• No results found

‘Een “war and society” geschiedenis van de Tachtigjarige Oorlog’

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "‘Een “war and society” geschiedenis van de Tachtigjarige Oorlog’"

Copied!
22
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

­

51

Een ‘War and Society’-geschiedenis

van de Tachtigjarige Oorlog

1

pepijn brandon

A ‘War and Society’ History of the Eighty Years War

In this review article, Pepijn Brandon discusses Petra Groen (ed.), De Tachtigjarige Oorlog. Van opstand naar geregelde oorlog 1568-1648 (The Eighty Years War: From Revolt to All-Out War 1568-1648). The main strength of this work lies in its outspoken endorsement of a ‘War and Society’ approach to the Dutch Revolt, freeing military history from its old-fashioned, often nationalist and militarist streak, and focusing attention on the interaction between the military struggle and society at large. However the possibilities for reinterpretation offered by this approach are not fully grasped, and the gaps in our knowledge of the Revolt that become apparent from this synthesis frequently remain under-explored. Why do we still know so little about the motivations of ‘ordinary soldiers’ in the rebel army? Were military factors the main determinant in the eventual separation between North and South? In what ways did war influence the character of the new state? A more consistent application of a ‘War and Society’ approach would help to integrate these old questions in a new interpretative framework.

In dit recensie-artikel bespreekt Pepijn Brandon het onder redactie van Petra Groen verschenen De Tachtigjarige Oorlog. Van opstand naar geregelde oorlog 1568-1648. De kracht van deze overzichtsstudie ligt in de toepassing van een uitgesproken ‘War and Society’-benadering, die de militaire geschiedenis ontdoet van haar ouderwetse, vaak nationalistische en militaristische insteek en de aandacht richt op de samenhang tussen oorlog en maatschappij. Maar de mogelijkheden voor herinterpretatie die deze benadering van de Opstand biedt, worden niet volledig benut, en de lacunes in onze kennis die deze studie blootlegt, blijven vaak onbenoemd. Waarom weten we nog zo weinig over de motieven van ‘de gewone soldaat’ in het rebellenleger? Hoe doorslaggevend waren militaire factoren in de bmgn - Low Countries Historical Review | Volume 129-3 (2014) | pp. 51-72

© 2014 Royal Netherlands Historical Society | knhg Creative Commons Attribution 3.0 Unported License

(2)

uiteindelijke scheiding tussen Noord en Zuid? En op welke manieren beïnvloedde de oorlog het karakter van de nieuwe staat? Een consequente toepassing van de ‘War and Society’-benadering maakt het mogelijk deze oude vragen in te passen in een nieuw betoog.

Inleiding

In een nieuwe introductie bij zijn klassieker over Europese oorlogen in het revolutietijdvlak, beschreef Geoffrey Best de omslag die in de militaire geschiedschrijving vanaf de jaren zestig plaatsvond dankzij de ‘War and Society’ beweging waar hij zelf deel van uitmaakte. Daarbij was er niet alleen sprake van een verandering van methode, maar ook van een verandering in de intenties van de beoefenaars van het genre:

Believing that the place of war in the world is best studied with as much detachment and objectivity as can be managed, it avoids the nationalistic and hyper-patriotic attitudes which were the norm in military history writing [...] before the early twentieth century, and which continue to colour many of its popular productions. [...] In the face of those interests, and in obvious contrast with them, our war and society approach is no doubt better suited to the interests of the peace-minded than the military enthusiast.2

Het is een bewijs voor de kracht van deze benadering, maar ook voor het kameleonachtige aanpassingsvermogen van het moderne oorlogsapparaat, dat het eerste deel van de door het Nederlands Instituut voor Militaire Historie uitgegeven Militaire geschiedenis van Nederland een uitgesproken ‘War and Society’ benadering van de Tachtigjarige Oorlog biedt. En het is de grote verdienste van redacteur Petra Groen, beeldredacteur Joke Korteweg en vooral de auteurs Olaf van Nimwegen, Ronald Prud’homme van Reine, Louis Sicking en Adri van Vliet dat zij hun studie boven de toch vooral op de militaire

aficionado gerichte doelstellingen van de opdrachtgever uit hebben weten te

tillen.3 Zij hebben een boek gecreëerd dat in opzet en ambitie meer lijkt op de befaamde ijkpunten-reeks voor de Nederlandse geschiedenis dan op een voor de behoeften van Defensie geproduceerde militaire geschiedenis.

1 Recensie-artikel van Petra Groen (ed.), De

Tachtigjarige Oorlog. Van opstand naar geregelde oorlog, 1566-1648 (Amsterdam: Boom, 2013, 496 pp., isbn 9789461054753). Ik wil de redactie en de twee anonieme referenten graag bedanken voor hun deskundige commentaar, en Marjolein ’t Hart en Geert Janssen voor hun aanmoediging en advies.

2 Geoffrey Best, War and Society in Revolutionary Europe 1770-1870 (tweede editie; Stroud 1998) 7. 3 Groen (ed.), De Tachtigjarige Oorlog, 9. Vanaf

hier zullen verwijzingen naar dit werk worden weergegeven in de lopende tekst, met uitsluitend een paginanummer tussen haakjes.

(3)

­

53

ee n ‘w ar a n d s oc iet y’-ge sc hie de n is v an d e t ac ht ig ja rig e oor log br an do n

Een verschijnsel dat Jan Romein in zijn oratie ooit als een centraal probleem in de geschiedschrijving van de Opstand presenteerde – de verdwijning van één duidelijk overkoepelend beeld achter een waas van nieuwe detailkennis – is door de grote meerderheid van de historici na hem juist gretig omarmd.4 In plaats van zijn ‘verguisde beeld’ zagen zij een caleidoscoop, waarbij elke nieuwe draai aan het interpretatieraam de waarnemer in staat stelt bekende en onbekende fragmenten in een nieuwe samenhang te beschouwen. Een van de sterke punten van dit boek is dat de auteurs de militaire aspecten van de Opstand heel bewust hebben willen plaatsen in bredere samenhang. Zij behandelen de verhouding tussen militaire en politiek-religieuze strijd, tussen Noord en Zuid, tussen leger en staat, en tussen soldaten en bevolking. Daarmee bieden zij dus niet alleen een

update van de militaire kennis van wat traditioneel de ‘Tachtigjarige Oorlog’

heette, maar integreren zij de nieuwste inzichten in het krijgsverloop in het totaalbeeld van de Nederlandse Opstand.

De Tachtigjarige Oorlog biedt daarmee mogelijkheden voor verdere

herinterpretatie. Het boek haalt de militaire aspecten van de Opstand, die lange tijd wat naar de achtergrond waren gedrongen door al het sociaal-economische, politieke en culturele geweld, terug naar de voorgrond. Hoewel de wat belegen titel misschien anders doet vermoeden, zijn de auteurs erin geslaagd dit te doen zonder terug te keren naar een verouderd nationalistisch vertoog van grootse wapenfeiten. In plaats daarvan hebben zij een moderne studie geschreven over oorlog en maatschappij, met veel aandacht voor de destructieve gevolgen van de strijd voor de bevolking, het leven van de soldaat, en de betekenis van de oorlog voor staatsvormingsprocessen. Door zo expliciet deze koppelingen te maken, helpen zij de niet-militaire historicus eraan herinneren dat, ook als de Opstand in haar beginfase vooral een burgeroorlog was, die burgeroorlog toch net zo goed een militaire strijd bleef. In mijn ogen gaan de auteurs niet altijd ver genoeg in het doordenken hoe vanuit dit perspectief de samenhang tussen oorlogvoering en sociaal conflict preciezer kan worden geduid. Bovendien toont hun samenvatting een aantal belangrijke lacunes in de bestaande kennis, waar zij mijns inziens te makkelijk overheen stappen. Aan deze kritiekpunten is het grootste deel van dit recensie-artikel gewijd. Maar dat mag niet de aandacht ervan wegnemen dat deze nieuwe geschiedenis van de ‘Tachtigjarige Oorlog’ als militair conflict bijzonder goed is geslaagd.

4 Jan Romein, ‘Het verguisde beeld. Over het onderzoek naar de oorzaken van onze Opstand’ (1939), herdrukt in Jan Romein, Historische lijnen en patronen. Een keuze uit de essays (Amsterdam 1976) 147-163, aldaar 148. Zie voor de grote lijnen van de historiografie sindsdien Henk van Nierop,

‘Alva’s Throne: Making Sense of the Revolt of the Netherlands’, in: Graham Darby (ed.), The Origins and Development of the Dutch Revolt (Londen, New York 2001) 29-47 en Judith Pollmann, ‘Internationalisering en de Nederlandse Opstand’, bmgn-lchr 124:4 (2009) 515-536.

(4)

De verwetenschappelijking van de militaire geschiedenis

Als De Tachtigjarige Oorlog iets laat zien, is het dat de militaire geschiedschrijving het stadium van enthousiaste ex-militairen en hobbyisten is ontgroeid. Hoewel er altijd wel een markt zal blijven voor studies waarin minutieus het verloop van de slag bij Nieuwpoort of de werking van elk onderdeel van een musket met een kaliber van 20 mm wordt belicht, is het tekenend dat in deze studie de technische details over de oorlogvoering zelf slechts zijdelings aan bod komen. De hoofdlijn van het boek wordt gevormd door het veranderende karakter van de strijd van opstand naar reguliere oorlog, en de gevolgen die dit had op de organisatie van leger en vloot, logistiek, financiering en de verhouding tussen militairen en de samenleving. De kernredactie van de reeks stelt in haar voorwoord bij deze uitgave dan ook dat het doel van dit en de hierop volgende delen is om ‘het militair optreden te duiden als een maatschappelijk verschijnsel’ (9).

Een korte vergelijking met de officiële voorganger van deze nieuwe militaire geschiedenis van Nederland laat zien hoeveel er is veranderd. In 1911 verscheen het eerste deel van de door de Koninklijke Militaire Academie in Breda uitgegeven reeks Het Staatsche Leger 1568-1795. Zoals de titel doet vermoeden handelde deze uitgave alleen over de oorlogvoering te land, en alleen in de Vroegmoderne Tijd. Door een serie historische toevalligheden – alle boeken hebben hun eigen lot, maar sommige hebben daarvan wat meer dan andere – duurde het ondanks deze scherpe thematische en chronologische afbakening een eeuw voordat vorig jaar het negende en laatste deel het licht zag.5 Maar liefst vier delen, die allemaal vrij vlot na elkaar verschenen, bestreken de Tachtigjarige Oorlog.6 Zoals toen gebruikelijk was, werden de krijgsverrichtingen rond de onderdrukking van de Beeldenstorm nog gerekend tot het voorspel van de Opstand, niet tot de Opstand zelf.7 Elk van de vier delen bestond vervolgens uit drie hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk gaf een samenvatting van de campagnes, belegeringen en veldslagen in de beschreven periode, alleen waar strikt noodzakelijk aangevuld met een minimum aan politieke achtergronden. Daarop volgden steeds twee

5 H.L. Zwitzer †, J. Hoffenaar en C.W. van der Spek (eds.), Het Staatse Leger. Deel IX: De achttiende eeuw 1713-1795 (Amsterdam 2012) proloog. 6 F.J.G. ten Raa en F. de Bas, Het Staatsche Leger

1568-1795. Deel 1: Van het begin van den opstand tegen Spanje tot het vertrek van den graaf van Leicester (1568-1588) (Breda 1911); idem, Het Staatsche Leger 1568-1795. Deel 2: Van het vertrek van den graaf van Leicester tot het sluiten van het Twaalfjarig Bestand (1588-1609) (Breda 1913);

idem, Het Staatsche Leger 1568-1795. Deel 3: Van het sluiten van het Twaalfjarig Bestand tot den dood van Maurits, prins van Oranje, graaf van Nassau (1609-1625) (Breda 1915); idem, Het Staatsche Leger 1568-1795. Deel 4: Van den dood van Maurits, prins van Oranje, graaf van Nassau, tot het sluiten van den vrede te Munster (1625-1648) (Breda 1918). 7 Ten Raa en De Bas, Het Staatsche Leger, deel 1,

(5)

­

55

hoofdstukken die gewijd waren aan respectievelijk de cavalerie en de infanterie. Tegenover in totaal iets meer dan 750 pagina’s beschrijving stonden maar liefst 650 pagina’s aan bijlagen, waarin de namen van officieren, de genealogie van regimenten en de precieze bewapening van de troepen konden worden nagezocht. Hoe dwingend deze benadering was, blijkt wel uit Zwitzers postuum verschenen laatste deel van Het Staatse Leger, waarin hij wel de intentie uitsprak om voorbij de grenzen van de traditionele militaire geschiedschrijving te gaan, maar in de praktijk toch steeds terugkwam bij een tamelijk ouderwetse combinatie van histoire de bataille met haar directe buren, de klassieke politieke en diplomatieke geschiedenis.8

Dat De Tachtigjarige Oorlog zo’n compleet andere indeling heeft – met slechts twee hoofdstukken over het eigenlijke verloop van de strijd, en verder afzonderlijke hoofdstukken over de integratie van de Nederlanden, de politieke context, de organisatie en financiering van leger en vloot en ‘de aard van de strijd’ – heeft te maken met de grote veranderingen die vooral in de afgelopen vijftig jaar hebben plaatsgevonden in het direct omringende historiografische landschap. Zoals zo vaak in de geschiedschrijving van de Opstand kwam de aanzet uit het buitenland. Geoffrey Best schrijft over de oorsprong van de nieuwe kijk op de militaire geschiedenis:

The ‘war and society’ movement took shape in the 1960s, to make good what had come to be felt as something missing in the traditional style of histories of wars and warfare. Although the latter had paid much attention to what armed forces did to one another in war, they normally showed little interest in how those armed forces related to the societies from which they were drawn and in what war itself – the experience of it while it was going on, the perhaps huge net effect of it once it was over – did to the societies which engaged in it.9

Geoffrey Parkers The Army of Flanders and the Spanish Road bracht deze

benadering voor het eerst op systematische wijze naar Nederland.10 De Meijs studie naar de watergeuzen, die vrijwel gelijktijdig verscheen, leverde op een bescheidener schaal inzicht in de sociale context van de oorlogvoering in haar guerrillafase.11 Maar van een echte ‘War and Society’-traditie in de bestudering van de Tachtigjarige Oorlog is pas sprake sinds de late jaren tachtig.

Daarbij lag het zwaartepunt in eerste instantie op vraagstukken rond de

8 Zwitzer †, Hoffenaar en Van der Spek (eds.), Het Staatse Leger, deel 9, 198-202.

9 Best, War and Society, 5.

10 Geoffrey Parker, The Army of Flanders and the Spanish Road 1567-1659 (Cambridge 1972). 11 J.C.A. de Meij, De Watergeuzen en de Nederlanden

(Amsterdam 1972). ee n ‘w ar a n d s oc iet y’-ge sc hie de n is v an d e t ac ht ig ja rig e oor log br an do n

(6)

oorlogsfinanciering en staatsvormingsprocessen die daarmee samenhingen.12 Belangrijke overzichtswerken over leger en vloot van Olaf van Nimwegen en Louis Sicking en een serie monografieën in en rond het vruchtbare nwo-project ‘Oorlog en samenleving in de Gouden Eeuw’ hebben in de afgelopen jaren het bestaande beekje van literatuur aangevuld tot een serieuze stroom, en zorgden ook voor een aanzienlijke verbreding van de thematiek.13

Het eerste deel van de Militaire geschiedenis van Nederland vormt een indrukwekkende samenvatting van de kennis die door deze sociale herinterpretatie van de Tachtigjarige Oorlog is gegenereerd, aangevuld met een aanzienlijke hoeveelheid bronnenmateriaal. Het legt de lat hoog voor de hierop volgende delen. Maar precies vanwege zijn kwaliteit als overzichtsstudie, legt dit boek ook bloot op welke terreinen onze kennis nog tekortschiet, en waar de bestaande herinterpretaties niet ver genoeg gaan.

Huursoldaten in een rebellenleger

Het kader waar vanuit voornamelijk de eerste fase van de Tachtigjarige Oorlog werd bestudeerd, verschoof sinds de negentiende eeuw een aantal maal ingrijpend: van nationale bevrijdingsoorlog naar opstand, en van opstand naar burgeroorlog. Ouderwetse helden- en schurkenverhalen over briljante Nederlandse legeraanvoerders en Spaanse tirannen, of over de dappere

12 Marjolein C. ’t Hart, The Making of a Bourgeois State: War, Politics and Finance during the Dutch Revolt (Manchester 1993), een bewerking van haar in 1989 verschenen proefschrift; Wantje Fritschy, ‘A “Financial Revolution” reconsidered: Public Finance in Holland during the Dutch Revolt, 1568-1648’, The Economic History Review 56:1 (2003) 57-89; James Tracy, The Founding of the Dutch Republic: War, Finance, and Politics in Holland, 1572-1588 (Oxford 2008).

13 Louis Sicking, Zeemacht en onmacht. Maritieme politiek in de Nederlanden, 1488-1558 (Amsterdam 1998); Olaf van Nimwegen, ‘Deser landen crijchsvolck’. Het Staatse leger en de militaire revoluties (1588-1688) (Amsterdam 2006); Erik Swart, Krijgsvolk. Militaire professionalisering en het ontstaan van het Staatse leger, 1568-1590 (Amsterdam 2006); Griet Vermeesch, Oorlog, steden en staatsvorming. De grenssteden Gorinchem

en Doesburg tijdens de geboorte-eeuw van de Republiek (1570-1680) (Amsterdam 2006); Leo Adriaenssen, Staatsvormend geweld. Overleven aan de frontlinies in de Meierij van Den Bosch, 1572-1629 (Tilburg 2007); en Peter De Cauwer, Tranen van bloed. Het beleg van ’s-Hertogenbosch en de oorlog in de Nederlanden, 1629 (Amsterdam 2008). Marjolein ’t Hart schreef de Engelstalige synthese van dit project: The Dutch Wars of Independence: Warfare and Commerce in the Netherlands 1570-1680 (Londen 2014). Ook Marco van der Hoeven (ed.), Exercise of Arms: Warfare in the Netherlands, 1568-1648 (Leiden etc. 1997); het wat merkwaardige werk van Ronald de Graaf, Oorlog, mijn arme schapen. Een andere kijk op de Tachtigjarige Oorlog 1565-1648 (Franeker 2004) en M.A.G. de Jong, ‘Staat van Oorlog’. Wapenbedrijf en militaire hervorming in de Republiek der Verenigde Nederlanden, 1585-1621 (Hilversum 2005) vormen deel van deze stroom.

(7)

­

57

burgers op de wallen van Haarlem en Alkmaar tegenover de Soldateska in het veld, legden het af tegen de ingewikkelde historische realiteit van wisselende loyaliteiten, religieuze spanningen, en de aanwezigheid van aanzienlijke middengroepen tussen de strijdende partijen.14 Toch veranderde er met al deze extra historische diepgang aan één aspect bijzonder weinig: het beeld van de soldaat als huurling, gedreven door uitsluitend materiële belangen.

Ook in De Tachtigjarige Oorlog speelt de strikte scheiding tussen strijder uit overtuiging en soldaat als beroep een prominente rol. Een grensgeval vormen de Watergeuzen, die de auteurs in lijn met de traditie karakteriseren als ‘guerrillastrijders ter zee’ (47). De Watergeuzen werden zoals De Meij liet zien voor een belangrijk deel gerekruteerd uit politiek-religieus gemotiveerde ballingen, en het is dan ook niet verwonderlijk dat ‘de vloot als geheel een protestants en, nog meer, een anti-rooms karakter had’.15 Maar de reguliere soldaten die actief waren in de Opstand voldoen volgens de schrijvers volledig aan het beeld van een aparte ‘stand’ (163), die door de sterke sociale binding van de landsknechten-organisatie maar beperkt beïnvloed werd door de conflicten die de maatschappij vooral in de eerste decennia van de Opstand verscheurden. Onderzoek naar de motieven van ‘de vrije soldaat’ is daarmee bij voorbaat overbodig:

Godsdienst en afkomst konden voor een militaire aanvoerder c.q. ondernemer – een kapitein of kolonel – bepalend zijn om de kant van de opstandelingen of juist van de landsheer te kiezen, maar voor het gros van de manschappen speelde dit geen rol bij de keuze van een betaalheer.16

Nu is het waar dat voor ‘het gros’ van de soldaten vechten inderdaad in de eerste plaats een beroep was, en dat het gedrag van die soldaten tegenover de tegenstander, burgers en boeren, en binnen hun eenheden, sterk gereguleerd werd door de eigen beroepscodes.

Professionalisering betekende dat deze codes steeds meer van bovenaf werden vastgelegd, een proces dat volgens Erik Swart al onder Willem van Oranje werd ingezet en daarmee dus vooruitliep op Maurits’ befaamde militaire hervormingen.17 Maar ook huursoldaten kunnen dragers zijn van opvattingen die verder gaan dan corpsgeest alleen. Uit de overgeleverde soldatenkronieken weten we dat de overtuiging onder Spaanse tercios dat

14 J.J. Woltjer, Tussen vrijheidsstrijd en burgeroorlog. Over de Nederlandse Opstand 1555-1580 (Amsterdam 1994). Dat het mogelijk is om op basis van deze meer gelaagde benadering prachtige detailgeschiedenis te schrijven waarin de verhouding tussen soldaten en burgers in een compleet nieuw licht komt te staan, bewijst Henk

van Nierop, Het verraad van het Noorderkwartier. Oorlog, terreur en recht in de Nederlandse Opstand (Amsterdam 1999).

15 De Meij, Watergeuzen, 165.

16 Groen (ed.), De Tachtigjarige Oorlog, 162. 17 Swart, Krijgsvolk. ee n ‘w ar a n d s oc iet y’-ge sc hie de n is v an d e t ac ht ig ja rig e oor log br an do n

(8)

18 J. Brouwer, Kronieken van Spaansche soldaten uit het begin van den Tachtigjarigen Oorlog (Zutphen 1933) en Yolanda Rodríguez Pérez, De Tachtigjarige Oorlog in Spaanse ogen. De Nederlanden in Spaanse historische en literaire teksten (circa 1548-1673) (Nijmegen 2003). Een bijzonder inkijkje in de mentaliteit van koningsgetrouwe troepen biedt de beschrijving van Buchelius over de bij zijn ouderlijk huis ingekwartierde soldaat, geciteerd in Judith Pollmann, Een andere weg naar God. De reformatie van Arnoldus Buchelius (1565-1641) (Amsterdam 2000) 50.

19 De nogal zuinige opmerking die de auteurs op pagina 419 maken dat ‘de grote vragen van hun tijd [...] soldaten niet volledig onberoerd’ lieten, komt aan deze kritiek niet werkelijk tegemoet. 20 Marjolein ’t Hart, ‘The Common Soldier in Rebel

Armies: An Introduction’, International Review of Social History 51:1 (2006) 71-74.

21 Duncan Caldecott-Baird (ed.), The Expedition in Holland 1572-1574: From the Manuscript of Walter Morgan (Londen 1976) 59.

22 Van Nierop, Verraad, 79.

zij beland waren in een achterlijk gebied dat bewoond werd door ketters en barbaren medebepalend was voor hun houding tegenover de bevolking.18 Het kan bijna niet anders dan dat het feit dat het leger van de Staten in ieder geval in de eerste jaren van de Opstand naast een huurleger ook een rebellenleger was invloed heeft gehad op de samenstelling van de troepen, het moreel en de heersende groepscultuur.19

Een tekort aan bronnen maakt de motivatie van de gewone soldaat notoir moeilijk te onderzoeken.20 Toch zijn er wel aanwijzingen dat de ideeën die leefden onder de ‘rank and file’ van het leger een grotere rol speelden dan door de auteurs van De Tachtigjarige Oorlog wordt verondersteld. Een negatieve bevestiging hiervan vinden we in een observatie van de Engelse bevelhebber Walter Morgan. Volgens hem was een belangrijk verschil tussen de successen van 1572 en het falen van Willem van Oranjes campagne van 1568, dat hij in die eerdere campagne volledig afhankelijk was geweest van het type beroepssoldaat dat weigerde ‘too shake the froste owte of hys berde in the feelde anye tyme longer then hee ys monthlye paede hys wadgis’.21 In de revolutionaire context van 1572 zou dit anders hebben gelegen. Voor Holland in de cruciale fase van de omwenteling in 1572 is bekend dat sympathie voor de zaak van Willem van Oranje – of antipathie voor die van Alva – een factor was in de mogelijkheden voor de verschillende partijen om soldaten te rekruteren. Twee tamboers die in mei 1572 door Bossu, de gezagsgetrouwe stadhouder van Holland, naar Waterland werden gestuurd om manschappen te werven voor zijn vloot, bleven volledig onsuccesvol. Maar als ze duizend man voor de geuzen hadden willen werven, beweerde Bossu in een brief aan Alva, zou dit hen makkelijk zijn gelukt.22 Inderdaad was het gemak waarmee de kleine geuzenbendes volk aannamen in met hulp van de bevolking ingenomen steden als Oudewater en Gouda zeker een factor in de

(9)

­

59

snelheid waarmee de Opstand zich verspreidde.23 De aard en doelwitten van het soldatengeweld in deze periode doen vermoeden dat de instroom van militante protestanten een effect had op de mentaliteit van het rebellenleger als geheel.

Aangezien de overgang ‘van Opstand naar reguliere oorlog’ een langdurig proces was, overstijgt ook het vraagstuk van de wisselwerking tussen politieke en religieuze radicalisering onder burgers en die onder soldaten de verhitte maanden van het voorjaar van 1572. In De Tachtigjarige

Oorlog wordt ruime aandacht besteed aan de problemen rond de afdanking

van het onderbetaalde koninklijke leger na de Pacificatie van Gent (172-175). In Utrecht kwamen ‘gemeenen krijchsluyden’ lijnrecht tegenover de Staten-Generaal en de burgers van de stad te staan, in een strijd die ging over maar liefst 224.000 guldens aan achterstallige betaling. De officieren plaatsten zich in dit conflict aan de kant van hun soldaten, en de cohesie van hun regiment bleef ook in de bloedige confrontatie met de bevolking die volgde intact. Voor de auteurs bewijst dit dat de corpsgeest van de landsknechten ook in crisissituaties bepalend bleef voor het optreden van de militairen (174).

Maar hiermee geven zij veel te weinig ruimte voor andere mogelijke motieven en meningen die doorklonken in soldatenprotest. Zelfs in conflicten tussen troepen en Staten die ogenschijnlijk uitsluitend draaiden om de materiële belangen van de soldaten, zijn regelmatig de echo’s te horen van de roerige politieke context waarin deze botsingen plaatsvonden. In Groningen bijvoorbeeld weigerde de koninklijke stadhouder Gaspar de Robles in 1576 akkoord te gaan met de voorwaarden van de Pacificatie, omdat hij ‘de Staten Generael voor rebellen des Coninx’ hield. De officieren waren verdeeld over de te volgen koers, maar de gezant van de Staten-Generaal speelde de bestaande onvrede onder soldaten handig uit door betaling van achterstallige soldij te beloven. Een muiterij volgde waarbij soldaten een ware klopjacht openden op officieren die De Robles trouw bleven. Tijdens deze ‘furie’ maakten de soldaten zich verrassend snel het bestaande oproer-repertoire van de Opstand eigen. Zij riepen ‘Vive le Prince’ en ‘Vive les Estats’, namen de eed voor de Staten af, dreven de spot met de katholieke kerk door een monnik met lont-touw aan een prostituee te koppelen en door de stad te drijven, scholden hun kapitein uit voor ‘de beul van Groningen’ en verbrandden voor de Waag demonstratief de koorden waarmee zij bij overtredingen gegeseld werden.24 Het voorbeeld laat zien dat soldaten op momenten dat de bestaande gezagsstructuur onder druk kwam te staan niet uitsluitend terugvielen op hun landsknechtencodes, maar

23 Pieter Bor vermeldt bijvoorbeeld hoe de geuzenleiders bij het binnentrekken van een nieuwe stad ‘met weinig volx’ onmiddellijk met succes overgingen tot het werven van nieuwe ‘delen volx’. Pieter Bor Christiaensz, Oorsprongk,

begin, en vervolgh der Nederlandsche oorlogen, beroerten, en borgerlyke oneenigheden. Deel 1 (Amsterdam 1679) 378-379.

24 Bor, Oorsprongk. Deel 1, 750-752.

ee n ‘w ar a n d s oc iet y’-ge sc hie de n is v an d e t ac ht ig ja rig e oor log br an do n

(10)

r

Naar de kant van de Opstand overgelopen troepen arresteren een Zutphense monnik en de Spaanse stadhouder Caspar de Robles in Groningen in november 1576.

Frans Hogenberg, Arrestatie Caspar de Robles, 1588. Collectie Rijksmuseum, Amsterdam.

(11)

­

61

ook op elementen die zij direct ontleenden aan de politiek-religieuze context waarbinnen zij vochten. Datzelfde gold a fortiori voor de momenten waarop militaire vraagstukken op het hoogste niveau verbonden raakten met politieke en religieuze conflicten, zoals in de botsingen tussen de Staten en Leicester, en later tijdens de Bestandstwisten (103-105, 258-260).25

Het gaat er hier niet om te ontkennen dat de soldaten die vochten aan de zijde van de Opstand in de eerste plaats huurlingen waren, maar om te benadrukken dat het feit dat zij vochten voor loon niet de aanwezigheid van andersoortige motieven uitsloot. Het verband tussen die twee werd misschien wat al te plat gelegd in het geuzenliedje op de wijs van het Wilhelmus dat beloofde: ‘Voor Gods woort en Lants rechten, Met een verbonden schult / Den Sold der vrome Lantsknechten, Ghylieden ontfanghen sult’.26 Maar al te veel nadruk op ‘den sold’ alleen reduceert de gewone soldaat te veel tot gewapende arm van de verschillende strijdende partijen, in plaats van een zelfstandige historische actor. Juist voor de eerste decennia van de Tachtigjarige Oorlog, waarin het gewapend conflict tegelijkertijd ook opstand en burgeroorlog was, zouden de motieven van gewone soldaten niet als bij voorbaat bekend verondersteld mogen worden.

Sociale tegenstellingen en de scheiding tussen Noord en Zuid

De complexe wisselwerking tussen sociaal conflict en krijgsverloop verdient ook meer aandacht in een ander oud probleem in de historiografie, misschien wel hét kernprobleem waarmee elke overzichtsstudie van de Opstand gedwongen is te worstelen: de scheiding van Noord en Zuid. In de inleiding van het boek wordt hierover gezegd:

De scheuring van de Nederlanden in een noordelijk en zuidelijk deel was vooral het resultaat van een onvoorziene samenloop van omstandigheden op politiek, religieus, sociaal én militair gebied. Aan de eerstgenoemde ontwikkelingen is in de moderne historiografie veel aandacht besteed, maar aan de ‘militaire factor’ veel minder. Dit boek biedt het militaire deel van de verklaring van de scheiding van de Nederlanden en het ontstaan van de Republiek der Verenigde Nederlanden.27

Inderdaad weten de auteurs belangrijke nieuwe inzichten te bieden in de wijze waarop de overwinning in het Noorden en de nederlaag in het Zuiden tot stand kwamen. Door de gelukkige keuze om de strijd te land en te water niet in aparte delen te behandelen maar te presenteren als één

25 Zie ook Geoffrey Parker, The Dutch Revolt (Harmondsworth 1979) 252-253.

26 Een nieu Geusen Liet-boecxken (S.l. 1626) fol. 32 vo. 27 Groen (ed.), De Tachtigjarige Oorlog, 11.

ee n ‘w ar a n d s oc iet y’-ge sc hie de n is v an d e t ac ht ig ja rig e oor log br an do n

(12)

geïntegreerd verhaal, tonen zij eigenlijk pas voor het eerst goed hoezeer de overwinning van de Opstand in de Noordelijke Nederlanden het resultaat was van succesvolle amfibische oorlogvoering.28 Hier konden de noordelijke provincies gebruik maken van een drievoudig voordeel. Het waterlandschap vormde in de eerste plaats een natuurlijk hulpmiddel in de strijd en bood grote logistieke voordelen. De handel op de rivieren en overzee verschafte de opstandige provincies een onmisbare bron van inkomsten. En tenslotte was de aanwezigheid van een grote handels- en vissersvloot op zichzelf een militaire factor in deze periode, waarin oorlogsvloten nog voor het merendeel bestonden uit voor de gelegenheid extra bewapende civiele vaartuigen. In de zuidelijke provincies, waar het goedgetrainde koninklijke leger het grootste deel van de tijd op het land de dienst uitmaakte, golden deze voordelen niet. Het maritieme overwicht dat de opstandelingen in de noordelijke provincies snel wonnen, wisten zij in het Zuiden niet te gelde te maken (110). Tegen de tijd dat onder Maurits ook het Staatse leger gewaagd was aan de vijand, was de Opstand in het Zuiden onderdrukt. De Zuidelijke Nederlanden werden de belangrijkste territoriale inzet van de reguliere oorlog tussen de Republiek en de Habsburgse kroon, maar een overwinning op de Spaanse troepen in alle zeventien provincies bleek financieel én militair een brug te ver.

Hoewel de auteurs hiermee een preciezere invulling geven aan het vraagstuk hoe militaire factoren de scheiding tussen Noord en Zuid in de hand werkten, is de nadruk op militaire oorzaken van de deling veel overheersender aanwezig in de Nederlandse geschiedschrijving dan hun hierboven geciteerde opmerking doet vermoeden. Woltjer stelde in een toonaangevend essay:

Dat Brugge en Gent, Brussel en Antwerpen wel in Spaanse handen zijn gevallen, maar Leeuwarden en Kampen niet, heeft weinig te maken met de politieke situatie in deze steden, maar was het gevolg van de prioriteiten van de Spaanse opperbevelhebbers.29

28 Het grote belang van de strijd te water voor het algemene krijgsverloop werd natuurlijk wel al eerder vastgesteld. Zie bijvoorbeeld A.P. van Vliet, ‘Foundation, Organization and Effects of the Dutch Navy (1568-1648)’, in: Marco van der Hoeven (ed.), Exercise of Arms: Warfare in the Netherlands, 1568-1648 (Leiden etc. 1997) 153-172. David Trim en Mark Fissel wezen er recent op dat succes in amfibische oorlogvoering een belangrijke schakel vormde tussen staatsvorming binnen Europa en Europese imperiale expansie.

D.J.B. Trim en Mark Charles Fissel, ‘Amphibious Warfare, 1000-1700: Concepts and Contexts’, in: D.J.B. Trim en Mark Charles Fissel (eds.), Amphibious Warfare 1000-1700: Commerce, State Formation and European Expansion (Leiden, Boston 2006) 1-50. De Nederlandse Opstand lijkt mij een schoolvoorbeeld van deze stelling. 29 J.J. Woltjer, ‘Kleine oorzaken, grote gevolgen’,

in: Woltjer, Vrijheidsstrijd en burgeroorlog, 131-144, aldaar 138.

(13)

­

63

Ook Van Nierop ziet ‘force of arms’ als de doorslaggevende reden waarom de scheiding kwam te lopen tussen het noordelijke en het zuidelijke deel van de geürbaniseerde en commerciële core region van de Nederlanden, en niet juist tussen deze provincies en het meer rurale Oosten.30

Deze primair militaire duiding van de nederlaag in het Zuiden heeft echter een aantal tekortkomingen, niet in het minst dat zij zo uitgesproken Hollands is. In de Nederlandse historiografie zijn de jaren vanaf de Pacificatie van Gent vooral een periode van politiek-militaire consolidatie, een tussenspel tussen de founding years 1572-1576 en Fruins ‘tien jaren’, waarin de nieuw gevestigde staat zich wist om te vormen tot een Europese macht. De ‘Hollandse tuin’ werd minder direct bedreigd, de oorlogsdoelen werden navenant

aangepast, en de sterk particularistische stedelijke besturen konden de relatieve rust gebruiken om hun politieke autonomie veilig te stellen.31 Dat de Pacificatie tegelijk in de Oostelijke en Zuidelijke Nederlanden het startschot vormde voor misschien wel de meest radicale fase van de Opstand, speelt in de Nederlandse geschiedschrijving een veel beperktere rol.32 Tekenend hiervoor is dat in De Tachtigjarige Oorlog de sociale en religieuze radicalisering naar aanleiding van de calvinistische omwenteling in Gent, het militaire optreden van de achttienmannen en hun aanhangers, en de reactie hierop van grote delen van de zuidelijke adel nauwelijks aan bod komen. De vorming van de Unie van Atrecht wordt, ondanks het grote belang ervan voor het krijgsverloop in het Zuiden, slechts in enkele zinnen behandeld (89). Hierdoor verdwijnt uit beeld dat terwijl in Holland en Zeeland de overgang van opstand naar geregelde oorlogvoering tamelijk geleidelijk verliep, in de Zuidelijke Nederlanden het conflict juist weer in toenemende mate het karakter kreeg van een burgeroorlog. Dat vervolgens de militaire ontwikkelingen zo

30 Van Nierop, ‘Alva’s Throne’, 46.

31 C.C. Hibben, Gouda in Revolt: Particularism and Pacifism in the Revolt of the Netherlands 1572-1588 (Utrecht 1983); Johannes Koopmans, De Staten van Holland en de Opstand. De ontwikkeling van hun functies en organisatie in de periode 1544-1588 (Den Haag 1990) en James D. Tracy, For Holland’s Garden: The War Aims of the States of Holland, 1572-1588 (Amsterdam 2004).

32 Natuurlijk zijn er hierop belangrijke uitzonderingen. H.A. Enno van Gelders in veel opzichten verouderde studie Revolutionnaire reformatie (Amsterdam 1943) toont wel heel mooi hoe in de Pacificatiejaren godsdienstvrede en religieuze radicalisering hand in hand gingen, en hoe verschillen in tempo van de radicale

reformatie in het Noord-Westen, Oosten en Zuiden de politieke verhoudingen in de Staten-Generaal beïnvloedden. De tegendraadse Oranje-biograaf K.W. Swart legt terecht de nadruk op het belang van de politieke polarisatie in Vlaanderen voor de mislukkingen die de laatste jaren van het leven van deze revolutionair tegen wil en dank kenmerkten, overigens in aansluiting op Decaveles artikel over hetzelfde onderwerp. J. Decavele, ‘De mislukking van Oranjes “democratische” politiek in Vlaanderen’, Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden 99:4 (1984) 626-650, en K.W. Swart, Willem van Oranje en de Nederlandse Opstand 1572-1584 (Den Haag 1994) 147 e.v.

ee n ‘w ar a n d s oc iet y’-ge sc hie de n is v an d e t ac ht ig ja rig e oor log br an do n

(14)

doorslaggevend schijnen voor de uitkomst van het conflict is dan ook vooral het gevolg van een eenzijdige presentatie van de gebeurtenissen, waarin de in veel opzichten minstens zo bepalende sociaal-politieke verhoudingen tussen de Vlaamse en Brabantse steden en hun achterland volledig buiten beeld zijn geraakt.

Niet alleen het verloop van de strijd, maar ook de sociale verhoudingen daarna werden sterk beïnvloed door de felheid van de tegenstellingen in die beslissende revolutiejaren. Zelfs op een op het oog zo zuiver militair-historisch onderwerp als de commandostructuur van het leger had dit zijn weerslag. In het Noorden lukte het de Staten-Generaal goed om de voornamelijk uit de adel geworven officiersstand te integreren in een leger dat uiteindelijk onder de controle bleef van de stedelijke elites die het financierden (356-359).33 In het Zuiden daarentegen vond na de onderdrukking van de Opstand binnen de hogere rangen van het koninklijke leger een soort culturele contrarevolutie plaats. Waar onder Alva en Parma kunde en soberheid nog als de belangrijkste eigenschappen van een officier hadden gegolden, werden geboorte en sociale status onder hun opvolgers steeds bepalender. In zijn recente studie naar de sociaal-culturele achtergronden van het Spaanse officierscorps, zegt Fernando González de León hierover:

The years 1600 to 1609 mark a moment of transition in the tercios and in the Spanish court away from what could be described as an era of military professionalism towards an army dominated by officers of genteel birth who sometimes shunned and looked down upon mere soldiers of fortune.34

Op de langere termijn had deze ‘aristocratisering’ een sterk negatieve invloed op de militaire prestaties van het eens zo effectieve Spaanse leger.35

Een staatsvormende oorlog

Het laatste voorbeeld laat zien dat het onvoldoende is om te constateren dát de Tachtigjarige Oorlog een staatsvormende oorlog was. De vraag wát voor staat de oorlog dan vormde blijft relevant voor de bestudering van de overgang van opstand naar geregelde oorlog. Het is teleurstellend dat het slothoofdstuk over ‘de aard van de strijd’ dit vraagstuk zelfs niet aanstipt. Het is nauwelijks

33 Over de succesvolle herintegratie van de adel in het nieuwe bewind in de Noordelijke Nederlanden in het algemeen, zie H.F.K. van Nierop, Van ridders tot regenten. De Hollandse adel in de zestiende en de eerste helft van de zeventiende eeuw (Amsterdam 1990) 167 e.v.

34 Fernando González de León, The Road to Rocroi: Class, Culture and Command in the Spanish Army of Flanders, 1567-1659 (Leiden, Boston 2009) 79. 35 Ibidem, 183 e.v.

(15)

­

65

controversieel om te stellen dat de Nederlandse Republiek voor haar tijd uitzonderlijk was – een ‘bourgeois society’ met een ‘bourgeois state’.36 Maar was er enige relatie tussen dit feit en de wijze waarop de staat tot stand kwam? Volgens opnieuw Woltjer was dit niet het geval. Kapitalistische structuren waren er al voor de Opstand, en bleven dus ook na de Opstand prominent aanwezig. Behalve een verschuiving van de handelsroutes van Antwerpen naar Amsterdam waren de sociaal-economische gevolgen van de Opstand gering, en van zoiets als een burgerlijke revolutie kon al helemaal geen sprake zijn geweest.37 Impliciet lijken de auteurs deze opvatting te onderschrijven, door wel te benadrukken hoe nieuwe arrangementen in bijvoorbeeld de federale admiraliteitsorganisatie of de troepenbetaling aansloten op oudere lokale instituties, maar niet in te gaan op de vraag in hoeverre het karakter van de staat die in 1588 geboren werd, verschilde van dat van haar voorlopers op provinciaal niveau.

In het onderzoek voor mijn proefschrift heb ik deze vraag nadrukkelijk wel geprobeerd te beantwoorden.38 Mijn conclusie was dat nieuwe vormen van organisatie van oorlogvoering door de staat weliswaar aansloten op de al aanwezige kapitalistische structuur van de economie en teruggrepen op oudere bureaucratische instellingen, maar dat de optelsom van alle kleine veranderingen toch tot een kwalitatief nieuwe staatsvorm leidde. Het ‘makelaardijkarakter’ van de Republiek, waarin kapitalistische elites een grote zelfstandige rol hadden in zowel de besluitvorming over de inzet van oorlogsmiddelen als in de organisatie van die inzet, zorgde ervoor dat oorlog voor de Republiek kon fungeren als een stimulans voor kapitaalaccumulatie in plaats van een rem op economische ontwikkeling.39 Dat de vorming van zo een staat overduidelijk geen bewust doel was bij het begin van de Opstand, is voor deze argumentatie niet essentieel. Gebruik maken van de enorme rijkdom van de stedelijke elites op een manier die deze elites ten goede kwam, bleek in de loop van de Opstand eenvoudigweg een winning strategy. Binnen het kamp van de Opstand vergrootte dit het politieke gewicht van de bourgeoisie van vooral Holland ten opzichte van andere sociale groepen, en dit beïnvloedde ook de wijze waarop de nieuw gevormde staat ingreep in de sociale verhoudingen.

Twee illustraties kunnen helpen duidelijk te maken waarom het vraagstuk ertoe doet. Eén richt zich op de verliezers in het proces van oorlog

36 In de woorden van respectievelijk Maarten Prak en Marjolein ’t Hart. ’t Hart, Making of a Bourgeois State, en Maarten Prak, ‘The Dutch Republic as a Bourgeois Society’, bmgn - Low Countries Historical Review 125:2-3 (2010) 107-139. 37 Woltjer, Vrijheidsstrijd en burgeroorlog, 140-141.

38 Pepijn Brandon, Masters of War: State, Capital, and Military Enterprise in the Dutch Cycle of Accumulation (1600-1795) (PhD Amsterdam 2013), in het bijzonder hoofdstuk 1.

39 Marjolein ’t Hart komt tot vergelijkbare conclusies over de Tachtigjarige Oorlog als stimulans voor kapitaalaccumulatie in de Republiek. ’t Hart, Dutch Wars of Independence, 186.

ee n ‘w ar a n d s oc iet y’-ge sc hie de n is v an d e t ac ht ig ja rig e oor log br an do n

(16)

r

Een boer wordt gedwongen zijn hoed af te nemen voor een soldaat. Op de achtergrond wordt een dorp geplunderd en worden huizen in brand gestoken. Harmen Jansz. Muller, Een boer en een soldaat, 1578-1587.

(17)

­

67

en staatsvorming: de boerenbevolking. De ander op een specifieke groep winnaars: de solliciteurs militair, de financiers die in het gat sprongen dat de staat openliet door het gebrek aan regelmaat in troepenbetaling. Beide voorbeelden komen prominent terug in De Tachtigjarige Oorlog, maar de behandeling ervan mist de diepgang die door een serieuzer overdenken van de aard van het staatsvormingsproces wel zou kunnen worden bereikt. Dat de boeren het eerste slachtoffer waren van elke vroegmoderne oorlog is een gemeenplaats. Maar dankzij het proefschrift dat Leo Adriaenssen in 2007 schreef over ‘overleven aan de frontlinies in de Meierij van Den Bosch’ weten we welke immense proporties dit slachtofferschap aannam. In de door hem bestudeerde regio nam de bevolking tussen 1570 en 1600 met maar liefst zeventig procent af.40 Zijn apocalyptische beschrijvingen van de gruweldaden die soldaten pleegden op het platteland voeden duidelijk ook de behandeling van dit thema in De Tachtigjarige Oorlog. Toch komen de auteurs tot een opmerkelijk andere conclusie over de consequenties van staatsvorming voor dit geweld tegen de boerenbevolking. Zij beschrijven het geweld tegen de bevolking vooral als een bijproduct van het ongeregelde karakter van de oorlogvoering in haar beginfase. ‘Haperende soldijbetalingen en gebrekkige discipline waren er de oorzaak van dat de komst van troepen gelijkstond aan een plaag’ (431). De invoering van vaste contributies waardoor het leger regelmatiger betaald kon worden en een grotere greep van bovenaf op de soldaten zorgden ervoor dat ‘na 1600 het oorlogsgeweld in de Nederlanden minder meedogenloos werd’ (432). Staatsvorming was hier dus de redding voor de boerenbevolking.

Zoals de titel van zijn proefschrift doet vermoeden, duidt Adriaenssen de consequenties van de overgang naar geregelde oorlog voor het platteland tegenovergesteld. De nederlaag die de boeren leden tegenover de door de belangen van stedelijke elites gedreven Opstand was in zijn ogen juist het resultaat van de aard van het staatsvormingsproces. Het absolute dieptepunt van de oorlog op het platteland lag inderdaad in de jaren 1580, toen zowel de koningsgezinde troepen als het leger van de Staten daar een tactiek van de verschroeide aarde toepasten.41 Maar op de fysieke ellende volgde in zijn ogen een tweede, economische nederlaag voor de boerenbevolking. Vaste contributies zorgden voor een permanente geldstroom weg van het platteland, dat nauwelijks mogelijkheden had om hier via leveranties aan de troepen iets aan terug te verdienen. De belastingen die de bevolking van de Meierij moesten opbrengen werden in 1648 bovendien gefixeerd op het totaalbedrag dat de boeren eerder hadden betaald aan Den Haag en Brussel samen.

40 Adriaenssen, Staatsvormend geweld, 269-272, in De Tachtigjarige Oorlog geciteerd op pagina 417. 41 Ibidem, 133 e.v. ee n ‘w ar a n d s oc iet y’-ge sc hie de n is v an d e t ac ht ig ja rig e oor log br an do n

(18)

Zo was achteraf bezien de contributieheffing een inoefeningsproces geweest in de peperdure bureaucratie van een nieuwe staat, zoals de oorlog uiteindelijk een bloedig en gewelddadig integratieproces bleek te zijn geweest in de Republiek der Verenigde Provinciën,

aldus Adriaenssen.42 De ontvolking en langdurige economische depressie hadden daarnaast gevolgen voor het proces van proto-industrialisatie, dat al lang voor de Opstand in gang was gezet. Waar deze ontwikkeling in eerste instantie door de oorlog werd geremd, bloeide zij na 1600 snel weer op. Hiervan profiteerden in het geval van de door Adriaenssen bestudeerde gebieden vooral de kapitaalkrachtige Hollandse steden, die de crisis voor de boerenbevolking en de verarming van hun stedelijke concurrenten in het Zuiden en Oosten van de Republiek op deze manier handig in hun eigen voordeel wisten te draaien.43

Wellicht doet Adriaenssen deze ontwikkeling te sterk voor als een vooropgezet plan, en hij schetst de wandaden van klassieke helden uit de Nederlandse historiografie zoals Willem van Oranje en Maurits zeker in ongebruikelijk felle kleuren. Desalniettemin is het relevant de vraag te stellen in hoeverre de consolidatie van de nieuwe staat gepaard ging met een verandering in de sociale eigendomsverhoudingen op delen van het platteland. Zouden we hier kunnen spreken van een proces van ‘primitieve accumulatie’, waarin met geweld kapitalistische verhoudingen op het platteland werden gestimuleerd? Of, waar die verhoudingen al aanwezig waren, misschien zelfs van wat Naomi Klein in haar populaire studie over de late twintigste en vroege eenentwintigste eeuw ‘rampenkapitalisme’ noemt, een situatie waarin een crisis het aanknopingspunt biedt voor een grootschalige herverdeling tussen sociale klassen?44 Om dit vast te stellen is vergelijkend onderzoek nodig, liefst ook naar gebieden waar de inzet van het inundatiewapen de botsing tussen stedelijke- en boerenbelangen tot het uiterste bracht. Het is op zich niet opmerkelijk dat soldaten zich minder gingen gedragen als bezettingsleger toen de contouren van de nieuwe staat duidelijker werden. Maar de rooskleurige lezing waarin de Tachtigjarige Oorlog dankzij staatsvorming veranderde ‘van een gruwelijke opstand in een geregelde oorlog tussen legers, waarbij het geweld tegenover weerlozen zoveel mogelijk werd beteugeld’ (412), lijkt mij wat naïef.

Ook aan de andere kant van het spectrum hebben de auteurs te weinig oog voor de sociale betekenis van het proces van staatsvorming. De successen in de introductie van meer geregelde betaling van de troepen worden door hen terecht behandeld als één van de verklaringen voor het militaire succes van de Republiek (370 e.v.). Het solliciteursstelsel vormde hiervoor de sleutel.

42 Ibidem, 254. 43 Ibidem, 335-336.

44 Naomi Klein, The Shock Doctrine: The Rise of Disaster Capitalism (Londen 2007).

(19)

­

69

Officieren sloten contracten met financiële agenten die, wanneer de provinciale betaalheren geld tekort kwamen, uit eigen middelen tegen rente de benodigde bedragen voorschoten.45 Over de oorsprong van dit stelsel geven de bronnen helaas geen uitsluitsel. Toch lijkt het in De Tachtigjarige Oorlog alsof met de invoering van een nieuw betalingssysteem in 1589 (het repartitiestelsel) het solliciteursstelsel ook onmiddellijk zijn intrede deed (370). Hier wordt er te eenvoudig vanuit gegaan dat de Staten-Generaal wel konden terugvallen op de aanwezigheid van een sterke financiële structuur, waarbij de inrichting van nieuwe bureaucratische arrangementen om van deze structuur gebruik te maken kan worden gezien als een serie puur technische innovaties. Maar de resoluties van de Staten-Generaal voor de jaren na 1588 tonen nog lang een uiterst chaotische situatie in troepenbetaling, waarin solliciteursleningen bleven bestaan naast rekwisities en andere noodoplossingen. Het lijkt erop dat in deze eerste fase het solliciteursstelsel tot stand kwam doordat officieren zelfstandig contracten afsloten met wie zich maar aandiende, en pas toen het zich in praktijk had bewezen werd verheven tot de geprefereerde vorm van troepenbetaling. Vanaf de hervatting van de krijgshandelingen in de jaren 1620, toen de financiële achterstanden weer snel opliepen, volgde regelgeving om de investeringen van de bij de troepenbetaling betrokken financiers te beschermen tegenover zowel de officieren als de staat.46 Net als in de verhouding tussen steden en platteland, creëerde ook hier de al bestaande economische structuur de mogelijkheden voor een vorm van oorlogsorganisatie die aan kapitalistische elites in voornamelijk het financieel sterke Holland ten goede kwam. Maar dat deze mogelijkheden ook ten volle benut werden had te maken met de wijze waarop het staatsvormingsproces zijn beslag kreeg.

Conclusies

De Tachtigjarige Oorlog is niet alleen qua omvang een steen in de vijver. De

keuze om de militaire kant van de Opstand te benaderen als maatschappelijk verschijnsel, met werktuigen die meer ontleend zijn aan de sociale

geschiedenis dan aan de ouderwetse militaire geschiedenis, levert een boek

45 Zie over de precieze werking van deze instelling ook H.L. Zwitzer, ‘De militie van den staat’. Het leger van de Republiek der Verenigde Nederlanden (Amsterdam 1991) 91 e.v.; Van Nimwegen, ‘Deser landen crijchsvolck’, 67-70; en Pepijn Brandon, ‘Finding Solid Ground for Soldiers’ Payment: “Military Soliciting” as Brokerage Practice in

the Dutch Republic (c.1600-1795)’, in: Stephen Conway en Rafael Torres (eds.), The Spending of States: Military Expenditure during the Long Eighteenth Century: Patterns, Organisation, and Consequences, 1650-1815 (Saarbrücken 2011) 51-82. 46 Brandon, Masters of War, 67-70.

ee n ‘w ar a n d s oc iet y’-ge sc hie de n is v an d e t ac ht ig ja rig e oor log br an do n

(20)

r

Spotprent op de geldtekorten van Spinola bij het beleg van Breda, 1624, waardoor hij soldaten geen soldij kon uitbetalen. Links ontvangt de Nederlandse maagd ondertussen schatten uit West-Indië. Anoniem, Spotprent op het geldtekort van Spinola, 1624.

(21)

­

71

op dat meer doet dan het opnieuw vertellen van een lang bekend verhaal. De auteurs bouwen voort op de kennis die is gegenereerd door een stroom van nieuwe detailstudies naar oorlog en maatschappij in de vroegmoderne Nederlanden. Ze integreren deze inzichten tot een overtuigend geheel, waarin de overgang van Opstand naar geregelde oorlog centraal staat. Door doelbewust de grenzen van de militaire geschiedenis als discipline te overschrijden, komen zij via een nieuwe route onvermijdelijk ook terug bij oude vragen. Die vragen gaan over de ingewikkelde dynamiek tussen Opstand en krijgsverloop, over de verhouding tussen soldaten en bevolking, maar ook die tussen Noord en Zuid, stad en land, en zelfs structuur en toeval in de vorming van een nieuwe staat.

De kritiek in dit recensie-artikel concentreert zich op de punten waarop de auteurs in mijn ogen te voorzichtig zijn geweest om hun ‘War and Society’ benadering door te redeneren, en te gebruiken om op deze vragen nieuwe antwoorden te formuleren. Soms ontbreekt hiervoor simpelweg de kennis. Hoewel over de Opstand waarschijnlijk meer is geschreven dan over welk ander onderwerp in de Nederlandse geschiedenis dan ook, weten we eigenlijk nog verbazingwekkend weinig over zulke belangrijke thema’s als de leefwereld en opvattingen van de gewone soldaat of over de sociale consequenties van de oorlog op het platteland. Andere vragen, bijvoorbeeld of er een specifiek kapitalistisch karakter was aan het proces van staatsvorming in de loop van de Tachtigjarige Oorlog, zijn door een vorige generatie historici zo rigoureus terzijde geschoven dat het in eerste instantie zinloos lijkt ze opnieuw te stellen. Maar als de geschiedschrijving van de Nederlandse Opstand inderdaad een caleidoscoop is, maakt elke verschuiving van perspectief het mogelijk oude problemen in te passen in een nieuw geheel. Dat de auteurs erin geslaagd zijn de militaire geschiedenis van de Opstand te ontdoen van het uniform, is daarvoor al voldoende bewijs. q

ee n ‘w ar a n d s oc iet y’-ge sc hie de n is v an d e t ac ht ig ja rig e oor log br an do n

(22)

Pepijn Brandon(1980) is als postdoctoraal onderzoeker verbonden aan de Vrije Universiteit Amsterdam en de University of Pittsburgh. Hij promoveerde in 2013 (cum laude) op zijn onderzoek naar interactie tussen kapitalistische ondernemers en de staat in de organisatie van oorlogvoering in de Nederlandse Republiek, Masters of War: State, Capital, and Military Enterprise in the Dutch Cycle of Accumulation (1600-1795). De studie werd bekroond met de Dirk Jacob Veegensprijs, en zal in 2015 verschijnen bij Brill. Tegenwoordig doet Brandon onderzoek naar slavernij in het Nederlandse Atlantisch gebied. Recente publicaties zijn onder meer: Pepijn Brandon, ‘Accounting for Power: Bookkeeping and the Rationalization of Dutch Naval Administration’, in: Jeff Fynn-Paul (ed.), War, Entrepreneurs, and the State in Europe and the Mediterranean (Leiden, Boston 2014) 151-169; Pepijn Brandon, ‘The Dutch Republic as a Contractor State’, contribution to ‘Round Table on the Contractor State’, International Journal for Maritime History 25:1 (2013) 242-248; en Pepijn Brandon, ‘Global Power, Local Connections: The Dutch Admiralties and their Supply Networks’, in: Richard Harding en Sergio Solbes Ferri (eds.), The Contractor State and its Implications, 1659-1815 (Las Palmas de Gran Canaria 2012) 57-80. E-mailadres: p.brandon@vu.nl.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Er zijn tijdens de survey 2 mosselstrata (M1 & M2) en 3 kokkelstrata (K1 t/m K3) onderscheiden met ieder een andere verwachting voor het aantreffen van de mosselen en

Na een veroorJcIing door de Kantonrechter voert de betrokkene in hoger beroep als verweer oom, aan dat hij de bromfietser via zijn (goed gestelde) rechter

• Richt de meter verticaal omhoog op de lampen en houdt de meter waterpas (zoveel mogelijk) • Eventueel kan de lichtmeter op een plukkar gemonteerd zijn (let op waterpas

Veel van dit materiaal is heden ten dage voor de bouw in- teressant; tras, gemalen tuf is zeer geschikt als specie voor waterdicht metselwerk.. Bims, puimsteenkorrels tot

As the previous chapters were based on already published work , in Chapter 4 we build a new incomplete model example in discrete time which is then used to demonstrate how the prices

De gesprekstechniek is natuurlijk enkel een leidraad. De vrijwilliger mag hieraan zijn eigen draai geven. Wanneer de vrijwilliger bijvoorbeeld verschillende huisbezoeken wil

In mijn eerdere Legal Update heb ik aangegeven dat hoewel bij verschillende arbitrage instituten in Nederland al wel in het Engels wordt geprocedeerd, dit tot

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of