• No results found

Tegen beter weten in : de invloed van zelfcontrole conflict op onethisch gedrag

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Tegen beter weten in : de invloed van zelfcontrole conflict op onethisch gedrag"

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

BACHELORTHESE

AFDELING SOCIALE PSYCHOLOGIE FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ-

EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM

“Tegen beter weten in”

De Invloed van Zelfcontrole Conflict op Onethisch Gedrag

Lennart Blokker Bachelorthese Datum: 26-06-2014 Studentnummer: 6071007 Email: lennart.blokker@student.uva.nl Begeleidster: D. Becker

(2)

Inhoudsopgave

Samenvatting 3.

De invloed van zelfcontrole conflict op onethisch gedrag 4.

De relatie tussen ego depletion en het vertonen van onethisch gedrag 8 Randvoorwaarden aan de relatie tussen zelfcontrole en onethisch gedrag 15

Conclusie en Discussie 23

Onderzoeksvoorstel 26

Literatuurlijst 30

(3)

Samenvatting

Regelmatig gedragen mensen zich tegen beter weten in onethisch, zo vertelt een mens

bijvoorbeeld gemiddeld 1 á 2 leugens per dag (De Paulo & Kashy, 1998; aangehaald in Gino, Schweitzer, Mead & Ariely, 2011). Ondanks goede intenties kunnen mensen het eigen gedrag niet helemaal controleren. In dit verslag is onderzocht wat de invloed is van zelfcontrole conflict op het vertonen van onethisch gedrag. Het vertonen van onethisch of ethisch gedrag leidt tot conflicten in zelfcontrole. Er is zelfcontrole nodig om onethisch gedrag te weerstaan, echter is de capaciteit om zelf controle uit te oefenen beperkt en zal uit eindelijk falen. Het falen van zelfcontrole heeft tot gevolg dat mensen eerder onethisch gedrag vertonen. Echter blijken er randvoorwaarden te zijn aan de relatie tussen zelfcontrole en onethisch gedrag.

(4)

Wat is de invloed van zelfcontrole conflict op onethisch gedrag.

Voorbeelden van onethisch gedrag zijn dagelijks te vinden in het nieuws. Van bedrijven die het randje van ethiek opzoeken (bijvoorbeeld Imtech), zakenmannen die belasting hebben ontdoken (bijv. Uli Hoenness), een advocaat die zich niet aan de regels houdt (bijvoorbeeld Bram Moskowitz) tot wetenschappers die fraude hebben gepleegd (bijvoorbeeld Dierderik Stapel) zijn voorbeelden van onethisch gedrag die recent de kranten koppen hebben gehaald. Onethisch gedrag blijft niet beperkt tot deze uitzonderlijke gevallen, het vindt ook op een veel kleinere schaal plaats. Bijvoorbeeld in het dagelijkse leven. Zo blijken mensen gemiddeld 1 tot 2 leugens per dag te vertellen (De Paulo & Kashy, 1998; aangehaald in van ’t Veer, Stel & van Beest, 2014). Daarnaast blijkt dat onethisch gedag het Amerikaanse bedrijfsleven

gemiddeld 50 miljard dollar per jaar kost(Mishra & Prasad, 2006; aangehaald in Gino & Margolis, 2011).

In dit literatuuronderzoek wordt de definitie van onethisch gedrag aangehouden zoals door Jones (1991, p 367; aangehaald in Gino, Schweitzer, Mead & Ariely, 2011)

gedefinieerd. Jones definieerde onethisch gedrag als gedragingen die schadelijk zijn voor andere en moreel ongeaccepteerd zijn en een voordeel opleveren voor het eigen individu. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan liegen, stelen, oneerlijk zijn en vernieling van andermans eigendom. Er zijn natuurlijk mensen die zich bewust onethisch gedragen, maar de meeste mensen beginnen vaak met de beste intenties en eindigen dan toch door onethisch te gedragen. Ondanks dat mensen zich regelmatig onethisch gedragen blijkt dat ongeveer 84% van de mensen een moreel persoon te vinden (Aquino & Reed 2002, aangehaald in Gino, Schweitzer, Mead en Ariely, 2011). Bij die mensen conflicteren de intenties dus met het uiteindelijke (onethische) gedrag. Hoe kan het dat mensen ondanks de beste intenties zich toch onethisch gedragen.

(5)

Een reden waarom mensen onethisch gedrag is, omdat het een voordeel kan bieden op het korte termijn voor het individu (Van Lange 2007). Toegeven aan dit voordeel - dus onethisch gedrag - kan daarom verleidelijk zijn. Echter kan onethisch gedrag op langer termijn juist schadelijk zijn (Gino et al., 2011). Op de lange termijn kan onethisch gedrag bijvoorbeeld schadelijk zijn door sociale buitensluiting, omdat het niet geaccepteerd wordt in de samenleving en op sommige onethisch gedragingen staan natuurlijk wettelijke straffen. Als er naar de lange termijn wordt gekeken is het dus veel voordeliger om ethisch te gedragen en niet onethisch. Niet toegeven aan onethisch gedrag, ondanks de verleiding, lijkt daarom de verstandigste keus. Het is echter moeilijk om de directe verleiding te weerstaan, dit vereist zelfcontrole (Baumeister, Muraven,& Tce, 2000). Zelfcontrole is de capaciteit om zich consistent met hun lange termijn doelen te gedragen en niet toe te geven aan korte termijn voordelen van verleidingen (Gino et al., 2009). Om het conflict tussen het handelen naar korte termijn verleidingen van onethisch gedrag of lange termijn doel van ethisch gedrag op te lossen, is dus mogelijk ook zelfcontrole nodig. Dat voor het weerstaan van verleidingen zelfcontrole nodig is, wordt ondersteund door onderzoek naar verleidingen op het gebied van dieetgedrag, seksueel gedrag en alcohol- en drugsmisbruik (Hofmann, Baumeister, Forster, & Vohs, 2012). Als zelfcontrole succesvol is dan zal men zich gedragen naar de lange termijn doelen en bij falen van zelfcontrole zal men verleid worden tot de korte termijn voordelen. Dit betekend dat succesvol zelfcontrole zal leiden tot ethisch gedrag en zelfcontrole falen zal leiden tot onethisch gedrag.

Of zelfcontrole leidt tot ethisch gedrag kan echter tegen gesproken worden door theorie over duale-proces modellen. Volgens Hofmann, Friese en Strack (2009) is de uitkomst van een zelfcontrole conflict namelijk afhankelijk van reflectieve en impulsieve systemen die het gedrag aan sturen. Dit noemen zij het Reflective-Impuslive Model (RIM). Beide systemen sturen verschillende soorten gedrag aan. Het reflectieve systeem stuurt gecontroleerd gedrag

(6)

en is verantwoordelijke voor bewuste afwegingen, evaluaties en beslissingen (Hofmann et al., 2009). Het reflectieve systeem is afhankelijk van controle en stuurt gedrag aan bij zelfcontrole succes. Het impulsieve systeem stuurt impulsief gedrag aan. Dit is gedrag op basis van de activatie van associaties en kost weinig energie (Hofmann et al., 2009). Het impulsieve

systeem kost geen controle en stuurt gedrag aan bij zelfcontrole falen. Doorgaans vullen beide systemen elkaar aan in het aansturen van gedrag. In een zelfcontrole situatie kunnen beide systemen echter niet tegelijk gedrag aansturen. Het gedrag moet dan aangestuurd worden door één van de systemen (Hofmann et al., 2009).

Deze benadering vindt ondersteuning in onderzoek naar impulsiviteit en onethisch gedrag. (Nagin et al, 2003; aangehaald in De Bono, Shmueli & Muraven, 2011). Uit

onderzoek bleek dat impulsieve mensen meer valsspelen dan niet impuslieve mensen (Nagin et al, 2003; aangehaald in De Bono, Shmueli & Muraven, 2011). Ander onderzoek laat zien dat mensen een impuls van eigenbelang moeten onderdrukken om niet onethisch te gedragen (Mead et al., 2009). Dat ethisch gedrag een reflectief (gecontrollerd) proces is wordt

ondersteund door onderzoek van Goldberg en Grandy (2007). Zij lieten zien dat het controle kosten om beleefd en wel gemanierd gedrag te vertonen.

Er kan echter ook beargumenteerd worden dat pro-sociaal gedrag juist aangestuurd wordt door impulsieve processen en onethisch gedrag door reflectieve processen. Dit wordt beargumenteerd, omdat mensen sociale wezens zijn en in groepen leven. Hierdoor hebben zich processen ontwikkelt die er op gericht zijn deze socialiteit te waarborgen. Deze

theoretische benadering vind ondersteuning in onderzoek naar automatisme en ethisch gedrag. Onderzoek van Aarts en Dijksterhuis (2003) vind namelijk dat mensen zich onbewust en impulsief aan sociale normen conformeren. Ook Debey, Verschuere en Crombez (2012) vonden dat mensen die niet instaat waren het eigen gedrag te controleren ethisch gedroegen.

(7)

Onderzoek heeft nog niet kunnen duiden hoe onethisch gedrag valt te begrijpen vanuit duale-proces processen. Het is daardoor onduidelijk of zelfcontrole falen of succes leidt tot het vertonen van onethisch gedrag of ethisch gedrag. Onderzoek heeft echter wel kunnen aantonen wanneer zelfcontrole faalt. Hierdoor is het wel duidelijk wanneer impulsieve- of reflectieve processen het gedrag aan zullen sturen.

Volgens Baumeister, Muraven en Tice (2000) put de capaciteit om zelfcontrole uit te oefenen uit een beperkte bron. Dit wordt het Limited Resource Model of Self-control

genoemd. Volgens dit model kost zelfcontrole energie (Baumeister et al 2000). Deze voorraad aan energie is echter niet oneindig maar beperkt. Wanneer er te weinig resources in deze bron zitten om zelfcontrole uit te oefenen, zullen pogingen om zelfcontrole uit te oefenen

mislukken. Het uit oefenen van zelfcontrole zorgt er dus door dat de kans van succesvolle vervolg pogingen tot zelfcontrole verminderd (Gino et al, 2011). Als een persoon door uitputting van de zelfcontrole bron geen zelfcontrole meer uit kan oefenen, heet dit ego

depletion (Baumeister, et al 2000). Om zelfcontrole uit te oefenen moet een persoon dus over

voldoende zelfcontrole capaciteiten beschikken, anders zal zelfcontrole falen. Dit betekent dat bij een te kort aan zelfcontrole capaciteit impulsieve processen het gedrag zullen aansturen en bij voldoende zelfcontrole capaciteit reflectieve processen het gedrag zullen aansturen.

Tot zover is duidelijk geworden dat mensen waarschijnlijk een zelfcontrole conflict ervaren als zij voor de verleidingen van onethisch gedrag staan, waarvoor zelfcontrole nodig is om het conflict op te lossen. Het oplossen van dit conflict zal leiden tot gedrag wat

aangestuurd is door reflectieve processen of impulsieve processen. Dit hangt af van de beschikbare capaciteit om zelfcontrole uit te oefenen Dit houdt in dat als een persoon genoeg capaciteit heeft om zelfcontrole uit te oefenen dat gedrag door reflectieve processen

aangestuurd zal worden. Wanneer een persoon te weinig zelfcontrole capaciteit heeft zal gedrag eerder aangestuurd worden door impulsieve processen.

(8)

De besproken onderzoeken tot nu toe hebben echter nog niet kunnen ondersteunen of

zelfcontrole falen zal leiden tot onethisch gedrag en zelfcontrole succes zal leiden tot ethisch gedrag. Het is daarom belangrijk om te onderzoeken wat de invloed is van zelfcontrole conflict op onethisch gedrag. Dit wordt in dit literatuuroverzicht onderzocht.

Ten eerste zal er gekeken worden wat de relatie is tussen ego depletion en onethisch gedrag. Door dit te onderzoeken kunnen er uitspraken worden gedaan over hoe zeer een bepaald gedrag afhankelijk is van reflectieve of impulsieve processen. Ten slotte wordt er gekeken naar mogelijke randvoorwaarden voor de relatie tussen zelfcontrole en onethisch factoren die invloed hebben op het reflectieve en impulsieve proces. Hofmann, Baumeister, Forster & Vohs (2012)

De relatie tussen ego depletion en het vertonen van onethisch gedrag.

Aan de hand van de theorie over het Reflectieve-Impulsieve Model is aannemelijk gemaakt dat er een conflict is tussen het impulsief systeem en het reflectieve systeem als het gaat om vertonen van onethisch of ethisch gedrag. Daarnaast is duidelijk geworden dat het reflectieve systeem zelfcontrole kost en het impulsieve systeem de overhand heeft als een persoon in staat van geen resources heeft om controle uit te oefenen, of te wel in staat van ego depletion is. Het is nog onduidelijk of een depleted persoon daardoor onethisch of juist ethisch gedrag vertoont. Dit wordt in deze paragraaf onderzocht.

Uit onderzoek van Welsh en Ordonez (2013) bleek dat mensen die depleted zijn eerder onethisch gedrag te vertonen dan mensen die niet depleted zijn. Deelnemers kregen

verschillende doelen toe bedeeld die zij moesten halen op een prestatie taak. Volgens de onderzoekers leid een hoog prestatie doel namelijk tot depletion van zelfcontrole capaciteit en een laag prestatie doel niet. Zij dachten dit, omdat een hoog prestatie doel meer controle zal kosten om het te behalen dan een laag prestatie doel. Deze relatie is echter nog niet empirisch

(9)

ondersteund. Alle deelnemers kregen nadat zij hun doel wisten een prestatie taak. De

deelnemers werd verteld dat ze voor het aantal goede antwoorden op deze taak een financiële beloning zouden krijgen De prestatie taak bestond uit 20 matrices oplossen. Een matrix bestond uit 12 driecijferige series. De deelnemers moesten in die twaalf series de twee series vinden waarvan de som van de cijfers 10 was. Aan het einde van de probleem oplossende taak gooide de deelnemers hun werkbladen weg, niet wetende dat de onderzoekers deze achteraf zonder medeweten van de deelnemers uit de prullenbak zouden halen. Hierdoor dachten de deelnemers dat hun werk niet gecontroleerd kon worden door de onderzoekers, waardoor het aantrekkelijk werd voor om te liegen over de prestaties. Door de weggegooide werkbladen te vergelijken met de resultaten die de deelnemers hadden doorgegeven kon er gekeken worden of deelnemers hadden gelogen over hun prestatie. Uit de resultaten kwam een negatieve correlatie naar voren: deelnemers met een hoge mate van depletion waren vaker oneerlijk over het aantal goede antwoorden op de prestatietaak, dan deelnemers die minder depleted waren. De correlatie is met een waarde van r = .15 echter wel als zwak te beoordelen. Hierdoor kunnen er geen sterke conclusies getrokken worden uit het onderzoek over de relatie tussen ego delpletion en onethisch gedrag. Er kan echter wel geconcludeerd worden dat er een zwakke relatie is tussen ego depletion en onethisch gedrag.

Uit het bovenstaande onderzoek kan geconcludeerd worden dat er een zwakke relatie is tussen de cognitieve middelen die een persoon heeft en het vertonen van ethisch gedrag. Dit heeft hoofdzakelijk te maken met de zwakke correlatie die is gevonden. Daarnaast kan uit het onderzoek ook geen causale conclusie getrokken worden, omdat het correlationeel onderzoek is. Daarom biedt het onderzoek zwakke ondersteuning om te concluderen dat ethisch gedrag resources kost. Dat de correlatie zwak is, heeft mogelijk te maken met het feit dat de relatie tussen soort doel en depletion van resources nog niet sterk empirisch ondersteunt is. Het is daarom van belang om naar onderzoek te kijken met een empirisch ondersteunde manier om

(10)

ego depletion te manipuleren en waar tevens causale conclusies uit getrokken kunnen worden. Dit wordt in het volgende onderzoek besproken.

Mead, Baumeister, Gino, Schweitzer en Ariely (2009) onderzochten de invloed van ego depletion op onethisch gedrag. Depletion werd gemanipuleerd door de deelnemers een verslag te laten schrijven waarin zij niet de letters A en N (depletion conditie) of X en Z (controle conditie) mochten gebruiken. Aangezien de letter A en N veel voorkomen in

algemeen gebruik, kost het meer controle om deze letters niet te gebruiken dan de letters X en Z. Vervolgens werd liegen over eigen prestatie gemeten aan de hand van een soort gelijke taak zoals Welsh en Ordonez (2013) uitgevoerd. Uit de resultaten kwam naar voren dat deelnemers die beperkte zelfcontrole resources hadden vaker logen over het aantal goede antwoorden dan deelnemers die voldoende zelfcontrole resources hadden.

Uit het bovenstaande onderzoek kan mogelijk geconcludeerd worden dat ego depletion tot het vertonen van onethisch gedrag leidt. Echter kunnen de resultaten mogelijk ook op een andere manier verklaard worden. De resultaten kunnen mogelijk ook verklaard worden, doordat mensen met lage zelfcontrole resources het aantal goede antwoorden verkeerd inschatten. Omdat zij weinig cognitieve resources hebben kan het zijn dat zij minder goed in staat zijn om in te schatten of zij de taak goed of fout gedaan hebben. Dit zou betekenen dat de deelnemers in het onderzoek niet bewust logen over hun prestatie, maar dat zij echt dachten dat zij meer antwoorden goed hadden dan ze eigenlijk hadden. Gino et al. (2011) heeft hiervoor in het volgende onderzoek rekening mee gehouden.

Gino, Schweitzer, Mead en Arliey (2011)deden onderzoek naar de invloed van ego

depletion op liegen over eigen prestaties. Ego depletion werd gemanipuleerd door deelnemers

een interview met een persoon zonder audio te laten zien. Terwijl deelnemers het interview bekeken werden onder aan het scherm ongerelateerde woorden geprojecteerd. De deelnemers werden geïnstrueerd om de woorden niet te lezen (depletion conditie) of er werd geen

(11)

instructie gegeven over de woorden (controle conditie). Deelnemers die de woorden niet mochten lezen moeten hun aandacht controleren, daardoor zullen hun resources depleted raken. Deze manier om ego depletion te manipuleren is in meerder studies succeslvol

gebleken (Gino et al., 2011). Vervolgens werd er gemeten hoe eerlijk deelnemers waren over de eigen prestaties aan de hand van een soort gelijke taak zoals Mead et al. (2009). Echter werd er nu na elk antwoord duidelijk naar de deelnemer gecommuniceerd of zij het antwoord goed of fout hadden. Uit de resultaten kwam naar voren dat deelnemers die depleted waren, vaker logen over het aantal goede antwoorden dan deelnemers die niet depleted waren. Dit resultaat werd in vergelijkbaar onderzoek van Muraven, Pogarsky en Shmueli (2006) gerepliceerd. Deze replicaties zorgen voor sterk bewijs voor het gevonden resultaat

Uit de bovenstaande onderzoeken kan geconcludeerd worden dat depletion van resources leidt tot het vertonen van onethisch gedrag, namelijk liegen. Hiermee wordt ondersteund dat mensen zich onethisch gedragen als zij geen resources hebben om het eigen gedrag te controleren. Dit ondersteunt het idee dat onethisch gedrag voort komt uit het impulsieve systeem en ethisch gedrag vanuit het reflectieve systeem, zoals beschreven in het RIM (Hofmann et al. 2009).

Tot zover zijn alleen onderzoeken besproken die naar één vorm van onethisch gedrag kijken, namelijk liegen over prestaties. Dit geeft een eenzijdig beeld van onethisch gedrag Er vallen namelijk veel meer vormen van gedrag onder onethisch gedrag. Onethisch gedrag is tenslotte in de inleiding gedefinieerd als: alle gedragingen die schadelijk zijn voor andere en moreel ongeaccepteerd zijn. Er is dus tot nu toe naar een klein aspect van onethisch gedrag gekeken. Door naar één soort onethisch gedrag te kijken is het moeilijk om conclusies te trekken over onethisch gedrag in het algemeen. In het volgende onderzoek wordt er daarom gekeken of ego depletion invloed heeft op andere vormen van onethisch gedrag, naast liegen over eigen prestaties.

(12)

Ego depletion leidt ook tot minder vrijgevigheid en minder behulpzaamheid naar vreemden (De Wall, Baumeister, Gaillot en Mane, 2008). Dit vonden De Wall et al. (2008) in hun onderzoek. In het onderzoek kregen deelnemers twee keer een tekst te lezen. In de eerste tekst streepten alle deelnemers alleen alle letters e door in de tekst. Vervolgens lazen de deelnemers een tweede tekst. Deelnemers in de controle conditie kregen daarbij weer de zelfde opdracht als bij de eerste tekst. Deelnemers in de depletion conditie kregen echter een andere taak bij de tweede tekst. Deze deelnemers moesten alle letters e doorstrepen, tenzij de letter werd gevolgd door een klinker. Dit zorgde ervoor dat deelnemers in de depletion conditie een eerder aangeleerd gedrag moesten onderdrukken. Dit vereist zelfcontrole en de deelnemers zullen daarom een beroep op hun resources en depleted raken. Vervolgens werden er verschillende vormen onethisch gedrag gemeten door deelnemers te vragen naar hun gedrag in 6 hypothetische situaties. In deze situaties gaven deelnemers in hoeverre ze geld zouden geven aan een dakloze, geld zouden doneren aan een goed doel, een klasgenoot een liftgeven, een routebeschrijving zouden geven aan een onbekende en of ze een klasgenoot zijn of haar mobiele telefoon zouden uitlenen. Deelnemers gaven aan hoe behulpzaam zij in deze situaties zouden zijn. Uit de resultaten kwam naar voren dat deelnemers die depleted zijn minder behulpzaam waren in alle situaties dan deelnemers die niet depleted waren.

Uit het bovenstaande onderzoek kan geconcludeerd dat beperkte zelfcontrole resources leidt tot het vertonen van minder behulpzaamheid naar andere mensen toe. Daarnaast is in andere onderzoeken ook duidelijk geworden dat beperkte zelfcontrole resources er toe leidt dat mensen eerder liegen. Tot dusver kan er geconcludeerd worden dat mensen resources nodig hebben om het eigen gedrag te controleren en zo ethisch te gedragen. Wanneer mensen te weinig resources hebben, kunnen zij het eigen gedrag minder goed controleren waardoor zij zich eerder impulsief en dus onethisch gedragen.

(13)

Op de tot nu toe besproken onderzoeken moet worden opgemerkt dat onethisch gedrag tot nu toe op experimentele en zelfs hypothetische (De Wall et al., 2008) situaties betrekking heeft gehad. Hierdoor moet er kritisch gekeken worden naar de externe validiteit van de onderzoeken en of het gerechtvaardigd is om de resultaten te generaliseren naar gedrag buiten het lab. Het is daarom belangrijk om te kijken naar onderzoek waarin onethisch gedrag in een natuurlijkere setting wordt gemeten. Dit werd onderzocht in het onderzoek van Barnes, Schaubroeck, Huth en Ghumman (2011).

In de studie van Barnes et al. (2011) werd er gekeken naar de invloed van ego depletion op onethisch gedrag op de werkvloer. Ego depletion werd gemeten door te kijken naar slaap gebrek bij de deelnemers. Eerder onderzoek heeft aangetoond dat gebrek aan slaap kan leiden tot uitputting van zelfcontrole capaciteit (Baumeister, Muraven & Tice, 2000). Deelnemers zonder slaapgbrek (niet depleted) werden vergeleken met deelnemers met

slaapgebrek (depleted). Slaapgebrek werd gemeten door de deelnemers gedurende een periode van drie maanden zelf aan te laten geven hoeveel uren zij gemiddelde per nacht sliepen. Gedurende die zelfde drie maanden gaven supervisors op een vragenlijst (Akaah, 1992 measure of unethical behavior; aangehaald in Barnes et al., 2011) in hoeverre de deelnemer onethische gedragingen vertoont heeft op de werkvloer. Uit de resultaten kwam naar voren dat deelnemers met slaapgebrek meer onethisch gedrag vertoonden dan deelnemers zonder slaapgebrek. Uit het bovenstaande onderzoek kan geconcludeerd worden dat de invloed van ego depletion op onethisch gedrag ook te generaliseren is naar dagelijkse situaties. Dit biedt ondersteuning voor verklaren van onethisch gedrag in het dagelijkse leven.

Tot nu toe is er sterk bewijs geleverd dat onethisch gedrag het resultaat is van falen van zelfcontrole. In de inleiding werd de keuze tussen onethisch en ethisch gedrag als

zelfcontrole conflict omschreven. De tot nu toe besproken onderzoeken ondersteunen dit ook. Mensen die weinig resources hebben vertonen immers onethisch gedrag en mensen die

(14)

genoeg resources hebben vertonen ethisch gedrag. Echter stelt theorie over zelfcontrole conflicten (Baumeister et al., 2000) ook dat het conflict tot ego depletion leidt. Dus dat het weerstaan van de verleiding om onethisch te gedragen zelfcontrole kost en dat kost energie. Aangezien zelfcontrole uit een beperkte bron put (limited resource) zal zelfcontrole falen. Tot dusver is in elk onderzoeken staat van depletion gemanipuleerd. Dit betekent dat deelnemers in de onderzoeken, door de onderzoekers werden depleted of niet depleted in hun zelfcontrole resources. Daardoor is er niet gemeten of het weerstaan van onethisch gedrag een persoon kan uitputten in zelfcontrole resources. Uit onderzoek van Gino et al. (2011) blijkt dat het

weerstaan om onethisch te gedragen inderdaad een beroep doet op de zelfcontrole resources van een persoon.

Gino et al. (2011) onderzochten dit door. de zelfcontrole van deelnemers te meten aan de hand van reactietijden op een stroop-taak. Deze stroop taak werd zowel voor als na een taak gegeven waarin de deelnemers de mogelijkheid kregen om oneerlijk te zijn over hun prestaties. Uit de resultaten kwam naar voren dat deelnemers die oneerlijk waren over hun prestatie (34,4%) minder snelle reactietijden hadden dan deelnemers die eerlijk waren over hun prestatie (65,6%). De gemeten reactietijden op de eerste strooptaak meting waren verschilden niet tussen deelnemers die wel oneerlijk waren en deelnemers die niet oneerlijk waren. Hieruit kan geconcludeerd worden dat het weerstaan van onethisch gedrag zelfcontrole energie kost. Uit dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat het weerstaan van onethisch gedrag zelfcontrole kost. Ook dit biedt ondersteuning voor de aanname dat onethisch gedrag wordt aangestuurd vanuit een ongecontroleerd impulsief proces.

Uit deze paragraaf kan geconcludeerd worde dat mensen door het falen van zelfcontrole vertonen eerder onethisch gedragen. Als een persoon zijn middelen om

zelfcontrole uit te oefenen depleted zijn, dan leidt dit er toe dat er onethisch gedrag vertoont wordt. Daarnaast blijkt het weerhouden van onethische gedragingen zelf ook een beroep doet

(15)

op de zelfcontrole resources van een persoon door deze ook uit te putten. Hiermee lijkt te worden bevestigd dat het bij het vertonen van onethisch of ethisch gedrag het kan gaan om een zelfcontrole conflict. Dat mensen bij depletion onethisch gedragen lijkt ook te bevestigen dat het vertonen van onethisch gedrag via de impulsieve route loopt en ethisch gedrag via de reflectieve route zoals beschreven in het RIM. Mensen hebben dus controle resources nodig om zich ethisch te gedragen. Als de cognitieve resources te beperkt zijn is het waarschijnlijk dat een persoon zich onethisch gedraagt. Zoals in de inleiding gesteld weten we ook dat er vaak randvoorwaarden een rol spelen in het proces van zelfcontrole op gedrag. Dit wordt in de volgende paragraaf besproken

Randvoorwaarden aan de relatie tussen zelfcontrole en onethisch gedrag

Uit de vorige paragraaf is gebleken dat ethisch gedrag het gevolg is van reflectieve processen en onethisch gedrag van impulsieve processen. Zoals Hofmann et al., (2009) echter opmerken zijn er situationele en dispositionele factoren zijn die van invloed zijn op welk systeem de overhand neemt in het aansturen van gedrag. Als een van de systemen de overhand heeft is er ook geen zelfcontrole nodig om gedrag aan te sturen (Hofmann et al., 2009). Deze invloed van deze factoren zouden randvoorwaarden aan de relatie tussen zelfcontrole en onethisch gedrag kunnen stellen. Het is echter nog onduidelijk welk factoren mogelijk een invloed hebben op onethisch gedrag en daardoor ook de relatie tussen zelfcontrole en onethisch gedrag. Dit wordt in deze paragraaf besproken.

De aanname dat er randvoorwaarden zijn aan de relatie tussen ego depletion en onethisch gedrag, gaat er vanuit dat in sommige gevallen zelfcontrole falen niet zal leiden tot onethisch gedrag, maar tot ethisch gedrag. Dit is echter nog niet empirisch ondersteund. In het volgende onderzoek is dit onderzocht. Dat een verminderde mate van zelfcontrole niet tot onethisch

(16)

maar juist tot ethisch gedrag kan leiden, hebben Veer, Stelt en van Beest (2014) onderzocht. In het onderzoek werden deelnemers ingedeeld in een conditie waarin zij beperkte capaciteit hadden tot reflectief gedrag. Dit werd gemanipuleerd door deelnemers taak te geven wat veel cognitieve capaciteit(een serie van acht letter onthouden) of weinig cognitieve capaciteit (een serie van twee letters onthouden) vereist. Waarbij een hoge cognitieve load leidt tot beperkte capaciteit tot gecontroleerd gedrag en een lage cognitieve load niet. Vervolgens werd er gemeten of deelnemers zouden liegen over hun prestatie op een andere taak. Deze taak bestond uit het drie keer gooien van een dobbelsteen, waarbij alleen de deelnemers zelf konden zien hoeveel zij gegooid hadden. Na het gooien van de dobbelsteen gaven zij door hoeveel ogen de deelnemer drie keer gegooid had. De deelnemers werd verteld dat zij het aantal ogen dat zij met de dobbelsteen hadden gegooid uitbetaald kregen in euro’s. Hierdoor werd het aantrekkelijk voor de deelnemers om te liegen over het aantal gegooide ogen.

Aangezien een hoog gegooid aantal ogen tot een grotere financiële beloning zou leiden. Uit de resultaten bleek dat deelnemers met beperkte capaciteit tot gecontroleerd gedrag minder logen over het aantal gegooide ogen dan deelnemers met voldoende capaciteit Hieruit kan

geconcludeerd worden dat wanneer er onvoldoende capaciteit voor controle is dit kan leiden tot ethisch gedrag. Wanneer er voldoende capaciteit voor controle is leidt dit tot onethisch gedrag.

Uit dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat in sommige situaties onethisch gedrag mogelijk vanuit een reflectief proces begrepen kan worden en ethisch gedrag vanuit impulsieve processen. Dit benadrukt het belang om naar randvoorwaarden te kijken. Echter is het nog onduidelijk onder welke omstandigheden dit precies is. In de volgende onderzoeken worden deze omstandigheden besproken.

(17)

Of mensen onethisch gedragen of ethisch gedragen hangt samen met trait zelfcontrole. Trait zelfcontrole is de mate waarin van nature instaat zijn om zelfcontrole uit te oefenen (Muraven, Pogarsky en Shmuel, 2006). Sommige mensen zijn van nature beter in staat om zelfcontrole uit te oefenen dan anderen. Als iemand een hoge trait-zelfcontrole heeft zullen situationele factoren die zelfcontrole depleten minder invloed hebben.Mensen met een hoge trait

zelfcontrol zijn dus beter in het reguleren van zelfcontrole en worden minder beinvloed door de zelfcontrole die verleidingen in een situatie kunnen vereisen. In het volgende onderzoek wordt besproken of trait zelfcontrole invloed heeft op ethisch gedrag.

Trait zelfcontrole heeft invloed op het vertonen van onethisch gedrag. Dit vonden Muraven, Pogarsky en Shmuel (2006). Zij onderzochten dit door trait zelfcontrole te meten bij deelnemers aan de hand van de self-control scale van Grasmick, Tittle, Bursik en Arneklev (1993; aangehaald in Muraven et al., 2006). Vervolgen maakten de deelnemers een prestatie taak, waarin zij puzzels moesten oplossen. Daarna werd er gemeten of deelnemers logen over de prestatie op de prestatie taak dit is een gelijke manipulatie van onethisch gedrag zoals uitgelegd in het onderzoek van Welsh en Ordonez (2013). Uit de resultaten bleek dat

deelnemers met een lage trait zelfcontrole vaker logen over hun prestaties dan deelnemers met een hoge trait zelfcontrole. Uit dit onderzoek valt kan geconcludeerd worden dat trait

zelfcontrole invloed heeft op het vertonen van onethisch gedrag. Personen met een hoge trait zelfcontrole zullen minder snel onethisch gedrag vertonen dan mensen met een lage trait zelfcontrole. Echter lijkt dit onderzoek daarmee ook te bevestigen dat ethisch gedrag wordt aangestuurd door gecontroleerde processen. Dit suggereerd dat ethisch gedrag door het reflectieve systeem wordt aangestuurd.

Of bij lage trait zelfcontrole gedrag inderdaad meer wordt aangestuurd door

impulsieve processen werd door Friese en Hofmann (2009 onderzocht. Zij vonden dat trait-selfcontrol tot verminderde invloed van impulsiviteit leidt. Dit hebben ze onderzochten door

(18)

deelnemers een Implicit association test te laten doen waarin hun implicite attitude over chips werd gemeten. Vervolgens werd trait zelfcontrole gemeten aan de hand van de trait self-control scale. Ten slotte proefden deelnemers gedurende een aantal minuten chip. En werd er gemeten hoeveel chip de deelnemer had gegeten. Uit de resultaten bleek dat deelnemers met een positieve impliciete attitude over chips meer chips aten wanneer zij een lage trait

zelfcontrole hadden maar niet als zij een hoge trait zelfcontrole hadden.

Aangezien bij mensen met een lage trait zelfcontrole associaties beter het gedrag voorspelden dan bij mensen met een hoge trait zelfcontrole. En associaties een onderdeel zijn van het impulsieve proces, kan er geconcludeerd worden dat impulsieve processen gedrag aansturen bij mensen met een lage trait zelfcontrole maar niet bij mensen met een hoge trait zelfcontrole.

Een tweede mogelijk randvoorwoorden is de moraliteit van een persoon. Mensen die een hoge moraliteit hebben, zijn hier veel mee bezig. Doordat zij hier veel mee bezig zijn kunnen er sterke associaties ontstaat met ethisch gedrag. Zoals we weten stuurt het impulsieve systeem gedrag aan door associaties in het brein (Hofmann et al., 2009). Dit zou mogelijk kunnen betekenen dat voor mensen met een hoge moraliteit ethisch gedrag wordt aangestuurd door impulsieve processen.

Of moraliteit van een persoon invloed heeft op de relatie tussen zelfcontrole en onethisch gedrag is onderzocht door Kouchaki en Smith (2014). Zij onderzochten de moderende rol van moral disengagement op de relatie tussen ego depletion en onethisch gedrag. Het experiment vond ’s ochtend of ’s middags plaats. Dit werd gedaan op basis van onderzoek dat een relatie tussen ego depletion en tijdstip heeft gevonden. In onderzoek kwam namelijk naar voren dat naarmate de dag vordert mensen meer depleted raken in hun

resources (Kouchaki & Smith, 2014). Dat het experiment ’s ochtends werd uitgevoerd hield

(19)

dus in dat deze deelnemers minder depleted waren dan de deelnemers die het experiment in de middag uitvoerden. Het onderzoek begon met een de moral disengagement scale (Moore, Detert, Trevino, Baker & Mayer 2012; aangehaald in Kouchaki & Smith, 2014). Dit is een vragenlijst om morele ontkoppeling te meten. Vervolgens werd er gemeten of deelnemers logen over hun eigen prestatie op een prestatie taak op een gelijkwaardige manier zoals in het onderzoek van Gino et al. (2011). Uit de resultaten bleek dat deelnemers met een hoge mate van morele ontkoppeling vaak logen ongeacht de staat van depletion. Deelnemers met een lage mate van morele ontkoppeling logen vaker over hun prestatie als zij depleted waren dan deelnemers die niet depleted waren. Hieruit kan geconcludeerd worden dat moraliteit invloed heeft op de relatie tussen zelfcontrole en onethisch gedrag. De resultaten laten zien dat ook wanneer mensen wel genoeg resources hebben tot gecontroleerd gedrag dit soms toch leidt tot onethisch gedrag. Dit onderzoek laat dus zien dat bij een lage moraliteit impulsieve processen het onethisch gedrag aansturen.

Uit het bovenstaande onderzoek kan geconcludeerd worden dat lage moraliteit leidt tot impulsief gedrag. In het onderzoek werd echter alleen gekeken naar een lage moraliteit vs niet lage moraliteit. Hierdoor kan er geen conclusie getrokken worden over de invloed van een hoge morele betrokkenheid, terwijl dit mogelijk wel een invloed kan hebben. Dit wordt besproken in het volgende onderzoek.

Gino et al. (2011) onderzochten of morele identiteit de relatie tussen ego depletion en onethisch gedrag modereerd. Zij onderzochten dit door deelnemers wel of niet te beperken in hun zelfcontrole resources. Dit werd gedaan door dezelfde taak als Mead et al. (2009) waarin deelnemers een essay moesten schrijven en hierbij hoog frequente letter (depletion conditie) of laag frequente letters (controle conditie) niet mochten gebruiken. Vervolgens werd morele identiteit gemeten met Aquino en Reed’s moral identity instrument (2002; aangehaald in Gino et al., 2011). Vervolgens werd er gemeten of deelnemers logen over hun eigen prestatie aan

(20)

de hand van de zelfde taak als het onderzoek van Welsh en Ordonez (2013) besproken in de voorgaande paragraaf. Uit de resultaten bleek deelnemers logen over hun eigen prestatie als ze depleted waren, maar dit werd alleen gevonden voor deelnemers met een lage morele identiteit. Bij deelnemers met een hoge morele identiteit werd er geen verschil gevonden tussen deelnemers uit de depletion conditie en deelnemers uit de controle conditie. Hieruit kan de conlusie worden getrokken dat een bij een hoge moraliteit impulsieve processen het onethische gedrag lijken aan te sturen. Uit dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat een hoge moraliteit zorgt voor impuls. Uit dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat morele identiteit de relatie tussen ego depletion en onethisch gedrag modereerd. Dit bevestigd de aanname dat voor mensen met een hoge morele identiteit ethisch gedrag geen afbreuk doet aan de zelfcontrole resources van de persoon. Aangezien depletion van zelfcontrole capaciteit geen invloed had op het vertonen van onethisch gedrag bij mensen met een hoge morele identeit kan er geconcludeerd worden dat voor het vertonen van ethisch gedrag bij mensen met een hoge morele identiteit geen zelfcontrole vereist. Aangezien zelfcontrole nodig is voor reflectieve processen, maar niet voor impulsieve processen is het daardoor waarschijnlijk dat bij mensen met een hoge morele identiteit ethisch gedrag wordt aangestuurd door impulsieve processen.

De laatste randvoorwaarden die wordt besproken is de consequenties van het onethische gedrag. De consequenties van onethisch gedrag kunnen namelijk verschillen in de mate waarin het schadelijk is voor een individu. De mate van verleidelijkheid tot onethisch gedrag heeft namelijk ook te maken met de consequenties van het gedrag (Gino et al., 2011). Als de consequenties hoog zijn is het minder verleidelijk om onethisch te gedragen.

Uit onderzoek van De Wall. et al (2008) is namelijk gebleken dat mensen zich ethischer gedragen als het gevolgen heeft voor familie leden. Eerder is onderzoek van De Wall et al.

(21)

(2008) besproken. Uit die studie kwam naar voren dat depletion leidt tot minder

behulpzaamheid. in het onderzoek hebben ze echter ook gekeken of hetzelfde effect werd gevonden als de hypothetische situaties niet over vreemden maar familie leden gingen. In het onderzoek werd er aan depleted (experimentele conditie) of niet-depleted (controle conditie) deelnemers hypothetische situaties voorgelegd waarin zij andere moesten helpen. Uit de studie kon geconcludeerd worden dat depletion leidde tot minder vrijgevigheid en

behulpzaamheid naar vreemden.. Uit de resultaten kwam naar voren dat deelnemers in de depletion conditie niet verschilden in vrijgevigheid en behulpzaamheid naar familieleden van deelnemers in de controle conditie. Deelnemers waren vrijgeviger en behulpzamer naar familie toen dan naar vreemden.

Hieruit kan geconcludeerd worden dat bekendheid met de mensen betrokken bij het onethish gedrag een modererend effect kan hebben op depletion en onethisch gedrag.

Aangezien in het onderzoek mensen ethisch gedroegen ondanks de verminderde resources tot controle kan er ook geconcludeerd worden dat in deze omstandigheden ethisch gedrag werd aangestuurd door impulsieve processen. Echter kan er niet geconcludeerd worden of dit effect verklaard kan worden doordat zij zich meer bewust zijn van de consequenties van onethisch gedrag. In het volgende onderzoek is dit beter onderzocht.

Pitesa, Thau en Pillutla (2013) onderzochten de invloed van personal impact op de relatie tussen ego depletion en onethisch gedrag. Deelnemers begonnen met een strooptaak om cognitieve controle te meten. In deze taak krijgen deelnemers één voor één een woord te zien. Dit woord is altijd een kleur. De woorden zelf worden ook in een bepaalde kleur weergegeven. Dit betekent dat bijvoorbeeld het woord blauw wordt laten zien en het woord zelf heeft de kleur rood. In deze situatie zijn het woord en de kleur incongruent. Het woord en de kleur van het woord kunnen echter ook over een komen (het woord blauw weergegeven in de kleur blauw). De deelnemers moesten bij elk woord aangeven in welk kleur het woord

(22)

weergegeven werd. Als woord en kleur incongruent zijn kost dit zelfcontrole. Na de stroop taak werd een prestatie taak uitgevoerd en gemeten of deelnemers logen over hun prestaties op een prestatie taak. Dit gebeurde op een gelijke manier zoals beschreven in Gino et al. (2011). Echter werd voordat de deelnemers het aantal goede antwoorden aan de onderzoeker doorgaven interpersoonlijke impact gemanipuleerd. De niet persoonlijke impact conditie werd gemanipuleerd door deelnemers te vertellen dat zij 10 dollar extra zouden kunnen verdienen als zij het meest aantal goede antwoorden hebben gegeven op de prestatie taak van alle deelnemers. In de wel persoonlijke impact conditie werd deelnemers verteld dat alle

deelnemers hopen deze bonus te winnen en dat een hoe meer goede antwoorden de deelnemer heeft gegeven hoe groter de eigen kans is op deze bonus, maar des te kleiner de kans is voor de andere deelnemers. Nadat de deelnemers aan de onderzoeker hadden doorgegeven werd er ten slotte nogmaals een strooptaak gemaakt. Een slechtere prestatie op de tweede stroop taak zou verslechterde controle resources betekenen. Uit de resultaten kwam naar voren dat deelnemers uit de lage interpersoonlijke impact conditie slechter op de tweede stroop taak presteerde dan de eerste stroop taak, als zij niet hadden gelogen over hun prestatie.

Deelnemers uit de hoge interpersoonlijke impact conditie scoorden slechter op de tweede stroop taak dan de eerste stroop taak, als zij wel hadden gelogen over hun prestatie. Hieruit kan geconcludeerd worden dat mensen wie zich niet bewust zijn van de interpersoonlijke impact geen resources verbruiken als zij liegen Uit de bovenstaande onderzoeken kan

geconcludeerd worden dat de gevolgen voor anderen een belangrijke rol speelt in het vertonen van ethisch gedrag

Uit deze paragraaf kan geconcludeerd worden dat er omstandigheden zijn waarin ethisch gedrag wordt aangestuurd door impulsieve en onethisch gedrag door reflectieve processen. Dit houdt in dat er geen pogingen tot zelfcontrole nodig zijn. Er is hierbij gekeken naar trait zelfcontrole, moraliteit en gevolgen van het onethische gedrag.

(23)

Conclusie en Discussie:

In dit literatuuroverzicht is er gekeken naar de invloed van zelfcontrole conflict op het als zij voor de verleiding staan om onethisch te gedrag. Dit betekent dat mensen, die in staat van waarvan resources tot zelfcontrole depleted zijn, zich eerder onethisch gedragen dan mensen die nog genoeg resources hebben om zelfcontrole uit te oefenen. Dit ondersteunt de aanname dat de twee systemen die gedrag aan sturen (impulsieve systeem en reflectieve systeem) tegenstrijdig kunnen zijn in het aansturen van gedrag en bij conflict een systeem de overhand neemt in het aansturen van gedrag. Welk systeem gedrag aanstuurt is afhankelijk van de zelfcontrole capaciteit. Het impulsieve systeem onethisch gedrag aanstuurt en reflectief ethisch gedrag aanstuurt.

Deze relatie moet echter wel genuanceerd worden aangezien blijkt dat er bepaalde randvoorwaarden zijn. In sommige situaties kan een van de systemen zoals beschreven in het RIM de overhand nemen en gedrag aansturen. In deze situatie lijken zelfcontrole effecten op onethisch gedrag geen rol meer te spelen. Belangrijke factoren hierbij zijn trait zelfcontrole, moraliteit en de gevolgen van het onethische gedrag. Moraliteit en de gevolgen van het onethische gedrag lijken ervoor te zorgen dat het vertonen van ethisch gedrag juist geen controle kost, maar door impulsieve processen wordt aangestuurd. Uit onderzoek naar trait zelfcontrole blijkt dat ethisch gedrag wel controle kost en dus wordt aangestuurd door reflectieve processen.

Aan deze conclusie moet tevens worden toegevoegd dat in alle onderzoeken ego depletion indirect is gemeten. Ego depletion effecten werden in alle onderzoeken namelijk afgeleid aan de hand van prestatie op een tweede taak. Daling in prestatie op deze tweede taak suggereren een daling in zelfcontrole capaciteit (Inzlicht, Schmechel & Macrae, 2014). Echter is dit een aanname die wordt gedaan zonder direct bewijs. Hierdoor is het moeilijk dat er andere processen het zelfde effect kunnen verklaren (Inzlicht et al., 2014). Een proces dat

(24)

nauw samenhangt met zelfcontrole is cognitieve controle (Barnes et al. 2011). Daling in cognitieve controle kunnen de resultaten van veel onderzoeken daarom ook mogelijk

verklaren. Vervolg onderzoek zou daarom mogelijk pogingen kunnen doen om ego depletion effecten direct te meten. Een manier om dit te doen is door te kijken naar glucose niveau. Uit onderzoek blijkt het glucose niveau samen te hangen met zelfcontrole capaciteit (Muraven & Slessareva, 2003)

Een ander punt van aandacht is, dat onethisch gedrag in veel onderzoeken op dezelfde manier gemeten wordt. Namelijk door te kijken naar liegen over de eigen prestaties. Deze taak biedt een goede manier om onethisch gedrag te meten. Omdat deze taak in veel onderzoeken wordt, wordt er eigenlijk maar een soort onethisch gedrag gemeten. Terwijl onethisch gedrag een heel breed begrip is en veel meer soorten gedragingen omvat. Deze verschillende gedragingen hebben mogelijk verschillende invloed op de relatie tussen zelfcontrole en onethisch gedrag. Sommige vormen van onethisch gedrag kunnen namelijk complexer zijn dan ander gedrag. Een onschuldige leugen kan bijvoorbeeld minder moeite kosten om vol te houden dan een complexere leugen die voor langere tijd aanhoudt. Uit onderzoek blijkt dat complex gedrag zelfcontrole eist (Schmeichel, Vohs & Baumeister, 2003). Dit zou betekenen dat complex onethisch gedrag vertonen juist zelfcontrole zou vereisen.

Aan de hand van deze these kan echter gesteld worden dat mensen een conflict ervaren tussen het impulsieve proces tot onethisch gedag en het reflectieve proces tot ethisch gedrag. Door een beter begrip te krijgen over wanneer mensen onethisch gedragen kunnen we mogelijk werken aan het voorkomen van onethisch gedrag. De verleidingen van onethisch gedrag zijn echter moeilijk te weerstaan en eist veel van de zelf controlerende vermogens van een persoon. Gelukkig zijn er omstandigheden waarin het makkelijk wordt om ethisch te gedragen. Bijvoorbeeld wanneer de consequenties groot zijn. Door mensen te wijzen op de

(25)

consequenties zouden we bijvoorbeeld onethisch gedrag kunnen verminderen. En daarmee de jaarlijkse kosten in het bedrijfsleven verminderen.

(26)

Onderzoeksvoorstel

Uit het literatuur overzicht is gebleken dat onethisch gedrag vertoont wordt bij zelfcontrole falen en ethisch gedrag bij zelfcontrole succes. Echter is ook duidelijk gemaakt dat dit niet altijd het geval is. Er zijn bepaalde randvoorwaarde waardoor soms onethisch gedrag juist geen controle lijkt te kosten maar ethisch gedrag wel. Meer inzicht krijgen in mogelijke randvoorwaarden verschaft ons meer kennis waarmee mogelijk ethisch gedrag bevorderd kan worden. In dit onderzoeksvoorstel wordt er daarom naar een mogelijke moderator voor dit proces gekeken.

In dit onderzoeksvoorstel wordt er gekeken naar de invloed van zelfbewustzijn op de relatie tussen zelfcontrole en onethisch gedrag. Zoals uit het literatuuroverzicht namelijk al is gebleken is de reden waarom mensen vaak in de verleiding komen om onethisch te gedragen, het eigenbelang dat daarmee gediend wordt (Van Lange et al., 2007) Een verhoogde

zelfbewustzijn kan daarom dus mogelijk zorgen dat een persoon zich erg bezig houdt met de voordelen voor de eigen persoon, waardoor er minder aandacht is voor lange termijn

gevolgen. Dit zou betekenen dat een hoog zelfbewustzijn zou leiden tot onethisch gedrag en een laag zelfbewustzijn niet.

Echter is in ander onderzoek gebleken dat zelfbewustzijn zelfcontrole falen juis tegen kan gaan (Alberts, Martijn & de Vries, 2011). Volgens Alberts et al. (2011) kan dit verklaard worden, doordat zelfbewustzijn er voor zorgt dat mensen zich bewust worden van interne standaarden en het motiveert de persoon om zich aan deze standaard te houden. Het bewust worden van interne standaarden en naar die standaarden handelen komen erg over heen met reflectieve processen. Hierdoor zou zelfbewustzijn dus mogelijk ervoor kunnen zorgen dat mensen ondanks beperkte zelfcontrole bronnen wel instaat zijn tot reflectief (gecontroleerd) gedrag. De hypothese de uit voorkomt is: hoog zelfbewustzijn voorkomt onethisch gedrag

door geen beroep te doen op zelfcontrole resources.

(27)

Methoden

Proefpersonen en Design

Het onderzoek zal plaatsvinden in het onderzoekslab van de Universiteit van Amsterdam en er zullen 100 proefpersonen deelnemen aan het onderzoek. De deelnemers krijgen een (1 punt) toegekend na het voltooien van het onderzoek. Daarnaast zullen de deelnemers een beloning ontvangen voor het aantal goede antwoorden dat zij goed hebben (0,50 euro per goed

antwoord). Het onderzoek maakt gebruik van een 2 ( depletion vs niet depletion) x 2 (hoog zelfbewustzijn vs laag zelfbewustzijn) tussen-deelnemers design.

Procedure en Materiaal

De deelnemers wordt ingelicht dat het huidige onderzoek gaat over probleemoplossend vermogen en accuratesse om de echte reden achter het onderzoek te verbloemen. Na het tekenen van het consentformulier en informatie over het onderzoek nemen deelnemers plaats achter de computer. De rest van het experiment zal worden afgenomen via de computer. De deelnemers beginnen met een de taak waarin zij een essay moeten schrijven maar de letters A en E niet mogen gebruiken (depletion conditie) of de letters X en N niet mogen gebruiken (controle conditie). Dit is de zelfde taak zoals gebruikt in het onderzoek van Mead et al. (2009). Vervolgens vullen deelnemers de state ego depletion scale (Cirarocco, Twenge, Muraven & Tice, 2010; aangehaald in Welsh en Ordonez, 2014) in. Deze lijst meet de staat van depletion van de deelnemers. En wordt gebruikt om achteraf te controleren of de ego depletion manipulatie gelukt is. Een voorbeeld van een vraag van deze vragenlijst is: Ik voel mij mentaal moe. Deelnemers geven op een seven-puntsschaal aan inhoevere zij het eens waren met de stelling. Na de depletion scale maken de deelnemers de zelfbewustzijn taak. Deze taak bestaat uit het maken van goede zinnen Deelnemers in de hoog zelfbewustzijn

(28)

conditie moeten vooral zinnen oplossen waarin het woord ik in voor komt. Deelnemers in de laag zelfbewustzijn lossen vooral zinnen op waarin er wordt verwezen naar een ander persoon dan hun zelf. In beide condities maken deelnemers 20 van dit soort zinnetjes.

Ten slotte maken de deelnemers de prestatie taak, waarbij vooraf duidelijk wordt gemaakt dat zij 0,50 euro per goed antwoord kunnen verdienen en dat zij aan het eind van het onderzoek aan de onderzoeker moeten doorgeven hoeveel antwoorden zij goed hadden. De deelnemers weten niet dat de computer het aantal goede antwoord registreert de onderzoekers kunnen zien of de deelnemer liegt over de prestatie. De prestatie taak bestaat uit het oplossen van 20 matrices. Elke matrix bestaat uit 12 driecijferige series. Van die 12 series zijn er steeds twee series waarvan de som van de cijfer 10 is. Aan deelnemers is het de taak deze twee series te vinden. Deelnemers krijgen vier minuten voor deze taak. Als de vier minuten zijn verstreken zal op het computer scherm getoond worden hoeveel antwoorden de deelnemer goed had. Nadat zij deze taak hebben gemaakt melden de deelnemers zich bij de onderzoeker en geven zij het aantal goede antwoorden door. Door te kijken naar het verschil in daadwerkelijk prestatie dat door Ten slotte vullen de deelnemers een exit-interview in en krijgen ze toelichting over de aard van het onderzoek.

Verwachte Resultaten

Manipulatie check

Aan de hand van de Depletion Scale wordt getest of de manipulatie van depletion vs niet depletion succesvol is. Dit wordt getoetst met een onafhankelijke t-toets waarin de score op de depletion scale tussen de depletion conditie en controle conditie worden vergeleken.

Verwacht wordt dat deelnemers in de depletion conditie hoger scoorden op de depletion scale dan deelnemers uit de controle conditie.

(29)

Tevens wordt er gecheckt of de manipulatie van zelfbewustzijn (hoog vs. Laag) gelukt is. Dit wordt getoetst aan de hand van een onafhankelijke t-toets waarin de score op de zelfbewustzijn vragenlijst wordt vergeleken tussen deelnemers in de hoge zelfbewustzijn conditie vs lage zelfbewustzijn conditie. Verwacht wordt dat deelnemers in de hoog zelfbewustzijn conditie hoger scoren op de vragenlijst dan deelnemers uit de laag zelfbewustzijn conditie

Zelfcontrole en zelfbewustzijn

Eerst worden doorgegeven resultaten afgetrokken van de door de computer geregistreede resultaten. Zo ontstaat er een maat voor onethisch gedrag. Vervolgens kunnen de gegevens geanalyseerd worden

Of zelfbewustzijn een moderend effect heeft op zelfcontrole en onethisch gedrag wordt getoetst aan de hand van een Factoriele ANOVA. Met staat van depletion (depleted vs. Niet depleted) en Mate van Zelfbewustzijn (hoog vs. laag) als onafhankelijke variabele en het verschil tussen daadwerkelijke prestatie en doorgegeven prestatie als afhankelijke variabele

Er wordt een interactie verwacht tussen staat van depletion en mate van zelfbewustzijn (zie figuur 1). Verwacht wordt dat deelnemers met een laag zelfbewustzijn in vaker zullen liegen over hun prestatie in de depletion conditie dan in de controle conditie. Voor deelnemers met een hoog zelfbewustzijn wordt er geen verschil verwacht tussen beide condities.

( Figuur 1: Resultaten op liegen over prestatie voor staat van depletion en staat van zelfbewustzijn)

0 1 2 3 4 5 6 7 8

Depleted Niet depleted

Ch

ea

tn

g

Liegen over eigen prestatie

Hoog Zelf bewustzijn Laag

Zelfbewustzijn

(30)

Literatuurlijst

Aarts, H., & Dijksterhuis, A. (2003). The silence of the library: Environment situational norm and social behavior. Journal of Personality and Social Psychology, 84, 18-28.

Alberts, H. J.E.M., Martijn, C. & de Vries, N. K. (2011) Fighting self-control failure: Overcoming ego depletion by increasing self-awareness. Journal of Experimental

Psychology, 47, 58-62.

Balliet, D., & Joirema,J. (2010). Ego depletion reduces proselfs’concern with the well-being of others. Group Processes & Intergroup Relations, 13, 227-239.

Barnes, C. M., Schaubroeck, J., Huth, M., & Ghumman, S. (2011). Lack of sleep and unethical conduct. Organizational Behavior and Human Decision Processes, 115, 169-180.

Baumeister, R. F., Muraven, M.m & Tice, D. M. (2000). Ego depletion: A resource model of volition, self-regulation and controlled response. Social Cognition, 18, 130-150. De Wall, C. N., Baumeister, R. F., Gailliot, M. T.,Mane, J. K. (2008). Depletion makes the

heart grow less helpful: Helping as a function of self-regulatory energy and genetic relatedness. Personality and Social Psychology Bulletin, 34, 1653-1662.

Debey, E., Verschuere, B., & Crombez, G. (2012). Lying and executive control: An experiental investigation using ego depletion and goal neglect. Acta Psychologica,

140, 133-141.

Friese, M &, Hofmann, W. (2009). Control me or i will control you: Impulses, trait self- control and the guidaance of behavior. Journal of Research in Personality, 43, 795-805.

Friese, M., Hofmann, W., & Schmitt, M. (2009). When and why do implicit measures predict behaviour? Empirical evidence for the moderating role of opportunity, motivation, and process reliance. European Review of Social Psychology, 19(1), 285-338.

(31)

Gino F., & Pierce, L. (2009) The abundance effect: Unethical behavior in the presence of wealth. Organization Behavior and Human Decision Processes, 109, 142-155. Gino, F., Schweitzer, M. E., Mead, N. L., & Ariely, D. (2012). Unable to resist

temptation: How self-control depletion promotes unethical behavior. Organizational

Behavior and Human Decision Processes, 115, 191-203.

Hofmann, W.. Friese, M., & Strack, F. (2009). Impulse and self-control from a dual-systems perspective. Perspectives on Psychological Science, 6, 162-176.

Hofmann, W., Vohs, K. D. & Baumeister, R. F. (2012). What People Desire, Feel Conflicted About, and Try to Resist in Everyday Life. Psychological Science, 23, 582 –588. Kouchaki, M., & Smith, I.H (2014). The morning morality effect: The influence of time of

day on unethical behavior. Psychological Science, 25, 95-102.

van Lange, P. A. M., Bekkers, R., Schuyt, T. N. M., & Van Vught, M. (2007). From Games to Giving: Social Value orientation predicts donations to noble causes. Basic and

Applied Social Psychology, 29, 375-384.

Martinsson, P., Myrseth, O. R., & Wollbrant, C. (2012). Reconciling pro-social vs. selfish behavior: On the role of self-control. Judgment and Decision Making, 7, 304--315. Mead, N. L., Baumeister, R. F., Gino, F., Schweitzer, M. E., & Ariely, D. (2009). Too tired to

tell the truth: Self-control resource depletion and dishonesty. Journal of Experimental

Social Psychology, 45, 594–597.

Muraven, M., Pogarsky, G., & Shmuel, D. (2006). Self-control depletion and the general theory of crime. Journal of Quantitative Criminoloy, 22, 263-277.

Muraven, M. & Slessareva, E., (2003). Mechanisms of self-control failure: Motivation and limited resources. Personality and Social Psychology Bulletin, 29, 894-906.

Pitesa, M., Thau, S., & Pillutla, M. (2013). Cognitive control and socially desirable behavior:

(32)

The role of interpersonal impact. Organizational Behvior and Human Decision

Processes, 122, 232-243.

Schmeichel, B.J.. Vohs, K. D., & Baumeister, R. F. (2003). Intellectual performance and ego depletion: Role of the self in logical reasoning and other information processing.

Journal of Personality and Social Psychology, 85, 33-46

Van ’t Veer, A. E., Stelt, M., & van Beest, I. (2014). Limited capacity to lie: Cognitive load interferes with being dishonest. Judgement and Decision Making, 9, 199-206.

Welsh, D. T., & Ordonez, L. D. (2014). The dark side of consecutive high performance goals: Linking goal setting, depletion and unethical behavior. Organizational Behavior and

Human Decision Processes, 123, 79-89.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

heb in de laatste vier weken deze app gebruikt, omdat ik verwacht dat deze voor mij haalbare hardloop-doelen stelt.’ Self-monitoring is gemeten aan de hand van de vraag: ‘omdat ik

Two novel borate ester additives, (2-(2-(bis(2-hydroxyethyl)amino)ethoxy)-1,3,2-dioxaborolan-4-yl)methyl oleate and a tris(2-hydroxyethyl)amine salt

Methods: The efficiency of the procedure was determined by spiking blood with SKBR-3 cells, enrichment with the CellSearch system, followed by single cell sorting

To the contrary, I expect that the motivation of visitors visiting DS dominantly satisfy the motives associated with identity definition: self-esteem, continuity,

To analyze the effects of culture on capital structure, individualism, uncertainty avoidance and long-term orientation, will be used as the main explanatory

Verondersteld kan worden dat, naar aanleiding van deze fraudeschandalen, het management van zorginstellingen (GGZ instellingen en ziekenhuizen) veranderingen

Er is wel een significant effect gevonden van de situatie (antisociaal of prosociaal) op de mate waarin een participant zich persoonlijk verantwoordelijk voelde en van

Aan de hand van de eerste deelvraag zijn verschillen gezocht tussen de parkeerdruk in plaatsen waar wel en niet betaald moet worden voor parkeren en ook is gekeken naar