• No results found

The Happiest Baby-methode : het effect op excessief huilen en slapen van baby’s en de gevoelens van ouderlijke competentie = The Happiest Baby method : the effect on infant crying and sleep and parental self efficacy

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "The Happiest Baby-methode : het effect op excessief huilen en slapen van baby’s en de gevoelens van ouderlijke competentie = The Happiest Baby method : the effect on infant crying and sleep and parental self efficacy"

Copied!
56
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

The Happiest Baby-methode: Het effect op excessief huilen en slapen

van baby’s en de gevoelens van ouderlijke competentie

The Happiest Baby method: The effect on infant crying and sleep and

parental self efficacy

FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ- EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN Graduate School of Childhood Development and Education

Masterscriptie Orthopedagogiek

Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam

Student: H. B. L. Timmer Studentnummer: 10399127

Eerste beoordelaar: dr. E. L. Möller

Tweede beoordelaar: dr. H. R. Rodenburg Plaats en datum: Amsterdam, september 2016

(2)

Abstract

Background: In this study, the effect of The Happiest Baby (THB) method on infant crying,

infant sleep and parental self efficacy was investigated. In this method five steps are used to calm the baby: swaddling, holding the baby sideways, shushing, swinging and sucking a pacifier or finger. Method: A one-group pretest-posttest design, in combination with a case-based time-series design, was used (N = 4). Babies and their mothers were recruited from the polyclinic for crybabies of the pediatrics department at the Tergooi hospital Hilversum. Mothers completed different questionnaires and diaries about infant crying, infant sleep and parental self efficacy. Results: The results show that the babies cried less and slept more per day and that the mothers experienced feelings of greater parental self efficacy after using THB as a comforting method. These results differ per baby and mother. Conclusion: A tentatively positive effect of THB on infant crying, infant sleep and maternal self efficacy is detected. Although research with larger samples is needed, THB seems a promising method to decrease infant crying, increase infant sleep en increase parental self efficacy.

(3)

Samenvatting

Achtergrond: In dit onderzoek werd het effect van The Happiest Baby (THB) methode op

het huilen van een baby, babyslaap en de gevoelens van ouderlijke competentie onderzocht. Deze methode gebruikt vijf stappen om de baby te kalmeren: inbakeren, zijwaarts vasthouden, sussen, wiegen en zuigen op een speen of vinger. Methode: Gebruik is gemaakt van een one-group pretest-posttest design in combinatie met een case-based time-series design (N = 4). Werving vond plaats op de polikliniek huilbaby’s van de afdeling kindergeneeskunde van het Tergooiziekenhuis Hilversum. Verschillende vragenlijsten en dagboekjes over het huil- en slaapgedrag van de baby en de gevoelens van ouderlijke competentie zijn afgenomen bij moeders. Resultaten: Gevonden is dat de baby’s minder huilden en meer sliepen per dag en dat de moeders sterkere gevoelens van ouderlijke competentie ervoeren na implementatie van THB als troostmiddel. Deze resultaten verschilden per baby en moeder. Conclusie: Een voorzichtig positief effect van THB op het huil- en slaapgedrag van de baby en de gevoelens van moederlijke competentie is geconstateerd. Hoewel onderzoek met een grotere populatie nodig is, lijkt THB een veelbelovende methode om het huilen van een baby te laten afnemen, de babyslaap te laten toenemen en de gevoelens van ouderlijke competentie te vergroten.

(4)

The Happiest Baby-Methode: Het Effect op Excessief Huilen en Slapen van Baby’s en de Gevoelens van Ouderlijke Competentie

Huilen is voor een baby de enige vorm van communicatie in de eerste maanden van het leven en kan daarom worden gezien als normaal gedrag (Lasham, 2013). Gemiddeld genomen huilt een baby van twee weken oud anderhalf uur per dag. Dit aantal minuten zal toenemen tot een piek van tweeënhalf uur per dag bij zes tot acht weken oud. Deze piek neemt dan bij drie tot vier maanden weer af (Lasham, 2013). In de eerste drie maanden van het leven zal een baby het huilen ook gebruiken in de nacht om aan te geven dat hij of zij wil eten wanneer het wakker wordt (St James-Roberts & Peachey, 2011). Na deze drie maanden leert driekwart van de baby’s zichzelf weer in te slapen wanneer zij geen honger hebben. Zo zal het aantal uur dat per 24 uur geslapen wordt geleidelijk afnemen tot een baby zes maanden oud is (James‐ Roberts & Plewis, 1996). Verder zal de langste periode die achtereenvolgens geslapen wordt toenemen van vier uur naar zes tot acht uur. Ook zal het aantal momenten dat er geslapen wordt afnemen en zal het slapen steeds geconcentreerder in de nacht plaatsvinden waar overdag wakker gebleven wordt (James‐Roberts & Plewis, 1996).

Het op deze manier afnemen van het huilen en het toenemen van het slapen gaat echter niet voor elke baby op. Zo blijkt één op de vijf ouders te rapporteren een excessief huilende baby te hebben, wat dit een van de meest voorkomende problemen in het eerste half jaar van een baby maakt (Wake et al., 2006). Er bestaan meerdere definities voor een excessief huilende baby. In de meest gebruikte definitie wordt een baby geclassificeerd als excessief huilend wanneer hij of zij meer dan drie uur per dag huilt gedurende meer dan drie dagen in de week en wanneer dit meer dan drie weken achter elkaar voorkomt (Reijneveld, Brugman, & Hirasing, 2001; Wessel, Cobb, Jackson, Harris, & Detwiler, 1954). Gebleken is echter dat deze drie weken vaak niet afgewacht worden door ouders of hulpverleners, wat deze definitie moeilijk bruikbaar maakt in de praktijk (Reijneveld et al., 2001). In Nederland wordt dan ook gesproken van een excessief huilende baby wanneer de ouders dit zo ervaren (Lasham, 2013).

De oorzaak van excessief huilen bij baby’s blijkt een samenspel van culturele, psychosociale, biologische en omgevingsfactoren (Douglas & Hillm 2011). Hierbij kan gedacht worden aan een premature geboorte, inadequate ouder-kind interactie en of één of beide ouders roken in het bijzijn van de baby (Akhnikh, Engelberts, Van Sleuwen, &

Benninga, 2014). Voor vijf procent van de baby’s ligt er een medische oorzaak aan het huilen ten grondslag waarbij gastro-oesofageale refluxziekte en een blaasontsteking de meest

voorkomende problemen zijn (Douglas & Hill, 2011). Naast excessief huilen zijn ook slaapproblemen veelvoorkomend in het eerste half jaar van een baby. Zo worden

(5)

slaapproblemen door één op de vier ouders gerapporteerd (Wake et al., 2006). Het blijkt dan ook dat excessief huilen en slaapproblemen van een baby positief correleren (Kirjavainen, Lehtonen, Kirjavainen, & Kero, 2004). Dit houdt in dat wanneer het aantal minuten dat een baby huilt per dag toeneemt het aantal minuten dat geslapen wordt afneemt of omgekeerd.

Zowel het excessief huilen als de slaapproblemen blijken verder negatieve gevolgen te kunnen hebben voor het welzijn van de ouders en de baby (Giallo, Rose, & Vittorino, 2011; Howard, Lanphear, Lanphear, Eberly, & Lawrence, 2006; Reijneveld, Van der Wal,

Brugman, Sing, & Verloove-Vanhorick, 2004). Zo is gebleken dat het hebben van een

excessief huilende baby een risico is op het ontwikkelen van een onveilige hechting tussen de moeder en de baby (Akman et al., 2006). Verder is gebleken dat het de relatie van de ouders dusdanig onder druk kan zetten dat veel koppels niet meer tevreden zijn over de kwaliteit van het huwelijk (Meijer & van den Wittenboer, 2007). Het hebben van een excessief huilende baby blijkt verder de voornaamste oorzaak van kindermishandeling in de eerste maanden van het leven van een baby (Reijneveld et al., 2004). Zo geeft één op de twintig ouders aan de eigen baby wel eens te hebben verstikt, geslagen of geschud wanneer het excessief huilt. Daarnaast zijn excessief huilen en slaapproblemen van een baby grote risicofactoren voor het ontwikkelen van een postnatale depressie bij de moeder (Dennis & Ross, 2005; Vik et al., 2009). Zowel kindermishandeling als een postnatale depressie bij de moeder blijken risicofactoren voor Shaken Baby Syndrome (SBS), wanneer een baby te hard door elkaar geschud wordt (Blumenthal, 2002; Miehl, 2005). Door SBS beschadigen de hersenen dusdanig dat een baby later een cognitieve achterstand heeft en in het ergste geval leidt SBS direct tot de dood van een baby (Blumenthal, 2002).

Een ander gevolg van het excessief huilen en de slaapproblemen van een baby kan het ervaren van lagere gevoelens ouderlijke competentie zijn (Giallo et al., 2011; Porter & Hsu, 2003). Onder gevoelens van ouderlijke competentie wordt het geloof van een ouder in de eigen bekwaamheid om opvoedingsgerelateerde taken uit te voeren verstaan (Montigny & Lacharité, 2005). Op het construct gevoelens van ouderlijke competentie zal in dit onderzoek specifiek gefocust worden. Uit eerder onderzoek naar de gevoelens van ouderlijke

competentie en excessief huilen is naar voren gekomen dat een toename in het huilen van de baby geassocieerd is met een afname in de gevoelens van ouderlijke competentie (Porter & Hsu, 2003). Wanneer een baby ontroostbaar is, blijkt een ouder een grotere kans te hebben om zich incompetent te voelen in het uitvoeren van de opvoedingsgerelateerde taken (Giallo et al., 2011). Daarnaast kan het excessief huilen van een baby leiden tot gevoelens van frustratie en hulpeloosheid die de gevoelens van ouderlijke competentie negatief kunnen beïnvloeden.

(6)

Ook is gebleken dat een afname van de slaap van de baby samenhangt met een afname van de gevoelens van ouderlijke competentie. (Giallo et al., 2011). Ouders van een baby met

slaapproblemen blijken vaak zelf oververmoeid en hebben niet langer de energie om opvoedingsgerelateerde taken uit te voeren (Stifter & Bono, 1998). Ook kan

oververmoeidheid van de ouder cognitieve processen als helderheid, het maken van keuzes en het oplossen van problemen negatief beïnvloeden. Hierdoor kunnen ouders ook lagere

gevoelens van ouderlijke competentie ervaren (Stifter & Bono, 1998). Er bestaan veel inconsistenties in de onderzoeken naar andere voorspellers van lagere gevoelens van

ouderlijke competentie (Bryanton, Gagnon, Hatem, & Johnston, 2008). Dit zou toegeschreven kunnen worden aan verschillen in definitie, methodologie en gebruikte meetinstrumenten. Voorspellers die worden genoemd zijn onder andere een jonge leeftijd, een laag

opleidingsniveau, een lage SES en het missen van een partner (Bryanton et al., 2008). Lagere gevoelens van ouderlijke competentie blijken ook gevolgen te kunnen hebben voor het welzijn van de baby (Donovan & Leavitt, 1989; Howard et al., 2006). Zo is uit onderzoek van Donovan en Leavitt (1989) gebleken dat lagere gevoelens van ouderlijke competentie bij de moeder kunnen leiden tot een onveilige hechting met de baby bij 15 maanden. Kinderen die vroeg onveilig gehecht zijn met de moeder, blijken later een vergroot risico te lopen op zowel internaliserend als externaliserend probleemgedrag (Coll, 2006). Daarnaast blijken lagere gevoelens van ouderlijke competentie een risico voor het vervroegd stoppen met het geven van borstvoeding (Howard et al., 2006). Het langdurig ontvangen van borstvoeding heeft echter vele voordelen voor het kind (Britton, Britton, & Gronwaldt, 2006). Zo blijkt borstvoeding positief geassocieerd te zijn met de gezondheid van de baby. Verder heeft borstvoeding ook een positief effect op de latere cognitieve vaardigheden en schoolse prestaties. Ook blijken moeders die borstvoeding geven aan de baby, sensitiever te zijn voor de signalen van de baby (Britton et al., 2006).

Uit ander onderzoek naar de gevoelens van ouderlijke competentie is gebleken dat de gevoelens van ouderlijke competentie een indicator kunnen zijn van het succes van een behandeling waarbij getracht wordt het gedrag van de ouder en de baby te veranderen (Jones & Prinz, 2005). Wanneer de gevoelens van ouderlijke competentie lager zijn, blijkt een dergelijke behandeling een minder positieve uitwerking te hebben op de gedragsverandering van de baby (Jones & Prinz, 2005). Hierdoor lijkt het dan ook belangrijk de gevoelens van ouderlijke competentie, het excessief huilen en de slaapproblemen van de baby gelijktijdig te behandelen. Verder is gebleken dat lagere gevoelens van ouderlijke competentie enkel verbeteren onder invloed van gedragstherapie of op media gebaseerde therapie (Jones &

(7)

Prinz, 2005). Wanneer men tracht de gevoelens van ouderlijke competentie, het excessief huilen en de slaapproblemen van de baby gelijktijdig te behandelen, is het dan ook raadzaam een gedragstherapeutische behandeling te gebruiken.

De aanpak die nu wordt geboden om het excessief huilen en de slaapproblemen van een baby te verminderen, is dat echter niet. Deze aanpak houdt in dat ouders aangeraden wordt regelmaat, voorspelbaarheid en prikkelreductie aan te brengen in het dagelijks leven (Nederlands Centrum Jeugdgezondheid, 2013). Mocht dit na één tot twee weken onvoldoende werken, worden ouders gevraagd te starten met inbakeren. Omdat dit geen behandeling is maar een advies, bevat het geen gedragstherapeutische component. Hierdoor worden de gevoelens van ouderlijke competentie mogelijk niet vergroot en kan de gewenste

gedragsverandering van de baby wellicht uitblijven (Jones & Prinz, 2005). Het is dan ook belangrijk ouders een gedragstherapeutische techniek te bieden waarmee zij het excessief huilen kunnen verminderen, het slapen van de baby kunnen verbeteren en waarmee de eigen gevoelens van ouderlijke competentie vergroten.

Zo een gedragstherapeutische techniek is de methode The Happiest Baby (THB) (Karp, 2006). Bij deze methode wordt ervan uitgegaan dat elke baby in de eerste drie maanden van het leven een troostreflex heeft die geactiveerd kan worden. Dat baby’s deze troostreflex hebben, is gebaseerd op de theorie dat iedere baby neurologisch onderontwikkeld geboren wordt (Karp, 2006; Douglas, 2005). Gedurende het evolutieproces van de mens is het bekken van de vrouw vernauwd en het volume van de hersenen van de mens toegenomen wat het fysiek onmogelijk maakt een baby ter wereld te brengen wanneer deze volledig

ontwikkeld is (Douglas, 2005). De baby wordt dan ook geboren als een foetus met alle

bijbehorende primitieve reflexen die tijdens het eerste levensjaar verdwijnen. De aanname dat baby’s te vroeg geboren worden, wordt ook wel het missende vierde trimester genoemd. Volgens Karp (2006) kan het missende vierde trimester de reden zijn van excessief huilen bij baby’s. Bewijs voor deze theorie wordt gevonden in het onderzoek van Van Puyvelde et al. (2015), waar gekeken is naar het ademhalings- en hartritmepatroon van moeders en hun baby’s. In de eerste twee maanden blijken baby’s de eigen patronen aan te passen aan die van de moeder wanneer zij op de borst liggen. Dit zouden baby’s ook doen in de baarmoeder (Einspieler, Marschik, & Prechtl, 2008). Na twee maanden nemen deze aanpassingen af en baby’s van drie maanden oud passen deze patronen niet langer aan de patronen van de moeder aan. Het kost een baby dan ook een extra trimester om zelfstandig het ademhalings- en

(8)

THB speelt op dit missende vierde trimester in door in vijf stappen de omstandigheden in de baarmoeder na te bootsen (Karp, 2006). De eerste stap van THB is het inbakeren van de baby om zo de weinige ruimte in de baarmoeder te simuleren (Karp, 2006). Gebleken is namelijk dat inbakeren zowel het excessief huilen van baby’s vermindert, als het aantal uren slapen van baby’s laat toenemen en dat het risico op wiegendood afneemt (Franco et al., 2005; Van Sleuwen et al., 2006). Hierna wordt de baby zijwaarts of op de buik vastgehouden om de positie in de baarmoeder na te bootsen (Karp, 2006). Zo kan ook de moro-reflex tegengegaan worden. De moro-reflex uit zich in ongecontroleerde bewegingen van de armen en benen en huilen. Een baby vertoont de moro-reflex wanneer het op de rug gelegd wordt, omdat de baby het gevoel heeft te vallen (Karp, 2006). Dan wordt een sussend geluid gemaakt naast het oor van de baby. Dit omdat geluid van de bloedsomloop door de aderen van de placenta tot wel 70 dB kan oplopen. De baby is dan ook een constant geluid, zo hard als een stofzuiger, in de baarmoeder gewend (Karp, 2006). Gebleken is verder dat baby’s bij het horen van een

continu geluid, ook wel white noise genoemd, gemakkelijker in slaap vallen (Spencer, Moran, Lee, & Talbert, 1990). Uit onderzoek blijkt namelijk dat 80% van de baby’s bij horen van white noise, binnen vijf minuten in slaap valt. In de controlegroep, waar geen enkel geluid werd aangeboden, viel maar 25% in slaap binnen vijf minuten. Dit kan komen doordat de white noise alle andere auditieve stimuli maskeert en zo de baby kalmeert (Spencer et al., 1990). Tegelijkertijd met het sussen wordt de baby voorzichtig, maar snel gewiegd en zuigt het op een speen of vinger. Zo worden de beweging van moeder en het opzuigen van het vruchtwater in de baarmoeder nagebootst (Karp, 2006).

Eerder onderzoek naar THB heeft gekeken naar de effectiviteit van THB als techniek om het aantal minuten huilen per dag te verminderen (McRury & Zolotor, 2010). Om dit te onderzoeken werden 35 moeders van gezonde en voldragen baby’s willekeurig ingedeeld in een interventie- en een controlegroep. De moeders in de interventiegroep kregen door middel van video-instructie THB aangeleerd. In de controlegroep werd moeders care as usual voor pasgeboren baby’s aangeleerd. Dit bestond uit vijf adviezen voor het zorgen voor een pasgeboren baby. Allereerst moest men goed voor zichzelf zorgen. Zo kon een warme en liefdevolle omgeving voor de baby gecreëerd worden. Ook moest er veel gepraat, gezongen en gelezen worden voor de baby. Verder was het belangrijk voorspelbaarheid en routines in het dagelijks leven te implementeren. Als laatste werd geadviseerd op alle signalen van de baby te reageren. Ook deze moeders kregen dit aangeleerd middels video-instructie. Alle moeders werd verder gevraagd het aantal uren dat de baby huilde en sliep per dag door middel van dagboekjes bij te houden. Daarnaast werd gebruikgemaakt van de Parenting Stress Index

(9)

(PSI) om de ervaren stress van de moeders te meten (Abidin, 1990). Er werd gevonden dat THB niet significant excessief huilen van de baby en stress bij de moeder liet afnemen ten opzichte van de controlegroep. Wel nam het aantal uren huilen per dag in zowel de

interventie- als de controlegroep, naarmate de tijd verstreek, af. Het aantal uren slapen per dag nam in beide groepen toe (McRury & Zolotor, 2010). Bij dit onderzoek kunnen echter

meerdere kanttekeningen geplaatst worden die de resultaten beïnvloed kunnen hebben. Allereerst waren de baby’s in beide groepen geen excessief huilende baby’s. Daarnaast werd THB aangeleerd door middel van video-instructie en werd de uitvoering van de techniek ook niet gecontroleerd (McRury & Zolotor, 2010).

In een ander onderzoek naar THB werd gekeken of deze techniek bruikbaar is als troostmiddel voor baby’s die gevaccineerd werden (Harrington et al., 2012). Hierbij werd THB wel aangeleerd door een expert. Om dit te onderzoeken werden 230 baby’s van twee en vier maanden oud die gevaccineerd moesten worden en hun ouders geworven. Door middel van randomisatie werden deze 230 baby’s ingedeeld in vier groepen. De eerste en derde groep kregen enkel water toegediend voor de vaccinatie en de tweede en vierde groep enkel

suikerwater. Na de inenting werden de ouders van de eerste en tweede groep baby’s gevraagd hun baby te troosten zoals zij dat normaal ook zouden doen. De baby’s in de derde en vierde groep werden getroost door gebruik te maken van THB (Harrington et al., 2012). Er werd gebruikgemaakt van de Modified Riley Infant Pain Scale (MRIPS) om de pijn van de baby’s gedurende twee minuten na de vaccinatie te scoren op intervallen van 15 seconden (Schade, Joyce, Gerkensmeyer, & Keck, 1996). Daarnaast werd het aantal minuten dat de baby na de vaccinatie huilde ook bijgehouden (Harrington et al., 2012). Gebleken is dat de scores op de pijnschaal en het aantal minuten huilen significant afgenomen waren in de derde en vierde groep ten opzichte van de eerste en tweede groep. Tussen de derde en vierde groep werd geen significant verschil gevonden in de tijd die het duurde voordat de baby getroost was. Dit wil zeggen dat THB effectief bleek voor het troosten van baby’s na een vaccinatie, ook zonder het toedienen van suikerwater (Harrington et al., 2012).

Ook in het onderzoek van Paul et al. (2011) werd THB aangeleerd door een expert. Daarnaast werd de uitvoering van THB door de ouders gecontroleerd door een expert. Hier is echter gekeken naar het effect van THB op mogelijk overgewicht van het kind op latere leeftijd. Hierbij werd gebruikgemaakt van twee verschillende gedragsinterventies. Bij de eerste interventie werd aan de moeders gevraagd THB toe te passen wanneer de baby huilde om zo het onderscheid tussen huilen omdat een baby honger heeft of huilen om andere redenen te kunnen maken. In de tweede interventie werd aan de moeders geleerd de signalen

(10)

die de baby geeft wanneer het honger heeft te herkennen en hoe men vast voedsel kon aanbieden (Paul et al., 2011). Er werden 110 moeders met baby’s ouder dan 34 weken willekeurig ingedeeld in vier verschillende groepen. Óf men werd één van de twee gedragsinterventies aangeleerd, óf beide interventies, óf geen ter controle. In alle vier de groepen werden de moeders aangespoord om borstvoeding te geven. Om de gewichtstoename van de baby’s te meten werden alle baby’s gewogen tijdens de intake en wanneer zij één jaar oud werden. Daarnaast werd aan de moeders gevraagd in dagboekjes bij te houden hoeveel uren de baby sliep, hoeveel voedingen er per dag gegeven werden en of dit borstvoedingen waren of niet (Paul et al., 2011). Gebleken is dat voor de moeders die borstvoeding gaven THB een effectieve methode was om het aantal voedingen per nacht te laten afnemen en het aantal uren dat er geslapen werd per nacht toe te laten nemen. Verder bleken de baby’s van de moeders die beide interventies toepasten op éénjarige leeftijd een lager gewicht te hebben dan de baby’s uit de controlegroep. Dit duidt erop dat het toepassen van THB op jonge leeftijd mogelijk helpt tegen slaapproblemen wanneer borstvoeding wordt gegeven en beschermt tegen obesitas op latere leeftijd (Paul et al., 2011).

Uit de eerdere onderzoeken naar THB blijkt dus dat de resultaten van THB enkel positief zijn wanneer deze techniek aangeleerd en gecontroleerd wordt door een expert (Harrington et al., 2012; McRury & Zolotor, 2010; Paul et al., 2011). Daarnaast blijkt het van belang, wanneer men tracht het gedrag van een baby te veranderen, de gevoelens van

ouderlijke competentie ook te vergroten (Jones & Prinz, 2005). Om deze redenen wordt in dit onderzoek uitgegaan van de vraag of THB een effectieve methode is om het excessief huilen van een baby te laten afnemen, het slapen van de baby te laten toenemen en de gevoelens van ouderlijke competentie positief te beïnvloeden, wanneer THB door een expert wordt

aangeleerd en gecontroleerd. Dit zal onderzocht worden in een populatie van ouders met een baby tussen de nul en vier maanden oud die het huilen van hun baby als excessief ervaren en zich om deze reden melden bij het Tergooiziekenhuis Hilversum. Om een antwoord te vinden op deze vraag zullen de volgende vier onderzoeksvragen beantwoord worden. Ten eerste zal gekeken worden naar het effect van THB op het aantal minuten huilen van de baby per dag en het verloop van dit effect. Daarna zal ook het effect van THB op het aantal minuten slaap onderzocht worden, waarbij ook naar het verloop wordt gekeken. Verder wordt gekeken of THB een effect heeft op de gevoelens van ouderlijke competentie en hoe dit effect verloopt. Als laatste wordt gekeken naar de onderlinge correlaties van de drie constructen, om te onderzoeken hoe zij zich tot elkaar verhouden.

(11)

Verwacht wordt dat het aantal minuten dat gehuild wordt door een baby afneemt na de interventie ten opzichte van de baseline. Verder wordt ook verwacht dat het aantal minuten dat een baby slaapt toeneemt na de interventie ten opzichte van de baseline. Daarnaast wordt vermoed dat de mate van gevoelens van ouderlijke competentie stijgt na de interventie ten opzichte van de baseline en tussen de voor- en nameting. Als laatste wordt verwacht dat de gevonden correlaties tussen deze drie constructen overeenkomen met gevonden correlaties in eerdere onderzoeken. Na implementatie van THB wordt er dan ook op gerekend dat: een afname van huilen kan worden geassocieerd met een toename van babyslaap, een afname van huilen samenhangt met een toename van de gevoelens van ouderlijke competentie en een toename van babyslaap correleert met een toename van de gevoelens van ouderlijke competentie (Giallo et al., 2011; Kirjavainen et al., 2004; Porter & Hsu, 2003).

Om dit te toetsen zal gebruikgemaakt worden van een one-group pretest-posttest design (Hoyle, Harris, & Judd, 2002). In dit design wordt eerst een voormeting gedaan, waarna de participanten een interventie ondergaan. Na deze interventie wordt een nameting gedaan. Op deze wijze kunnen de resultaten van de voor- en nameting met elkaar vergeleken worden, om zo het effect van de interventie te meten (Hoyle et al., 2002). Dit design zal aangevuld worden met het case-based time-series design (Borckardt et al., 2008). Hierdoor kunnen de constructen tijdens de baseline en interventie fases dagelijks bijgehouden worden. Zo kunnen mogelijke veranderingen in het verloop van de constructen ontdekt worden en nagegaan worden wanneer en waarom deze veranderingen plaats hebben gevonden (Borckardt et al., 2008).

Methode Deelnemers

Voor dit onderzoek is een minimum van N = 9 gezinnen aangehouden. Hiervoor is gekozen omdat dit gezien wordt als het minimum voor het verkrijgen van bewijs van

effectiviteit van een behandeling (Smith, 2012). Uiteindelijk zijn vier gezinnen met een baby tussen de nul en zestien weken geworven. Deze werving heeft plaatsgevonden in

samenwerking met de kinderarts op de polikliniek kindergeneeskunde van het

Tergooiziekenhuis Hilversum. Hier worden baby’s behandeld wanneer de ouders het huilen van de baby als excessief ervaren. Van de gezinnen waarbij een medisch probleem de oorzaak bleek van het excessief huilen werden de gegevens niet meegenomen. Dit bleek voor geen van de vier gezinnen het geval. Gemiddeld genomen waren de baby’s bij aanvang van het

(12)

onderzoek 57 dagen oud (SD = 1.83). De groep van vier baby’s bestond verder uit twee jongens en twee meisjes. Meer informatie over de gezinnen is terug te vinden in Tabel 1.

Tabel 1

Demografische gegevens van de vier gezinnen.

Gegevens Gezin 001 Gezin 002 Gezin 003 Gezin 004

Leeftijd baby a 59 dagen 56 dagen 55 dagen 58 dagen

Geslacht baby Meisje Meisje Jongen Jongen

Relationele status ouders Getrouwd Getrouwd Getrouwd Getrouwd Opleidingsniveau moeder MBO HBO Universiteit Havo

Opleidingsniveau vader HBO HBO Universiteit HBO

Kind in kinderrij 1e kind 2e kind 2e kind 1e kind Duur zwangerschap 37 weken 40 weken 41 weken 41 weken Verloop zwangerschap Normaal Normaal Normaal Normaal

APGAR score 10/10 9/10 9/10 9/10

Voeding Flesvoeding Fles- en

borstvoeding

Borstvoeding Flesvoeding

Noot. a De leeftijd van de baby is berekend bij aanvang van het onderzoek.

Materialen

Excessief huilen van de baby. Om het construct excessief huilen te meten is

gebruikgemaakt van de Cry Perception Scale (CPS; Lester, Boukydis, Garcia-Coll, Hole, & Peucker, 1992) en twee online dagboekjes tijdens de baseline- en interventieperiode (Barr, Kramer, Boisjoly, McVey-White, & Pless, 1988). Met de CPS wordt de perceptie van de ouder over het huilgedrag van de baby gemeten (zie Bijlage 1). Deze vragenlijst bestaat uit 12 items die elk gescoord kunnen worden op een 7-punts Likertschaal. Van de CPS worden items 11 en 12 omgescoord. Hierdoor kan een maximale score van 84 en een minimale score van 12 behaald worden op deze vragenlijst. Een voorbeeld item uit deze vragenlijst is: ‘Het huilen van mijn kind klinkt 1 = gekalmeerd tot 7 = geprikkeld’. Hoe hoger er op deze vragenlijst gescoord wordt des te heftiger het huilen van de baby (Lester et al., 1992). Over de

betrouwbaarheid en validiteit van deze vragenlijst is nog niets bekend. Wel is in dit onderzoek een goede betrouwbaarheid van α = .89 berekend voor de CPS. In de online dagboekjes wordt ouders gevraagd: ‘Hoeveel uur/minuten heeft uw baby gehuild?’ (zie Bijlagen 2 en 3). Hierbij

(13)

wordt onderscheid gemaakt tussen de dagdelen ochtend, middag, avond en nacht. Om dit bij te houden kunnen ouders een papieren tijdsbalk gebruiken als hulpmiddel (Barr et al., 1988). Deze is terug te vinden in Bijlage 4.

Slapen van de baby. Het slapen van de baby wordt gemeten door zowel de Sleep

Index (SI; Wolke, Söhne, Riegel, Ohrt, & Österlund, 1998) als de online dagboekjes (Barr et al., 1988). De SI is een vragenlijst van 14 items die tracht het slaapgedrag van de baby in kaart te brengen door onder andere het ‘s nachts wakker worden en de hoeveelheid slaap van de baby uit te vragen (zie Bijlage 5). Een voorbeelditem uit de vragenlijst is: ‘Blijft u meestal bij uw baby tot hij/zij slaapt?’ waarbij de ouder met ja of nee kan antwoorden. Er is nog geen onderzoek gedaan naar de validiteit en betrouwbaarheid van de SI (Wolke et al., 1998). Het online dagboekje vraagt de slaap van de baby uit door de vraag te stellen: ‘Hoeveel

uur/minuten heeft uw baby geslapen?’ (zie Bijlage 2 en 3). Ook bij deze vraag wordt onderscheid gemaakt tussen de vier dagdelen en kan de papieren tijdsbalk in Bijlage 4 als hulpmiddel gebruikt worden (Barr et al., 1988).

Gevoelens van ouderlijke competentie. De Parenting Sense of Self Efficacy Scale

(PSSES) wordt gebruikt om de gevoelens van ouderlijke competentie in kaart te brengen (Meijer & van den Wittenboer, 2007). Deze vragenlijst bestaat uit 8 items die op een 6-punts Likertschaal gescoord kunnen worden (zie Bijlage 6), oplopend van 0 = zeer mee oneens tot 5 = zeer mee eens. Een voorbeeld van een gebruikt item is: ‘Het ouderschap gaat mij goed af’. Om deze vragenlijst te scoren, worden vraag vijf, zes, zeven en acht omgescoord. De

maximaal haalbare score op de PSSES is 40 en het minimum is 0. Een hoge score op de PSSES staat hierbij voor een hoge mate van gevoelens van ouderlijke competentie (Meijer & van den Wittenboer, 2007). De betrouwbaarheid van de PSSES blijkt goed. De gevonden Cronbach’s alfa’s van de PSSES blijken α = .84 voor moeders en α = .81 voor vaders van twee weken oude baby’s. Bij zeven weken blijkt de interne consistentie nog steeds hoog met α = .83 voor moeders en α = .82 voor vaders (Meijer & van den Wittenboer, 2007). In de

dagboekjes is de volgende vraag gesteld met betrekking tot de gevoelens van ouderlijke competentie: ‘Vandaag maakte het me onzeker als mijn baby huilde’ (zie Bijlagen 2 en 3). Hierop kan de ouder antwoorden op een schaal van 0 = totaal niet onzeker tot 5 = heel erg onzeker. Deze vraag wordt omgescoord, zodat een hoge score staat voor een hoge mate van gevoelens van ouderlijke competentie en omgekeerd.

Procedure

Voorafgaande aan het onderzoek is goedkeuring door de ethische commissie gevraagd en verkregen. Het onderzoek heeft een longitudinaal design, waarbij gebruikt is gemaakt van

(14)

twee meetmomenten; een voor- en een nameting. Tussen deze meetmomenten in zijn

meerdere online dagboekjes ingevuld (zie Figuur 1). Ouders die een afspraak maakten bij het spreekuur voor excessief huilende baby’s van de polikliniek kindergeneeskunde van het Tergooiziekenhuis Hilversum werden geattendeerd op het onderzoek en kregen een

informatiebrief toegestuurd door de secretaresse. Bij het aanmelden in de wachtkamer werden de ouders opgevangen door een onderzoeksassistente en gevraagd deel te nemen aan het onderzoek. Hierbij werd duidelijk gemaakt dat het wel of niet deelnemen aan het onderzoek geen effect had op de behandeling die de ouders aangeboden werd en dat ouders te allen tijde terug konden komen op hun beslissing. Daarnaast werd hen ook verteld dat er geen beloning tegenover deelname aan het onderzoek stond. Wanneer ouders besloten deel te nemen aan het onderzoek werd het formulier Toestemmingsverklaring ondertekend. Hierna werden de ouders gevraagd een aantal vragenlijsten in te vullen over het huilen en slapen van de baby en de gevoelens van ouderlijke competentie. Ook werd het baseline dagboekje eenmalig

afgenomen over de voorgaande dag. Hierin werden ook vragen gesteld over het huilen en slapen van de baby en de gevoelens van ouderlijke competentie. Het afnemen van deze vragenlijsten en het dagboekje nam ongeveer 20 minuten in beslag.

In het consult met de kinderarts dat volgde werd door middel van een uitgebreid lichamelijk onderzoek gezocht naar de oorzaak van het excessief huilen. Daarnaast werd een algemene vragenlijst afgenomen over de zwangerschap, de bevalling, de kraamperiode en de baby (zie Bijlage 7). Wanneer in het consult met de kinderarts bleek dat het huilen geen medische oorzaak had, werd THB aangeleerd. De kinderarts deed deze methode eerst voor en daarna werd deze stap voor stap doorgelopen met de ouders. Hier ontvingen de ouders ook een informatieboekje over THB, een inbakerdoek en de papieren tijdsbalken voor het invullen van de dagboekjes. Wanneer wel een medische oorzaak gevonden werd, werd de baby

hiervoor indien mogelijk behandeld. De gegevens van deze ouders en de baby werden verder niet meegenomen in het onderzoek. Na het consult werden de ouders gevraagd een week lang een interventiedagboekje bij te houden over het huilen en slapen van de baby en de gevoelens van ouderlijke competentie.

Na deze week werd een huisbezoek uitgevoerd door een onderzoeksassistente om een boostersessie te geven. In deze sessie werd de ouders gevraagd de geleerde technieken voor te doen. De onderzoeksassistente keek daarbij of de stappen juist werden doorlopen en stuurde de ouders zo nodig bij. Hierna deed de onderzoeksassistente de vijf stappen voor en namen de ouders deze nogmaals door. Verder werd uitgevraagd hoe de ouders het toepassen van de

(15)

methode ervaren. Ouders werden vervolgens gevraagd nogmaals een week het interventiedagboekje bij te houden.

Een week later ging de onderzoeksassistente weer bij de ouders thuis langs. In dit bezoek werden de vragenlijsten over het huilen en slapen van de baby en de gevoelens van ouderlijke competentie een tweede keer afgenomen. Dit duurde ongeveer 15 minuten. Ook werden de ouders gevraagd naar de ervaringen met THB en wat men vond van de deelname aan het onderzoek. Verder werd door de onderzoeksassistente duidelijk gemaakt dat de onderzoeksgegevens aan de ouders beschikbaar gesteld kunnen worden wanneer zij dit wensten.

Figuur 1. Tijdspad van het onderzoek naar het effect van THB op het excessief huilen en slapen van de baby en de gevoelens van ouderlijke competentie.

Analyseplan

Om antwoord te geven op de onderzoeksvraag of THB een effectieve methode is om het excessief huilen van een baby te laten afnemen, het slapen van de baby te laten toenemen en de gevoelens van ouderlijke competentie positief te beïnvloeden wanneer THB door een expert wordt aangeleerd en gecontroleerd, zullen de vier onderzoeksvragen beantwoord moeten worden. Allereerst werd gekeken naar het effect van THB op het aantal minuten huilen van de baby per dag en het verloop van dit effect. Hiervoor werd gebruik gemaakt van Simulation Modeling Analysis (SMA) om het effect van THB op het excessief huilen te meten (Borckardt et al., 2008). Door middel van deze methode kan per fase gekeken worden naar een variabele wanneer het aantal datapunten < 30 is. Allereerst werd voor alle gezinnen de autocorrelatie op Lag -1 berekend om te controleren of het aantal minuten dat gehuild is op een dag significant samenhangt met het aantal minuten dat gehuild werd op de voorafgaande dag. Daarnaast werd ook het level niveau berekend om te onderzoeken of het huilen

significant afnam in de interventieperiode ten opzichte van de baselineperiode. Hiervoor werd gebruikgemaakt van het gemiddeld aantal minuten dat in deze perioden is gehuild. Verder werd ook het slope niveau berekend om zo over alle meetmomenten een mogelijk significante toename, afname of continuïteit in huilen te detecteren. Hierbij werd de daadwerkelijke curve

(16)

van een gezin vergeleken met vijf verschillende standaardmodellen van curven, ook wel vectoren genoemd. De eerste vector houdt in dat het construct toeneemt in de baselineperiode, waarna het afneemt in de interventieperiode. Vector twee beschrijft de situatie waarin het construct stabiel blijft in de baseline en, na implementatie van de interventie, toe gaat nemen. De situatie waarin het construct toeneemt in de baselineperiode en daarna stabiel blijft in de interventieperiode wordt beschreven door de derde vector. Vector vier geeft een toename in de baseline weer, waarna het construct in de interventieperiode blijft toenemen. De vijfde en laatste vector weerspiegelt de situatie waar een stijging in de baseline plaatsvindt, welke volledig verdwijnt in de interventiefase om vervolgens opnieuw te stijgen. Doordat in dit onderzoek gebruik werd gemaakt van één baselinedagboekje kan niet eenduidig bepaald worden welke standaard vector het beste aansluit. Desondanks geeft het wel inzicht of het huilen van de baby toeneemt, afneemt of continu blijft, wat de analyse een meerwaarde geeft. Als laatste is gekeken of de resultaten van de voor- en nameting de analyses ondersteunen. Hiervoor werd de beleving van de moeder over het huilen van de baby zoals gemeten met de CPS middels beschrijvende statistiek weergegeven. Dit omdat het niet mogelijk is een Reliable Change Index (RCI) te berekenen, omdat er tot nu toe geen psychometrische gegevens bekend zijn van de CPS.

Om antwoord te vinden op de tweede hypothese of THB effect heeft op het aantal minuten slaap per dag en het verloop van dit effect, werden dezelfde drie analyses uitgevoerd middels SMA. Door middel van de autocorrelatie kon zo vastgesteld worden of het aantal minuten dat geslapen is op een dag significant samenhangt met het aantal minuten dat geslapen is op de voorgaande dag. Het level niveau gaf verder het inzicht of het slapen significant toegenomen is in de interventieperiode ten opzichte van de baselineperiode door de gemiddelden van deze perioden te vergelijken. Om daarnaast te kunnen kijken hoe het effect van THB zich over alle meetmomenten heeft gemanifesteerd, werd het slope niveau berekend. Ook werd gekeken naar de antwoorden van de moeders op de SI om te kijken of de interpretaties van de moeders over het slaapgedrag van hun baby’s, de gevonden resultaten ondersteunen. Dit werd door middel van beschrijvende statistiek weergegeven omdat er geen psychometrische gegevens van deze vragenlijst bestaan. Gekozen is voor de volgende vragen: ‘Hoe lang bent u met uw baby bezig, voordat u hem/haar in bed legt? Hoeveel minuten ongeveer?’, ‘Hoe lang is de langste periode geweest dat uw baby sliep de afgelopen twee weken?’ en ‘Vindt u dat uw baby een slaapprobleem heeft?’. Dit omdat deze vragen de interpretatie over het slaapgedrag van een baby het beste weergeeft.

(17)

In de derde deelvraag werd gekeken of THB een effect heeft op de gevoelens van ouderlijke competentie en hoe dit effect verloopt. Gestart werd met een autocorrelatie om te testen of de gevoelens van ouderlijke competentie op een bepaalde dag, de gevoelens van een dag later voorspellen. Daarna werd het level niveau berekend waarbij de gemiddelden van de baseline- en interventieperiode met elkaar vergeleken worden. Als laatste werd ook het slope niveau berekend om het verloop van de scores over de baseline- en interventieperiode in kaart te brengen. Om het effect van THB op de gevoelens van ouderlijke competentie in de

nameting, ten opzichte van de voormeting, te berekenen werd de RCI van de PSSES berekend. Zo is onderzocht of een verandering in de gevoelens van competentie significant groter is dan een verschil dat door meetfouten kan ontstaan (Jacobson, Roberts, Berns, & McGlinchey, 1999). Om de RCI te berekenen moesten vier stappen doorlopen worden. Allereerst werd de verschilscore berekend door de score op de nameting af te trekken van de score op de voormeting. Vervolgens werd de standaardfout berekend door gebruik te maken van de volgende formule: Se = SD √(1 - rxx) (SD = 5.56; rxx = .83; Meijer & van den

Wittenboer, 2007). Ten derde berekende men de standaardfout van het verschil, omdat er twee metingen zijn gedaan. Hierbij werd gebruikgemaakt van de formule: Sdif = √(2 Se2). Hierna kon de RCI berekend worden door de verschilscore te delen door de standaardfout van het verschil. Er is een 5% betrouwbaarheidsinterval aangehouden in dit onderzoek waardoor bij RCI ≥ 1.96 of RCI ≤ -1.96 gesproken kan worden van een significant verschil tussen de voor- en nameting (Jacobson et al., 1999). Bij een RCI duidt een positieve score op een afname van het construct en een negatieve score op een toename van het construct.

In de vierde en laatste onderzoeksvraag werd gekeken naar de onderlinge correlaties tussen het huilen van de baby, de slaap van de baby en de gevoelens van ouderlijke

competentie. Hierbij werd ook gebruik gemaakt van SMA. Echter, werden hier

crosscorrelaties berekend tussen de drie constructen. Onderzocht werd of deze crosscorrelaties gevonden werden op Lag -1, Lag 0 en Lag 1. Bij Lag -1 kijkt men of de gegevens van

construct 1 samenhangen met de gegevens van construct 2, gemeten op de voorgaande dag. Voor Lag 0 wordt gekeken of de gegevens van twee constructen samenhangen op dezelfde dag. Wanneer men kijkt op Lag 1 wordt gekeken of de gegevens van construct 1

samenhangen met de gegevens van construct 2 op de volgende dag. Hierdoor werd duidelijk of de constructen elkaar beïnvloeden en zo ja, welke constructen vooraf gaan aan elkaar.

(18)

Resultaten

Alle geworven baby’s en hun moeders hebben het onderzoek in zijn geheel afgerond. Verder is door alle gezinnen gebruikgemaakt van THB en ook van de white noise. Daarom zijn alle gegevens bruikbaar voor het uitvoeren van de analyses (N = 4). Enkel bij de

interventiedagboekjes heeft uitval plaatsgevonden bij gezin 3 en gezin 4. Zo heeft moeder 3 maar 12 van de gevraagde 14 interventiedagboekjes ingevuld en heeft moeder 4 13 van de 14 interventie dagboekjes ingevuld. Verder heeft moeder 2 één interventiedagboekje meer ingevuld dan gevraagd waardoor het totaal aantal dagboekjes op 15 uitkomt. Ook heeft er bij gezin 3 geen tweede huisbezoek plaatsgevonden omdat zij op vakantie waren toen deze plaats had moeten vinden. De moeder heeft echter wel de vragenlijsten ingevuld waardoor ook deze antwoorden geanalyseerd zijn. Met al deze gegevens is antwoord gezocht op de vraag of THB een effectieve methode is om het excessief huilen van een baby te laten afnemen, het slapen van de baby te laten toenemen en de gevoelens van ouderlijke competentie positief te

beïnvloeden wanneer THB door een expert wordt aangeleerd en gecontroleerd. Dit is gedaan door eerst de vier opgestelde onderzoeksvragen te toetsen met betrekking tot het huilen van de baby, het slapen van de baby, de gevoelens van ouderlijke competentie en de onderlinge correlaties.

Huilen van de baby

Allereerst is gekeken naar het effect van THB op het aantal minuten huilen van de baby per dag en het verloop van dit effect. Hierbij is gestart met een visuele inspectie waarbij onderscheid gemaakt is tussen de baselineperiode (A) en de interventieperiode (B). Op het eerste gezicht lijkt het aantal minuten dat door alle baby’s gehuild wordt per dag, af te nemen onder invloed van THB (zie Figuur 2).

Figuur 2. Verloop van het aantal minuten huilen per dag onder invloed van THB. 0 50 100 150 200 250 300 350 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 A a nt a l m inut en pe r da g Dagen Gezin 001 Gezin 002 Gezin 003 Gezin 004 A B

(19)

Om vast te stellen of het aantal minuten dat door alle baby’s gehuild wordt per dag inderdaad afneemt na invoering van de interventie, is gebruik gemaakt van SMA. Hiermee werden de autocorrelatie, level niveau en slope niveau berekend (zit Tabel 2).

Tabel 2

De gemiddelden, de autocorrelatie, het level niveau en het slope niveau van het aantal minuten huilen van de baby per dag.

Autocorrelatie M Level Slope (R)

Gezin R p Baseline Interventie R p 1 2 3 4 5 001 .21 .123 295 85.21 -.54 .040 .36 -.38 -.54* -.38 -.36 002 .18 .144 180 58.33 -.64 .009 .60* -.62* -.64** -.62* -.60* 003 .48 .018 285 114.17 -.48 .092 .25 -.28 -.48 -.28 -.25 004 .38 .038 240 107.31 -.35 .212 .79* -.79* -.35 -.79* -.79* Noot. De autocorrelatie is berekend voor Lag -1. * p < .05. ** p < .01.

Uit deze analyses blijkt er voor baby 1 geen significante autocorrelatie met het aantal minuten huilen op een andere dag te bestaan. Wel is er voor baby 1 een significant negatief fase-effect gevonden. Dit houdt in dat het aantal minuten huilen in de interventieperiode significant is afgenomen ten opzichte van de baselineperiode. Verder is voor baby 1 ook een significant negatief slope-effect gevonden voor vector 3 (pvector3 = .040). Dit betekent dat het huilen, na de afname in de interventieperiode, stabiel is gebleven op dit niveau. Deze

gevonden resultaten komen ook overeen met de gegevens van de CPS waar op de voormeting nog 57 werd gescoord en op de nameting 32. Deze lagere score op de nameting duidt op een afname in de perceptie van de moeder over de heftigheid van het huilgedrag van haar baby.

Ook voor baby 2 is geen significante autocorrelatie gevonden. Wel is ook voor baby 2 een significant negatief fase-effect gevonden wat op een significante afname van huilen in de interventieperiode ten opzichte van de baselineperiode duidt. Gebleken is verder dat voor baby 2 alle vijf standaard vectoren plausibel zijn, maar dat vector 3 ook hier de curve van de afname het best weergeeft (pvector3 = .009). Deze vector duidt op een afname van het huilen in de interventiefase welke daarna stabiel blijft. De moeder blijkt daarnaast zelf ook een afname in het huilgedrag te ervaren. Zo scoorde zij op de voormeting nog een 60 op de CPS, waar dit

(20)

op de nameting nog maar 42 is. Dit geeft weer dat de moeder het huilen van de baby als minder intens is gaan ervaren.

Bij baby 3 bleek een afname van het huilen op een dag significant samen te hangen met een afname van het huilen op de volgende dag, of andersom. Hier is namelijk een significant positieve autocorrelatie gevonden op Lag -1. Echter, is voor baby 3 geen

significant fase-effect gevonden, maar enkel een borderline-effect. Er kan dan ook niet gesteld worden dat het huilen van de baby significant is afgenomen in de interventieperiode ten opzichte van de baselineperiode, maar wel dat deze afname groot is. Voor deze baby is ook geen significant slope-effect gevonden. Dit komt overeen met de behaalde scores op de CPS. Zowel op de voor- als op de nameting is namelijk een score van 58 behaald op de CPS, wat aangeeft dat de perceptie van de moeder over het huilgedrag van haar baby niet veranderd is.

Als laatste zijn de gegevens van baby 4 geanalyseerd. Hieruit kwam een significant positieve autocorrelatie naar voren op Lag -1. Een afname van het huilen van de baby op een bepaalde dag hangt dan ook samen met een afname van het huilen op de dag ervoor of andersom. Verder is gekeken naar het level niveau waarbij geen significant verschil is gevonden. Er is dan ook geen sprake van een significant verschil tussen de baseline- en interventieperiode. Uit de berekende slope niveaus zijn daarentegen meerdere vectoren op baby 4 toepasbaar gebleken. Hierbij is een positieve correlatie gevonden voor standaard vector 1 en negatieve correlaties voor de standaard vectoren 2, 4 en 5 (pvector1 = .014; pvector2 = .013; pvector4 = .013; pvector5 = .014). Al deze vectoren duiden op een afname in de

interventieperiode ten opzichte van de baselineperiode. Enkel het verloop van de

baselineperioden wijkt af bij deze standaard vectoren. Het gevonden afnemende slope-effect komt overeen met de beleving van de moeder over het huilen van de baby. Waar op de voormeting nog op de CPS 67 werd gescoord, is op de nameting 37 gescoord. Daarentegen komt dit niet overeen met het level-effect, waar geen significant verschil is gevonden.

Slapen van de baby

Naast het huilen van de baby is het effect van THB op het aantal minuten slaap en het verloop van dit effect ook onderzocht. Uit de visuele inspectie lijkt ook hier naar voren te komen dat THB het verwachte positieve effect heeft op het aantal minuten slapen. Zo lijkt het aantal minuten te zijn toegenomen in de interventieperiode (B) ten opzichte van de

(21)

Figuur 3. Verloop van het aantal minuten slapen per dag onder invloed van THB.

Echter, of deze toename significant is, kan op basis van deze grafiek niet vastgesteld worden. Daarom is gebruikgemaakt van SMA, waarmee voor alle baby’s de autocorrelatie, het level niveau en het slope niveau berekend is (zie Tabel 3).

Tabel 3

De gemiddelden, de autocorrelatie, het level niveau en het slope niveau van het aantal minuten slapen van de baby per dag.

Autocorrelatie M Level Slope (R)

Gezin R p Baseline Interventie R p 1 2 3 4 5 001 .13 .204 510 792.86 .49 .069 -.00 .03 .49 .03 .00 002 -.04 .528 660 854.67 .54 .031 -.56* .58* .54* .58* .56* 003 .20 .150 360 662.50 .42 .155 -.19 .21 .42 .21 .19 004 .03 .351 750 844.62 .25 .419 -.56* .56* .25 .56* .56* Noot. De autocorrelatie is berekend voor Lag -1. * p < .05.

Ook werd gebruik gemaakt van de resultaten op de SI, om te kijken of de interpretatie van het slaapgedrag van de moeder overeenkomt met de daadwerkelijk gevonden afname, continuïteit of toename van het aantal minuten slaap van de baby (zie Tabel 4).

0 200 400 600 800 1000 1200 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 A a nt a l m inut en sl a pe n pe r da g Dagen Gezin 001 Gezin 002 Gezin 003 Gezin 004 A B

(22)

Tabel 4

De antwoorden van de moeders op drie vragen uit de SI op de voor en nameting. Vraag 4:

Naar bed brengen

Vraag 10: Langste periode slaap

Vraag 13: Slaapprobleem Gezin 001

T1 30 minuten 300 minuten Ja, een klein probleem

T2 10 minuten 390 minuten Nee

Gezin 002

T1 30 minuten 300 minuten Nee

T2 45 minuten 300 minuten Nee

Gezin 003

T1 30 minuten 90 minuten Ja, een ernstig probleem T2 10 minuten 300 minuten Ja, een ernstig probleem Gezin 004

T1 45 minuten 360 minuten Ja, een klein probleem

T2 5 minuten 390 minuten Nee

Voor baby 1 is geen significante autocorrelatie gevonden. Dit houdt in dat het aantal minuten dat de baby slaapt op een gegeven dag niet het aantal minuten op de volgende dag voorspelt. Verder bleek ook het level niveau niet significant wat betekent dat er geen significant verschil was tussen het aantal minuten huilen tijdens de baseline- en

interventieperiode. Echter, bleek dit wel een borderline-effect wat erop duidt dat er in de interventieperiode wel degelijk meer is geslapen door de baby. Ook op slope niveau is verder geen significante vector gevonden. Deze gevonden resultaten van baby 1 lijken niet helemaal overeen te komen met de antwoorden van moeder op de SI. Zo gaf zij op de nameting aan dat ze minder lang bezig was het kind naar bed te brengen. Ook bleek de baby langer door te slapen na implementatie van THB. Verder gaf zij op de voormeting het antwoord “ja, een klein probleem” op de vraag: ‘Vindt u dat uw baby een slaapprobleem heeft?’ en op de nameting het antwoord “nee” wat erop duidt dat de moeder zich minder zorgen maakt over het slaapgedrag van haar baby.

Ook voor baby 2 is geen significante autocorrelatie gevonden en hing het aantal minuten slapen van een bepaalde dag niet samen met het aantal minuten op de volgende dag. Wel is voor baby 2 een significant positief fase-effect gevonden. Dit houdt in dat het aantal

(23)

minuten dat geslapen is door de baby in de interventieperiode significant hoger is dan het aantal minuten slapen in de baselineperiode. Ook is voor baby 2 een significant slope-effect gevonden op alle vijf de vectoren waarvan enkel vector 1 negatief significant bleek (pvector1 = .020; pvector2 = .015; pvector3 = .031; pvector4 = .015; pvector5 = .020). Hierdoor kan beredeneerd worden dat het aantal minuten slapen ten opzichte van de baselineperiode significant is toegenomen in de interventieperiode. Echter, of deze toename stabiel of stijgend is, is

onduidelijk. Dit komt daarentegen niet overeen met de gegeven antwoorden van moeder op de SI. Zo geeft zij aan dat de baby niet langere periodes slaapt na het invoeren van THB. Ook duurt het naar bed brengen van de baby langer dan het voorafgaand aan de interventie deed. Wel is moeder er nog steeds van overtuigd dat de baby geen slaapproblemen heeft.

Voor de derde baby is er, net zoals voor baby 1, geen significante autocorrelatie, level niveau of slope niveau naar voren gekomen. Wel blijkt het aantal minuten dat geslapen wordt door de baby bijna verdubbeld. Wanneer naar de antwoorden van moeder 3 op de SI wordt gekeken, lijken deze deels overeen te komen met de SMA-analyses. Zo gaf de moeder aan dat zij op zowel de voor- als de nameting het gevoel had dat de baby een ernstig slaapprobleem heeft. Dit terwijl het kind veel langer achtereen is gaan slapen sinds het toepassen van THB. Waar zij op de voormeting nog aangaf dat dit 90 minuten was, was dit op de nameting al 300 minuten. Ook geeft zij aan minder lang bezig te zijn met het op bed leggen van de baby. Het lijkt er dan ook op dat moeder weinig effect van THB op het slapen van de baby heeft ervaren, ondanks de toename in het aantal minuten slaap van de baby.

Als laatste is gekeken naar baby 4 waarvoor geen significante autocorrelatie of fase-effect is ontdekt. Enkel significante slope-fase-effecten zijn gevonden op de vectoren 1, 2, 4 en 5 (pvector1 = .040; pvector2 = .041; pvector4 = .041; pvector5 = .040). Van deze vectoren was enkel vector 1 negatief significant. Dit is een aanwijzing dat het aantal minuten slapen van de baby is toegenomen na invoering van THB en is blijven stijgen na deze invoering. Moeder zelf lijkt ook positief over de veranderingen in het slapen van de baby. Waar zij op de voormeting op de SI nog aangaf te denken dat haar baby een klein slaapprobleem had, gaf zij dit op de nameting niet langer aan. Ook duurt het nog maar vijf minuten om de baby in slaap te krijgen terwijl dit eerst drie kwartier kostte. Daarnaast is de langste periode dat het kind heeft

geslapen met een half uur verlengd. Dit geeft aan dat het kind steeds langer kan blijven slapen.

Gevoelens van ouderlijke competentie

Ook is gekeken naar het effect van THB op de gevoelens van de ouderlijke competentie van de moeder en hoe dit effect verloopt. Hier is begonnen met een visuele

(24)

inspectie van de competentievraag uit de dagboekjes (zie Figuur 4). Hieruit lijkt naar voren te komen dat de scores van alle moeders in de interventieperiode (B) zijn gestegen ten opzichte van de baselineperiode (A).

Figuur 4. Verloop van de gevoelens van ouderlijke competentie onder invloed van THB.

Na de visuele analyse is middels SMA berekend of deze toename in gevoelens van ouderlijke competentie significant is. Hiervoor is gestart met een autocorrelatie, waarna het level niveau is berekend om te eindigen met het slope niveau. Dit is terug te zien in Tabel 5.

Tabel 5

De gemiddelden, de autocorrelatie, het level niveau en het slope niveau van de gevoelens van ouderlijke competentie.

Autocorrelatie M Level Slope (R)

Gezin R p Baseline Interventie R p 1 2 3 4 5 001 .46 .015 2 4.64 .75 .001 -.53 .56 .75** .56 .53 002 -.10 .453 2 4.53 .72 <.001 -.14 .17 .72*** .17 .14 003 -.20 .323 1 3.33 .61 .026 -.37 .40 .61* .40 .37 004 .68 .002 5 4.38 -.11 .706 -.64 .61 -.11 .61 .64 Noot. De autocorrelatie is berekend voor Lag -1. * p < .05. ** p < .01. *** p < .001.

0 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 G ev o el en s v a n o u d erl ij k e co m p et en ti e Dagen Gezin 001 Gezin 002 Gezin 003 Gezin 004 A B

(25)

Een positief significante autocorrelatie is gevonden voor moeder 1. Dit wil zeggen dat een hoog gevoel van ouderlijke competentie van de moeder op een gegeven dag, samenhangt met een hoog gevoel van ouderlijke competentie op de volgende dag of andersom. Daarnaast blijkt ook het fase-effect positief significant voor deze moeder. Dit houdt in dat de gevoelens van ouderlijke competentie significant zijn toegenomen in de interventieperiode wanneer deze vergeleken worden met de baselineperiode. Verder is een positief significant slope-effect gevonden op vector 3 (pvector3 = .001). Dit houdt in dat de gevonden toename van de gevoelens van ouderlijke competentie in de interventieperiode stabiel zijn gebleven. Ook de RCI-score van -4.63 op de PSSES komt hiermee overeen. Deze is kleiner dan -1.96, waardoor het een significante score is. Waar moeder op de voormeting nog een 19 scoorde, was dit op de nameting een score van 34 wat duidt op een toename in gevoelens van ouderlijke competentie.

Wanneer gekeken wordt naar moeder 2 wordt voor deze moeder geen significante autocorrelatie ontdekt. Wel werd een sterk significant positief fase-effect gevonden. Dit wil zeggen dat er een significante toename bestaat van gevoelens van ouderlijke competentie tussen de baseline- en interventieperiode. Verder is ook voor moeder 2 een sterk significant positief slope-effect gevonden op vector 3 (pvector3 < .001). Nadat de gevoelens van ouderlijke competentie zijn toegenomen ten opzichte van de baselineperiode, is deze toename constant gebleven. Echter, is voor moeder twee een niet significante RCI-score berekend van -.62 op de PSSES, omdat deze groter is dan -1.96. Ondanks dat dit duidt op een lichte toename, lijkt het dat moeder zelf niet heeft ervaren dat haar gevoelens van ouderlijke competentie zijn toegenomen. Dit kan wellicht verklaard worden door de hoge score van moeder op de PSSES in de voormeting. Hier scoorde zij 31, van de maximaal haalbare 40, waardoor het verschil met haar score van 33 op de nameting, niet significant is.

Voor moeder 3 is geen significante autocorrelatie gevonden. De gevoelens van ouderlijke competentie van moeder op een bepaalde dag, voorspellen dan ook niet deze gevoelens op de volgende dag. Wel is ook voor moeder 3 is een positief significant fase-effect en een positief significant slope-effect op vector 3 gevonden (pvector3 = .026). Dit kan

geïnterpreteerd worden als een significante toename van gevoelens van ouderlijke

competentie na invoering van THB, die constant is gebleven in de interventieperiode. Dit lijkt overeen te komen met de significante RCI-score van -3.08 op de PSSES van de moeder. Dit geeft aan dat zij op de nameting, met een score van 33, meer positieve gevoelens van ouderlijke competentie ervoer dan op de voormeting waar zij 23 scoorde.

(26)

Als laatste is gekeken naar de gevoelens van ouderlijke competentie van moeder 4. Hieruit is een significant positieve autocorrelatie naar voren gekomen. Hoge gevoelens van ouderlijke competentie van moeder hangen dan ook samen met hoge gevoelens van ouderlijke competentie de dag erna of omgekeerd. In tegenstelling tot de andere moeders is voor moeder 4 geen significant fase- of slope-effect ontdekt. De gevoelens van ouderlijke competentie zijn dan ook niet significant veranderd na het introduceren van THB. Moeder zelf denkt hier echter anders over. Zo is er voor haar een RCI-score van -3.70 berekend op basis van haar antwoorden op de PSSES. Deze score is kleiner dan -1.96 en dus significant. Zij scoorde dan ook een 25 op de voormeting en een 37 op de nameting. Zijzelf heeft dus wel een toename van gevoelens van ouderlijke competentie ervaren na invoering van THB.

Crosscorrelatie

Om antwoord te geven op de laatste deelvraag hoe de constructen huilen van de baby, slapen van de baby en de gevoelens van ouderlijke competentie van moeder zich onderling verhouden, is middels SMA gekeken naar de crosscorrelaties tussen deze variabelen.

Onderzocht is of deze correlaties gevonden worden op Lag -1, Lag 0 en Lag 1 (zie Tabel 6).

Tabel 6

Crosscorrelaties tussen de variabelen huilen en slapen van de baby en de gevoelens van ouderlijke competentie van de moeder.

Gezin 001 Gezin 002 Gezin 003 Gezin 004

Crosscorrelaties R p R p R p R p Huilen/Slapen Lag -1 -.45 .043 -.21 .220 -.50 .046 .00 .497 Lag 0 -.63 .007 -.58 .009 -.62 .014 -.44 .057 Lag 1 .23 .207 -.13 .305 .12 .346 -.30 .136 Huilen/Competentie Lag -1 -.51 .031 -.14 .295 -.18 .244 -.18 .295 Lag 0 -.57 .016 -.44 .039 -.64 .005 -.60 .027 Lag 1 -.52 .029 .47 .030 .14 .311 -.60 .019 Slapen/Competentie Lag -1 -.03 .462 .19 .231 .18 .269 .36 .090 Lag 0 .39 .081 .44 .047 .55 .022 .53 .026 Lag 1 .37 .090 -.20 .222 .00 .498 .27 .163

(27)

Allereerst is gekeken naar de crosscorrelatie tussen huilen en slaap van de baby. Hierbij is gekeken naar de samenhang tussen deze variabelen wanneer het huilen vooraf gaat aan het slapen. Voor baby 1 en 3 is er op Lag -1 een negatief significante correlatie ontdekt. Dit houdt in dat een toename van slaap voorafgaat aan een afname van het huilen de dag erna of een afname van slaap vooraf gaat aan een toename van huilen. Voor baby 1, baby 2 en baby 3 zijn verder negatief significante correlaties gevonden op Lag 0. Dit betekent dat een toename van slaap op dezelfde dag voorspeld wordt door een afname van het huilen of andersom. Er zijn dan ook sterke aanwijzingen gevonden dat het aantal minuten dat een baby huilt en het aantal minuten dat een baby slaapt elkaar beïnvloeden.

Vervolgens is de crosscorrelatie tussen het huilen van de baby en de gevoelens van ouderlijke competentie van de moeder geanalyseerd, waarbij het huilen de antecedent is van de ouderlijke competentiegevoelens van de moeder. Uit de analyse is naar voren gekomen dat voor alle vier de gezinnen huilen en gevoelens van ouderlijke competentie significant negatief samenhangen op Lag 0. Dit houdt in dat een afname van het huilen van de baby voorafgaat aan een toename van gevoelens van ouderlijke competentie van de moeder op dezelfde dag of omgekeerd. Verder bleek deze crosscorrelatie ook negatief significant op Lag 1 voor gezinnen 1 en 4. Voor deze gezinnen lijkt een afname van huilen dan ook een toename van gevoelens van ouderlijke competentie de dag erna te voorspellen of andersom. Als laatst is op Lag -1 een negatief significante crosscorrelatie gevonden voor gezin 4. Een toename van gevoelens van ouderlijke competentie lijkt dan ook een afname van het huilen de dag erna te voospellen of omgekeerd. Voor gezin 2 is verder nog een significante crosscorrelatie gevonden op Lag 1 maar deze blijkt onverwachts positief: een afname van huilen hing samen met een afname van gevoelens van ouderlijke competentie op de volgende dag. Het aantal minuten dat een baby huilt en de gevoelens van ouderlijke competentie van de moeder lijken dan ook met elkaar samen te hangen.

Als allerlaatste is gekeken hoe het slapen van de baby en de gevoelens van ouderlijke competentie van de moeder correleren wanneer de slaap vooraf gaat aan de

competentiegevoelens. Hierbij zijn enkel op Lag 0 positief significante correlaties gevonden voor gezinnen 2, 3 en 4. Dit betekent dat een toename van het slapen van de baby samenhangt met een toename van de gevoelens van ouderlijke competentie op dezelfde dag of omgekeerd. Hierdoor kan men dan ook voorzichtig stellen dat het aantal minuten dat een baby slaapt en de gevoelens van ouderlijke competentie van de moeder met elkaar samenhangen.

(28)

Discussie

In dit onderzoek is de effectiviteit van THB onderzocht als methode om het huilen van een baby te laten afnemen, het slapen van een baby te laten toenemen en de gevoelens van ouderlijke competentie van de ouder te laten toenemen wanneer deze wordt aangeleerd en gecontroleerd door een expert. Twee van de deelnemende baby’s huilden significant minder per dag na invoering van THB als troostmiddel. Voor de andere twee baby’s is wel een afname van het huilen per dag gevonden. Daarnaast had THB, in combinatie met de white noise, ook een positief effect op het aantal minuten dat twee van de vier baby’s sliepen per dag. Ook hier werd voor de andere baby’s wel een toename van slaap gevonden. Verder bleken alle vier de moeders significant sterkere gevoelens van ouderlijke competentie te ervaren in de interventieperiode ten opzichte van de baselineperiode. Als laatste is ook gekeken naar de correlaties tussen de constructen huilen van de baby, slaap van de baby en gevoelens van ouderlijke competentie. Gebleken is dat huilen en slapen van een baby negatief met elkaar correleren en huilen van een baby en ouderlijke competentiegevoelens van een moeder ook. Het slapen van een baby en ouderlijke competentiegevoelens van een moeder bleken positief met elkaar te correleren.

Zoals verwacht, lijkt het aantal minuten dat de baby’s per dag huilden afgenomen onder invloed van THB. Zo is voor twee van de vier deelnemende baby’s een significant fase-effect gevonden. Dit betekent dat het aantal minuten dat de baby huilde in de

interventieperiode significant is afgenomen ten opzichte van de baselineperiode. Voor één van de baby’s zijn daarnaast meerdere significante slope-effecten gedetecteerd na invoering van THB. Hieruit komt naar voren dat het aantal minuten dat deze baby huilde bleef afnemen in de interventieperiode ten opzichte van de baselineperiode. Bij de vierde baby, waar geen significant fase-effect is gevonden, bleek er wel sprake van een borderline fase-effect. Voor deze baby is dan ook een lichte afname van het huilen in de interventieperiode ontdekt. Deze resultaten komen overeen met eerder onderzoek van McRury en Zolotor (2010). Zij vonden namelijk ook een afname van het huilen onder invloed van THB. Uit de perceptie van de moeders zelf komt ook naar voren dat het huilen van de baby’s is afgenomen. Zo gaven drie van de moeders op de nameting aan het huilgedrag van de baby als minder heftig te ervaren dan tijdens de voormeting. Voor de vierde moeder werd geen verschil gevonden in perceptie. Volgens Karp (2006) kan de afname in het huilen verklaard worden doordat de troostreflex van een baby geactiveerd wordt wanneer de techniek juist toegepast wordt. Doordat de techniek de baarmoeder nabootst, voelen de baby’s zich geborgen en vertrouwd en wordt het troostreflex geactiveerd, waardoor het aantal gehuilde minuten afneemt (Karp, 2006).

(29)

Ook lijkt het aantal minuten dat de baby’s sliepen per dag, toegenomen onder invloed van THB. Zo is naar voren gekomen dat voor één van de vier baby’s een significant fase-effect bestaat. Dit houdt in dat het aantal minuten dat er geslapen werd per dag, significant is toegenomen in de interventieperiode. Bij een andere baby zijn daarnaast meerdere significante slope-effecten ontdekt, die erop duiden dat het aantal minuten dat er geslapen werd in de interventieperiode bleef toenemen in vergelijking met de baselineperiode. Bij een derde baby werd verder een borderline fase-effect gevonden welke duidt op een lichte toename in de interventieperiode. Dit komt overeen met de resultaten in het onderzoek van Paul et al. (2011), waarin ook het aantal minuten dat geslapen werd door de baby’s toenam bij gebruik van THB. Voor de vierde baby is in dit onderzoek geen significante toe- of afname van het aantal minuten slaap van de baby gevonden, wanneer de baseline- en interventieperiode met elkaar vergeleken werd. Wel is het aantal minuten dat de baby gemiddeld sliep per 24 uur bijna verdubbeld na invoering van THB. Opvallend is dat de moeder van deze baby een negatieve perceptie heeft van het slaapgedrag van haar baby. Zo gaf zij op zowel de voor- als de nameting aan dat haar baby een slaapprobleem heeft. Mogelijk ligt dit aan verkeerde cognities over de ontwikkeling van het slaappatroon van haar baby. Uit onderzoek is namelijk gebleken dat 42% van de moeders met een gezonde baby het slaapgedrag van haar baby als problematisch beschouwt (Tikotzky & Sadeh, 2009). Voor de andere drie moeders komen de cognities over het slaapgedrag van de baby’s wel grotendeels overeen met de gevonden resultaten. Zij waren allen positiever over het slaapgedrag van hun baby in de nameting dan dat zij waren bij de voormeting.

Verder is gevonden, zoals verwacht werd, dat de gevoelens van ouderlijke competentie van de moeders gestegen zijn, nadat zij THB aangereikt hebben gekregen als troostmiddel. Zo is voor drie van de vier moeders een significant fase-effect gevonden. Dit kan geïnterpreteerd worden als een significante toename van gevoelens van ouderlijke competentie in de

interventieperiode ten opzichte van de baselineperiode. Dat de gevoelens van ouderlijke competentie van de moeders gestegen zijn, na het succesvol gebruiken van THB, is niet vreemd. Gebleken is namelijk dat de gevoelens van ouderlijke competentie het meest versterkt worden, wanneer men zelf succes behaalt in een ouderlijke taak als het troosten of het laten inslapen van een baby (Teti & Gelfand, 1991). Dit kan verklaard worden door de gedragstherapeutische opzet van THB. Uit onderzoek van Jones en Prinz (2005) blijkt dit een voorwaarde te zijn voor een behandeling, waarmee getracht wordt de gevoelens van

ouderlijke competentie te vergroten. Verder is gebleken dat de perceptie van drie van de moeders over de eigen gevoelens van ouderlijke competentie positief is veranderd na het

(30)

gebruik van THB. Voor deze moeders werd namelijk een significant negatieve RCI-score gevonden. Dit representeert een toename in de gevoelens van ouderlijke competentie van de moeders. Dat de RCI-score van de vierde moeder niet significant blijkt, kan verklaard worden door haar hoge score op de baselinemeting. Omdat deze moeder zich in de baselineperiode al competent als ouder voelde heeft er, in haar perceptie, geen sterke toename van deze

gevoelens plaatsgevonden in de interventieperiode.

Als laatste is gebleken dat de gevonden correlaties tussen de constructen huilen van de baby, slapen van de baby en gevoelens van ouderlijke competentie, overeen komen met gevonden correlaties uit eerder onderzoek. Zoals verwacht blijkt het huilen van de baby significant negatief te correleren met de slaap van de baby voor drie van de vier baby’s. Deze correlatie is op verschillende dagen gevonden voor verschillende baby’s. Dit houdt in dat wanneer een baby meer slaapt op een gegeven dag, er een andere dag of dezelfde dag minder gehuild wordt of omgekeerd. Dit komt overeen met het onderzoek van Kirjavainen et al. (2004), waarin het aantal minuten dat een baby huilt en slaapt op een dag ook negatief met elkaar gecorreleerd zijn. Wanneer gekeken wordt naar de correlatie tussen huilen en

ouderlijke competentiegevoelens, blijkt ook deze significant op verschillende Lags voor alle vier de gezinnen. Hierbij werd, zoals verwacht, overwegend een negatieve correlatie

gevonden. Hoe minder een baby huilt op een dag, hoe hoger de score op de competentievraag op een andere dag of diezelfde dag blijkt. Voor het derde gezin is op Lag 1 echter een

afwijkende significante correlatie gevonden. Een afname van huilen blijkt voor dit gezin namelijk samen te hangen met een afname van gevoelens van ouderlijke competentie op de volgende dag. Het is onduidelijk hoe deze correlatie tot stand is gekomen. Wanneer de resultaten vergeleken worden met de resultaten uit het onderzoek van Porter en Hsu (2003) blijkt dit grotendeels overeen te komen. Zo vonden ook zij een negatieve correlatie tussen deze twee constructen. Verder is ook gekeken naar de correlatie tussen het slapen van de baby en de gevoelens van ouderlijke competentie van de moeder. Deze is positief significant gebleken voor drie van de gezinnen op Lag 0. Dit betekent dat een toename van het aantal minuten dat een baby op een dag slaapt, samenhangt met een toename van gevoelens van ouderlijke competentie van de moeder op dezelfde dag. Dit komt overeen met de gevonden positieve correlatie tussen het slapen van de baby en de gevoelens van ouderlijke competentie van de moeder in het onderzoek van Giallo et al. (2011) en de vooraf opgestelde verwachting.

Bij dit onderzoek kunnen ook kanttekeningen geplaatst worden. Zo is in dit onderzoek gebruikgemaakt van een baselineperiode van één dag. Om gebruik te mogen maken van SMA moet een minimum van tien dagboekjes ingevuld worden (Borckardt et al., 2008). Hieraan

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Met eenzelfde argumentatie wijst de Hoge Raad erop dat perioden waarin (nog) geen deelneming werd gehouden en/of een periode waarin geen deelneming (meer) wordt gehouden,

0HWKRGV DQG WRROV RI WKH 'LJLWDO )DFWRU\ LQ WKH DXWRPRWLYH LQGXVWU\ DUH DQ LPSRUWDQW SDUW RI WKH SODQQLQJ DQG FRQWURO SKDVH RI SURGXFWLRQ V\VWHPV

This paper aims at comparing local feature descriptors and bags of visual words with different classifiers to deep convolutional neural networks (CNNs) on three plant

verliefd beschuit met muisjes... de knuffelbeer

De verwachtingen van de baby, oftewel de blauwdruk van een baby Pasgeboren baby’s hebben de behoefte om dicht bij hun ouders te zijn.. Het helpt ze zich veilig en geborgen

ders zo’n ‘redderbaby’ echt ont- vangen omwille van het kind zelf, of omwille van zijn genetisch materiaal in functie van een an- der kind.. Wat moet het kind

Via de navelstreng krijgt het alles wat het nodig heeft om te groeien en te leven.. Lees de tekst en probeer de juiste zwangerschaps- maanden erbij

De man duwt zijn penis in de vagina van de vrouw en loost zijn zaad.. Dit is voor beide een