• No results found

De ongelijkheid voorbij? : een kwalitatief onderzoek naar representatie binnen FNV Vrouw

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De ongelijkheid voorbij? : een kwalitatief onderzoek naar representatie binnen FNV Vrouw"

Copied!
66
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De ongelijkheid voorbij?

Een kwalitatief onderzoek naar representatie binnen FNV Vrouw

Masterscriptie Politicologie

Specialisatie Politieke Theorie en Politiek Gedrag Januari 2015

Auteur: Mirte Looijenga (studentnummer 10080600) Begeleider: Dr. Marcel Hanegraaff

(2)

2

Inhoudsopgave

Inhoudsopgave ... 2

1. Inleiding ... 4

1.1. Probleemstelling ... 4

1.2. Definitie belangrijke begrippen ... 6

1.3. Relevantie onderzoek ... 6 1.4. Leeswijzer ... 7 2. Theoretisch kader ... 8 2.1. Inleiding ... 8 2.2. Inbedding in de literatuur ... 8 2.2.1. Inleiding ... 8

2.2.2. Het liberale systeem: zoektocht van het individu naar het collectief ... 9

2.2.3. De basisprincipes van het liberale systeem ... 9

2.2.4. Het ontstaan van facties ... 11

2.2.5. De moderne politiek: een neiging tot meritocratie ... 12

2.2.6. Besluit ... 14

2.3. Belangengroepen ... 15

2.3.1. Inleiding ... 15

2.3.2. Belangengroepen als antwoord op het democratisch tekort ... 15

2.3.3. Soorten belangengroepen ... 17

2.3.4. Een positieve en een negatieve visie op belangenvertegenwoordiging ... 18

2.3.5. Besluit ... 21

2.4. Representatie ... 22

2.4.1. Inleiding ... 22

2.4.2. Representatie en lidmaatschap belangengroepen ... 22

2.4.3. Representatie van (achtergestelde) minderheden ... 24

2.4.4. Achtergestelde individuen binnen een gemarginaliseerde groep ... 26

2.4.5. Besluit ... 27

2.5. Conclusie ... 28

2.5.1. Meer kans om gehoord te worden ... 28

2.5.2. Vervolgonderzoek ... 29

3. Methodologie ... 31

3.1. Inleiding ... 31

3.2. Methode van onderzoek ... 31

3.3. Dataverzameling ... 33

3.3.1. Keuzes in het onderzoek ... 33

3.3.2. Beschrijving observaties ... 33

3.4. Data-analyse ... 34

(3)

3 4. Resultaten ... 37 4.1. Inleiding ... 37 4.2. Lidmaatschap ... 38 4.2.1. Inleiding ... 38 4.2.2. Redenen lidmaatschap ... 38

4.2.3. Beschrijving (doelstelling) organisatie ... 40

4.2.4. Deelname activiteiten... 41

4.2.5. Besluit ... 42

4.3. Representatie ... 43

4.3.1. Inleiding ... 43

4.3.2. Voor wie komt de organisatie op? ... 43

4.3.3. De organisatie als belangenbehartiger ... 44

4.3.4. Ruimte voor leden ... 46

4.3.5. Diversiteit... 47 4.3.5. Besluit ... 50 4.4. Conclusie ... 51 5. Conclusie ... 52 5.1. Inleiding ... 52 5.2. Beantwoording vraagstelling ... 52 5.3. Aanbevelingen FNV Vrouw ... 55 6. Reflectie en discussie ... 57 6.1. Inleiding ... 57

6.2. Gebruikte theorie en methodologie ... 57

6.3. Discussiepunten ... 57

6.4. Opvallende gebeurtenissen en uitkomsten ... 58

6.5. Aanbevelingen voor vervolgonderzoek ... 59

Literatuurlijst ... 60

Bijlagen ... 63

Bijlage 1. Topiclijst interview bestuurslid FNV Vrouw ... 63

Bijlage 2. Topiclijst interviews leden FNV Vrouw ... 65

(4)

4

1. Inleiding

‘If sociology teaches anything, it teaches that no society is completely stable; always there are strains and conflicts.’ (Young, 1958, 83) De maatschappij is altijd in beweging. Nooit komt zij uit op een perfect gebalanceerd punt. Toch is de maatschappij de plek waar wij als individuen ons leven dienen in te richten. Onze dromen, de zaken waar we waarde aan hechten en de manier van leven die we als individu voorstaan, zullen moeten worden vormgegeven in deze maatschappij. De maatschappij waar we allemaal, op welke manier dan ook, deel aan nemen. Dit biedt kansen maar resulteert anderzijds in vele spanningen. In een democratie wordt in theorie de stem van een ieder individu gehoord, maar in praktijk valt de dominantie van de meerderheid niet te ontkennen (Witte, 1990: 30).

Belangengroepen die opkomen voor (achtergestelde) deelbelangen zijn een belangrijke factor in de huidige representatieve liberale democratie. Toch zijn belangengroepen die specifiek opkomen voor achtergestelde deelbelangen gering in aantal. In de Verenigde Staten is anno 2006 maar één procent van de belangenorganisatie een organisatie die achtergestelde individuen vertegenwoordigd. Dit cijfer blijkt al twintig jaar niet veranderd te zijn (Strolovitch, 2006: 909). In Nederland is hier nog weinig onderzoek naar gedaan, echter dat ook hier deze specifieke soort belangengroepen ondervertegenwoordigd is mag

aangenomen worden.

1.1. Probleemstelling

In deze scriptie wordt onderzocht waarom bepaalde groepen in de samenleving meer kans hebben om gehoord te worden dan andere groepen. Dit wordt gedaan door een

theoretische studie naar deelbelangen en belangengroepen. Er wordt onderzocht wat belangengroepen zijn en wat hun functie is in het Nederlandse systeem. Dit wordt geplaatst in het grotere politicologische kader van de representatieve liberale democratie.

Uit de studie in de literatuur blijkt dat er relatief weinig belangengroepen zijn die opkomen voor het belang van achtergestelde groepen in de samenleving. Daarbij komt dat de

achterban van belangengroepen die opkomen voor achtergestelde groepen een grote diversiteit kent. Door deze diversiteit zijn achtergestelde groepen binnen deze

achtergestelde achterban (de zogenaamd ‘dubbel’ achtergestelde groepen) moeilijk te vertegenwoordigen. Dit wordt in dit onderzoek onderzocht door een casestudy bij FNV

(5)

5 Vrouw. ‘FNV Vrouw maakt zich sterk om de positie van vrouwen te verbeteren en geeft informatie over werk en inkomen. Ook is FNV Vrouw een podium voor vrouwen die

ervaringen met elkaar willen delen over hun werk en hun leven. FNV Vrouw maakt als sector deel uit van FNV in Beweging. Zo kunnen we ervoor zorgen dat ook in CAO's aandacht voor vrouwenzaken blijft. Verder geven we door lobby en acties suggesties om verbeteringen voor vrouwen te realiseren.’ (http://www.fnvvrouw.nl/, geraadpleegd 28 januari 2015). De belangenorganisatie komt op voor vrouwen als groep in de samenleving. ‘FNV Vrouw

omschrijft haar missie als: stimuleren en realiseren van een evenwichtige verhouding tussen arbeid, zorg, inkomen en economische zelfstandigheid. Vertrouwen in en uitgaan van de eigen kracht van vrouwen is het uitgangspunt van FNV Vrouw’ (Visiedocument FNV Vrouw, 2014: 5). FNV Vrouw telt ongeveer 2700 leden (Interview T. van der Kraan). Het doel van dit onderzoek is inzicht krijgen in de ervaringen en verwachtingen van leden van FNV Vrouw met betrekking tot de representatie van hun belangen door FNV Vrouw. Hierbij wordt onderzoek gedaan naar zowel witte vrouwen als zogenaamde zwarte migranten- en

vluchtelingenvrouwen (hierna zmv vrouwen genoemd). De termen die hier worden gebruikt worden ook binnen FNV Vrouw gehanteerd, hier zal later verder op ingegaan worden. Variatie in de achterban van FNV vrouw wordt dus gemeten in de etniciteit. De uiteindelijk te beantwoorden onderzoeksvraag luidt als volgt:

Representeren belangengroepen die opkomen voor achtergestelde groepen de belangen van de achtergestelde groepen binnen hun achterban minder goed?

De doelstelling is om met het onderzoeken van de ervaringen en verwachtingen van de leden van FNV Vrouw een antwoord te formuleren op deze onderzoeksvraag, om

aanbevelingen te kunnen doen aan FNV Vrouw over de representatie van de achterban. Dit wordt onderzocht door het houden van een kwalitatief onderzoek met semigestructureerde interviews.

(6)

6

1.2. Definitie belangrijke begrippen

Belangengroepen: Groepen waarin individuen verenigd zijn met als doel om

gemeenschappelijke belangen te behartigen. Er worden vaak bepaalde eisen geformuleerd waarmee vervolgens interactie met de overheid wordt gezocht om deze te kunnen

realiseren. Het zijn geen overheidsorganisaties maar ze zoeken wel de samenwerking op.

Representatieve liberale democratie: Een regeringssysteem waarbij de macht bij het volk ligt

en er wordt geregeerd door een systeem van representatie: iedere stemgerechtigde kiest zijn of haar vertegenwoordiger in de regering. Volgens de liberale doctrine zijn alle

handelingen terug te brengen tot de handelingen van het individu en staat het individu centraal. De regeringsmacht ligt dus ten diepste bij het individu.

1.3. Relevantie onderzoek

Zoals zeer veel sociaal wetenschappelijk onderzoek is ook dit onderzoek zowel

maatschappelijke- als wetenschappelijke relevant. De maatschappelijke relevantie van dit onderzoek ligt in het feit dat er doorlopend een maatschappelijk debat sluimert over het al dan niet aanwezige democratische tekort in het huidige politieke systeem en dat onze democratische samenleving aan de ene kant gelijke kansen biedt aan alle burgers, maar aan de andere kant dat blijkt dat niet elke groep gehoord wordt. Daarnaast biedt dit onderzoek ook handvatten voor het praktische probleem van de representatie van een achterban. Uit dit onderzoek zullen voorzichtige aanbevelingen geformuleerd worden richting FNV Vrouw over de representatie. De wetenschappelijke relevantie ligt in het feit dat er met dit

onderzoek nieuwe informatie wordt toegevoegd aan het geheel van wetenschappelijke kennis. Er is nog relatief weinig onderzoek gedaan naar dit onderwerp. Representatie wordt in veel onderzoeken verondersteld, maar weinig wetenschappelijk getoetst. Daarnaast is er erg weinig onderzoek gedaan naar belangengroepen die opkomen voor achtergestelde groepen. In dit onderzoek worden deze beide onderdelen wel onderzocht, zij het in de reikwijdte van een masterscriptie en daarom beperkt (’t Hart, Boeie en Hox, 2007: 104).

(7)

7

1.4. Leeswijzer

In het tweede hoofdstuk van deze scriptie wordt het theoretisch kader van dit onderzoek besproken. Vanuit de bevindingen uit dit kader zijn de onderzoeksinstrumenten voor het empirisch onderzoek ontwikkeld. De onderzoeksinstrumenten zullen in het derde hoofdstuk over de gebruikte methoden verder besproken worden en zijn ook als bijlagen aan het eind van deze scriptie terug te vinden. In hoofdstuk vier worden de resultaten van het empirisch onderzoek behandeld. Hoofdstuk vijf geeft een conclusie door een antwoord te formuleren op de hoofdvraag aan de hand van de resultaten. Hier zullen ook de aanbevelingen voor FNV Vrouw besproken worden. In hoofdstuk zes wordt een reflectie gegeven op het gedane onderzoek. De gebruikte theorie, de methodologie en het onderzoeksproces zullen besproken worden en discussiepunten worden aangedragen. Ook opvallende

gebeurtenissen en uitkomsten zullen hier weergegeven worden, net als sterke en minder sterke punten aan dit onderzoek.

(8)

8

2. Theoretisch kader

2.1. Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het theoretisch kader besproken rond de vraag:

Waarom hebben bepaalde groepen in de samenleving meer kans om gehoord te worden dan andere groepen?

Dit wordt gedaan in drie gedeelten: elk gedeelte wordt afgesloten met een deelconclusie. Het eerste gedeelte gaat over de inbedding van het onderwerp belangengroepen in een bredere politiek theoretisch kader. Hierbij wordt in grote lijnen gekeken naar de liberale representatieve systeem, de individualisering en het ontstaan van deelbelangen. In het tweede gedeelte staan belangengroepen centraal. Het derde en laatste gedeelte gaat over representatie. In het tweede en derde gedeelte is er speciale aandacht voor de

belangengroep voor (achtergestelde) minderheden. Er wordt afgesloten met een conclusie waarbij de vraag waar dit hele theoretisch kader om draait beantwoord wordt.

2.2. Inbedding in de literatuur

2.2.1. Inleiding

In dit eerste hoofdstuk wordt de thematiek rond belangengroepen ingeleid in een breder politiek theoretisch kader. In grote lijnen wordt er een literatuuroverzicht gegeven rond de vraag waarom bepaalde groepen in de samenleving meer kans hebben om gehoord te worden dan andere groepen. Dit wordt gedaan in vier gedeelten.

Allereerst wordt er naar het liberale systeem gekeken: waar komt het huidige liberaal

democratische systeem vandaan en wat is het gedachtegoed hierachter? Vervolgens worden de vijf basisprincipes van het liberale systeem besproken. In het derde gedeelte wordt het ontstaan en vooral het denken over facties in kaart gebracht. Het denken over deelbelangen en het idee van vertegenwoordiging krijgt hier aandacht. In het vierde en laatste gedeelte gaat over de neiging tot meritocratie. In hoeverre heeft de individualisering geleidt tot meer gelijkheid in de samenleving? Als het individu volledig de ruimte krijgt, kunnen

(9)

9 groepsprocessen dan volledig buiten beschouwing worden gelaten? Ten slotte wordt er een (deel)conclusie geformuleerd op basis van de vier onderdelen.

2.2.2. Het liberale systeem: zoektocht van het individu naar het collectief Het liberale systeem zoals het vandaag de dag bestaat is voortgekomen uit de eerdere aristocratisch-monarchistische regimes. In deze regimes stond geboorterecht en de daarbij behorende maatschappelijke vaststaande hiërarchie voorop (Witte, 1990: 17). In het liberale regime is dit totaal anders: ‘the elementary unit of social life is individual human action’ (Elster, 1989: 13). ‘Volgens de liberale doctrine moet het economische leven uitsluitend gebaseerd zijn op het vrije spel van persoonlijke belangen en op het autonome optreden van de kapitaalbezitter/ ondernemer. (…) Aangezien de realisatie van het persoonlijke belang via het autonome optreden van het individu tot stand komt, is de individuele vrijheid een bijzonder cruciaal begrip in het liberale gedachtegoed’ (Witte, 1990: 23). Het liberalisme gaat ervan uit dat individuele belangen uiteindelijk met elkaar in een lijn zullen komen te staan: door een natuurlijke harmonie zal het streven naar eigenbelang uiteindelijk

uitmonden in een gezamenlijk collectief belang (Witte, 1990: 23). Politiek kan dus begrepen worden vanuit de voorkeuren en het gedrag van individuen. Het gedrag van grotere

eenheden, zoals instituties of staten, kan volledig herleid worden tot de som van het gedrag van alle individuen bij elkaar (Hague en Harrop, 2010: 34). ‘The interest of the community then is, what? – the sum of interests of the several members who compose it.’ (Bentham 1843: 2). Een staat wordt in deze optiek dan ook gezien als de som van alle individuen bij elkaar (Gunn, 1989: 201). Het liberalisme maakt van het individu het absolute middelpunt van de samenleving, en maakt van deze verheffing een doel in zichzelf. De

zelfverwezenlijking van het individu is het uiteindelijke doel in elke denkbare organisatie.

2.2.3. De basisprincipes van het liberale systeem

Om deze focus op het individu verder te verduidelijken worden nu de vijf basisprincipes van het liberale systeem besproken. Het eerste principe is de scheiding van de openbare en de privésfeer. Het bestaan van politieke organisaties is gelegitimeerd omdat ze de

privébelangen van burgers moeten kunnen garanderen. De burger heeft dus de laatste hand in de handhaving en legitimering van de liberale staat. Het tweede basisprincipe is de

(10)

10 wil van het volk vertolkt. Het volk is dus de enige basis van macht in het liberale systeem. Echter, deze wil van het volk is zeer abstract en wordt door de volksvertegenwoordigers concreet gemaakt en bepaald. Op deze manier wordt de individuele wil omgezet in het algemeen belang. Aangenomen wordt hierbij dat de volksvertegenwoordigers daadwerkelijk in staat zijn om de wil van het volk op een dergelijke manier te vertalen dat ieder individu gerepresenteerd wordt. Hier kom ik later op terug.

De volksvertegenwoordigers bestaan dan ook uit de zogenaamde ‘besten’ in de

samenleving: zij die een bepaald intellect hebben en een bepaald opleiding hebben genoten, kortom de individuen die de kwalificaties bezitten om deze taak uit te voeren. (Witte, 1990: 25-30). ‘The citizen body in a democratically governed state must include all persons subject to the laws of the state except transients and persons proved to be incapable of caring for themselves.’ (Dahl, 2006: 79, 80) Dus als het gaat om de gelijkheid van individuen is het verantwoord om te meten met twee maten. Voor de wet zijn alle individuen gelijk. Echter niet alle individuen hebben een gelijke kans om als vertegenwoordiger de regerende macht uit te gaan voeren. In de eerdere redenatie over het democratisch beginsel had verkiezing door het werpen van het lot de voorkeur, maar dit is uiteindelijk losgelaten omdat het belangrijk is dat individuen die daadwerkelijk gaan regeren deze taak adequaat op kunnen pakken. De regering door de besten is dus ongelijk, maar wel te rechtvaardigen (Manin, 1997:63) en ook nodig in een representatieve democratie: ‘The original simple democracy… is incapable of extension, not from its principle, but from the inconvenience of its form. Simple democracy was society governing itself without the aid of secundary means. By ingrafting representation upon democracy, we arrive at a system of government capable of embracing and confederating all the various interests and every extent of territory and population.’ (Paine, 1791/1792: 180) Het derde basisprincipe is het delibererende regime: de gedachte dat met rationele argumenten de verschillende belangen van het volk met elkaar te verenigen zijn. Elke actie vanuit de regering kan bediscussieerd worden, echter dit gebeurt wel op een bepaald rationeel niveau. Dit impliceert een ‘temming’ van de

zogenaamde volksmassa. Zoals al eerder gezegd; om mee te kunnen beslissen moet men wel een bepaald niveau kunnen halen. Aanname hierbij is dat de individuen die capabel zijn om te regeren ook de individuen die hier niet geschikt voor zijn volledig representeren. Hier kom ik later op terug. Het meerderheidsbeginsel en het regeren bij wet is het vierde

(11)

11 onderdrukt, wel dat de meerderheid bij het tot stand komen van een compromis de

uiteindelijke beslissing neemt. Het regeren bij wet houdt in dat de wet als eindresultaat van de door de rede aangevoerde discussie over de algemene wil de autoriteit heeft om het laatste woord in alle zaken te hebben. Het laatste basisprincipe is het parlementarisme en de scheiding der machten. Kort gezegd impliceert dit dat de macht nooit bij een enkel individu of een bepaalde groep terecht komt maar altijd verdeeld is (Witte, 1990: 30-33).

2.2.4. Het ontstaan van facties

In de achttiende en negentiende eeuw had het woord factie een zeer negatieve bijklank. Om tot de algemene wil te komen die volgens de aanhangers van Rousseau maar voor één uitleg vatbaar is werd enkel gezocht naar de mening van de meerderheid (Fennema, 2001: 169). ‘Maar wanneer zich klieken vormen, deelgroeperingen ten koste van de grote gemeenschap, wordt de wil van elk van die groeperingen algemeen ten opzichte van haar leden en

bijzonder ten opzichte van de staat. (…) Dan is er geen algemene wil meer en is de wil die het wint slechts een bijzondere mening. Om werkelijk de uitspraak van de algemene wil te krijgen is het dus van belang dat er geen deelgroepering is in de staat en dat iedere burger alleen vanuit zichzelf zijn mening geeft.’ (Rousseau, 1762: 163) In de eenentwintigste eeuw wordt er heel anders over facties gedacht: ‘Al public discussion is adressed to the general community. (…) In the nature of things a political conflict among special interests is never restricted to the group most immediately interested.’ (Schattsneider, 1975: 27) De publieke discussie over alle belangen van alle individuen in een samenleving is dus relevant, niet alleen voor de individuen die een dergelijk belang direct aan gaat. Het omslagpunt rond deze discussie kwam met Findley. In de politiek is het volgens hem legitiem om het eigenbelang te verdedigen, aangezien niemand uiteindelijk in staat is om het algemeen belang geheel te kunnen vertegenwoordigen. Het verdedigen van het deelbelang kan echter wel door iemand vertegenwoordigd worden en is daarom wel geheel legitiem. Het verdedigen van een

deelbelang werd zo de kern van de politiek (Fennema, 2001: 175). Belangrijk is hierin ook de opmerking van Madison: hoe groter men het belangenveld maakt, hoe meer partijen en meningen er zullen zijn. Daarmee wordt de kans dat de meerderheid de minderheid overheerst drastisch verkleind. De meerderheid zal dan minder invloed kunnen uitoefenen op de rechten van alle individuen, en daarmee zal het recht van de minderheid zo min mogelijk in gevaar komen. Zoveel mogelijk verschillende facties zouden op deze manier zelfs

(12)

12 de politieke stabiliteit bevorderen (Spencer, 2002: 885,886,891). Het collectief belang wordt dus niet gevonden door het zoeken naar de algemene wil, wat de belangen van de

meerderheid verwoord, maar door een discussie waar ieder individu ruimte krijgt om zijn belangen in te brengen. Hier komt ook het belang van een partijendemocratie naar voren. Zoals al eerder genoemd: hoe kunnen volksvertegenwoordigers daadwerkelijk in staat zijn om de wil van het volk op een dergelijke manier te vertalen dat ieder individu

gerepresenteerd wordt en hoe kan een volksvertegenwoordiger ook die individuen die niet geschikt zijn om volksvertegenwoordiger te worden volledig representeren? In een

partijendemocratie stemt het volk op een volksvertegenwoordiger die ze niet persoonlijk kennen, maar die de partij vertegenwoordigt die het meest dicht bij hen staat. Dat

individuen graag stemmen op een partij, en dan pas op de vertegenwoordiger blijkt uit de electorale stabiliteit in dit systeem. Men stemt op een vertegenwoordiger van een partij die belangrijk gevonden wordt omdat men de vertegenwoordiger ziet als iemand uit de

samenleving die behoort tot een groep waar zij zichzelf ook toerekenen. Politieke partijen steken op deze zienswijze in en proberen het electoraat wat zich tot dezelfde groep rekent te mobiliseren met als doel om meer regeringsmacht te krijgen. Zo ontstaat er een

wisselwerking tussen de volksvertegenwoordigers en het volk en wordt representatie

allereerst een reflectie van de sociale structuur, de kern is het behoren tot een sociale groep. Het geven van een stem is meer een teken van vertrouwen dan het specifiek uitspreken van politieke meningen (Manin, 2006: 206-2011). Maar heeft zo iedereen een gelijke kans om gehoord te worden?

2.2.5. De moderne politiek: een neiging tot meritocratie

‘Het meest kenmerkende van de moderne politiek is dat de politieke macht gelegitimeerd wordt door een beroep op de volkssoevereiniteit en niet meer door een beroep op traditie of op een van God gegeven gezag.’ (Fennema, 2001: 3) Het individu is op deze manier ten diepste verantwoordelijk voor zijn eigen bestuur. De bijbehorende aanname is dat iedere volwassene in staat zou moeten zijn zichzelf te besturen en een oordeel te kunnen geven over wat er gebeurt in het politieke domein. Daardoor is het recht van scholing hier erg belangrijk: ieder individu heeft recht om kennis te krijgen om een oordeel over de zaken rondom zijn individu te vormen. Een andere belangrijke voorwaarde voor politieke participatie die hier nauw mee samenhangt, is gelijkheid van alle individuen. (Fennema,

(13)

13 2001: 4-6). ‘Consequently, we say, we ought to treat all persons as if they possess equal claims to life, liberty, happiness, and other fundamental goods and interests.’ (Dahl, 2006: 65) Als de staat dus een beslissing gaat maken die ieder individu aangaat, dient zij rekening te houden met elk individu. Dit principe is belangrijk om ethische en religieuze gronden: over heel de wereld wordt dit principe erkent door vele groeperingen. Daarnaast is er geen bevredigend alternatief en is het goed als de staat uitstraalt dat zij voorzichtig om wil

springen met de belangen van elk individu. Het is belangrijk dat elk individu zich gezien weet, op deze manier zal iedereen dit principe accepteren en zal de kans groot zijn dat het individu zich ook in de toekomst als er compromissen moeten worden gesloten coöperatief willen opstellen (Dahl, 2006: 65-68). In de moderne politiek kan elk individu (die stemgerechtigd is) zijn stem laten gelden en op die manier invloed uitoefenen op zijn eigen bestuur. ‘Het

democratisch beginsel betekent dan slechts dat de leiding van de regering in handen dient te worden gegeven van degenen die meer aanhang verwerven dan enige andere

mededingende individuen of groepen. En dat schijnt dan weer het meerderheidssysteem binnen de logica van de democratische methode te rechtvaardigen.’ (Schumpeter, 1943: 300) Het individu kiest dus zijn eigen bestuur, en daarin is uiteindelijk het

meerderheidsbeginsel zoals eerder genoemd als basisprincipe van het liberale systeem leidend. In het liberale systeem en de moderne politiek is de trend van individualisering zoals gezegd sterk zichtbaar. Echter, de individualisering heeft niet geleid tot (meer) sociale

gelijkheid. ‘I am not so naïve as to doubt the existence of individual difference. Individuals vary in their abilities, characters, and dispositions, and though the variance is often

exaggerated by social and educational inequalities, people are indeed different in what they want and are able to do.’ (Phillips, 2004: 13) Het bieden van gelijke mogelijkheden leidt dus niet per definitie tot gelijke uitkomsten voor elk individu (Phillips, 2004: 2). Onderwijs bijvoorbeeld draagt bij aan meer gelijkheid maar is tegelijkertijd niet de oplossing: er ontstaat door scholing een nieuw soort ongelijkheid en deze leidt tot het ontstaan van de zogenaamde meritocratie (Van Goor en Emmelers, 2004: 318). ‘Each social class was, in ability, the minature of society itself: the part the same as the whole. The fundamental change of the last century, which was fairly begun before 1963 is that intelligence had been re-distributed between the classes, and the nature of the classes changed. The talented have been given the opportunity to rise to the level which accords with their capacities, and the lower classes consequently reserved for those who are lower in ability. The part is no longer

(14)

14 the same as the whole.’ (Young, 1958: 11,12) Democratie verwordt hierdoor tot niet meer dan een aspiratie en de samenleving wordt niet bestuurd door de volksmassa, maar door de besten. Dit is geen aristocratie die ontstaat door geboorte, door afkomst of door vermogen, maar door een meritocratie van talent (Young, 1958: 18,19). Ook van Goor en Emmelers (2004) suggereren voorzichtig dat wat betreft klassen en standen én machtsverhoudingen in de laatste halve eeuw in Nederland de ongelijkheid gehandhaafd is. Door

selectieprocedures, interne socialisatie en informele relaties en levensstijl blijven bepaalde individuen in bepaalde kringen. Door de terugtrekkende overheid en meer ruimte voor de markt blijft bovendien de sociale status van individuen sneller steken op de status quo en zijn er minder mogelijkheden tot sociale mobiliteit (van Goor en Emmelers, 2004: 339,340). Het individu alle ruimte te geven en groepsverschillen ontkennen, wat vanuit de liberale visie gedaan wordt lijkt een gelijke behandeling. Echter, door groepsverschillen te ontkennen worden individuen die in bepaalde opzichten tot een minderheidsgroep behoren

achtergesteld, hetzij door de historische, culturele en/of economische relatie tot de dominante groep (Eisenberg, 2006: 12).

2.2.6. Besluit

Waarom hebben bepaalde groepen in de samenleving meer kans om gehoord te worden dan andere groepen? Bepaalde groepen, in de literatuur vaak aangeduid als ‘de

meerderheid’ en ‘de besten’ hebben een overheersende stem in de

volksvertegenwoordiging omdat door hen de wil van het volk concreet gemaakt wordt en dus bepaald. Als zij alle individuen goed zouden representeren zou dit geen probleem zijn. Echter, bewijs van het tegendeel is er meer dan voldoende. Individuen die geen

mogelijkheden hebben om te participeren in het regeren zullen niet adequaat

gerepresenteerd worden door de individuen die deze toegang wel hebben (Dahl, 2006: 76,77). Het meerderheidsbeginsel impliceert niet dat de meerderheid de minderheid onderdrukt, wel dat de meerderheid bij het tot stand komen van een compromis de uiteindelijke beslissing neemt. Wie zal er dus voor individuen van minderheidsgroepen opstaan? De kans op slechte vertegenwoordiging is groter als individuen deel uitmaken van een dergelijke groep (Dahl, 2006: 77). Het collectief belang wordt niet gevonden door het zoeken naar de algemene wil, wat de belangen van de meerderheid verwoord, maar door een discussie waar ieder individu ruimte krijgt om zijn belangen in te brengen. Hoe groter

(15)

15 het aantal verschillende groepen die meespreken, hoe groter de kans op politieke stabiliteit maar ook hoe groter de kans voor kleine groepen en dus voor die individuen om niet

gehoord te worden door de dominerende meerderheid. Individualisering heeft niet geleid tot meer gelijkheid, maar tot een meritocratie waarin bepaalde groepen overheersen. Groepen doen er nog steeds toe: individuen die in bepaalde opzichten tot een

minderheidsgroep behoren zijn achtergesteld, door de relatie tot de dominante groep. Door de structuur van onze maatschappij hebben bepaalde groepen meer kans om gehoord te worden dan andere groepen.

2.3. Belangengroepen

2.3.1. Inleiding

In dit tweede hoofdstuk wordt verder ingezoomd op belangengroepen. Er wordt voortgebouwd op het theoretisch kader wat in het vorige hoofdstuk is geschetst. Met nieuwe informatie over belangengroepen wordt er een antwoord geformuleerd op de vraag waarom bepaalde groepen in de samenleving meer kans hebben om gehoord te worden dan andere groepen. Dit wordt gedaan in drie gedeelten. Ten eerste wordt het democratisch tekort toegelicht met de nadruk op de rol die belangengroepen in deze problematiek zouden kunnen spelen. In het tweede gedeelte wordt gekeken naar een positieve en negatieve visie op belangengroepen. Het belang van de belangengroepen in de liberale staat wordt hier onderzocht. In het derde gedeelte passeren verschillende soorten belangengroepen de revue en worden een aantal kenmerken besproken. Speciale aandacht is er voor de

belangengroep voor (achtergestelde) minderheden. Ten slotte wordt er een (deel)conclusie geformuleerd op basis van de drie gedeelten.

2.3.2. Belangengroepen als antwoord op het democratisch tekort

In Nederland zijn er al jaren vele ontevreden geluiden te horen over de huidige werking van de democratische instituties. Participatie en medezeggenschap zouden op een te laag niveau staan. Er wordt in toenemende mate gesproken over een ‘kloof’ tussen de burger en de politiek. Vaak gehoord is de conclusie dat de Nederlandse representatieve democratie veranderd zou moeten worden. Ook volgens Bovens, Utrechts bestuurskundige, zou er naar een nieuwe manier van participatie en medezeggenschap gezocht moeten worden (Engelen,

(16)

16 2008, 101-103). In de representatieve democratie stemt het volk op de vertegenwoordigers die zij graag (terug) willen zien in de regering. De prikkel die het representatieve systeem dan ook meebrengt voor diegenen die willen regeren is dat ze rekening moeten houden met het toekomstige oordeel van het volk. Willen ze herverkozen worden dan moeten ze zorgen dat het volk hen niet afstraft maar reden genoeg heeft om weer een stem op hen uit te brengen (Manin, 1997: 178). Echter, is het genoeg dat het volk alleen als er verkiezingen zijn haar stem kan laten horen? Is dit niet te weinig? In dit kader wordt vaak gesproken van een democratisch tekort.

Belangengroepen, die direct opkomen voor de specifieke belangen die zij

vertegenwoordigen, zouden een aanvulling op de representatieve democratie kunnen zijn door een stem te zijn die klinkt tussen de verkiezingen door. Daarin werken zij veel samen met bestaande politieke instituties, zoals politieke partijen. De machtspositie van partijen maakt deze tot een belangrijke component in de strategie van belangengroepen om invloed te kunnen uitoefenen. Tegelijk staan politieke partijen voor een samenwerking met

belangengroepen open aangezien zij hierdoor stemmen kunnen winnen. Het is natuurlijk altijd positief als de achterban van een belangengroep potentiële stemmers kunnen worden. De verhouding tussen politieke partijen en belangengroepen wordt bepaald door de aard van de partij, het aantal terreinen waar een belangengroep actief is en door de ideologie van beide groepen. Als de ideologie (gedeeltelijk) overeenkomt is de kans op samenwerking groter. Er kan zelfs sprake zijn van een structurele samenwerking. In de Verenigde Staten is er sprake van sterke wetgevende politieke lichamen, waar belangengroepen dan ook op inspelen. In de meeste Europese landen ligt echter de nadruk op de sterke uitvoerende macht (Witte, 1990: 220-222).

De maatschappij is in de huidige tijd in toenemende mate complexer geworden. Er zijn steeds meer spelers op het maatschappelijke middenveld en het aantal specialistische onderwerpen neemt toe. De regering heeft daarmee steeds meer input nodig van verschillende groepen om te kunnen regeren. Ook van belangengroepen. ‘Oftewel, de politieke dimensie van het politieke proces beperkt zich niet tot de voorkant ervan, maar doordesemd het gehele implementatietraject. Neemt men dit serieus dan volgt daaruit dat beleidstrajecten veel minder hiërarchisch begrepen moeten worden, in de zin van een politieke ‘upstream’ en een bestuurlijk‐functionalistische ‘downstream’, maar juist als geschakeld politiek ontdekkingstraject, waarbinnen tussen de verschillende schakels —

(17)

17 ‘inputs’, ‘throughputs’, ‘outputs’ en ‘outcomes’ — dubbele feedbackloops zijn aangebracht, die toegankelijk zijn voor verschillende actoren. In dit perspectief wordt het politieke bestel niet als eigenaar of meester van het beleidstraject gezien maar juist als een van de actoren in een collectief ontdekkingsproces.’ (Engelen, 2008: 114,115) Het democratisch tekort en het tekort aan participatie en medezeggenschap kan dus gedeeltelijk opgevangen worden door belangengroepen meer ruimte te geven, waardoor de burger ook een stem heeft als hij niet naar de stembus kan. Bovendien is de extra informatietoevoer onontbeerlijk voor het beleid van de regering.

2.3.3. Soorten belangengroepen

Hoe is een belangengroep te definiëren? ‘Het gaat om groepen die individuen verenigen ter behartiging van gemeenschappelijke belangen, zich tot taak stellen bepaalde eisen te formuleren en vervolgens met de overheid in interactie te treden.’ (Witte, 1990: 218) ‘Interest groups (also called pressure groups) are non-governmental organizations which seek as part of their purpose to influence public policy.’ (Hague en Harrop, 2010: 227) Het paraplubegrip belangengroepen bevat dus veel verschillende groepen, zowel met als zonder leden. De begripsafbakening van wie tot deze groep behoren is lastig. Onderscheid maken tussen pressiegroepen en belangengroepen blijkt weinig relevant aangezien een

belangengroep elk moment het karakter van een pressiegroep kan krijgen door bijvoorbeeld het inzetten van politieke middelen. Bij partijen en belangengroepen verschilt vooral de wijze van participeren in het besluitvormingsproces. Belangengroepen dragen geen politieke verantwoordelijkheid en zoeken dit ook niet. Daarnaast leggen belangengroepen vaak de focus op één onderwerp, waar partijen (vaak) een globale maatschappijvisie bezitten. Actiegroepen zijn vaak kortstondig actief en hebben dus een incidenteel karakter, in tegenstelling tot belangengroepen (Witte, 1990: 2019). Belangengroepen verschillen dus structureel van partijen en actiegroepen. Wat zijn belangengroepen dan wél?

In de groep belangengroepen zijn twee groepen te onderscheiden. Ten eerste de zijn daar de zogenaamde beschermingsgroepen. Zij komen op voor materiële belangen van hun leden. Dit zijn vaak goed-geïntegreerde groepen met goede contacten en veel (financiële)

middelen. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan nationale vakbonden maar ook aan lokaal georganiseerde groepen die bijvoorbeeld nadelen ondervinden van een snelweg die bij hen in de omgeving gebouwd gaat worden. Naast de beschermingsgroepen valt er nog een groep

(18)

18 te onderscheiden: de zogenaamde promotiegroepen. Deze groepen beschermen niet iets, maar promoten iets nieuws. Zij promoten ideeën, identiteiten en waarden. Hun leden zijn in de onderwerpen geïnteresseerd, zonder daar materiële waarde uit te kunnen halen. Sinds 1960 heeft deze groep binnen de groep belangengroepen een grote vlucht genomen. Leden laten door een financiële bijdrage hun commitment zien, maar geven daarmee ook aan wat zij belangrijk vinden. Een gevaar binnen deze groep is dan ook dat promotiegroepen zich te veel laten sturen door de leden die het meeste betalen en daarmee ook sturing geven aan wat de groep het meest belangrijk vindt (Hague en Harrop, 2010: 228,229).

Een andere manier om twee groepen te onderscheiden onder de belangengroepen is de groep die opkomt voor algemene belangen en de groep die opkomt van belangen van achtergestelde minderheden (Strolovitch, 2007: 48). De belangengroep die opkomt voor achtergestelde minderheden put haar legitimiteit uit de claim een zwakke en achtergestelde groep te vertegenwoordigen en niet het kanaliseren van groepen die al machtig zijn. Met andere woorden: ze verzetten zich tegen de status quo en proberen een verschil te maken (Strolovitch, 2007: 48-50). Schattsneider betoogde al dat politieke systemen van nature een kloof in stand houden: de kloof tussen hen die de macht hebben en zij die dat niet hebben. Door bepaalde waarden, rituelen en institutionele procedures blijft de status quo

gehandhaafd (Kuersten en Jagemann, 2000: 54). Voor deze laatste specifieke groep belangengroepen is het belangrijk om coalities te vormen waar dit mogelijk is, zeker als ze onderwerpen op de agenda willen zetten die lastiger te plaatsen zijn. Door een coalitie te vormen kunnen ze hun eigen stem krachtiger laten horen en hoeven ze minder snel concessies te doen. Daarnaast maken ze een krachtiger indruk als ze de stem van meer mensen vertolken omdat ze een groep vertegenwoordigen die al minder stem heeft (Kuersten en Jagemann, 2000: 68).

2.3.4. Een positieve en een negatieve visie op belangenvertegenwoordiging Belangenvertegenwoordiging wordt echter nog steeds niet enkel als positief gezien in de liberale democratie. In dit gedeelte zal zowel de positieve als negatieve visie besproken worden. Zoals eerder gezegd stond in eerste instantie het liberale gedachtegoed het ontstaan van facties, zoals partijen maar ook belangengroepen, in de weg. ‘Het algemeen belang werd door individuen of door gekozen overheden gerealiseerd en niet door

(19)

19 staat de pluralistische visie centraal: competitie tussen verschillende belangen wordt niet langer gezien als een bedreiging, maar juist als een vorm van democratie. Pluralisme wordt op deze manier een van de vele presentaties van de liberale democratie (Hague en Harrop, 2010: 231). ‘What then is pluralism? It is a form of governance in which the state becomes an arena for competition between interest groups.’ (Haguo en Harrop, 2010: 231) Het absoluut individualisme dat de autonomie van sociale groepen in de weg stond werd losgelaten en bood ruimte voor de zogenaamde ‘pluralist heaven’ (Witte, 1990: 217): belangengroepen kregen ruimte. Dat de pluralistische visie centraal staat betekent echter niet dat dit de huidige onbetwiste visie op belangengroepen is. De gedachte achter de vorming van belangengroepen, namelijk dat een groep individuen een gedeeld belang heeft en samen gaat werken om dit gedeeld belang te bewerkstelligen, is niet correct volgens onder meer Olson en Schattsneider. Dit wordt ook wel het economische perspectief

genoemd. ‘Indeed, unless the number of individuals in a group is quite small, or unless their is a coercion or some other special device to make individuals act in their common interest, rational self-interested individuals will not act to achieve their common or group interests.’ (Olson, 1965: 2). Groepen handelen dus niet simpelweg uit een collectief doel, omdat de individuen uit die groep individueel dat doel willen nastreven (Olsen, 1965: 2). De theorie van Olsen beschrijft dan ook dat een belangengroep die zegt voor een bepaalde achterban op te komen dat inderdaad voor de hele achterban moet doen, ook voor de individuen die niets bijdragen aan de belangengroep. Hierdoor wordt de kans dat individuen kiezen om te ‘free-riden’groter. Free riden is het gebruik maken van de voordelen die de belangengroep biedt zonder er zelf iets voor te doen. Dit wordt ook wel het collectieve actie probleem genoemd: want hoe kan collectief actie ondernomen worden als iedereen wil free-riden (Crenzen, 1987: 259)? Belangengroepen zouden in deze optiek dan ook niet werken in de bestrijding van het democratisch tekort omdat belangengroepen niet zouden zorgen voor de politieke mobilisatie van individuen. Met deze gedachtenhang ontwikkelde Olsen de

transaction cost theory: de transacties tussen belangengroepen en hun leden en regerenden staat centraal. Door de neiging van individuen tot free-riden en de constate druk om invloed te moeten uitoefenen zullen belangengroepen zich steeds meer beperken tot een bepaalde groep (Lowery en Gray, 2004: 165). Schattsneider constateert ook dat de reikwijdte van belangengroep beperkt blijft tot een bepaalde groep in de samenleving. Deze beperkte groep bestaat ook nog uit het bovenste puntje van de maatschappij: de negentig procent die

(20)

20 hieronder hangt heeft geen toegang tot het belangengroep systeem. De belangengroepen vertegenwoordigen dus niet het gemiddelde individu en zijn dus al helemaal niet een antwoord op het democratisch tekort (Schattsneider, 1975: 34, 35). Regelmatig tonen verschillende onderzoeken aan dat door de vele instituties en regels in de samenleving de kloof in stand wordt gehouden tussen de regerenden en de geregeerden. Belangengroepen zouden niet bij machte zijn deze kloof te overbruggen (Lowery en Gray, 2004: 165). Hierover volgt later in dit hoofdstuk meer. Echter, dit economische perspectief is intussen wel op een tweede plan komen te staan. Er zijn vier punten die kort tegen dit economisch perspectief kunnen worden ingebracht. Ten eerste is het collectieve actie probleem niet zo zwart-wit als Olsen dit stelt: individuen zijn wel degelijk bereid zich in te zetten als de nood aan de man komt, en overschatten hun eigen aandeel in een belangengroep vaak. Ten tweede zijn de leiders in een belangengroep ondernemers die er alles aan doen om de achterban aan hen te binden. Ten derde zijn er de laatste decennia veel nieuwe belangenorganisaties

opgestaan die, in tegenstelling tot de klassieke belangenorganisaties een veel kleinere omvang hebben en komt het collectieve actie probeem in een heel ander licht te staan. Als laatste is er in de loop van de tijd weinig bewijs gevonden voor het collectieve actie

probleem zoals Olsen dit voorstelt, terwijl er ook bewijs gevonden is tegen deze theorie (Lowery en Gray, 2004: 166).

In de dominerende pluralistische visie wordt de democratische werking van de liberale staat gecorrigeerd door de aanwezigheid van belangengroepen. ‘Pressiegroepen zijn in deze visie dus essentiële, constituerende elementen van het politieke proces, dat immers als een interactie tussen concurrerende groepen met gelijke startmogelijkheden wordt gezien. Volgens de systeemtheoretische benadering, die het politieke systeem als een configuratie van naar evenwicht strevende interpendente varabelen ziet, vervullen ze als integrerende onderdelen een even belangrijke rol.’ (Witte, 1990: 218). Belangengroepen zijn zoals eerder al genoemd belangrijk in het vertegenwoordigen van het volk, maar ook in het aanvullen van informatie die nodig is om politieke beslissingen goed uit te voeren omdat ze vaak beter dan politieke partijen weten wat er speelt in hun achterban en vaak meer specifieke kennis in huis hebben. Daarnaast zijn belangengroepen zeer geschikt om de overheid in de gaten kunnen houden: doet ze wat ze belooft? Belangengroepen vertegenwoordigen vaak minderheden, waar partijen uiteindelijk vaak de meerderheid vertegenwoordigen.

(21)

21 Simpelweg omdat dit werkbaar is gezien de verschillende functies van deze twee groepen (Hague en Harrop, 2010: 231, 232).

2.3.5. Besluit

Waarom hebben bepaalde groepen in de samenleving meer kans om gehoord te worden dan andere groepen? Competentie tussen verschillende groepen wordt tegenwoordig gezien als een van de uitingsvormen van de moderne liberale democratie. Deze theorie is niet onbetwist maar domineert wel het huidige denken. Een niet-onbetwiste status zorgt in positieve zin dat een theorie in beweging blijft. Scherp blijven op de huidige positieve pluralistische visie op belangengroepen is belangrijk. Immers, bestaande spelers in het politieke speelveld houden, al dan niet bewust, een kloof in stand. Een kloof tussen hen die de macht hebben en zij die de macht niet hebben. Een kloof die vaak bestaat uit de

meerderheid tegen de minderheid. Deze kloof vraagt om eens scherpe analyse en een nieuwe vorm van participatie: belangengroepen zouden deze sleutel kunnen zijn. Ook met betrekking tot de huidige bestaande kloof tussen burger en politiek wordt er gezocht naar nieuwe manieren van participatie en medezeggenschap: het zijn wederom de

belangengroepen die dit zogenaamde democratisch tekort kunnen aanvullen. ‘By turning behavioural regulation into a matter of the organized self-interest of affected groups, it leaves the legitimation of regulatory interference to group representatives who, instead of having to call upon general, society-wide values and obligations, can have recourse to more tangible group-specific norms and interest perceptions.’ (Streeck en Schmitter, 1985: 22) Belangengroepen komen vaak op voor een bepaald issue en zijn te onderscheiden van politieke partijen en actiegroepen. Binnen belangengroepen is een belangrijk onderscheid dat er een groep is die opkomt voor algemene belangen en een groep die opkomst voor belangen van achtergestelde minderheden. De laatste groep verzet zich tegen de status quo en probeert zo een verschil te maken. De werkelijkheid blijkt weerbarstig, juist voor de laatste kwetsbare groep: zelfs belangengroepen lijkt de ongelijkheid in de samenleving niet te kunnen oplossen. Competentie betekent vaak in de praktijk dat de meerderheid het laatste woord heeft, zeker als het gaat om issues rond achtergestelde minderheden. Dankzij de inzet van belangengroepen hebben bepaalde groepen die eerder minder kans hadden om gehoord te worden wel vergrote kansen.

(22)

22

2.4. Representatie

2.4.1. Inleiding

Met al het voorgaande in het achterhoofd wordt er in dit hoofdstuk wederom gekeken naar de vraag: Waarom hebben bepaalde groepen in de samenleving meer kans om gehoord te worden dan andere groepen? Dat wordt wederom in drie gedeelten besproken. Allereerst wordt er gekeken naar representatie. Wat is representatie en wat is de betekenis van

representatie binnen belangengroepen, speciaal binnen belangengroepen die opkomen voor achtergestelde minderheden? In het tweede gedeelte wordt besproken wat de

moeilijkheden zijn in het representeren van achtergestelde minderheden. In het derde en laatste gedeelte wordt gekeken naar de verschillen binnen de gemarginaliseerde groep en naar de invloed van het framen van verschillende onderwerpen die belangengroepen kunnen oppakken. Uiteindelijk wordt er een antwoord op de in de inleiding gestelde vraag geformuleerd.

2.4.2. Representatie en lidmaatschap belangengroepen

Representatie wordt vanuit de literatuur begrepen als een individu die een achterban vertegenwoordigt. ‘A representative stands for another person, group or identity. A flag represents a nation, a lawyer represents an client and elected politicians represent their electors, districts and parties.’ (Hague en Harrop, 2010: 88) Belangengroepen

vertegenwoordigen dus bepaalde deelbelangen, specifieke groepen uit de maatschappij. Belangengroepen zijn niet wettelijk verplicht om ook de niet-leden die wel binnen hun doelgroep vallen te vertegenwoordigen, maar belangengroepen claimen wel vaak dat ze dit doen. Dit geldt zeker voor belangengroepen die opkomen voor (achtergestelde)

minderheden. Het is typerend voor deze belangengroepen dat ze vaak stellen te spreken voor de hele populatie waar ze claims voor maken. Hierbij hebben ze de vooronderstelling dat hun achterban een gedeeld belang heeft die zij, de vertegenwoordigers, identificeren en representeren (Strolovitch, 2007: 58). Dat is een aanname. Voor de leden is dat al de vraag, maar zeker voor alle individuen die volgens een belangengroep ook bij hun achterban horen maar die geen lid zijn van een belangengroep. Immers, terugkijkend naar hoofdstuk één waar verschillende basisprincipes van het liberale systeem besproken werden wordt duidelijk dat representatie niet zomaar opgaat. Het tweede basisprincipe kwam aan bod,

(23)

23 namelijk de volkssoevereiniteit en het representatiesysteem. Hier werd bij aangenomen dat de volksvertegenwoordigers daadwerkelijk in staat zijn om de wil van het volk op een dergelijke manier te vertalen dat ieder individu gerepresenteerd wordt. Wederom een aanname. Waarom wordt aanname als waar geaccepteerd? Dat werd later in hoofdstuk één besproken: men stemt op een vertegenwoordiger van een partij die belangrijk gevonden wordt omdat men de vertegenwoordiger ziet als iemand uit de samenleving die behoort tot een groep waar zij zichzelf ook toerekenen. Zo wordt representatie allereerst een reflectie van de sociale structuur, de kern is het behoren tot een sociale groep. Maar heeft zo iedereen een gelijke kans om gehoord te worden? Wordt elk individu op deze manier goed gerepresenteerd?

Strolovitch introduceert in haar boek een nieuwe definitie van representatie, specifiek voor belangengroepen ten behoeve van achtergestelde groepen: ‘one that compels us to take account of the centrality of advocacy, redistribution, and social justice as some of it’s key components. (…) It also reorients traditional questions about political representation by moving away from the typical focus on elected officials, concentrating instead on

organizations that represent marginalized groups in national politics.’ (Strolovitch, 2007: 12,13) Representatie in deze zin concentreert zich niet langer op het horen van de stem van elk individu. Representatie zorgt ervoor dat de stemmen die gehoord moeten worden, die hierop minder kans hebben, gehoord worden. Ook al komen deze individuen niet voor zichzelf op, er is een groep die dat wel doet: de belangengroep voor (achtergestelde) minderheden. Dat is ook de reden dat deze belangengroepen opkomen voor meer

individuen in dezelfde groep, of deze individuen nu lid zijn of niet. Het gaat er niet om dat deze individuen zichzelf laten horen, het gaat erom dat er recht wordt gedaan aan elk individu in de samenleving. Dus ook de mensen die achtergesteld zijn en zich niet laten horen. Zoals in hoofdstuk twee besproken staan participatie en medezeggenschap volgens velen tegenwoordig onder druk. Daarnaast is er gesproken over een verschuiving in de politiek: de nieuwe manier van representatie die Strolovitch voorstelt zou op beide vragen een antwoord kunnen zijn. Ook zij die niet mee participeren worden door de belangengroep voor (achtergestelde) minderheden vertegenwoordigt: belangengroepen spelen een cruciale rol in mobilisatie van het volk (Strolovitch, 2007: 210). Er zijn zoals eerder genoemd

belangenorganisaties met leden, maar ook organisaties zonder leden. De organisaties zonder leden zijn erg relevant in het mobiliseren van individuen: ‘Instead of replacing membership

(24)

24 organizations, then nonmembership advocacy organizations (NMAOs) may instead play a complementary role in advocacy, if not also in the direct mobilization of civic management.’ (Walker, McCarthy en Baumgartner, 2011: 1289). Bovendien vereist de toenemende mate van complexiteit van de samenleving de professionaliteit van betaalde krachten in van de belangenorganisatie zonder leden (Walker, McCarthy en Baumgartner, 2011: 1291).

Belangenorganisaties kunnen manieren bieden om als individu te participeren. Ze kunnen op verschillende levels de burgerbetrokkenheid vergroten. Het is de verantwoordelijkheid van ieder individu in de samenleving om voor zichzelf op te komen, en zichzelf te ‘besturen’ zoals in de liberale democratie gezegd wordt. Voor hen die dit niet kunnen, die hun stem niet laten horen, is het idealiter omgekeerd: de belangengroep komt naar hen toe en op die manier wordt deze maatschappij ook hun maatschappij. Immers, belangengroepen zijn er uiteindelijk om de politiek en de mens aan elkaar te koppelen.

2.4.3. Representatie van (achtergestelde) minderheden

‘Because of their mandate to give voice to the voiceless, the explosion in the ranks of these organizations brought with it the promise of a new era in which the interest group system would ensure –as the pluralists claimed- that everyone, even those underserved by electoral politics, would be represented’ (Strolovitch, 2007: 17) Ondanks de grote inzet van

belangengroepen voor (achtergestelde) minderheden blijft er een verschil. Verschillende groepen in de samenleving worden in verschillende mate gerepresenteerd. Schattsneider betoogde al dat politieke systemen van nature een kloof in stand houden: de kloof tussen hen die de macht hebben en zij die dat niet hebben. Waarom is het zo moeilijk om deze kloof te doorbreken? Met andere woorden, waarom is het representeren van

(achtergestelde) minderheden een moeilijk proces? Schattsneider noemt als belangrijkste redenen rijkdom en machtsbelang, maar het onderwerp is veel gecompliceerder (Kuersten en Jagemann, 2000: 54). Er worden hieronder zes oorzaken besproken.

Het eerste misverstand richt zich op de verschillende klassen: veel belangengroepen die opkomen voor achtergestelde groepen focussen zich sinds de toename van de welvaart in de westerse democratie vaak op sociale onderwerpen, terwijl de onderwerpen rond economische rechtvaardigheid voor de laagste klasse nog even relevant zijn als voor de toename van de welvaart. De kloof ligt hier vanaf de middenklasse: vanaf deze groep bestaat er de luxe dat men zich met sociale onderwerpen bezig kan houden. Echter, dit zet de

(25)

25 laagste klasse wel op extra achterstand. Het tweede misverstand heeft hier direct mee te maken: als belangengroepen zich richten op het verkleinen van klasse- en economische verschillen blijven onderwerpen als etniciteit, sekse en seksuele geaardheid al snel

achterwege. Door het kiezen van het ene focuspunt zullen er concessies aan een ander punt moeten worden gedaan. Het derde punt is de ijzeren wet van de oligarchie. Als leiders van een belangengroep lang op hun post zitten verlegt hun aandacht zich bijna altijd van hun oorspronkelijke enthousiasme voor de achtergestelde doelgroep naar organisatie elementen en zullen ze zich minder op de doelgroep richten. Ten vierde is het bekende

socio-economische kloof aan te dragen als een drempel: de achterban van deze belangengroepen is simpelweg minder in beeld in de maatschappij door hun achtergestelde positie: het is dan ook een heel traag proces om hen daaruit te krijgen. Naast deze vier elementen zijn de strategische belangen te noemen. Strategisch gezien is het heel lastig om de onderwerpen van een achtergestelde groep op de politieke agenda te krijgen: dat blijkt alleen al uit de voorgaande vier punten. Eerder werd al genoemd dat belangengroepen in verschillende fasen verschillende doelen hebben: als ze zich focussen op het zoeken naar een achterban dan zullen ze zich logischerwijs richten op het ‘gemiddelde lid’, dus onderwerpen die voor kleinere groepen interessant zijn zullen minder aandacht krijgen. Daarnaast is een belangrijk doel van belangengroepen om te overleven, daar hebben ze leden, financiële middelen en een legitieme bestaansrechtvaardiging voor nodig: allemaal strategische belangen om niet in te zetten op een kleine, achtergestelde achterban. Om politieke doelen te verwezenlijken is het gebruik maken van politieke mogelijkheden wanneer deze ze zich aandienen belangrijk, en dat verkleind ook direct de aantrekkelijkheid van het representeren van een kleine achtergestelde groep. Daarnaast is de aantrekkelijkheid van het framen van onderwerpen die nog niet door (veel) partijen in het politieke speelveld geclaimd zijn groot. Als men met deze strategie te werk wil gaan, gaat dit in tegen het nastreven van idealen, helemaal met een kleine achterban. Het gevaar aan de strategisch niet-aantrekkelijke positie van

achtergestelde belangengroepen is dat op deze manier niet veel competitie is tussen de partijen die de aandacht vragen van belangengroepen waardoor ze tevreden moeten zijn met de aandacht die ze krijgen, ook al zijn deze belangengroepen niet de beste groepen voor de representatie van hun problemen. De zesde en laatste oorzaak die hier besproken wordt werpt een heel ander licht dan de voorgaande genoemde onderwerpen. Er wordt vaak wel herkent dat er verschillen zijn tussen gemarginaliseerde en dominante groepen op het

(26)

26 gebied van etniciteit, sekse of economische positie. De zogenaamde ‘intersectional

approach’ echter brengt een heel nieuw perspectief met zich mee: de ongelijkheden binnen gemarginaliseerde groepen (Strolovitch, 2007: 17-23). In de volgende alinea wordt hier uitgebreid op in gegaan.

2.4.4. Achtergestelde individuen binnen een gemarginaliseerde groep

Dubbel achtergestelde individuen zijn moeilijk te representeren. Ze bevinden zich in meerdere achtergestelde groepen en daardoor is er (vaak) geen specifieke belangengroep die hen representeert. Deze individuen vallen tussen wal en schip ondanks alle goede bedoelingen. De individuen immers vallen in meerdere achtergestelde groepen, terwijl belangengroepen vaak opkomen voor één onderwerp (Strolovitch, 2007: 23-27). Alleen onderscheid maken in benadeelde en bevoordeelde groepen in de samenleving is dus van weinig nut als we juist deze individuen in kaart willen brengen. Een oplossing voor dit probleem is om vier soorten onderwerpen te onderscheiden, in plaats van twee verschillende groepen. Ten eerste zijn er de universele onderwerpen, waar althans in theorie, de hele samenleving door geraakt wordt. Ten tweede zijn er onderwerpen die de meerderheid aangaan. Ten derde zijn er benadeelde subgroep onderwerpen, die individuen aangaan die economisch, sociaal of politiek benadeeld zijn ten opzichte van het gemiddelde van de maatschappij. Als laatste zijn er de bevooroordeelde subgroep onderwerpen. Dit zijn onderwerpen betreffende de individuen die vergeleken met de rest van de samenleving een bevoordeelde positie hebben. Belangengroepen focussen zich vooral op onderwerpen die de meerderheid aangaan. Als ze al voor een subgroep onderwerp kiezen richten ze zich vaak op de bevooroordeelde meerderheid (Strolovitch, 2007: 7-9).’Thus, although they constitute a critical source of representation for their intersectionally marginalized constituents,

advocacy organizations are considerably less active, and active in substiantially different ways, when it comes to issues affecting disadvantaged subgroups than they are when it comes to issues affecting more advantaged subgroups’ ((Strolovitch, 2007: 9-10). De bevooroordeelde subgroep wordt zelfs structureel boven de universele onderwerpen geplaatst: onderwerpen die een bevooroordeelde groep raken worden gezien alsof het onderwerpen zijn die de meerderheid ten goede komen. Onderwerpen die voor de bevooroordeelde subgroep belangrijk zijn worden, ongeacht de grootte van impact,

(27)

27 staan als de impact ook nog eens klein is. Dit wordt regelmatig aangeduid als de

zogenaamde ‘dubbele standaard’ (Strolovitch, 2006: 904, 908).

2.4.5. Besluit

Waarom hebben bepaalde groepen in de samenleving meer kans om gehoord te worden dan andere groepen? In dit hoofdstuk wordt een antwoord op deze vraag gegeven aan de hand van het begrip representatie. Representatie wordt vanuit de literatuur begrepen als een individu die een achterban vertegenwoordigt. Belangengroepen vertegenwoordigen dus bepaalde deelbelangen, specifieke groepen uit de maatschappij. Representatie zorgt er idealiter voor dat de stemmen die gehoord moeten worden, ook van diegenen geen eerlijke kansen hebben, gehoord worden. Belangenorganisaties bieden manieren om het individu te laten participeren. Het is de verantwoordelijkheid van ieder individu in de samenleving om voor zichzelf op te komen. Voor hen die dit niet kunnen zou dit omgekeerd moeten zijn: de belangengroep komt naar hen toe. Ondanks de inzet van belangengroepen voor

achtergestelde minderheden blijft er een verschil in de mate van representatie van

verschillende groepen in de samenleving. Deze verschillen zijn zo verweven in de structuur van de maatschappij dat het doorbreken bijna onmogelijk is. Daarnaast zijn ook de

verschillen binnen gemarginaliseerde groepen groot, wat het geheel nog complexer maakt. Onderwerpen die bevooroordeelde groepen aangaan worden gemakkelijk opgepakt, of ze nu veel of weinig impact hebben. Bij onderwerpen die voor de benadeelde groepen aangaan geldt het omgekeerde. Daarnaast zijn er binnen gemarginaliseerde groepen individuen die binnen deze specifieke groepen weer op achterstand staan: het blijkt voor

belangenorganisaties vrijwel onmogelijk deze groep individuen goed te representeren. De praktijk blijkt weerbarstig: representatie is voor de meerderheid en voor de

bevooroordeelde minderheid vanzelfsprekender en voor de achtergestelde minderheid ingewikkeld. Bepaalde groepen hebben dus, ondanks de inzet van belangengroepen meer kans om gehoord te worden simpelweg omdat zij beter gerepresenteerd worden en deze representatie gemakkelijk toegang krijgt in de maatschappij.

(28)

28

2.5. Conclusie

2.5.1. Meer kans om gehoord te worden

Tot slot van het theoretisch kader wordt nog eenmaal de vraag aangehaald waar dit hoofdstuk om draait:

Waarom hebben bepaalde groepen in de samenleving meer kans om gehoord te worden dan andere groepen?

Bepaalde groepen hebben een overheersende stem in de samenleving. Individuen die geen mogelijkheden hebben om te participeren in de regering zullen niet adequaat

gerepresenteerd worden door de individuen die deze toegang wel hebben. Ondanks de trend van individualisering doen groepen er dus nog steeds toe: individuen die in bepaalde opzichten tot een minderheidsgroep behoren zijn achtergesteld, door de relatie tot de dominante groep.

Competentie tussen verschillende groepen wordt gezien als een van de uitingsvormen van de moderne liberale democratie: volgens het dominante pluralistisch gedachtegoed zouden belangengroepen het tegenwoordige democratisch tekort gedeeltelijk kunnen oplossen. De belangengroep die opkomt voor (achtergestelde) minderheden probeert de ongelijkheid tussen verschillende groepen in de samenleving te verkleinen maar dit blijkt erg moeilijk. Zij kunnen wel de kans om gehoord te worden voor bepaalde groepen die eerder minder kans hadden vergroten.

Representatie zorgt er idealiter voor dat de stemmen die gehoord moeten worden, ook van diegenen hierop minder kans hebben, gehoord worden. Belangenorganisaties bieden

manieren om het individu te late participeren. Binnen achtergestelde groepen zijn ook grote verschillen, wat vertegenwoordiging van een dergelijke groep als geheel complex maakt: representatie is voor de meerderheid en voor de bevooroordeelde minderheid van een groep vanzelfsprekender en voor de achtergestelde minderheid ingewikkeld.

Strolovitch heeft in haar boek ‘Affirmative Advocacy’ (2007) als een van de eersten een uitgebreid onderzoek naar de representatie van achtergestelde minderheden gedaan. In dit

(29)

29 onderzoek worden in lijn van Strolovitch achtergestelde individuen in een achtergestelde groep onderzocht. De theorie van Strolovitch dient hier als basis voor het theoretisch kader, maar daarnaast zijn veel andere belangrijke theorieën en onderzoeken aangehaald. Op basis van dit geheel wordt dit onderzoek vorm gegeven. In het theoretisch kader werd ook

uitgebreid ingegaan op het begrip representatie. Representatie wordt in de politicologie vaak verondersteld, maar weinig onderzocht: in veel onderzoek naar belangengroepen wordt er gekeken naar verschillende groepen of er een bias is in vertegenwoordiging van belangen in een samenleving. Echter, als groepen niet representeren wie ze zeggen te representeren dan komen resultaten uit deze onderzoeken op losse schroeven te staan. In dit onderzoek wordt daarom ingegaan op de daadwerkelijke representatie van de achterban van een belangengroep door dezelfde belangengroep. Het gaat te kort door de bocht om zoiets belangrijks als representatie simpelweg te veronderstellen.

Vertegenwoordiging is niet slechts ‘de stem zijn van’ maar gaat om verantwoordelijkheid dragen voor een achterban en deze achterban daadwerkelijk verder willen helpen. ‘If everybody got into the act, the unique advantages of this form of organization would be distroyed, for it is possible that if all interests could be mobilized the result would be a stalemate’ (Schattschneider, 1975: 34) Representatie van achtergestelde belangengroepen is een onderwerp wat het waard is om te onderzoeken: ‘these organizations offer an

alternative conception of representation that foregrounds the importance of advocacy, redistribution, and the persuit of social justice as some of it’s central goals.’ (Strolovitch, 2007: 210)

2.5.2. Vervolgonderzoek

In deze scriptie wordt voortgebouwd op eerder onderzoek wat in dit hoofdstuk besproken is. Bepaalde groepen hebben nog steeds een overheersende stem in de samenleving en

belangengroepen proberen dit verschil zoveel mogelijk te verkleinen. Strolovitch heeft haar onderzoek in Amerika gedaan en het is interessant om haar bevindingen naar Nederland te halen om te onderzoeken hoe plaatsgebonden haar uitkomsten zijn. Het onderzoek naar de representatie van achtergestelde groepen, met name de ‘dubbel’ achtergestelde achterban van belangengroepen is immers nog weinig onderzocht en heeft een schaarse empirische onderbouwing. Deze schaarse empirische onderbouwing brengt ook het volgende kenmerk van dit onderzoek met zich mee. Dit onderzoek is namelijk niet enkel gericht op een

(30)

30 nauwkeurige toetsing van de resultaten van Strolovitch, maar heeft een breder exploratief karakter. Er is immers nog weinig onderzoek naar gedaan en in die lijn wordt in dit

onderzoek meer informatie verzameld rond dit onderwerp. Dat is ook de reden dat er is gekozen voor een kwalitatief onderzoek met semigestructureerde interviews. Dit komt in het volgende hoofdstuk uitgebreid aan bod.

(31)

31

3. Methodologie

3.1. Inleiding

In dit hoofdstuk vindt de methodologische verantwoording van dit onderzoek plaats. Allereerst wordt er naar de methode van onderzoek gekeken, dan naar de manier van dataverzameling: de keuzes die hierin gemaakt zijn en de beschrijving van de observaties. Vervolgens wordt gekeken naar de data-analyse om ten slotte af te sluiten met de

betrouwbaarheid en validiteit van dit onderzoek.

3.2. Methode van onderzoek

FNV Vrouw is een organisatie die opkomt voor de positie van vrouwen in Nederland. Als de theorie van Strolovitch hier klopt dan zullen zmv vrouwen minder gehoord worden dan witte vrouwen uit de achterban van FNV Vrouw. Ook al is het de doelstelling van de organisatie om alle vrouwen te vertegenwoordigen, de dagelijkse realiteit zal moeten aantonen dat dit moeilijker is dan het wellicht op het eerste gezicht lijkt omdat de representatie van

(achtergestelde) minderheden per definitie moeilijker zal zijn dan die van de meerderheid of de dominante minderheid. Vrouwen vormen in de huidige samenleving in veel kwesties nog steeds een achtergestelde groep. Omdat de zogenaamde ‘dubbel’ achtergestelde groepen nog verder achtergesteld worden zullen zmv vrouwen zich op een nog grotere afstand bevinden dan witte vrouwen. Uit de theorie bleek ook dat belangengroepen als belangrijke aanvulling in het democratisch tekort van de liberale representatieve democratie fungeren, maar nooit kunnen garanderen dat iedereen gehoord wordt. FNV Vrouw zal zeker belangrijk zijn in de representatie van alle vrouwen, maar zal nooit kunnen zorgen dat alle vrouwen gehoord worden. Hier ligt de verantwoordelijkheid gedeeltelijk bij de vrouwen zelf en daarnaast zal er ook een gedeelte te wijten kunnen zijn aan de dagelijkse weerbarstige realiteit waarin het moeilijk is om alle individuen in de samenleving dezelfde ruimte te geven. Simpelweg omdat de groep(en) waar een individu zich in bevindt nog steeds relevant zijn. Dit zijn echter slechts hypothetisch veronderstelde uitkomsten. Dit empirisch onderzoek zal voorzichtig kunnen aantonen in hoeverre Strolovitch gelijk heeft: representeren

(32)

32 achtergestelde groepen binnen hun achterban minder goed? De resultaten worden in

hoofdstuk vier besproken.

Dit onderzoek is een voorbeeld van interpretatief onderzoek. Er worden zoals gezegd kwalitatieve interviews gehouden met de bedoeling te begrijpen wat individuen beweegt in hun gedrag en manier van leven. Door het interviewen van betrokkenen wordt geprobeerd de gebeurtenissen vanuit de visie van de betrokken individuen te bekijken. Er worden interviews met de achterban van FNV Vrouw gehouden om de representatie van de

organisatie te meten. ‘Verschillende tradities en stromen van kwalitatief onderzoek hebben gemeen dat ze tot doel hebben gedragingen, ervaringen, beleving en ‘producten’ van de betrokkenen te beschrijven, te interpreteren en te verklaren door werkwijzen die de

natuurlijke omgeving zo min mogelijk verstoren.’ (‘t Hart, Boeije en Hox, 2007: 253) Tegelijk zou dit onderzoek ook aangeduid kunnen worden als een kritisch-emancipatoir onderzoek. Het onderzoek draagt niet alleen bij aan de emancipatie van de mens in het algemeen, maar wellicht ook aan de emancipatie van bepaalde achtergestelde groepen. In dit geval

bijvoorbeeld de groep vrouwen of de groep zmv vrouwen. Door onderzoek te doen naar dit onderwerp krijgt dit weer namelijk meer aandacht en wellicht kunnen door de resultaten uit dit onderzoek zaken aangaande deze groepen verbeterd worden.

Daarnaast is het een maatschappijkritisch onderzoek. Het uitgangspunt is dat er geen genoegen wordt genomen met de huidige status quo wat betreft achtergestelde groepen. Het overkoepelende doel is echter niet een praktijkgericht onderzoek maar een

fundamenteel wetenschappelijk onderzoek. Belangrijk is de ontwikkeling en toetsing van (bestaande) theorie over de representatie van belangengroepen. Er is nog erg weinig onderzoek gedaan naar de representatie van belangengroepen en dit is wel een cruciaal punt. Zeker op het gebied van de representatie van achtergestelde individuen in een belangengroep die opkomt voor achtergestelde minderheden is er nog relatief weinig onderzocht. Dit onderzoek wil dan ook nieuwe kennis aan het geheel van bestaande kennis toevoegen (‘t Hart, Boeije en Hox, 2007: 67-71).

(33)

33

3.3. Dataverzameling

3.3.1. Keuzes in het onderzoek

Voor het verzamelen van de data voor dit onderzoek zijn er vijftien interviews gehouden met de achterban van FNV Vrouw. Een achterban is breder dan alleen de leden dus er zijn tien interviews gehouden met leden van FNV Vrouw en vijf met vrouwen die betrokken zijn bij de organisatie maar geen lid zijn. Hier zal in de analyse ook aandacht aan gegeven worden. Er wordt voor elke vrouw uit de achterban naar de representatie van de organisatie voor haar gekeken. In de conclusie worden deze uitkomsten naast elkaar gelegd. De variabele die in dit onderzoek gebruikt is betreft de groep waar de participanten zich in bevinden, of de

vrouwen bij de witte ofwel bij de zmv vrouwen behoren. De participanten zijn hierop geselecteerd door de oud-directeur van FNV Vrouw. De precieze verdeling hiervan volgt. Er is rekening mee gehouden om vrouwen uit verschillende delen rond de Randstad te

interviewen. Buiten de Randstad zijn meer lokale afdelingen van FNV Vrouw, en door het allemaal rond de Randstad te houden wordt voorkomen dat de vrouwen op een hele verschillende manier betrokken zijn (lokaal of landelijk) en zo wordt een systematische vertekening van de resultaten voorkomen. Ook was hier een overweging van praktische haalbaarheid in het geding: de interviews zijn bij de vrouwen thuis afgenomen en anders waren de uren reistijd enorm toegenomen. Er is zoveel mogelijk rekening gehouden met een spreiding qua leeftijd en opleidingsniveau. Ook is er een zogenaamd expert interview met oud-directeur van FNV Vrouw Tineke van der Kraan gehouden. Dit interview is in

tegenstelling tot de andere vijftien interviews niet geanonimiseerd. Alle interviews zijn afgenomen tussen 12 december 2014 en 9 januari 2015.

3.3.2. Beschrijving observaties

Zoals eerder genoemd zijn er tien leden van FNV Vrouw en vijf betrokkenen bij FNV Vrouw geïnterviewd. Van de vrouwen die lid zijn is het aantal lidmaatschapsjaren goed verdeeld: dit varieert van drie tot 29 jaar. Het gemiddelde aantal jaren dat de geïnterviewde leden lid zijn is 17 jaar. Dit geeft een goed beeld van de organisatie want traditiegetrouw zijn vrouwen lang lid maar tegenwoordig is dat veel korter. De gemiddelde leeftijd van de geïnterviewde leden is 52,4 jaar (de jongste is 29 en de twee oudsten zijn 68) en de gemiddelde leeftijd van betrokkenen is 31,8 jaar (de jongste is 23 en de oudste 43). De leeftijd van de betrokkenen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The presence of a stable metal binding site in the protein, provided by the unnatural amino acid, BpyA, combined with chemical knowledge of the mechanism of the reaction of

 It is an important mechanism to assess the quality of the data collection process - errors of measurement in a particular year may be more easily detected and

Het is nog lang niet zover, maar het is wel wat de themaleiders van de thema’s Innovaties en Doorontwikkelen Geïntegreerde gewasbescherming voor ogen houden bij hun

hoeveel geel lobblad kleur loof vroegheid uniformiteit knollen hoeveelheid afval gebruikswaarde bos gebruikswaarde zakje = Dhr. Janssen

Tabel 3.4: gemiddelde stal- en buitentemperatuur, ventilatiedebiet per stal en ventilatiedebiet per dier voor de hanen en de hennen in het zomerkoppel..

1 week wondheling (T>15°C) werden de partijen op 2 oktober bij 8°C geplaatst en gedurende 3 dagen geleidelijk afgekoeld naar 5°C. De aardappels werden in mechanisch

De uitgangspunten voor de berekeningen en de door te rekenen maatregelen zijn aangeleverd door en bediscussieerd met het projectteam van De Marke.. Deze uitgangspunten zijn

After the second world war, due to the growing population, water demand steadily increased and in order to provide enough water, several Inter Basin Water Transfer