• No results found

De relatie tussen executieve functies en sociale vaardigheden bij kinderen van 5 tot en met 8 jaar

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De relatie tussen executieve functies en sociale vaardigheden bij kinderen van 5 tot en met 8 jaar"

Copied!
23
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De relatie tussen executieve functies en sociale

vaardigheden bij kinderen van 5 tot en met 8 jaar

Suzanne Savenije (1160702)

Masterscriptie Clinical Child and Adolescent Studies – Universiteit Leiden.

Specialisatie Ontwikkelingsstoornissen

Eerste begeleider: Dr. T.B. Ziermans

Tweede begeleider: Dr. M.C. Dekker

of

A.M. Spruijt MSc

10 februari 2014, De Bilt

(2)

Abstract

The relationship between executive functions and social skills is particularly studied in children who have already experienced problems in their executive functions caused by brain damage.

This study examined the relationship between executive functions (working memory, cognitive flexibility, inhibition) and social skills in typically developing children (N = 85) between 5 and 8 years. The main question was; are executive functions a predictor for social skills in typically

developing children from 5 to 8 years old? The hypothesis was; executive functions are a predictor for social skills. Questionnaires were used to measure executive functions and social skills, respectively by the Behavior Rating Inventory of Executive Function (BRIEF) and the Social Skills Rating System (SSRS). Executive functions were also determined with the aid of a computer task, the Amsterdam Neuropsychological Tasks (ANT). Pearson’s correlations and multiple regressions were used to analyze the relationship between executive functions and social skills. There were significant negative correlations with a small to modest effect size ( r = -.26, -36, -.42, p < .05) between all executive functions (BRIEF) and social skills. More problems in the executive functions (BRIEF) correlated with lower scores on social skills. There was only one significant positive correlation with small effect size ( r = .23, p < .05) between working memory (ANT) and social skills. Regression analyses

revealed that from all three executive functions, only cognitive flexibility (BRIEF) (β  =  -­‐.39,  p  <  .001)

is a predictor for social skills. To conclude, no relationship was found between executive functions and social skills, except for cognitive flexibility. Future research should focus on interventions that improve the cognitive flexibility in children and its relationship with social skills.

Inleiding

Sociale vaardigheden

Sociale vaardigheden zijn sociaal geaccepteerde aangeleerde gedragingen, die een persoon in staat stellen om met een ander een positieve interactie aan te gaan en zodoende negatief gedrag van de ander tegen te gaan (Elliot & Gresham, 1984). Bezit en demonstratie van goede sociale vaardigheden zullen er voor zorgen dat er ook een positieve sociale respons zal volgen uit de omgeving, terwijl gebrek aan sociale vaardigheden zal leiden tot negatieve of geen sociale responsen (Libet & Lewingston, 1973). Voorbeelden van sociale vaardigheden zijn: voor jezelf kunnen opkomen, verantwoordelijkheid dragen, empathie tonen, zelfcontrole hebben en kunnen samenwerken.

Sociale vaardigheden worden vaak synoniem genoemd in onderzoeken met sociale competentie, maar de beide termen zijn niet helemaal gelijkwaardig. Sociale competentie is een overkoepelende term die staat voor de sociale beoordeling over bepaald gedrag of handelen van een individu in een bepaalde situatie (Elliot & Gresham,1993). Sociale vaardigheden kunnen worden

(3)

bezien als onafhankelijke specifieke vaardigheden die de basis vormen (vanuit gedragsperspectief) voor sociaal competent gedrag (Hops, 1983).

De sociale vaardigheden van een kind kennen ook een bepaald ontwikkelingsverloop. Het start met sociaal gedrag dat gericht is op nadoen, samenspelen en rolwisseling in spel tot het steeds meer ontstaan van ingewikkeldere sociale handelingen en vaardigheden, zoals het aangaan en vast houden van vriendschappen (Kiley-Brabeck & Sobin, 2006). Deze relatie tussen het ouder worden van een kind en het verbeteren van de sociale vaardigheden wordt ook gevonden in onderzoek (Schonfeld, Paley, Frankel, & Connor, 2006).

Meisjes en jongens ontwikkelen zich mogelijk ook verschillend met betrekking tot sociale vaardigheden. De relatie tussen gender en sociale vaardigheden wordt aangetoond in verschillende onderzoeken. Er wordt bewijs gevonden dat sekseverschillen van invloed zijn op de sociale

vaardigheden bij normale kinderen in de leeftijdsgroep 5 tot 8 jaar, waarbij meisjes significant hoger scoren dan jongens op gebied van sociale vaardigheden (Gresham & Elliot, 1990). Deze relatie wordt ook gevonden bij kinderen met problemen in de executieve functies door hersenafwijkingen

(Schonfeld et al., 2006).

Executieve functies

Executieve functies bestaan uit meerdere functies die in relatie staan met hogere cognitieve processen en zorgen voor doelgericht gedrag (Beauchamp & Anderson, 2010; Huizinga, Dolan, & Molen, 2006). Ze zijn verantwoordelijk voor de coördinatie en integratie van basale cognitieve processen (Henry, Hippel, & Baynes, 2009). Er zijn theorieën die vast houden aan het concept dat de executieve functies moeten worden bezien als een geheel en geen subcomponenten heeft, terwijl andere theorieën ervan uit gaan dat executieve functies uit verschillende componenten bestaan en als zodanig ook

verschillend functioneren en kunnen worden geanalyseerd (Huizinga et al, 2006). Miyake et al. (2000) voegt deze twee theorieën samen tot een integratief raamwerk voor executieve functies. Executieve functies bestaan uit een geheel construct met hierbinnen losse componenten (Miyake et al., 2000; Garon, Bryson, & Smith, 2008). Zij worden vaak onderverdeeld in drie basiscomponenten, namelijk inhibitie, werkgeheugen en cognitieve flexibiliteit (Miyake et al., 2000; Diamond, 2013). Ondanks dat er in de studie van Miyake et al. (2000) een (matige) correlatie gevonden wordt tussen de drie componenten van executieve functies, werkgeheugen, cognitieve flexibiliteit en inhibitie, zijn zij gescheiden constructen. In dit onderzoek zal het concept executieve functies van Miyake et al. (2000) worden aangehouden.

Inhibitiecontrole is de vaardigheid om bewust impulsen te beheersen op een dominante en automatisch reactie (Miyake et al, 2000). Daarvoor moet je je aandacht, gedrag, gedachten en emoties dusdanig kunnen beheersen en controleren dat er een externe of interne prikkel wordt genegeerd en wordt gedaan wat nodig is (Diamond, 2013). Inhibitiecontrole zorgt ervoor dat mensen kunnen veranderen, groeien en kunnen kiezen hoe ze reageren. Het werkgeheugen is een geheel van

(4)

cognitieve processen die tijdelijk informatie vasthouden, waardoor er toegang tot de informatie bestaat en de informatie kan worden gebruikt voor een cognitieve taak (Cowan, 1998). Het werkgeheugen is noodzakelijk voor het kunnen redeneren en leren, omdat er steeds nieuwe informatie wordt omgezet in een gedachte of actie (Diamond, 2013). Cognitieve flexibiliteit is het vermogen om van ruimtelijk of interpersoonlijk perspectief te wisselen. Daarnaast zorgt cognitieve flexibiliteit ervoor dat iemand zich kan aanpassen aan veranderende vragen of prioriteiten in zijn omgeving en niet rigide handelt

(Diamond, 2013).

Executieve functies kunnen worden gemeten via neuropsychologische testen of gedragslijsten. De neuropsychologische testen zorgen ervoor dat de feitelijke executieve functies worden gemeten (in een gestructureerde, experimentele context), de vragenlijsten meten op gedragsniveau de executieve functies zoals die zich openbaren bij kinderen in een normale alledaagse situatie. Beide

meetinstrumenten meten de executieve functies en zijn zodoende complementair aan elkaar en zorgen voor een uitgebreider beeld van de executieve functies (Ganesalingam et al., 2011). Er wordt een zwakke maar significante relatie gevonden tussen neuropsychologische testen en gedragslijsten die executieve functies meten (Ganesalingam et al., 2011).

De ontwikkeling van de executieve functies in de hersenen begint in de vroege kindertijd tot in de late adolescentie (Huizinga et al., 2006). Er is steeds meer wetenschappelijk bewijs dat de verschillende componenten van de executieve functies zich verschillend ontwikkelen in de tijd

(Huizinga et al., 2006). Het inhibitievermogen ontwikkelt zich tot 12 jaar, waarbij tussen de 7 en 8 jaar en tussen de 9 en 12 jaar en extra groeispurt zichtbaar is (Levin et al., 1991; Williams, Ponesse, Schacar, Logan, & Tannock, 1999; Brocki & Bohlin, 2004; Huizinga et al., 2006). Werkgeheugen ontwikkelt zich meer lineair tot aan het begin van volwassenheid (Levin et al., 1991; Brocki & Bohlin, 2004; Huizinga et al., 2006) met een extra groeispurt bij 8 en 12 jaar (Brocki & Bohlin, 2004). De ontwikkeling van de cognitieve flexibiliteit is onder te verdelen in taakwisseling en het meer abstract kunnen verplaatsen in denken over een situatie of persoon. Taakwisseling ontwikkelt zich ongeveer vanaf 2,5 jaar tot 12 jaar (Diamond, 2013; Kray, Eber, & Lindenberger, 2004). Het vermogen om van interpersoonlijk perspectief te kunnen wisselen ontwikkelt zich pas iets later (Diamond, 2013).

Meisjes en jongens ontwikkelen zich mogelijk ook anders op gebied van executief

functioneren. Kijkend naar de relatie tussen gender en executieve vaardigheden worden met name op gebied van inhibitie verschillen gevonden tussen meisjes en jongens, waarbij meisjes betere

inhibitievermogens hebben als jongens (Berlin & Bowlin, 2002; Carlson & Moses, 2001) of betere totale executieve functies (Raaymaker et al., 2008).

(5)

SIP-model

In meerdere modellen over sociaal functioneren spelen executieve functies een centrale rol, zoals het Intregrative Multilevel model (Yeates et al., 2007) of het Socio-Cognitive Integration of Abilities model (Beauchamp & Anderson, 2010). Ten grondslag aan deze modellen ligt het Social

-Information-Processing model (SIP model) van Crick & Dodge (1994). Het SIP model gaat ervan uit dat een kind dat is betrokken bij een sociale situatie vijf mentale stappen moet doorlopen voordat het kind kan reageren met competent sociaal gedrag. Deze stappen volgen elkaar op en bestaan uit; 1. het coderen van de sociale signalen; 2. het interpreteren van de sociale signalen; 3. een eigen doel bepalen als resultaat van de interpretatie van de sociale signalen; 4. mogelijke reactiekeuzes afwegen ten aan zien van de situatie; 5. een keuze maken waaruit de reactie zal gaan bestaan. Na deze vijf cognitieve denkstappen volgt een sociale gedragsrespons van het kind (Crick & Dodge, 1994; Beauchamp & Anderson, 2010). Volgens het SIP model zijn aan elke sociale interactie onderliggende cognitieve mechanismes (waaronder executieve functies) verantwoordelijk voor het verwerken van nieuwe sociale informatie (Ziv, 2013).

Sociale vaardigheden en executief functioneren

Sociale vaardigheden spelen een belangrijke rol bij een succesvol leven, zowel thuis als op school (Arslan, Durmusoglu-Saltali, & Yilmaz, 2011). Het blijkt dat kinderen met sociale

interactieproblemen een hoger risico hebben op sociale en emotionele problemen en slechtere schoolprestaties (Parker & Asher, 1987). De ontwikkeling van sociaal competent gedrag heeft dus belangrijke implicaties voor een kind zijn sociale relaties, schoolresultaten en aanpassingsvermogen. Het vasthouden van aandacht en onderdrukken van impulsen (inhibitie) in sociale situaties is zeer belangrijk bij de ontwikkeling van sociale vaardigheden (Beauchamp & Anderson, 2010).

Impulsiviteit kan zorgen voor het minder goed onderdrukken van agressieve reacties, wat zorgt voor negatief sociaal gedrag. Gebrekkige flexibiliteit zorgt ervoor dat een kind star reageert in sociale situaties en op regels (Beauchamp & Anderson, 2010). Het is belangrijk dat kinderen tijdens de ontwikkeling van hun sociale vaardigheden hun gedrag en doelen leren reguleren afhankelijk van de verschillende sociale situaties waarin ze zich bevinden (Huyder & Nilsen, 2012). Het leren reguleren van gedrag en doelen zijn nauw verbonden met cognitieve processen, met name met de executieve functies.

De relatie tussen sociale vaardigheden en executieve functies is met name onderzocht in groepen kinderen die in hun ontwikkeling al problemen blijken te hebben in hun executieve functies, door aangeboren of opgelopen afwijkingen in de hersenen. Er worden significant positieve relaties gevonden tussen executieve functies en een sociale competentie (Ganesalingam et al., 2011; Schonfeld et al., 2006; Kiley-Brabeck & Sobin, 2006). Daarnaast worden er verschillen gevonden tussen de verschillende componenten van de executieve functies. Problemen in de regulatie van gedrag

(6)

(cognitieve flexibiliteit en de regulatie van emoties door inhibitie) blijkt een voorspeller voor slechte sociale vaardigheden bij kinderen blootgesteld aan alcohol (Schonfeld et al., 2006).

Bij normaal ontwikkelende kinderen in de basisschoolleeftijd is de relatie tussen executieve functies en sociale vaardigheden nog niet zo uitvoerig onderzocht. In twee longitudinale studies is deze relatie onderzocht over een periode van twee jaar bij kinderen tussen de 6 en 9 jaar oud (Nigg, Quamma, Greenberg, & Kusche, 1999; Riggs, Blair, & Greenberg, 2004). Een goede Inhibitiecontrole blijkt een voorspeller te zijn voor sociaal competent gedrag (Nigg et al., 1999) en kent een negatieve relatie met externaliserend en internaliserend gedrag (Nigg et al., 1999; Riggs et al., 2004). Ciarano, Visu-Petra, & Settani (2007) vinden in een éénjarig follow-up onderzoek bij kinderen van 7 tot 11 jaar oud dat slechte inhibitiecontrole een voorspeller is voor niet sociaal competent gedrag (niet

coöperatief gedrag). Huyder & Nilsen (2012) vinden dat bij kinderen tussen de 5 en 8 jaar oud betere inhibitiecontrole en voorspeller is voor een afname van competitief gedrag tijdens een coöperatieve taak. De relatie tussen cognitieve flexibiliteit en sociaal competent gedrag bij gewone kinderen in de basisschoolleeftijd is minder aangetoond in onderzoek. Bonino & Cattelino (1999) vinden een positieve relatie tussen cognitieve flexibiliteit en sociaal gedrag. Een betere cognitieve flexibiliteit geeft een afname van agressief gedrag en toename van coöperatief gedrag. De relatie tussen werkgeheugen en sociale vaardigheden lijkt nog weinig te zijn onderzocht.

Huidig onderzoek en hoofdvraag

In dit onderzoek wordt de relatie tussen executief functioneren en sociale vaardigheden verder onderzocht in een populatie normaal ontwikkelende basisschoolleerlingen (5 tot 8 jaar oud) om zodoende meer inzicht te krijgen in deze relatie. Inzicht in deze relatie kan er ook voor zorgen dat er gerichtere interventies kunnen worden toegepast ter vergroting van de sociale vaardigheden bij een kind. De executieve functies zijn gemeten via neuropsychologische testen en gedragsvragenlijsten. Inhibitie, werkgeheugen en cognitieve flexibiliteit zullen worden bekeken als mogelijke voorspellers voor sociale vaardigheden. Daarnaast wordt de mogelijke invloed van leeftijd en gender op executieve functies en op sociale vaardigheden onderzocht. De volgende hoofdvraag staat centraal in dit

onderzoek: In hoeverre zijn executieve functies een voorspeller voor de sociale vaardigheden bij kinderen van 5 tot en met 8 jaar oud? De volgende deelvragen en hypothesen worden beantwoord.

Wat is de invloed van de achtergrondvariabelen leeftijd en gender op de executieve functies en op sociale vaardigheden? De hypothese is dat leeftijd invloed heeft op de sociale vaardigheden, omdat sociale vaardigheden zich ontwikkelen in het leven van een kind (Kiley-Brabeck & Sobin, 2006). Daarnaast is de hypothese dat leeftijd invloed heeft op de executieve functies. Inhibitie, werkgeheugen en cognitieve flexibiliteit ontwikkelen zich in de basisschoolleeftijd van 5 tot en met 8 jaar (Levin et al., 1991; Brocki & Bohlin, 2004; Diamond, 2013). De hypothese is dat meisjes tussen de 5 en 9 jaar beter presteren op gebied van executieve functies (Raaymaker et al., 2008) en ook beter presteren op gebied van sociale vaardigheden (Gresham & Elliot, 1990).

(7)

Zijn de executieve functies een voorspeller voor de sociale vaardigheden bij kinderen van 5 tot en met 8 jaar oud? De hypothese is dat betere executieve functies een voorspeller zijn voor betere sociale vaardigheden bij kinderen van 5 tot en met 8 jaar oud. In verschillend onderzoek bij kinderen met problemen in de executieve functies en deels ook bij gewone kinderen in de basisschoolleeftijd worden er positieve relaties gevonden tussen executieve functies en sociale vaardigheden

(Ganesalingam et al., 2011; Nigg et al., 1999).

Welke executieve functies zijn de sterkste voorspellers voor sociale vaardigheden bij kinderen van 5 tot en met 8 jaar oud? De hypothese is dat inhibitie en cognitieve flexibiliteit de sterkste voorspellers zijn voor sociale vaardigheden. Met name inhibitie lijkt een sterke voorspeller voor sociale vaardigheden (Nigg et al., 1999). Cognitieve flexibiliteit kent ook een positieve relatie met sociale vaardigheden (Schonfeld et al., 2006; Bonino & Cattelino, 1999).

(8)

Methode

Steekproef

Het onderzoek bestaat uit een selecte steekproef van 89 leerlingen, afkomstig van 8 reguliere

basisscholen uit Zeeland, Zuid en Noord Holland. De totale dataverzameling betreft 160 leerlingen, 71 leerlingen zijn uitgesloten van het huidige onderzoek (68 op basis van missende data of een leeftijd onder de 4 jaar (1 leerling) of boven de 8 jaar (2 leerlingen). De 89 leerlingen hebben een leeftijd van 5 tot en met 8 jaar, waarvan 49 % jongens en 51 % meisjes. De gemiddelde leeftijd is 6.16 jaar (SD = 1.01).

Procedure

De basisscholen hebben zich zelf aangemeld als onderzoeksschool via het Platform Bèta

Techniek, waardoor ze meedoen aan onderzoek naar onder andere bètaleren bij kinderen. Zodoende maken zij deel uit van het onderzoeksproject ‘Talentenkracht’, waarbij het onderzoeken en

ontwikkelen van talenten van kinderen binnen de school en het uitbreiden van de aanwezige kennis met betrekking tot wetenschap en techniek centraal staat. De scholen zijn vervolgens telefonisch benaderd voor aanvullende informatie. Er is een informatiebrief verstuurd naar ouders vanuit onderzoekers van ‘Talentenkracht’. Ouders gaven via een brief (informed consent) hun toestemming voor het laten testen van hun kind. De kinderen zijn voor het maken van de testen twee maal uit de klas gehaald in de periode van maart 2011 tot en met maart 2012 (het betreft een voor- en een na meting). Ze werkten in een aparte rustige ruimte binnen school, waar ze per keer uiterlijk twee uur bezig waren onder supervisie van getrainde onderzoekers en masterstudenten. Ouders hebben ook vragenlijsten ingevuld over hun kind en henzelf.

Meetinstrumenten

Het construct executieve functies is gemeten via drie deelcomponenten namelijk inhibitie, cognitieve flexibiliteit en werkgeheugen. Deze deelcomponenten zijn gemeten via computertaken van de Amsterdamse Neuropsychologische Taken (ANT) (De Sonneville, 2011). De ANT is een geautomatiseerde testbatterij, die een gestandaardiseerde en systematische evaluatie geeft van

aandachts-, geheugen- en executieve functies (De Sonneville, 2005). De validiteit en betrouwbaarheid van de ANT zijn voldoende. De test-hertest betrouwbaarheid varieert voor de verschillende testen van de ANT tussen de 0.7 en 0.9 en kan hoog genoemd worden ( De Sonneville, 2005).

Het construct executieve functies (deelcomponenten inhibitie, cognitieve flexibiliteit en werkgeheugen) is tevens gemeten via vragenlijsten afkomstig van de Behavior Rating Inventory of Executive Function (BRIEF) (Gioia, Isquith, Guy & Kenworthy, 2000; Guy, Isquith & Gioia, 2004). In dit onderzoek is de Nederlandse versie gebruikt van de BRIEF, een oudervragenlijst met vragen

(9)

over het functioneren van het kind op het gebied van inhibitie, cognitieve flexibiliteit en

werkgeheugen (Huizinga & Smidts, 2012). De interne consistentie van de BRIEF schalen inhibitie en cognitieve flexibiliteit zijn goed te noemen, die van werkgeheugen zelfs zeer betrouwbaar. De test-hertest-betrouwbaarheid bij de verschillende schalen van de BRIEF is gemeten met een interval van zes weken en is hoog (flexibiliteit .89 en werkgeheugen .73) tot zeer hoog (inhibitie .94). Zowel de constructvaliditeit als de convergente en divergente validiteit van de BRIEF zijn onderzocht in meerdere studies en er is bewijs gevonden dat deze voldoende zijn (Huizinga & Smidts, 2012).

Het construct sociale vaardigheden is gemeten via de totaalschaal van de Social Skills Rating System (SSRS) (Gresham & Elliot, 1990). De test-hertest-betrouwbaarheid bij de totale sociale vaardigheidsschaal is gemeten met een interval van 4 weken en is hoog (.87) evenals de subschalen ( coöperatie = .81, assertiviteit = .77, verantwoordelijkheid = .84 en zelfcontrole = .77). Zowel de constructvaliditeit als de convergente en divergente validiteit van de SSRS zijn onderzocht en er is bewijs gevonden in meerdere studies dat deze voldoende zijn (Gresham & Elliot, 1990).

ANT - Inhibitie

Inhibitie is gemeten via de ANT-taak Shifting Attentional Set Visual (SSV). De SSV meet het vermogen om een prepotente respons te inhiberen en om op basis van binnenkomende informatie het responsgedrag te veranderen wanneer dat nodig is. In deel één (compatibele respons) van de taak ziet het kind een groen blokje dat willekeurig rechts of links springt op een horizontale balk met 10 grijze vakjes. Springt het groene blokje naar rechts dan moet het kind op de rechtermuisknop drukken, springt het blokje naar links dan moet het kind op de linkermuisknop drukken. In conditie twee (incompatibel) van de taak ziet het kind een rood blokje dat willekeurig rechts of links springt op de horizontale balk. Springt het rode blokje naar links dan moet het kind de rechtermuisknop indrukken, springt het rode blokje naar rechts dan moet het kind de linkermuisknop in drukken. Deel twee vraagt van het kind om zijn eerste respons (namelijk het blokje te volgen) te onderdrukken. De taak meet het aantal fouten op deel één en op deel twee. Hoe hoger het aantal fouten op deel twee (gecorrigeerd met het aantal fouten op deel één), hoe slechter het kind functioneert op inhibitie gebied.

ANT - Cognitieve flexibiliteit

Cognitieve flexibiliteit is eveneens gemeten via de SSV. Het kind moet nu of de compatibele of de incompatibele respons uitvoeren. De taak meet het aantal fouten op deel één en op deel drie. Hoe hoger het aantal fouten op deel drie (gecorrigeerd met het aantal fouten op deel één), hoe slechter het kind functioneert op het gebied van cognitieve flexibiliteit.

ANT - Werkgeheugen

Werkgeheugen is gemeten via de ANT-taak Spatial Temporal Span (STS). Bij de start ziet het kind een groot vierkant met negen blokjes, in een drie-bij-drie matrix. Via oplichting of aanwijzing van de

(10)

blokjes worden een aantal series van visuopatiele patronen gepresenteerd. De test bestaat uit twee delen. In deel één (forward) moet het kind onthouden welke blokjes zijn opgelicht en in welke volgorde. Het kind moet dezelfde blokjes in precies dezelfde volgorde aanklikken. In deel twee (backward) moet het kind precies dezelfde blokjes aanwijzen, maar dan in omgekeerde volgorde. Aangenomen wordt dat er bij de deel één (forward) voornamelijk een beroep gedaan wordt op het kortetermijngeheugen en dat bij deel twee (backward) voornamelijk het werkgeheugen gemeten wordt. Om het werkgeheugen te meten wordt daarom uitsluitend gebruik gemaakt van het aantal juist

teruggegeven series (blokje en volgorde) achterwaarts, waarbij een goed afgemaakte serie wordt geteld als één eenheid. In dit onderzoek wordt er vanuit gegaan dat hoe hoger de score is op de STS deel twee (backward) hoe beter het werkgeheugen is van het kind.

BRIEF executieve functies

De executieve functies kunnen met behulp van de BRIEF op (beschrijvend) gedragsniveau in kaart gebracht worden. In dit onderzoek is gebruik gemaakt van de ouderversie van de BRIEF. Deze versie bestaat uit 75 items die bestaan uit beschrijvingen van uiteenlopende gedragingen met betrekking tot executieve functies. De ouders moeten per item aangeven hoe vaak hun kind het gedrag vertoond heeft in de afgelopen zes maanden, door te kiezen voor nooit (1), soms (2) of vaak (3). De

gedragsbeschrijvingen zijn onderverdeeld in acht schalen: inhibitie, cognitieve flexibiliteit,

emotieregulatie, initiatief nemen, werkgeheugen, plannen en organiseren, ordelijkheid en netheid en gedragsevaluatie. De schalen inhibitie (tien items), flexibiliteit (acht items) en werkgeheugen (10 items) worden in dit onderzoek gebruikt. Hoe hoger de score is op een van deze schalen, hoe slechter het kind functioneert op gebied van inhibitie, cognitieve flexibiliteit of werkgeheugen.

De inhibitieschaal bevat items waarmee gemeten kan worden in welke mate een kind in staat is om impulsen te onderdrukken en te stoppen met bepaald gedrag wanneer de situatie dat vereist. Een voorbeelden van een item is ‘valt anderen in de rede’ (Cronbach’s alpha = .87 jongens, .85 meisjes, 7 jaar). De schaal flexibiliteit meet in hoeverre een kind moeite heeft met verandering. Een voorbeeld item is ‘raakt van streek bij nieuwe situaties’ (Cronbach’s alpha = .80 jongens, .81 meisjes, 7 jaar). De schaal werkgeheugen meet in hoeverre een kind moeite heeft met activiteiten die meer dan een stap vereisen, onthouden van instructies of afmaken van taken. Een voorbeeld item is ‘kan zich maar kort concentreren’ (Cronbach’s alpha = .92 jongens, .91 meisjes, 7 jaar).

SSRS sociale vaardigheden

De SSRS bestaat uit 3 domeinen, sociale vaardigheden, gedragsproblemen en academische

vaardigheden. In dit onderzoek is gebruik gemaakt van de Nederlandse ouderversie van het domein sociale vaardigheden. Het domein sociale vaardigheden kent 4 subschalen en een totale

vaardigheidsschaal, in dit onderzoek is gebruikt gemaakt van de totaalschaal van het domein sociale vaardigheden. De subschalen zijn coöperatie (10 items), assertiviteit (10 items), verantwoordelijkheid

(11)

(10 items) en zelfcontrole (10 items).

De schaal coöperatie meet gedrag zoals anderen helpen en delen. Een voorbeeld item is ‘maakt huishoudelijke taken af binnen een redelijke tijd’ (Cronbach’s alpha = .77). De schaal assertiviteit meet initiërend gedrag, zoals vragen stellen aan anderen. Een voorbeeld item is ‘start eerder een conversatie in plaats van te wachten op een ander’ (Cronbach’s alpha = .74). De schaal verantwoordelijkheid meet gedrag dat de mogelijkheid illustreert om te communiceren met

volwassenen. Een voorbeeld item is ‘meldt ongelukken aan de juiste persoon’ (Cronbach’s alpha = .65). De schaal zelfcontrole meet gedrag dat ontstaat bij conflict situaties. Een voorbeeld item is ‘beheerst zijn temperament als er een discussie is met andere kinderen’ Cronbach’s alpha = .80). De ouders moeten per item aangeven hoe vaak het sociale gedrag is gebeurd, namelijk nooit (0), soms (1) of zeer vaak (2). In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van de totale sociale vaardigheidsschaal. Deze schaal bestaat uit de optelsom van de scores op de 4 subschalen van het domein sociale vaardigheden bij de ouderversie (Cronbach’s alpha = .87). Hoe hoger de score is op de totale sociale vaardigheidsschaal, hoe meer sociaal vaardig het kind is (volgens ouders).

Data-analyse

Er is een univerate en bivarate inspectie gedaan van de data, wat heeft geleid tot een aantal

aanpassingen van de data. Er zijn 68 proefpersonen verwijderd op basis van missende waarden. Er zijn drie proefpersonen verwijderd uit de steekproef, omdat ze buiten de leeftijdsgrens van 5 tot en met 8 jaar van het onderzoek vallen. Er zijn 3 univariate uitbijters verwijderd met scores > 3

standaarddeviaties (SD) van het gemiddelde. Er is een bivariate uitbijter verwijderd (n = 85). Er is niet altijd sprake van normaliteit. Bij de variabelen werkgeheugen ANT, inhibitie BRIEF en cognitieve flexibiliteit BRIEF is de Kolmogorov-Smirnov test significant (p < .05).

Pearson correlaties zijn gebruikt om het verband tussen leeftijd, executieve functies en sociale vaardigheden te analyseren. De sterkte van het verband wordt als volgt geïnterpreteerd: klein verband

r = 0.1-0.29, gemiddeld verband r = 0.3-0.49, groot verband r = 0.5-1.0 (Pallant, 2011).

Onafhankelijke t-toetsen zijn gebruikt om te toetsen of er genderverschillen zijn bij executieve functies en sociale vaardigheden.Wanneer de variabelen niet normaal verdeeld waren, is de uitkomst nogmaals gecontroleerd voor deze variabelen met Mann-Whitney U toetsen. De effectgrootte bij de t-toetsen en bij de Mann-Whitney U t-toetsen wordt als volgt gedefinieerd. Klein effect r = 0.1-0.29, gemiddeld effect r = 0.3 -0.49, groot effect r = 0.5-1.0 (Cohen, 1988). Multipele regressies zijn gebruikt om de relatie tussen de executieve functies en sociale vaardigheden te analyseren. Bij de datapreparatie zijn alle onafhankelijke variabelen die in de regressie zijn meegenomen gecentreerd voor het uitvoeren van de regressie. Voor alle analyses wordt de inhibitiemaat van de ANT als volgt geoperationaliseerd; de verschilscore tussen deel twee en deel één van taak SSV (voor aantal fouten). Flexibiliteit (ANT) wordt geoperationaliseerd als de verschilscore tussen deel drie en deel één (voor aantal fouten). Alle analyses zijn uitgevoerd bij een alpha van 0.05.

(12)

Resultaten

Eerst worden kort de beschrijvende gegevens gepresenteerd, waarna de onderzoeksresultaten worden gepresenteerd.

Beschrijvende gegevens

Bij de categorische variabele sekse is een redelijk evenwichtig verdeling tussen de jongens en de meisjes. Er zijn 41 jongens (48 %) en 44 meisjes (52 %). De gemiddelde leeftijd van de kinderen is 6.14 ( SD = 1.00).

Correlatie leeftijd, executieve functies en sociale vaardigheden

Tabel 1 geeft correlaties weer voor alle variabelen. De significante correlaties zullen hieronder kort besproken worden. Er is een positief verband, met een gemiddelde effectgrootte, tussen leeftijd en sociale vaardigheden (r = .33; p < .01). Er is een negatief verband, met een kleine effectgrootte, tussen leeftijd en werkgeheugen BRIEF (r = -.27; p < .05) en inhibitie BRIEF (r = -.25; p < .05). Er is een positief verband, met een grote effectgrootte, tussen leeftijd en werkgeheugen ANT (r = .59; p < .01). Er is een negatief verband, met een gemiddelde effectgrootte, tussen inhibitie BRIEF (r = -.36; p < .01) en cognitieve flexibiliteit BRIEF (r = -.41; p < .01) en sociale vaardigheden. Er is een negatief verband, met een kleine effectgrootte, tussen werkgeheugen BRIEF (r = -.26; p < .05) en sociale vaardigheden. Er is een positief verband, met een kleine effectgrootte, tussen werkgeheugen ANT (r = .23; p < .05) en sociale vaardigheden.

Tabel 1. Correlatiematrix van alle variabelen (n =85)

Variabelen 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 1.Sociale vaardigheden -

2.Leeftijd .33** -

3. Inhibitie ANT .09 -.03 -

4. Cognitieve flexibiliteit ANT .15 -.07 .59** - 5. Werkgeheugen ANT .23* .57** -.07 -.04 -

6. Inhibitie BRIEF -.36** -.25* -.03 -.11 -.11 -

7. Cognitieve flexibiliteit BRIEF -.41** -.09 -.05 -.16 -.15 .49** -

8. Werkgeheugen BRIEF -.26* -.27* -.14 -.21 -.27* .62** .42** - *p < .05. **p < .01.

(13)

Genderverschillen sociale vaardigheden en executieve functies

In tabel 2 worden de uitkomsten van de onafhankelijke t-toetsen van gender op sociale vaardigheden en executieve functies gepresenteerd. Gemiddeld hebben jongens (M = 15.73, SD = 3.69) een hogere score op werkgeheugen BRIEF dan meisjes (M = 14.18, SD = 3.45). Dit verschil is significant en er sprake van een kleine effectgrootte, t (83) = 2.00, p < .05, r = 0.21. Er is ter controle een non-parametrische Mann-Whitney U test uitgevoerd bij de variabelen werkgeheugen ANT, inhibitie BRIEF en cognitieve flexibiliteit BRIEF, omdat deze variabelen niet geheel voldoen aan normaliteit. Er worden geen significante resultaten gevonden bij inhibitie en cognitieve flexibiliteit BRIEF. Bij werkgeheugen ANT blijkt dat jongens (Md = 48.70, N = 85) beter scoorden dan meisjes (Md = 37.69,

N = 85). Dit verschil is significant (U = 668.50, z = -2.06, p < 0.05, r = -0.21) en er is sprake van een

kleine effectgrootte.

Tabel 2. Genderverschillen in gemiddelde van sociale vaardigheden en executieve functies

jongens meisjes

N M SD N M SD F t

Sociale vaardigheden 41 54.26 9.40 44 53.15 7.15 83 0.6 Inhibitie ANT 41 5.68 6.32 44 4.91 8.16 83 0.49 Cognitieve flexibiliteit ANT 41 7.56 7.49 44 7.59 7.40 83 -0.02 Werkgeheugen ANT 41 20.71 13.77 44 15.70 15.83 83 1.55 Inhibitie BRIEF 41 15.83 3.77 44 14.73 3.53 83 1.39 Cognitieve flexibiliteit BRIEF 41 10.88 2.56 44 10.73 2.64 83 0.27 Werkgeheugen BRIEF 41 15.73 3.69 44 14.18 3.45 83 2.00*

p < .05, tweezijdig

Predictie executieve functies en sociale vaardigheden

Bij de regressieanalyes van de executieve functies wordt leeftijd toegevoegd als variabele, omdat leeftijd een positief significant verband kent met sociale vaardigheden. De regressieanalyse van de executieve functies van de BRIEF en leeftijd (tabel 3) wijst uit dat de predictoren 27 procent van de variantie van sociale vaardigheden kunnen verklaren (R2 = .27). De regressievergelijking is significant F (4,80) = 7.49, p < .001. Cognitieve flexibiliteit is de enige significante voorspeller (β = -.33, p < .01)

met betrekking tot de executieve functies. Daarnaast is leeftijd een significante voorspeller (β = .28, p < .01)

(14)

Tabel 3. Multiple regressie van de executieve functies (BRIEF) en leeftijd op sociale vaardigheden

B SE B β (Beta)

Constante 53.68 0.80 Inhibitie BRIEF -1.28 1.09 -.16 Cognitieve flexibiliteit BRIEF -2.81 0.94 -.33** Werkgeheugen BRIEF 0.39 1.05 .05 Leeftijd 2.37 0.84 .28**

R2 = .27, *p < .05. **p < .01.

 

De regressieanalyse van de executieve functies van de ANT en leeftijd (tabel 4) wijst uit dat de predictoren 15 procent van de variantie van de sociale vaardigheden kunnen verklaren (R2 = .15). De

regressievergelijking is significant F (4, 80) = 3.39, p < .05. Leeftijd is de enige significante voorspeller (β = .31, p < .01).

Tabel 4. Multiple regressie van de executieve functies (ANT) en leeftijd op sociale vaardigheden

B   SE B β (Beta)

Constante 53.68 0.87 Inhibitie ANT 0.03 1.08 0.00 Cognitieve flexibiliteit ANT 1.46 1.08 0.17 Werkgeheugen ANT 0.57 1.06 0.07 Leeftijd 2.60 1.06 0.31*

R2 = .15, *p < .05.

Cognitieve flexibiliteit BRIEF en leeftijd komen naar voren als enige significante voorspellers in relatie tot sociale vaardigheden vanuit de eerdere regressies. De regressieanalyse van cognitieve flexibiliteit BRIEF en leeftijd wijst uit dat de twee significante predictoren 25 procent van de variantie van de sociale vaardigheden kunnen verklaren (R2 = .25). De regressievergelijking is significant F (2,

82) = 14.35, p < .001. Cognitieve flexibiliteit BRIEF voorspelt als beste sociale vaardigheden (β = -.39, p < .001). Leeftijd voorspelt daarna als beste sociale vaardigheden (β = .30, p < .01).

(15)

Discussie

Hoofdbevindingen onderzoek

De relatie tussen executieve functies en sociale vaardigheden is met name onderzocht in een populatie kinderen die door hersenbeschadiging beschikken over slecht ontwikkelde executieve functies. Er werden positieve relaties gevonden tussen executief functioneren en sociale vaardigheden in deze populatie. Het doel van huidig onderzoek was om meer inzicht te krijgen in deze relatie bij normaal ontwikkelende kinderen van 5 tot en met 8 jaar. Op basis van Pearson correlaties bleek dat er een verband was tussen het beter functioneren van een kind op gebied van inhibitie, werkgeheugen en cognitieve flexibiliteit (gemeten via gedragsvragenlijsten) en het beter presteren van een kind op gebied van sociale vaardigheden. Daarnaast bleek dat er een verband was tussen een betere prestatie op werkgeheugen (computertaak) en een hogere score op sociale vaardigheden. De hypothese in dit onderzoek dat er een relatie zou zijn tussen executief functioneren en sociale vaardigheden werd niet onderbouwd door gevonden resultaten. Executieve functies bleken geen positieve relatie te kennen met sociale vaardigheden. Van de drie executieve functies werkgeheugen, inhibitie en cognitieve flexibiliteit bleek cognitieve flexibiliteit de enige en grootste voorspeller te zijn voor sociale vaardigheden. Leeftijd was de tweede grootste voorspeller voor sociale vaardigheden.

Toelichting resultaat achtergrondvariabelen leeftijd en gender, in relatie tot sociale vaardigheden en executieve functies

De achtergrondvariabelen leeftijd en gender zijn in dit onderzoek onderzocht op hun mogelijke invloed op de executieve functies en sociale vaardigheden. Leeftijd bleek een positieve samenhang met sociale vaardigheden te kennen. Met het ouder worden van het kind namen ook de sociale vaardigheden toe. Dit is conform de hypothese en wordt onderbouwd door resultaten in ander

onderzoek (Schonfeld et al., 2006). Daarnaast werd er een verband gevonden tussen het ouder worden van een kind en een beter werkgeheugen en inhibitie, gemeten via gedragsvragenlijsten. Er werd een sterk verband gevonden tussen het ouder worden van een kind en werkgeheugen, gemeten via een computertaak. De executieve functies ontwikkelen en verbeteren zich in de loop van het leven van een kind blijkt uit dit onderzoek. Dit is ook conform de hypothese en wordt ondersteund door veel

onderzoek (Levin et al., 1991; Brocki & Bohlin, 2004; Diamond, 2013). Werkgeheugen bleek het sterkste verband te kennen met leeftijd in dit onderzoek. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat ondanks dat het werkgeheugen zich lineair ontwikkelt tot 11 jaar, er een groeispurt is bij 8 jaar (Brocki & Bohlin, 2004). In het huidige onderzoek ligt de leeftijdsgrens tot 9 jaar. Als de 8-jarigen in dit onderzoek een groeispurt ervaren in hun werkgeheugen, is dit mogelijk terug te zien in de resultaten.

Er werd geen verschil gevonden tussen meisjes en jongens en hun sociale vaardigheden. Dit is niet conform de hypothese, waarbij de verwachting was dat meisjes beter zouden presteren op sociale vaardigheden dan jongens (Gresham & Elliot, 1990). Een verklaring voor het gevonden verschil kan

(16)

zijn dat de steekproef in het onderzoek van Gresham en Elliot (1990) uit bijna 300 proefpersonen bestond. Dit kan ervoor zorgen dat er duidelijkere verschillen werden gevonden tussen meisjes en jongens. Meisjes bleken significant beter te presteren op werkgeheugen, gemeten via gedrags-

vragenlijsten, dan jongens. Meisjes presteerden daarnaast ook beter op gebied van inhibitie, hoewel dit verschil niet significant was. Het gevonden resultaat wordt onderbouwd door de hypothese, waarbij de verwachting was dat meisjes beter zouden presteren op gebied van inhibitie of executieve functies (Berlin & Bowlin, 2002; Carlson & Moses, 2001; Raaymaker et al., 2008). Jongens bleken echter in huidig onderzoek beter te presteren op gebied van werkgeheugen dan meisjes, als werkgeheugen was gemeten via een computertaak. Een mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat jongens beter zijn in computertaken dan meisjes. In onderzoek van Geiger en Litwiller (2005) blijken mannen significant beter te presteren op computertaken die ruimtelijk en verbaal werkgeheugen meten.

Toelichting resultaat executieve functies en sociale vaardigheden

Er werden verbanden gevonden in dit onderzoek tussen betere executieve functies en betere sociale vaardigheden. Deze verbanden bleken echter sterk te worden beïnvloed door het effect dat leeftijd had op de executieve functies en op de sociale vaardigheden. Executieve functies bleken geen positieve relatie te kennen met sociale vaardigheden. Dit is niet conform de hypothese, waarbij de verwachting was dat er een positieve relatie zou zijn tussen executieve functies en sociale vaardigheden

(Ganesalingam et al., 2011; Schonfeld et al., 2006; Kiley-Brabeck & Sobin, 2006). Het verschil met huidig onderzoek is echter dat deze relatie nu is onderzocht in een groep normaal ontwikkelende kinderen in plaats van in een populatie kinderen met verminderd executief functioneren. Hierdoor kan het zijn dat er een veel minder sterke relatie wordt gevonden tussen alle executieve functies en sociale vaardigheden. Ten tweede is in de huidige onderzoeksgroep de leeftijdsrange 5 tot en met 8 jaar. In de aangehaalde onderzoeken verschillen de leeftijden aanzienlijk met de huidige onderzoeksgroep, namelijk 3 tot 16 jaar oud (Kiley-Brabeck & Sobin, 2006), 6 tot 11 jaar (Schonfeld et al., 2006) en 3 tot 7 jaar (Ganesalingam et al., 2011) wat tevens een verklaring kan geven voor andere resultaten.

Cognitieve flexibiliteit bleek, gemeten via gedragsvragenlijsten, als enige van de executieve functies een voorspeller te zijn voor sociale vaardigheden, wat overeenkomt met de hypothese (Schonfeld et al., 2006; Bonino & Cattelino, 1999). Kinderen die beschikken over een betere

cognitieve flexibiliteit blijken beter te zijn in het oplossen van een sociaal conflict en kunnen nieuwe en verschillende oplossingen aan dragen in sociale situaties (Bonino & Cattelino, 1999). Het SIP model, dat als theoretische model een onderbouwing geeft voor de relatie tussen cognitieve vermogens en sociale vaardigheden, bestaat uit 5 verschillende cognitieve denkstappen, alvorens een kind een gedragsrespons geeft in een sociale situatie (Crick & Dodge, 1994). Met name bij stap 4, waarbij het kind mogelijke reactiekeuzes afweegt ten aan zien van een sociale situatie, alvorens een

gedragsrespons te geven, wordt er een beroep gedaan op de cognitieve flexibiliteit van het kind. Deze cognitieve stap lijkt dus essentieel, op basis van resultaten uit huidig onderzoek, voor de relatie met

(17)

sociale vaardigheden. Cognitieve flexibiliteit bleek een voorspeller te zijn voor sociale vaardigheden, gemeten via gedragsvragenlijsten (BRIEF), maar niet via cognitieve maten (ANT), wat overeenkomt met resultaten uit onderzoek van Ganesalingam et al. (2011). Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat het meten van executieve functies via cognitieve taken ecologische validiteit mist (Ganesalingam et al., 2011). Kinderen kunnen mogelijk goed presteren op cognitieve taken die executieve functies meten in een gestructureerde experimentele setting, maar ze kunnen problemen ervaren in het toepassen van deze executieve functies op gedragsniveau in een alledaagse sociale context. Gedragsmaten van executief functioneren geven een goed beeld van het executief functioneren van het kind in de alledaagse sociale context (Huizinga & Smidts, 2011).

Er worden in dit onderzoek geen resultaten gevonden dat een betere inhibitie een voorspeller is voor betere sociale vaardigheden, ondanks dat dit wel de hypothese was vanuit resultaten van eerder onderzoek (Nigg et al., 1999; Huyder & Nilsen, 2012). Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat inhibitie met name gekoppeld is aan gedragsproblemen. In eerder onderzoek wordt inhibitie als voorspeller gevonden voor afname van competitief gedrag in een coöperatieve context (Huyder & Nilsen, 2012). Dit betekent niet automatisch dat er een toename is van sociaal gedrag. In onderzoek van Nigg et al. (1999) blijkt betere inhibitie wel een voorspeller te zijn voor een betere sociale competentie. Sociale competentie bij kinderen van 6 tot 8 jaar oud in het onderzoek van Nigg et al. (1999) is echter gemeten via een ander meetinstrument, namelijk de Teacher-Completed Child Teaching Rating Scale (CTRS) (Hightower et al., 1986) en is ingevuld door leraren in plaats van ouders. Dit kan het verschil in uitkomst tussen eerder onderzoek van Nigg et al. (1999) en huidig onderzoek over de vraag of inhibitie een voorspeller is voor sociale vaardigheden mogelijk verklaren.

Limitaties onderzoek

Er zijn drie variabelen die geen normale verdeling kennen in dit onderzoek, waaronder cognitieve flexibiliteit (BRIEF). Aangezien juist deze variabele naar voren komt als de sterkste voorspeller voor sociale vaardigheden, is het van belang om dit resultaat met enige voorzichtigheid te interpreteren. Uit visuele inspectie van de data (figuur 1) blijkt dat de gevonden relatie tussen cognitieve flexibiliteit en sociale vaardigheden echter niet bepaald lijkt te worden door een select aantal participanten met hoge of lage scores, waardoor het resultaat met meer zekerheid mag worden geïnterpreteerd.

(18)

 

Figuur 1. Spreidingsdiagram cognitieve flexibiliteit BRIEF en sociale vaardigheidsschaal

Een tweede limitatie binnen dit onderzoek zijn de meetinstrumenten BRIEF en ANT, die elkaar zouden moeten aanvullen, als meetinstrumenten van executief functioneren. Er blijkt geen (significante) samenhang te zijn tussen de gedragsmaten (BRIEF) en cognitieve maten (ANT) bij executief functioneren in dit onderzoek. In ander onderzoek worden ook slechts zwakke correlaties gevonden tussen neuropsychologische testen en gedragsvragenlijsten die executieve functies meten (Genesalingam et al., 2011). Anderzijds worden er sterke relaties gevonden tussen

neuropsychologische testen van executief functioneren (BRIEF) en meetinstrumenten die de gedragsproblemen en functioneren van een kind meten in een alledaagse setting (Mc Auley, Chen, Goos, Schachar, & Crosbie, 2010). In vervolgonderzoek zou de concurrent validiteit tussen gedragsmaten en cognitieve maten bij executief functioneren verder moeten worden onderzocht (Huizinga & Smidts, 2011). Om een uitgebreider beeld te krijgen van het executief functioneren in het alledaags functioneren van het kind zou in vervolgonderzoek ook gekozen kunnen worden om naast de oudervragenlijst ook de lerarenvragenlijst van de BRIEF te gebruiken. Daarnaast kan er een

uitgebreider beeld worden verkregen van executief functioneren door meer cognitieve maten te gebruiken, zoals de Wisconsin Card Sorting Task (Berg, 1948), om executief functioneren (cognitieve flexibiliteit) te meten.

Conclusie

Goede sociale vaardigheden zijn van groot belang voor een succesvolle toekomst van een kind. Ze hebben invloed op de mate waarin een kind presteert op school en in hoeverre een kind in staat is om goede relaties op te bouwen met leeftijdsgenoten (Arslan et al., 2011; Parker & Asher, 1987). In huidig onderzoek blijkt cognitieve flexibiliteit een voorspeller te zijn voor sociale vaardigheden bij normaal ontwikkelende kinderen van 5 tot en met 8 jaar oud. In vervolgonderzoek zou deze specifieke relatie verder moeten worden onderzocht, bijvoorbeeld door de leeftijdsrange te vergroten of de

(19)

meetinstrumenten die cognitieve flexibiliteit meten, uit te breiden. Vervolgonderzoek zou zich ook kunnen richten op gebied van interventies ter vergroting van de sociale vaardigheden bij kinderen, bijvoorbeeld door te onderzoeken of interventies die zorgen voor een verbetering van de cognitieve flexibiliteit bij een kind, effect hebben op de ontwikkeling van goede sociale vaardigheden.

(20)

Referenties

Arslan, E., Durmusoglu-Saltali, N., Yilmaz, H. (2011). Social skills and emotional and behavorial traits of pre school children, Social Behavior and Personality; an international journal, 39 (9),

1281-1287.

Beauchamp, M.H.,& Anderson, V. (2010). Social: an integrative framework for the development of social skills. Psychological bulletin, 136(1), 39-64.

Berg, E.A. (1948). A simple objective technique for measuring flexibility in thinking. Journal of

General Psychology, 39, 15-22.

Berlin, L., & Bohlin, G. (2002). Response inhibition, hyperactivity and conduct problems among pre school children. Journal of Clinical Child and Adolescent Psychology, 31 (2), 242-251.

Bonino, S., & Cattelino, E. (1999). The relationship between cognitive abilities and social abilities in childhood: A research on flexibility in thinking and cooperation with peers. International

Journal of Behavioral Development, 23 (1), 19-36.

Brocki, K.C., & Bohlin, G. (2004). Executive functions in children aged 6 to 13: A dimensional and developmental study. Developmental Neuropsychology, 26 (2), 571-593.

Capage, L., & Watson, A. C. (2001). Individual differences in theory of mind, aggressive behavior, and social skills in young children. Early Education and Development, 12 (4), 613-628.

Carlson, S.M., & Moses, L.J. (2001). Individual differences in inhibitory control and children’s theory of mind. Child Development, 72, 1032-1053.

Ciarano, S., Visu-Petra, L, & Settani, M. (2007). Executive inhibitory control and cooperative behavior during early school years: A follow up study. Journal of Abnormal Child Psychology,

35(3), 335-345.

Cohen, J.W. (1988). Statistical power analysis for the behavioral sciences (2nd edn). Hillsdale, NJ: Lawrence Erlbaum Associates.

Cowan, N. (1998). Visual and auditory working memory capacity. Trends in cognitive sciences, 2 (3),77-78.

Crick, N.R., & Dodge, K.A. (1994). A review and reformation of social information processing mechanisms in children’s social adjustment. Psychological Bulletin, 115 (1), 74-101.

De Sonneville, L.M.J. (2005). Amsterdamse Neuropsychologische Taken: Wetenschappelijke en klinische toepassingen, tijdschrift voor neuropsychologie, 27-41.

De Sonneville, L.M.J. (2011). ANT handleiding. Amsterdam: Boom test uitgevers. Diamond, A (2013). Executive functions. Annual Review of Psychology, 64, 35-168.

Ganesalingam, K., Yeates, K.O., Taylor, H.G., Waltz, N.C., Stancin, T., & Wade, S. ( 2011). Executive functions and social competence in young children 6 months following traumatic brain injury, Neuropsychology, 25(4), 466-476.

Garon, N., Bryson, S.E., & Smith, J.M. (2008). Executive function in preschoolers; a review using integrative framework, Psychological Bulletin, 134 (1), 31-60.

(21)

Geiger, J.F., & Litwiller, R.M. (2005). Spatial working memory and gender differences in science,

Journal of Instructional Psychology, 32 (1), 49-57.

Gioia, G.A., Isquith, P.K., Guy, S.C., & Kenworthy, L. (2000). Behavior Rating Inventory of

Executive Function (BRIEF): Professional manual. Lutz, FL: Psychological Assesment

Resources.

Gresham, F.M., & Elliot, S.N. (1993). Social skills interventions for children. Behavior Modification,

17 (3), 287-313.

Gresham, F.M., & Elliot, S.N. (1990). Social Skills Rating System Manual, Minneapolis, NCS Pearson.

Guy, S.C., Isquith, P.K., Gioia, G.A. (2004). Behavior Rating Inventory of Executive

Function-Self-Report Version (BRIEF-SR). Lutz, FL:Psychological Assesment Resources.

Henry, J.D., Hippel, W.,& Baynes, K. (2009). Social inappropriateness, executive control, and aging.

Psychology and aging, 24 (1), 239-244.

Hightower, A.D., Work, W.C., Cowen, E.L., Lotyczewski, B.S., Spinell, A.P., Guare, J.C., & Rohrbeck, C.A. (1986). The Teacher-Child Rating Scale: a brief objective measure of elementary children’s school problem behaviors and competencies, School Psychology

Review, 15, 393-409.

Hops, H. (1983). Children’s social competence and skill; current research practice and future direction. Behavior Therapie, 14 (1), 3-18

Huizinga, M., Dolan, C.V., & Molen, M.W. (2006). Age-related change in executive function: developmental trends and a latent variable analysis.Neuropsychologia, 44, 2017-2036.

Huizinga, M., & Smidts, D. P. (2011). Age-related change in executive function: A normative study of the Dutch version of the Behavior Rating Inventory of Executive Function (BRIEF). Child

Neuropsychology, 17(1), 51-66.

Huizinga, M., & Smidts, D. (2012). Vragenlijst executieve functies voor 5-tot 18-jarigen. Amsterdam: Hogrefe.

Huyder, V., & Nilsen, E.S. (2012). A dyadic data analysis of executive functioning and children’s socially competent behaviours. Journal of applied developmental psychology, 33,197-208. Kiley-Brabeck, K., & Sobin, C. (2006). Social skills and executive function deficits in children with

the 22q11 deletion syndrome. Applied Neuropsychology, 13 (4), 258-268.

Kray, J., Eber, J., & Lindenberg, U. (2004). Age differences in executive functioning across the lifespan; The role of verbalization in task preparation. Acta Psychologica, 115(2-3), 143-165 Levin, H.S., Culhane, K.A., Hartmann, J., Evankovich, K., Mattson, A.J., & Harvard, H. (1991).

Delevopmental changes in performance on tests of purported frontal lobe functioning.

Developmental Neuropsychology, 7, 377-395.

Libet, J.M., & Lewingston, P.M. (1973). The concept of social skill with special reference to the behavior of depressed persons. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 40(2), 304-312.

(22)

Mc Auley, T., Chen, S., Goos, L., Schachar, R., & Crosbie (2010). Is the Behavior Rating Inventory of Executive Function more strongly associated with measures of impairment or executive

function? Journal of the International Neuropsychological Society, 16, 495-505.

Miyake, A., Friedman, N.P., Emerson, M. J., Witzki, A.H., Howerter, A., &Wager, T.D. (2000). The unity and diversity of executive functions and their contributions to complex “frontal lobe” tasks: A latent variable analysis. Cognitive Psychology, 41(1), 49-100.

Nigg, J.,T., Quamma, J.,P., Greenberg, M., T., & Kusche, C., A. (1999). A two year longitudinal study of neuropsychological and cognitive performance in relation to behavioral problems and

competencies in elementary school children. Journal of Abnormal Child Psychology, 27, 51-63. Pallant, J.F. (2011). SPSS Survival Manual: a step by step guide to data analysis using SPSS (4th ed.)

Crows Nest, NSW: Allen & Unwin.

Parker, J.G., & Asher, S.R. (1987). Peer relations and later personal adjustment: Are low accepted children at risk? Psychological Bulletin, 102, 357-389.

Raaymakers, M.A.M, Smidt, D. P., Sergeant, J.A., Posthumus, J.A., England, H.J. & Mattijs, W. (2008). Executive functions in pre school children with aggressive behavior: impairments

in inhibitory control, Journal of Abnormal Child Psychology, 36(7), 1097-1107.

Riggs, N.R, Blair, C.B., &Greenberg, M.T. (2004). Concurrent and 2-year longitudinal relations between executive function and behavior of 1st and 2nd grade children. Child Neuropsychology, 9 (4), 267-276

Schonfeld, A.M., Paley, B., Frankel, F.,& O’Connor, M.J. (2006). Executive functioning predicts social skills following prenatal alcohol exposure. Child Neuropsychology, 12, 439-452. Welsch, M.C., Pennington, B.F., & Groisser, D.B. (1991). A normative-developmental study of

executive function: A window on prefrontal function in children. Developmental

Neuropsychology, 7, 131-149.

Williams, B.R., Ponesse, J.S., Schachar, R.J., Logan, G.D., & Tannock, R. (1999). Development of inhibitory control across the life span. Developmental Psychology, 35, 205-213.

Yeates, K.O., Bigler, E.D., Dennis, M., Gerhardt, C.A., Rubin, K.H., Stancin, T., … Vannatta, K. (2007). Social outcomes in childhood brain disorder: A heuristic integration of social neuroscience and developmental psychology, Psychological Bulletin, 133(3), 535-556.

Ziv, Y. (2013). Social information processing patterns, social skills, and school readiness in preschool children. Journal of Experimental Child Psychology,114 (2), 306-320.

(23)

 

 

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De oorspronkelijke insteek van dit onderzoek was om Meduza in Riga te bezoeken en ter plaatse veldonderzoek te doen en interviews te houden met de journalisten aldaar. Door

In Raponsje is het afknippen een eerste stap naar vrijheid, waar het meisje wordt verbannen uit de toren en uiteindelijk haar lichaamskracht ontdekt wanneer ze de

To make this study feasible within the time and space constraints of a master thesis, I will compare two tech companies; Alibaba Group Holding Limited, a

Uiteindelijk blijkt dat vooral de lange aanwezigheid van de Tataren in Polen en hun goede integratie in de Poolse samenleving de belangrijkste factor was voor

en de modernen (Latour 2016). De centrale inzet van het boek is om stil te staan bij de scheiding die er in de moderniteit gemaakt wordt tussen natuur en cultuur. Dit is de eerste

Newspaper Number of articles Title Date Length Tone Subject Key terms National identity: yes/no If yes: implicit/explicit Example Conscious of

Het belang hiervan wordt ook kort onderschreven in het opgestelde startdocument, waarin wordt aangegeven dat er nadrukkelijk aandacht moet zijn voor een goed samenspel

Reaching the deep down market: affordable rental housing for low income households in Johannesburg's Inner-cit Title Master Thesis:.. I hereby grant the non-exclusive permission