgedrag van moeders en de relatie met angst bij jongens en meisjes

Zoals al eerder genoemd zal naar verwachting overbetrokken opvoedgedrag in relatie staan met angst bij jongens en meisjes. Deze paragraaf concentreert zich op de eerste twee deelvragen over de moeder: Wat is de relatie tussen overbetrokken opvoedgedrag van

(7)

moeders en angst bij jongens? Wat is de relatie tussen overbetrokken opvoedgedrag van moeders en angst bij meisjes? Op basis van de theorie waarbij het verband tussen opvoeding en angst bij kinderen mogelijk hoger is tussen ouder en kind met dezelfde sekse, wordt

verwacht dat overbetrokken opvoedgedrag van de moeders een sterkere relatie zal hebben met meisjes dan met jongens. Allereerst zullen er onderzoeken aangehaald worden die alleen gekeken hebben naar de relatie tussen overbescherming en angst bij kinderen. Vervolgens zal er ingegaan worden op overbetrokkenheid als maat, dat zowel overcontrole als

overbescherming omvat, en tot slot onderzoek wat alleen naar overcontrole heeft gekeken als maat.

In het onderzoek van Moore, Whaley en Sigman (2004) werd de relatie tussen

overbescherming van moeders en angst bij kinderen van zeven tot vijftien jaar onderzocht. Er deden in totaal 68 moeders, 33 meisjes en 35 jongens mee aan het onderzoek. In het

onderzoek werden een aantal interacties tussen moeder en kind opgenomen, waarvan de gedragingen vervolgens gecodeerd zijn en ook een aantal diagnostische evaluaties werden gedaan. Eén van de interacties was een conversatie over angst waarbij werd gevraagd of moeder en kind vijf minuten wilden praten over iets wat hun kind angstig maakt. Uit het onderzoek kwam naar voren dat de moeders die de kinderen als angstig zagen, sterker de neiging hadden om overbeschermend te reageren naar de kinderen. Dit gold zowel voor angstige als niet angstige moeders. Er werd geen verschil gevonden in de relatie tussen gedragingen van de moeder en angst bij jongens en meisjes. Samenvattend bleek dus dat de relatie tussen overbescherming en meer angst bij kinderen gelijk was voor jongens en meisjes. Bögels en Van Melick (2004) hebben ook onderzoek gedaan naar de relatie tussen overbescherming van ouders en angst bij kinderen. Zij onderzochten 75 kinderen in de leeftijd van negen tot en met twaalf jaar, samen met hun biologische ouders. Zowel de kinderen als de ouders hebben de Screen for Child Anxiety Related Emotional Disorders (SCARED-C;

(8)

Birmaher et al., 1997) ingevuld om verschillende dimensies van angst bij de kinderen te meten. Verder hebben beide ouders de een vragenlijst ingevuld over opvoedingsdimensies, waaronder de schaal overbescherming. De resultaten van het onderzoek van Bögels en Van Melick (2004) ondersteunen het vorig genoemd onderzoek van Moore en collega’s (2004). Er werd namelijk in onderzoek van Bögels en Van Melick (2004) eveneens een relatie gevonden tussen overbescherming van moeders en meer angst bij jongens en meisjes. Bovendien werd er ook geen verschil gevonden in de sterkte van de relatie tussen jongens en meisjes. Hieruit blijkt dus dat overbescherming van de moeders in verband staat met meer angst bij zowel meisjes als jongens.

In het onderzoek van Rork en Morris (2009) werd wel een sekseverschil gevonden bij de relatie tussen overbescherming van de moeder en angst, maar niet wanneer er specifiek gekeken werd naar sociale angst. Er waren in dit onderzoek 32 kinderen van tien tot en met dertien jaar samen met hun beide ouders onderzocht. De kinderen hebben drie verschillende vragenlijsten ingevuld voor het meten van angst bij henzelf. Voor het meten van

overbescherming bij de ouders hebben de kinderen ook een vragenlijst ingevuld. Verder hebben de ouders en de kinderen een Familiy Interactie taak gedaan. Bij de Multi-Family interactie taak werden twee of drie families samen in dezelfde kamer gezet voor tien minuten. Hierbij werd de kinderen verteld dat als de tien minuten voorbij waren ze een sketch op moesten voeren voor hun families, de onderzoeker en een onderzoeksassistent. Er werd daarbij dus gekeken naar sociale interacties. De interacties werden opgenomen op video en vervolgens gecodeerd. Uit de resultaten bleek overbescherming van moeders gerelateerd te zijn aan geobserveerde sociale angst bij jongens en meisjes. Deze relatie bleek voor zowel jongens als meisjes even sterk te zijn. Een sekseverschil werd echter gevonden wanneer er gekeken werd naar angst in het algemeen. Hierbij kwam namelijk naar voren dat

(9)

jongens, maar niet bij meisjes.

Hudson en Rapee (2002) hebben onderzoek gedaan naar kinderen van zeven tot zestien jaar. Zij onderzochten de relatie tussen overbetrokkenheid van ouders en angst bij kinderen. In dit onderzoek deden 57 kinderen mee met hun ouders, waarvan 37 kinderen met een angststoornis en twintig niet klinische kinderen. De kinderen moesten samen met hun broer of zus twee complexe puzzel taken, genaamd de Tangram taak doen. Eén taak werd gedaan in het bijzijn van de moeder en één in het bijzijn van de vader. Door middel van het observeren van de ouder-kind interactie tijdens de taak werd de overbetrokkenheid van de ouder gemeten. Daarnaast vulden de kinderen een vragenlijst in om de angst symptomen te meten. Verder hebben ook de ouders gerapporteerd over angst bij de kinderen via de Child Behavior Checklist (Achenbach & Endelbrock, 1983). Er bleek uit dit onderzoek dat

overbetrokkenheid van de moeders in relatie staat met angstsymptomen bij zowel jongens als meisjes en dat deze relatie gelijk was voor jongens en meisjes.

Ook onderzoek van Gar en Hudson (2008) heeft de relatie tussen overbetrokken opvoedgedrag van moeders en angst bij kinderen onderzocht. Hierbij deden 135 kinderen en hun moeders mee. De kinderen waren tussen de vier tot en met zestien jaar oud, met een gemiddelde leeftijd van negen jaar. Het overbetrokken opvoedgedrag van de moeder werd beoordeeld door middel van een voorbereidende speech taak. De angst van kinderen is gemeten door middel van zelfrapportage maar ook door middel van moederrapportage via de Spence Children's Anxiety Scale – Child and Parent Report (Nauta et al., 2004). Uit de

resultaten kwam naar voren dat tijdens de speechtaak overbetrokkenheid van de moeder hoger was bij angstige kinderen dan bij niet angstige kinderen. Bovendien is er in dit onderzoek apart gekeken naar overbescherming en dit bleek ook hoger te zijn bij moeders van angstige kinderen. Deze relaties bleken niet verschillend te zijn voor jongens en meisjes.

(10)

en overbescherming als maat, is er in het onderzoek van Verhoeven, Bögels en Van der Brugge (2012) gekeken naar de mate van overcontrole van ouders in relatie met angst bij kinderen. Aan het onderzoek deden 179 families mee met hun kind van acht tot twaalf jaar. Angst bij de kinderen is gemeten door zowel zelfrapportage als ouder rapportage door middel van de SCARED-C (Birmaher et al., 1997). Bovendien is overcontrole door zowel de

kinderen als de ouders gemeten aan de hand van een vragenlijst. Uit dit onderzoek bleek dat hoe meer moeders overcontrolerend opvoedgedrag vertoonden hoe meer dit geassocieerd is met angst bij kinderen. Er werd geen verschil gevonden voor de sekse bij de kinderen. Dit betekent dat de relatie tussen overcontrolerend opvoedgedrag van de moeder en meer angst bij kinderen niet significant van elkaar verschilde voor meisjes en jongens.

Een vergelijkbaar onderzoek naar overcontrole is gedaan door Brumariu en Kerns (2015). Er deden hierbij 87 kinderen tussen tien en twaalf jaar, van wie 39 jongens en 48 meisjes, samen met hun moeder mee. De angst van kinderen werd gemeten aan de hand van de SCARED-C (Birmaher et al., 1997) die door de kinderen zelf ingevuld moest worden. Door middel van het opnemen van een moeder-kind interactie taak is psychologisch controlerend gedrag van de moeder gemeten. Met deze psychologisch controlerende gedragingen werd bedoeld dat daarbij de gevoelens van het kind werden gemanipuleerd. In het onderzoek bleek dat moeders van angstigere kinderen meer psychologisch controlerend gedragingen vertoonden in vergelijking met moeders van minder angstige kinderen. Daarnaast werden er geen sekseverschillen gevonden voor deze relatie. Voor meisjes en jongens bleek de relatie dus niet te verschillen.

Het onderzoek van Borelli, Margolin en Rasmussen (2014) heeft ook gekeken naar de relatie van overcontrole en angst bij moeders en kinderen. Deze studie had een longitudinaal design. Hierbij deden 119 ouders en hun kinderen mee. De kinderen waren bij aanvang ongeveer tien jaar oud en op de tweede meting ongeveer twaalf jaar oud. De kinderen en hun

(11)

ouders hebben apart van elkaar verschillende vragenlijsten op de computer ingevuld. Ouders vulde een vragenlijst in voor het meten van overcontrole. Daarnaast vulden de kinderen de vragenlijsten State-Trait Anxiety Inventory for Children (STAIC; Speilberger, 1973) en Children’s Coping Strategies Checklist- Revision 1 (Ayers et al., 1989) in voor het meten van angstsymptomen. Uit de resultaten kwam naar voren dat wanneer kinderen één ouder hadden die hoog overcontrolerend gedrag liet zien, er een blijvende aanwezigheid was van

angstsymptomen bij het kind tussen de twee gemeten tijdstippen. Hierbij zat geen verschil in relatie of het de vaderlijke ouder betreft of de moederlijke ouder. Verder bleek dat wanneer beide ouders geen overcontrolerend gedrag lieten zien, de angstsymptomen juist aanzienlijk afnamen. Kortom, als een kind een moeder heeft die overcontrolerend gedrag vertoont, het kind een groter risico heeft op aanhoudende angstsymptomen. De associatie tussen

overcontrolerend gedrag van de moeder en aanhoudende angst bij kinderen bleek niet te verschillen voor jongens en meisjes.

In tegenstelling tot Verhoeven, Bögels en Van der Brugge (2012) en Borelli en

collega’s (2014) werd in het onderzoek van Van der Brugge, Bögels en Van Zeilst (2010) wel een sekseverschil gevonden. In dit onderzoek werden 37 kinderen van acht tot en met elf jaar onderzocht, van wie 21 jongens en 16 meisjes. Zowel de vaders als de moeders deden mee aan het onderzoek. Net als in het onderzoek van Hudson en Rapee (2002) werd er gebruik gemaakt van de Tangram taak. Hiermee werd bij dit onderzoek overcontrole bij de ouders gemeten. De angst bij kinderen werd gemeten door middel van de zelfgerapporteerde versie van de STAIC (Spielberg, 1973). Uit het onderzoek van Hudson en Rapee (2002) bleek dat er een positieve relatie was tussen angst bij jongens en overcontrole door de moeders. Dit

betekent dat meer angst bij jongens geassocieerd was met meer overcontrole door de moeders. Echter bleek deze relatie significant minder sterk bij meisjes te zijn. Er werd in dit onderzoek dus geconcludeerd dat de relatie tussen overcontrole van de moeder sterker geassocieerd is

(12)

met angst bij jongens dan angst bij meisjes.

Geconcludeerd kan worden dat er een relatie is tussen een hoge mate van

overbetrokken opvoedgedrag van moeders en meer angst bij kinderen. Deze relatie blijkt in het merendeel van de bovenstaande studies gelijk te zijn voor jongens en meisjes. Toch vond Van der Brugge en collega’s (2010) wel een sekseverschil bij de relatie tussen overcontrole van de moeder en meer angst bij kinderen. Hieruit bleek namelijk dat de relatie sterker was voor jongens dan voor meisjes.

Overbetrokken opvoedgedrag van vaders en de relatie met angst bij jongens en meisjes

In deze paragraaf worden dan de volgende deelvragen beantwoord: Wat is de relatie tussen overbetrokken opvoedgedrag van vaders en angst bij jongens? Wat is de relatie tussen overbetrokken opvoedgedrag van de vaders en angst bij meisjes? Er zullen in deze paragraaf een aantal onderzoeken behandeld worden die ook al in vorige paragraaf genoemd zijn, dit komt omdat zij niet alleen gekeken hebben naar de moeders, maar ook naar de vaders.

Allereerst zullen de onderzoeken aangehaald worden die overbescherming meten, vervolgens de onderzoeken die naar overcontrole hebben gekeken en tot slot de onderzoeken die

overbetrokkenheid als maat nemen.

Uit eerdergenoemd onderzoek van Bögels en Van Melick (2004) blijkt een verband te zijn tussen overbescherming van vaders en angst bij jongens en meisjes. Er werd hier geen sekseverschil gevonden en hieruit blijkt dus dat de sterkte van de relatie tussen

overbescherming van vaders en angst bij jongens en meisjes niet van elkaar verschilde. Verder keek eerdergenoemd onderzoek van Verhoeven en collega’s (2012) naar de relatie tussen overcontrole van de vader en angst bij kinderen. Hieruit kwam naar voren dat hogere mate van overcontrole bij de vaders in relatie stond met een hogere mate van angst bij de kinderen. Deze associatie verschilde niet van elkaar voor jongens en meisjes.

(13)

gekeken naar vaders bij de relatie van overcontrole en angst bij kinderen. Ze vonden echter bij vaders een kleinere relatie tussen een hogere mate van overcontrole en aanhoudende angst bij kinderen dan wanneer de relatie bekeken werd bij moeders. Deze relaties bleken wel net als bij de relatie van moeders niet te verschillen voor jongens en meisjes. Geconcludeerd werd dus dat zowel bij jongens als meisjes de relatie tussen overcontrole van vaders en

aanhoudende angstsymptomen bij kinderen niet verschilde van elkaar.

In vergelijking met de hiervoor genoemde onderzoeken bleek uit het eerdergenoemd onderzoek van Van der Bruggen en collega’s (2010) dat er wel een sekseverschil was tussen de kinderen in de relatie tussen overcontrole van de vader en angst bij kinderen. Er kwam namelijk naar voren dat meer overcontrole van de vaders in relatie stond met meer angst bij zowel jongens als meisjes. Deze relatie was echter sterker voor jongens, maar minder sterk voor meisjes. Zoals al eerder besproken was, was dit sekseverschil ook te vinden in hetzelfde onderzoek wanneer er alleen naar moeders gekeken werd.

Eén van de weinige onderzoeken die alleen vaders meegenomen heeft bij het onderzoek naar de relatie tussen overbetrokkenheid en angst bij kinderen binnen de

leeftijdscategorie van het huidige onderzoek is het onderzoek van Greco en Morris (2002). Hierbij zijn namelijk 48 kinderen meegenomen van tien tot en met veertien jaar, van wie 26 laag en 22 hoog sociaal angstige kinderen. De kinderen vulden buiten het zicht van de vaders een aantal vragenlijsten in over angst bij henzelf en over de opvoeding van de ouders. Na het invullen van de vragenlijsten werd een Origami taak gedaan waarbij vader en kind samen twee origami figuren moesten creëren binnen tien minuten. Deze interacties werden

opgenomen zodat het achteraf kon worden bekeken. Er kwam uit dit onderzoek naar voren dat wanneer vaders non-verbaal controlerend gedrag vertoonden tijdens een interactie met hun kind in de Origami taak, dit geassocieerd was met sociale angst bij kinderen. Dit verband tussen non-verbaal controlerend gedrag van de vaders en sociale angst bij kind bleek voor

(14)

zowel jongens als meisjes niet te verschillen.

Kortom, vaders blijken een belangrijke rol te spelen in de relatie tussen

overbetrokkenheid en angst bij kinderen. Net als bij moeders, bleek een hoge mate van overbetrokkenheid door vaders in relatie te staan met meer angst bij kinderen. Daarnaast kwam naar voren dat overbetrokkenheid door vaders in het longitudinale onderzoeksdesign samenhing met angst bij kinderen. Overbetrokkenheid van vaders zorgde namelijk voor aanhoudende angstsymptomen. Deze relaties golden voor zowel jongens als voor meisjes. Zoals ook bij de relatie tussen overcontrole van moeders en angst bij kinderen bleek er door Van der Brugge en collega’s (2010) bij vaders toch ook een sekseverschil in de relatie te zijn. Een hogere mate van overcontrole had een sterkere relatie met angst bij jongens dan bij meisjes. Dit verschil in sekse werd echter niet gevonden in de andere besproken onderzoeken.

Conclusie en Discussie

In dit literatuuronderzoek werden sekseverschillen onderzocht in de relatie tussen overbetrokken opvoedgedrag en angst bij kinderen van zes tot en met twaalf jaar. Wanneer men het verschil tussen de relatie bij de vaders en moeders bekijkt, kan er geconcludeerd worden dat er zowel bij vaders als moeders een relatie is tussen een hoge mate van overbetrokkenheid en meer angst bij kinderen.

Uit de meeste onderzoeken bleek geen verschil in sekse naar voren te komen als het gaat om de relatie tussen overbetrokkenheid en angst bij kinderen. Dit gold voor zowel het onderzoek naar moeders als voor het onderzoek naar de vaders. Er bleek daarom dus dat een hoge mate van overbetrokkenheid van de moeder geassocieerd is met meer angst bij jongens en meisjes en eveneens dat een hoge mate van overbetrokkenheid van de vader geassocieerd is met meer angst bij jongens en meisjes. Dit gaat tegen de verwachting in vanuit de

evolutietheorie waarin men suggereert dat vaders meer invloed zouden hebben op jongens en moeders meer invloed zouden hebben op meisjes (Bögels & Perotti, 2011). Er zou dus

(15)

wellicht een andere theorie van toepassing zijn op de relatie tussen overbetrokken

opvoedgedrag en angst bij kinderen. Zo kan het zijn dat de gender similarities hypothesis hier opgaat. Hierin wordt gesteld dat mannen en vrouwen gelijk zijn op de meeste psychologische variabelen (Hyde, 2005). Deze theorie zou een reden kunnen geven waarom er geen

sekseverschillen gevonden werden tussen de relatie van overbetrokkenheid en angst bij kinderen, aangezien moeders en vaders mogelijk dezelfde impact hebben op jongens en meisjes doordat ze in veel opzichten toch op elkaar lijken.

Enkele onderzoeken vonden echter wel een verschil in sekse. Zo keek het onderzoek van Rork en Morris (2009) naar zowel sociale angst als angst in het algemeen. Er bleek dat de relatie tussen overbescherming van moeders en sociale angst bij jongens en meisjes niet verschilde, maar dat dit niet gold wanneer er naar algemene angst werd gekeken. Algemene angst symptomen bij jongens waren wel gerelateerd aan overbescherming bij moeders, maar niet bij meisjes.

Bovendien werd er een sekseverschil tussen overcontrole en angst bij kinderen gevonden in het onderzoek van Van der Bruggen en collega’s (2010). Er kwam namelijk naar voren dat een hoge mate van overcontrole van moeders en angst bij jongens sterker was dan voor meisjes. Eveneens bleek bij de vader de relatie tussen overcontrole en angst bij jongens sterker dan voor meisjes. Dit is echter tegen de verwachting in dat overbetrokkenheid van de ouder meer van invloed is op angst bij het kind op het moment dat de ouder en het kind van hetzelfde geslacht zijn. Een reden dat de relatie mogelijk sterker was bij jongens is dat over het algemeen aangenomen wordt dat jongens hun emoties meer in zouden moeten houden en moeten controleren, terwijl bij meisjes het gevoelig reageren op bepaalde dingen veel meer geaccepteerd wordt. Ouders zouden hierdoor mogelijk meer controlerend zijn tegenover jongens om hen kalm te houden en minder controlerend tegenover meisjes om hen emoties te laten uiten (Eisenberg et al, 1998). Een andere reden kan zijn dat ouders meer waarde hechten

(16)

aan jongens bij het maken van een prestatietest, dan bij meisjes (Alessandri & Lewis, 1993). Hierdoor zouden de ouders bij de prestatiestaken zoals bij de Tangram taak meer controlerend zijn tegenover hun zoon dan tegenover hun dochter.

Een beperking van het hiervoor besproken onderzoek van Van der Bruggen en collega’s (2010) is echter de kleine steekproef (37 kinderen). Dit zorgt ervoor dat de uitkomsten minder betrouwbaar worden (Agresti & Franklin, 2013) en daarom zullen de resultaten van het onderzoek voorzichtig geïnterpreteerd moeten worden. In vervolgstudies zou het daarom beter zijn om gebruik te maken van een grotere steekproef.

Een ander punt van kritiek is dat er in de meeste onderzoeken gebruik werd gemaakt van zelfrapportages voor het meten van angst, maar ook voor het meten van het opvoedgedrag van de ouders. Een nadeel hiervan zou kunnen zijn dat de vragen sociaal wenselijke ingevuld zouden kunnen zijn (Stocké & Hunkler, 2007). Zo zouden de kinderen zich bijvoorbeeld kunnen schamen voor hun angst in bepaalde situaties of zouden de ouders zich schamen voor bepaalde gedragingen in hun opvoeding, waardoor ze mogelijk een antwoord geven wat niet naar waarheid is ingevuld. Deze factoren kunnen de resultaten beïnvloed hebben. Daarnaast blijkt dat er sekseverschillen kunnen ontstaan door het gebruik van zelfrapportage. Zo blijken angstige mensen informatie vaak negatiever te interpreteren (MacLeod & Mathews, 2012). Ook dit kunnen de resultaten een andere uitkomst geven. In vervolgonderzoek zou dit verholpen kunnen worden door naast het gebruik van zelfrapportage ook door middel van observatie gegevens te verkrijgen.

Een andere kanttekening kan gemaakt worden bij het design van de onderzoeken. Er wordt namelijk in de meeste studies gekeken naar correlationele verbanden, maar niet naar causale verbanden. Hierdoor is het niet mogelijk om een uitspraak te kunnen doen over hoe deze elkaar beïnvloeden. Zo kan namelijk overbetrokkenheid van de ouders de angst bij kinderen beïnvloeden, maar dit zou ook andersom kunnen zijn. Hier hebben studies echter

(17)

nog weinig onderzoek naar verricht en kan daarom als suggestie voor vervolgonderzoek gezien worden. Om deze causale verbanden van overbetrokken opvoedgedrag van ouders en angst bij kinderen te onderzoeken kan er het best gebruik gemaakt worden van een

experimenteel onderzoeksdesign.

Daarnaast is er in het huidige onderzoek niet expliciet gekeken naar kinderen die ouder waren dan twaalf jaar. Bögels en Phares (2008) suggereren dat de rol van de vader

belangrijker zou zijn in de adolescentieperiode. In deze periode zouden de kinderen een andere ontwikkelingstaak hebben, waarbij ze meer de wereld om zich heen gaan verkennen. Mogelijk zou de rol van de vader hierbij zijn dat ze dichter bij hun kinderen blijven, terwijl de moeder eerder de rol heeft om meer afstand te nemen. In vervolgonderzoek zou het daarom interessant zijn om ook naar adolescenten te kijken.

Door de beperkingen aan het onderzoek zullen de uitkomsten voorzichtig

geïnterpreteerd moeten worden. Uit huidig literatuuronderzoek kan gesuggereerd worden dat er een relatie is tussen meer overbetrokken opvoedgedrag van ouders op angst bij kinderen, maar er geen verschil in sekse naar voren komt. Dit betekent dus dat overbetrokken

opvoedgedrag van zowel moeders als vaders een even sterke relatie heeft met angst bij jongens en bij meisjes.

De resultaten in het huidige onderzoek dragen bij aan het inzicht in de etiologie van angststoornissen bij kinderen. Daarnaast biedt het meer kennis voor de werking van bestaande interventies en bij de ontwikkeling van nieuwe interventies en behandelingen van angst bij kinderen. In deze interventies hoeft er namelijk op het gebied van overbetrokken

opvoedgedrag van vaders en moeders geen rekening gehouden worden met het feit dat het opvoedgedrag van hen wellicht een andere impact zou kunnen hebben op angst bij jongens dan op angst bij meisjes. Hierdoor zouden bepaalde onderdelen in zulke interventies hetzelfde kunnen blijven voor jongens en meisjes, omdat deze naar waarschijnlijkheid dezelfde werking

(18)

zullen hebben. Bovendien impliceert huidig onderzoek dat het ook belangrijk is om vaders mee te nemen in het onderzoek, aangezien daar ook relaties in worden gevonden. Om meer duidelijkheid te schetsen vanaf welke leeftijd sekse wellicht wel een rol kan gaan spelen zal toekomstig onderzoek zich ook moeten richten op kinderen ouder dan twaalf jaar.

(19)

Referenties

Achenbach T.M., Edelbrock C. (1983). Manual for the child behaviour checklist and revised child behaviour profile. Burlington: University of Vermont, Department of Psychiatry Alessandri, S. M., & Lewis, M. (1993). Parental evaluation and its relation to shame and pride in young children. Sex Roles, 29, 335-343. doi:10.1007/BF00289427

Agresti, A., & Franklin, C. (2013). The Art and Science of Learning from Data (3rd ed.). Boston, MA: Pearson Education.

Ayers, T. S., Sandler, I. N., Bernzweig, J. A., Harrison, R. J., Wampler, T. W., & Lustig, J. L. (1989). Handbook for the content analyses of children’s coping responses. Tempe: Program for Prevention Research, Arizona State University

Beesdo-Baum, K., & Knappe, S. (2012). Developmental epidemiology of anxiety disorders. Child and adolescent psychiatric clinics of North America, 21, 457-478. doi:10.1016 /j.chc.2012.05.001

Berg-nielsen, T. S., Vikan, A., & Dahl, A. A. (2003). Specific parenting problems when adolescents have emotional and behavioural disorders. Nordic Journal of Psychiatry, 57, 139-146. doi:10.1080/08039480310000978

Birmaher, B., Khetarpal, S., Brent, D., Cully, M., Balach, L., Kaufman, J., & Neers, M. (1997). The Screen for Child Anxiety Related Emotional Disorders (SCARED): Scale construction and psychometric characteristics. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 36, 545–553. doi:10.1097/00004583

-19970400000018

Bittner, A., Egger, H. L., Erkanli, A., Jane Costello, E., Foley, D. L., & Angold, A. (2007). What do childhood anxiety disorders predict? Journal of Child Psychology and Psychiatry, 48, 1174-1183. doi:10.1111/j.1469-7610.2007.01812.x

(20)

Bögels, S. M., & Perotti, E. C. (2011). Does father know best? A formal model of the paternal influence on childhood social anxiety. Journal of Child and Family Studies, 20, 171- 181. doi:10.1007/s10826-010-9441-0

Bögels, S. M., & Van Melick, M. (2004). The relationship between child-report, parent self report, and partner report of perceived parental rearing behaviors and anxiety in children and parents. Personality and Individual Differences, 37, 1583-1596. doi:10 .1016/j.paid.2004.02.014

Borelli, J. L., Margolin, G., & Rasmussen, H. F. (2014). Parental overcontrol as a mechanism explaining the longitudinal association between parent and child anxiety. Journal of Child and Family Studies, 24, 1559-1574. doi:10.1007/s10826-014-9960-1

Brumariu, L. E., & Kerns, K. A. (2015). Mother–child emotion communication and childhood anxiety symptoms. Cognition and Emotion, 29, 416-431. doi:10.1080/02699931 .2014.917070

Connolly, S. D., & Bernstein, G. A. (2007). Practice parameter for the assessment and treatment of children and adolescents with anxiety disorders. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 46, 267-283. doi:10.1097/01.chi

.0000246070.23695.06

De Wilde, A., & Rapee, R. M. (2008). Do controlling maternal behaviours increase state anxiety in children's responses to a social threat? A pilot study. Journal of Behavior Therapy and Experimental Psychiatry, 39, 526-537. doi:10.1016/j.jbtep.2007.10.011 Eisenberg, N., Cumberland, A., & Spinrad, T. L. (1998). Parental socialization of emotion. Psychological Inquiry, 9, 241-273. doi:10.1207/s15327965pli0904_1

Fox, N. A., Henderson, H. A., Marshall, P. J., Nichols, K. E., & Ghera, M. M. (2005). Behavioral inhibition: linking biology and behavior within a developmental framework. Annal. Review of Clinical Psychology, 56, 235-262. doi:10.1146

(21)

/annurev.psych.55.090902.141532

Gar, N. S., & Hudson, J. L. (2008). An examination of the interactions between mothers and children with anxiety disorders. Behaviour Research and Therapy, 46, 1266-1274. doi:10.1016/j.brat.2008.08.006

Greco, L. A., & Morris, T. L. (2002). Paternal child-rearing style and child social anxiety: Investigation of child perceptions and actual father behavior. Journal of

Psychopathology and Behavioral Assessment, 24, 259-267. doi:10.1023 /A:1020779000183

Hadwin, J. A., Garner, M., & Perez-Olivas, G. (2006). The development of information processing biases in childhood anxiety: A review and exploration of its origins in parenting. Clinical Psychology Review, 26, 876-894. doi:10.1016/j.cpr.2005.09.004 Hudson, J. L., & Rapee, R. M. (2002). Parent-child interactions in clinically anxious children and their siblings. Journal of Clinical Child and Adolescent Psychology, 31, 548-555. doi:10.1207/S15374424JCCP3104_13

Hyde, J. S. (2005). The gender similarities hypothesis. American Psychologist, 60, 581. doi:10.1037/0003-066X.60.6.581

MacLeod, C., & Mathews, A. (2012). Cognitive bias modification approaches to anxiety. Annual Review of Clinical Psychology, 8, 189-217. doi: 10.1146/annurev-clinpsy -032511-143052

Majdandžić, M., Möller, E. L., de Vente, W., Bögels, S. M., & van den Boom, D. C. (2014). Fathers’ challenging parenting behavior prevents social anxiety development in their 4-year-old children: A longitudinal observational study. Journal of abnormal child psychology, 42, 301-310. doi: 10.1007/s10802-013-9774-4

Möller, E., Majdandžić, M., de Vente, W., & Bögels, S. (2013). The evolutionary basis of sex differences in parenting and its relationship with child anxiety in Western societies.

(22)

Journal of Experimental Psychopathology, 4, 88-117. doi:10.5127/jep.026912 Möller E. L., Nikolic, M., Majdandžić, M., Bögels, S. M. (2015). Associations between maternal and paternal parenting behavior, anxiety and its precursors in early childhood: A meta-analysis, 1-67. In proces.

Moore, P. S., Whaley, S. E., & Sigman, M. (2004). Interactions between mothers and children: impacts of maternal and child anxiety. Journal of Abnormal Psychology, 113, 471-476. doi:10.1037/0021-843X.113.3.471

Nauta, M. H., Scholing, A., Rapee, R. M., Abbott, M., Spence, S. H., & Waters, A. (2004). A parent-report measure of children’s anxiety: psychometric properties and comparison with child-report in a clinic and normal sample. Behaviour Research and Therapy, 42, 813-839. doi:10.1016/S0005-7967(03)00200-6

Rapee, R. M., Schniering, C. A., & Hudson, J. L. (2009). Anxiety disorders during childhood and adolescence: Origins and treatment. Annual Review of Clinical Psychology, 5, 311-341. doi:10.1146/annurev.clinpsy.032408.153628

Rork, K. E., & Morris, T. L. (2009). Influence of parenting factors on childhood social anxiety: Direct observation of parental warmth and control. Child & Family Behavior Therapy, 31, 220-235. doi:10.1080/07317100903099274

Rubin, K. H., Coplan, R. J., & Bowker, J. C. (2009). Social withdrawal in childhood. Annual Review of Psychology, 60, 141-171. doi:10.1146/annurev.psych.60.110707.163642 Spielberger C.D. (1973). Manual for the state-trait inventory for children. Palo Alto, CA: Consulting Psychologists Press

Stocké, V., & Hunkler, C. (2007). Measures of desirability beliefs and their validity as indicators for socially desirable responding. Field Methods, 19, 313-336. doi:10.1177 /1525822X07302102

(23)

controlling behaviour? The role of parent and child trait anxiety. Cognition and Emotion, 24, 141-149. doi:10.1080/02699930802618843

Verhoeven, M., Bögels, S. M., & van der Bruggen, C. C. (2012). Unique roles of mothering and fathering in child anxiety; moderation by child’s age and gender. Journal of Child and Family Studies, 21, 331-343. doi:10.1007/s10826-011-9483-y

Williams, M. A., & Mattingley, J. B. (2006). Do angry men get noticed? Current Biology, 16, R402-R404. doi:10.1016/j.cub.2006.05.018

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor het beantwoorden van de vragen op psychologische veiligheid maakt het geen verschil of deelnemers eerst de directe vraagstelling gevolgd door de indirecte vraagstelling

eHealth heeft invloed op de manier waarop geëvalueerd wordt: steeds meer onderzoekers geven aan dat we verder dan de RCT moeten gaan om te bepalen welke interventieonderdelen

Figure 2: Effect of ozone on contamination of mineral oil based emulsion (treatment time of 2 hours).. Figure 3: Effect of ozone on contamination of polymer based dilution

Firms can implement three different business models oriented to use wastes in their production processes: i) input replacement; ii) co-products generation; and iii) new products

Door de specifieke effecten van tekstlengte op woordmaten nader te onderzoe- ken en/of door het aantal woorden waarop de maten gebaseerd zijn aan te passen, kunnen deze

On the other hand, of the left corner of the New Orleans coastal basin location P3 , a storm from southeastern direction running below and parallel to the Mississippi dike such

(A) Micrograph of a pure population of epithelial PDAC cells, as obtained via contrast phase light microscopy (Original magnification 20×, scale bar = 50 μm).. (B) Micrographs of

However, on the other hand there is also a view that under leveraging helps the business maintaining strong business practices and a long-term orientation,