• No results found

Nederlands en Turks fiscaal recht, een rechtsvergelijking : Aantrekkingskracht van multinationals, met in het bijzonder een blik op de deelnemingsvrijstelling

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Nederlands en Turks fiscaal recht, een rechtsvergelijking : Aantrekkingskracht van multinationals, met in het bijzonder een blik op de deelnemingsvrijstelling"

Copied!
35
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Nederlands en Turks fiscaal recht, een rechtsvergelijking

Aantrekkingskracht van multinationals, met in het bijzonder een blik op de deelnemingsvrijstelling

Begeleider: prof. dr. R.P.C. Cornelisse Auteur: M. Karaböcek (10802967)

Fiscaal recht: Internationaal en Europees belastingrecht 08-07-2016

(2)

Abstract

Dit onderzoek gaat over een rechtsvergelijking tussen het Nederlands en Turks fiscaal recht. Hierbij is het van belang of één van de landen een voordeel heeft, ten aanzien van het vestigingsklimaat. Daarbij zal in het bijzonder worden gekeken naar de

deelnemingsvrijstelling. Om deze vraag te beantwoorden is het begrip (fiscaal)

vestigingsklimaat van belang. Dit is de mate waarin bedrijven zich in jouw land willen vestigen, als ze de keuze maken op basis van fiscale motieven. Verschillende factoren zoals als het tarief, verdragennetwerk, afwezigheid van bronheffing, mogelijkheid tot het sluiten van een ruling, en natuurlijk de deelnemingsvrijstelling zijn hier van belang. Nederland scoort goed op de meeste onderdelen, maar schittert eigenlijk alleen uit in de afwezigheid van bronheffing. Als we kijken naar de deelnemingsvrijstelling van beide landen, kunnen we beide kanten op. Op bepaalde onderdelen is Nederland voordeliger, maar op andere scoort Turkije weer beter.

(3)

Inhoud

Inleiding...5

Hoofdstuk 1 – Het fiscaal vestigingsklimaat...6

1.1 - Wat is het vestigingsklimaat...6

1.1.1 - Begrip vestigingsklimaat...6

1.1.2 - Wijze van vestiging...6

1.2 - Begrip belastingparadijs...7

1.3 - Waarom zou je bedrijven willen aantrekken...7

1.3.1 - Inleiding...7

1.3.2 - Argumenten voor aantrekken bedrijven...8

1.3.3 - Tegengeluid voor het aantrekken van bedrijven...8

1.4 – Factoren...10 1.4.1 - Inleiding...10 1.4.2 - Het tarief...10 1.4.3 - Belastingen...10 1.4.4 - Niet-fiscale factoren...11 1.4.5 - Bronheffing...11 1.4.6 - Verdragennetwerk...11 1.4.7 - Ruling...12 1.4.8 - Renteaftrekbeperkingen...12 1.4.9 - Factor overheid...13

Hoofdstuk 2 – Het Nederlands fiscaal vestigingsklimaat...14

2.1 - Inleiding...14

2.2 - Factoren in Nederland...14

2.2.1 - Het tarief...14

2.2.2 - Het Nederlandse verdragennetwerk...14

2.2.3 - Bronheffing vanuit Nederland...15

2.2.4 - Ruling in Nederland...15

2.2.5 - Nederlandse belastingregelingen...15

2.3 - De deelnemingsvrijstelling...17

2.3.1 – Inleiding...17

2.3.2 - Voordelen uit deelneming...18

2.3.3 Welke lichamen...19

(4)

2.3.5 - Meesleep- en meetrekregeling...22

2.3.6 - Andere vormen van deelneming...23

2.3.7 - Uitzonderingen...24

2.3.8 Subartikelen...26

Hoofdstuk 3 – Het Turks fiscaal vestigingsklimaat...27

3.1 – Inleiding...27

3.2 – Turkse wet op de vennootschapsbelasting...27

3.3. – Tarief...29

3.4 – (Voordelige) regelingen...30

3.5 – Ruling in Turkije...30

3.6 – Bronheffing vanuit Turkije...31

3.7 – Deelnemingsvrijstelling...32

Conclusie...34

(5)

Inleiding

We gaan in dit onderzoek een rechtsvergelijking maken tussen het Nederlands en Turks fiscaal recht. De vraag die daarbij zal worden beantwoord is het volgende: Hoe ziet het Turks fiscaal recht eruit ten opzichte van het Nederlandse, en heeft een van de landen een voordeel dankzij het fiscale stelsel (met in het bijzonder de deelnemingsvrijstelling) ten aanzien van de aantrekkingskracht van (multinationale) bedrijven. Om te beginnen zullen we gaan kijken naar wat het vestigingsklimaat is. Hierbij zullen onder andere de begrippen (fiscaal)

vestigingsklimaat en belastingparadijs aan de orde komen. Daarna zullen we ons richten op de factoren van het vestigingsklimaat. Op deze manier kan er een beeld worden gecreëerd, van wat een goed vestigingsklimaat is. Vervolgens gaan we kijken hoe het zit met het

vestigingsklimaat van Nederland en Turkije. Factoren die hiervoor van belang zijn, zullen één voor één aan bod komen. Het voorgaande zal vooral beschrijvend aan bod komen, maar er zullen ook normatieve onderdelen tussen zitten. Daarnaast zal er tijdens het onderzoek, in het bijzonder aandacht worden besteed aan één van de factoren. Zoals in het onderzoeksvraag te zien is, zal dit gaan om de deelnemingsvrijstelling. Naar het einde toe zal het onderzoek meer een rechtsvergelijkend karakter krijgen. Op deze manier gaan we proberen, om uiteindelijk de onderzoeksvraag zo goed mogelijk te kunnen beantwoorden.

(6)

Hoofdstuk 1 – Het fiscaal vestigingsklimaat

1.1 - Wat is het vestigingsklimaat

1.1.1 - Begrip vestigingsklimaat

In dit onderzoek staat het begrip vestigingsklimaat centraal. Het gaat in het bijzonder om het fiscáál vestigingsklimaat. Het is om te beginnen handig om te gaan kijken wat dit begrip eigenlijk inhoudt. Het vestigingsklimaat kan worden gezien als een graadmeter. Het vestigingsklimaat van een land, laat zien hoe aantrekkelijk het is om je daar te vestigen. Ik heb het een graadmeter genoemd, maar dit betekent niet dat je het simpelweg kunt uitdrukken in cijfers. Het gaat om factoren die van belang zijn voor de aantrekkingskracht. Je kunt voor een land kijken hoe die factoren er daar uitzien, om zo het vestigingsklimaat te beoordelen. Bij het vestigingsklimaat kan het gaan om het gewone vestigingsklimaat en het fiscaal vestigingsklimaat. Bij het eerste gaat het vooral om de leefbaarheid van een land, los van de fiscale factoren. Bij het tweede gaat het juist alleen om de fiscale factoren. Het fiscaal

vestigingsklimaat laat dus zien hoe aantrekkelijk het is om je in een bepaald land te vestigen, als het hoofdzakelijk gaat om fiscale motieven. Hierbij kunnen ook niet fiscale factoren een rol spelen, maar die wegen dan veel minder zwaar mee in de overweging. Daarnaast kan je bij het vestigingsklimaat onderscheid maken tussen natuurlijke personen en rechtspersonen. Bij natuurlijke personen gaat het hoofdzakelijk om de leefbaarheid van een land, daarbij kunnen eventueel ook fiscale factoren een rol spelen. Maar er zijn ook natuurlijke personen die enkel om fiscale redenen besluiten om zich in een bepaald land te vestigen. Hierbij zou je kunnen denken aan Nederlanders die besluiten om in België te gaan wonen, maar dit is weer een ander onderwerp van discussie. Wij gaan ons dit onderzoek in het bijzonder richten op de fiscale vestigingsgedrag van rechtspersonen.

1.1.2 - Wijze van vestiging

Het voorgaande over het begrip vestigingsklimaat wekt de vraag op, op welke wijze de vestiging eigenlijk plaatsvindt. De wijze waarop de “fiscale vestiging” plaatsvindt kan zich op verschillende manieren uiten. Doorgaans gaat het bij het fiscaal vestigingsklimaat om het vestigen van een hoofdkantoor in een bepaald land. Een hoofdkantoor kan verschillende functies vervullen, hierin zijn er vier typische hoofdkantoorfuncties te onderscheiden. Het kan gaan om houdsteractiviteiten, financiering en treasury, onderzoek en ontwikkeling en

exploitatie van eigendomsrechten.1 Voor bedrijven is het kiezen van de vestiging van het

hoofdkantoor een zeer belangrijke keuze. De keuze heeft invloed op de fiscale woonplaats van een bedrijf, en kan daarmee een belangrijke rol spelen in de belastingheffing. Een andere manier van vestigen is bijvoorbeeld het openen van een distributiecentrum. Een

distributiecentrum is een plek waar een bedrijf goederen opslaat. Vanuit deze plek kunnen de goederen uiteindelijk worden geleverd.

1R. Gielen & W.Y. Ip, ‘Hoofdkantoren en fiscaal vestigingsklimaat’, Weekblad fiscaal recht WFR 2012/1045, par. 3.

(7)

1.2 - Begrip belastingparadijs

Bij het fiscaal vestigingsklimaat zou je al snel de neiging kunnen krijgen om een link te maken met het begrip belastingparadijs. Je zou normaliter verwachten dat alle bedrijven zich zouden willen vestigen in een belastingparadijs. Voordat we ingaan op dat laatste, kunnen we eerst het beste kijken naar wat er onder een belastingparadijs wordt verstaan. Een

belastingparadijs bezit verschillende kenmerken. De tarieven zijn er laag, of er vindt helemaal geen belastingheffing plaats. Daarnaast willen ze geen informatie geven over inwoners (natuurlijke personen of ondernemingen) aan derde landen, en zijn er geen wezenlijke activiteiten aanwezig.2 Onder andere De Kaaimaneilanden of het eiland Bermuda worden

gezien als échte belastingparadijzen. Toch besluiten bedrijven niet om zich enkel en alleen in dergelijke landen te vestigingen. Er spelen namelijk meerdere factoren een rol dan alleen het belastingtarief, deze factoren worden verder in dit hoofdstuk uitgebreid behandeld. Nederland wordt ook als een fiscaal aantrekkelijk land gezien, maar het kan naar mijn mening toch niet worden aangemerkt als belastingparadijs. In Nederland wordt er immers op een redelijk niveau belasting geheven, en daarnaast werkt Nederland mee met informatieverstrekking. Hoewel het dus niet aan de kenmerken voldoet, wordt Nederland toch door sommige als belastingparadijs gezien. Deze geluiden komen soms zelfs uit de eigen Nederlandse politiek, dit heeft vooral te maken met de volgende constructie. Multinationals proberen vaak gebruik te maken van landen zoals Nederland in combinatie met een echte belastingparadijs als bijvoorbeeld Bermuda. De reden dat er vaak voor Nederland wordt gekozen is de afwezigheid van bronheffing op rente en royalty’s. Op deze manier willen ze zo weinig mogelijk belasting betalen, en tegelijkertijd profiteren van andere (niet fiscale) factoren die van belang zijn bij vestiging. Over deze praktijken is er wereldwijd veel ophef, maar wij gaan hier dit onderzoek niet al te diep op in.

1.3 - Waarom zou je bedrijven willen aantrekken

1.3.1 - Inleiding

Hiervoor hebben we gekeken naar wat het (fiscaal) vestigingsklimaat inhoudt. Kort gezegd gaat het om de mate van aantrekkelijkheid van een land om je daar te vestigen. Doorgaans doen landen er van alles aan om de vestigingsklimaat te verbeteren. Het uiteindelijke doel hiervan is om zoveel mogelijk bedrijven aan te trekken. Ook het Nederlandse kabinet vindt het fiscaal vestigingsklimaat belangrijk. Zo wordt het steeds geëvalueerd, en van hieruit wordt geprobeerd om het te verbeteren. Dit laatste is ook van belang met oog op de concurrentie rondom het fiscaal vestigingsklimaat. De evaluatie gebeurt op verschillende manieren, zo worden er enquêtes gehouden. Er wordt gesproken met de bedrijven zelf. Daarnaast wordt er gebruik gemaakt van adviezen van Regiegroep Acquisitie en Vestigingsklimaat, en er wordt gelet op signalen van Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA). NFIA is een

organisatie die buitenlandse bedrijven helpt die zich willen vestigen of uitbreiden in Nederland, daarnaast maakt het reclame voor Nederland in het buitenland.3 Dat de

2G. Meussen, ‘Nederland belastingparadijs of toch niet?’, Ars Aequi november 2013 nr. AA20130834, par. 1. 3 Rijksoverheid, https://www.rijksoverheid.nl/contact/contactgids/netherlands-foreign-investment-agency .

(8)

Nederlandse politiek dit belangrijk vindt, bleek ook uit een brief (4-11-2011) van de regering aan de voorzitter van de Tweede Kamer.4 In deze brief kwam onder andere het belang van het

hebben van hoofdkantoren aan de orde. We gaan nu kort kijken naar waarom landen dit eigenlijk willen. Over het algemeen staat het aantrekken van bedrijven bekend als iets positiefs, hier zijn verschillende argumenten voor aan te voeren. Maar er is ook een kleine tegengeluid tegen het aantrekken van bedrijven.

1.3.2 - Argumenten voor aantrekken bedrijven

Een van de argumenten voor is de belastingopbrengst. Bedrijven die zich in Nederland vestigen moeten belasting betalen, dit is positief voor de Nederlandse schatkist. Daarnaast zorgt het voor werkgelegenheid. Wanneer buitenlandse bedrijven zich in Nederland vestigen, zullen ze uiteraard ook gebruik maken van Nederlandse werknemers. Uit de miljoenennota van de rijksbegroting 2016, kwam naar voren dat multinationals ongeveer voor 900.000 banen zorgen in Nederland.5 Een ander voordeel van het aantrekken van bedrijven is het gebruik van

toeleveranciers. Bedrijven die zich in Nederland vestigen zullen uiteraard het een en andere nodig hebben, hierbij zal ook gebruik worden gemaakt van Nederlandse toeleveranciers. Dit heeft een positieve invloed op de Nederlandse economie. Daarnaast zorgen ze met hun aanwezigheid voor kennisoverdracht. Nederlandse bedrijven en personen kunnen kennis opdoen van de buitenlandse bedrijven die zich in Nederland vestigen. Uiteraard zal deze kennisoverdracht ook omgekeerd plaatsvinden, ten faveure van de buitenlandse bedrijven. Bij het aantrekken is het in het bijzonder van belang om financiële hoofdkantoren aan te trekken.6

Dit zorgt voor het meest positieve invloed in het kader van de redenen die we hiervoor hebben genoemd.

1.3.3 - Tegengeluid voor het aantrekken van bedrijven

Zoals gezegd is er ook een tegengeluid tegen aantrekken van bedrijven, deze is vooral gericht tegen komst van multinationals. Het geluid komt zowel vanuit de Nederlandse politiek, als vanuit de media. Er wordt gezegd dat de multinationals alleen komen voor de fiscale voordelen, en dat ze nauwelijks bijdrage leveren aan de Nederlandse economie. De critici zeggen dat multinationals te weinig belasting betalen in Nederland. Ze zouden buitensporig rente aftrekken ten laste van de Nederlandse winst. Er wordt ook gezegd dat ze winst vanuit hoog belastende landen verplaatsen naar laag belastende landen. De constructie die hier vaak bij wordt gebruikt, is al eerder kort aan de orde gekomen aan het einde van de eerste

paragraaf. Deze constructie wordt gebruikt door de grootste multinationals zoals Starbucks, Mc Donalds en Google.7 We zullen de constructie nog eens beschrijven, met als voorbeeld de

laatstgenoemde multinational. Google heeft zijn intellectuele eigendom en dergelijke in Bermuda, dit is een zogenoemde echte belastingparadijs. De eigendomsrechten van de intellectuele eigendom zit in een vennootschap in Ierland, waar het

4G.H de Soeten & R.H.M. ‘Het Nederlands fiscaal vestigingsklimaat: storm op komst!?’, Weekblad fiscaal

recht WFR 2011/742, par. 2.2.

5 Rijksbegroting 2016, http://www.rijksbegroting.nl/2016/voorbereiding/miljoenennota,kst212449_14.html , par. 2.5.

6G.H. de Soeten, ‘Het Nederlandse fiscale vestigingsklimaat: illusie en desillusie?’, Weekblad fiscaal recht WFR 2005/48, par.5.

(9)

vennootschapsbelastingtarief 12,5% bedraagt. Daarnaast wordt er een sublicentie van de eigendomsrechten gegeven aan een vennootschap in Nederland. De reden dat er in deze constructies voor Nederland wordt gekozen, is omdat Nederland geen bronheffing kent op uitgaande rente en royalty. Dankzij deze regel in Nederland, het tarief in Ierland, en

verdragsregelingen, vindt er een beperkte heffing plaats in Ierland en Nederland. De kosten worden afgetrokken in de Verenigde Staten. De royalty komt uiteindelijk terecht in Bermuda, zolang het daar blijft zit het wat betreft de belastingheffing goed voor Google. De kritiek op Nederland is, dat het enkel wordt gebruikt als doorstroomland. Er is wereldwijd veel ophef over deze constructie, ook vanuit de Nederlandse politiek op de rol die Nederland zelf hierin speelt. Dit neemt niet weg dat de constructie conform de regels is. Er wordt gebruikt gemaakt van wetten en verdragen van verschillende landen, om zo min mogelijk belasting te betalen. Dit roept de vraag of het wel in lijn is met de bedoeling van de wet. Er is hier zogezegd geen sprake van belastingontduiking, maar als je naar de constructie kijkt wel van

belastingontwijking. Wereldwijd en ook vanuit de Nederlandse politiek wordt geprobeerd om wat te doen aan deze problematiek. De vennootschappen uit de constructie die in Nederland worden gebruikt, worden ook wel brievenbusmaatschappijen genoemd. Dit zijn bedrijven die zich alleen in Nederland vestigen vanwege de fiscale voordelen. Zij hebben hierbij nauwelijks noemenswaardige commerciële of operationele activiteiten in Nederland. De grote vraag is of je deze bedrijven wel of niet moet aantrekken. De tegenstanders zeggen dat ze nauwelijks een bijdrage leveren aan de Nederlandse economie. De voorstanders vinden dat ze ondanks de belastingontwijking, toch wel een bijdrage leveren aan de economie. Ik vind ook dat er wat moet worden gedaan tegen belastingontwijking op deze manier. Hierbij is het wel

noodzakelijk dat landen wereldwijd met elkaar samenwerken. Zolang de regels niet zijn veranderd, moet je als land deze bedrijven niet gaan proberen te weren. Want hoewel zij doen aan belastingontwijking, leveren ze toch een bijdrage aan de economie van een land. Zonder de fiscale voordelen zouden ze bij aanwezigheid meer belastinggeld opleveren, maar je moet je realiseren dat ze dan ook minder snel zullen besluiten om zich hier te vestigen.

Tijdens het schrijven van dit stuk kwam er overigens interessant nieuws binnen op dit gebied. De landen van de Europese Unie kwamen tot een akkoord over de bestrijding van

belastingontwijking door multinationals.8 Het akkoord omvat verschillende onderwerpen. De

EU-landen kwamen tot een overeenkomst over maatregelen tegen renteaftrek, het verplaatsen van niet belaste activiteiten naar landen met een lager tarief, het verplaatsen van rente en royalty naar een dochter in een land met een lager tarief, en kunstmatige constructies. Deze maatregelen hebben een directer gevolg voor multinationals dan het akkoord van één jaar geleden over het delen van rulinggegevens met elkaar. Het doel van het akkoord is om er voor te zorgen dat het belastingsysteem weer ‘als eerlijk’ wordt ervaren. Veel van deze

maatregelen gaan pas in het jaar 2019 in. Het is dus nog afwachten of het hierboven geschetste probleem dankzij dit akkoord gaat worden opgelost.

8Financieel Dagblad, http://fd.nl/economie-politiek/1157021/eu-belastingakkoord-definitief .

(10)

1.4 – Factoren

1.4.1 - Inleiding

We hebben eerst gekeken naar wat het vestigingsklimaat inhoudt. Hierbij is ook gekeken naar de verschillende manieren van vestiging. Daarnaast is het begrip belastingparadijs aan de orde gekomen. Hierna hebben we gekeken naar de redenen waarom je eigenlijk het

vestigingsklimaat zou willen verbeteren. Er waren verschillende redenen die voor het

versterken van het vestigingsklimaat waren, maar we hebben ook een tegengeluid gezien. Het is nu hoog tijd om de factoren die een rol spelen bij het vestigingsklimaat te gaan behandelen. Hierin zijn verschillende uiteenlopende factoren te benoemen. We zullen deze factoren nu gaan doorlopen.

1.4.2 - Het tarief

De eerste factor die we gaan behandelen is het belastingtarief. Je zou denken dat het tarief het sleutelfactor is voor de bedrijven. Je zou hierbij de aanname kunnen maken dat bedrijven simpelweg kiezen voor het land met het laagste tarief, en dat ze de landen met een hoog tarief links laten liggen. Dat de keuze enkel wordt gemaakt op basis van het tarief lijkt op het eerste oog logisch. Maar we zullen zien dat er meerdere factoren een rol spelen. Het feit dat niet alle bedrijven op een belastingparadijs zitten zonder belastingheffing laat dit goed zien. Dit moet overigens worden losgezien van de structuren in combinatie met belastingparadijzen, zoals we eerder hierboven al hebben behandeld. Bedrijven maken hun keuze dus niet alleen op basis van het tarief. Maar dit betekent niet dat het tarief helemaal geen rol speelt. Een laag tarief kan zeker voordelig zijn voor het vestigingsklimaat. Het gaat uiteindelijk om de combinatie van het tarief met de andere factoren. Het is aan de landen zelf om de verschillende factoren te combineren. Sommige landen kiezen voor een hoog tarief, en zorgen hiertegenover voor andere voordelen. Andere landen kiezen weer voor een laag tarief, maar hierbij wordt er weinig aandacht besteed aan de andere factoren.

1.4.3 - Belastingen

Bij de vestiging zal er worden gekeken naar de belastingen waar men mee te maken zal krijgen. Natuurlijke personen zullen vooral kijken naar de inkomstenbelasting en de

loonbelasting. Bedrijven zullen vooral benieuwd zijn naar de vennootschapsbelasting. Het is daarom van belang dat er goede en duidelijke belastingregelingen zijn. Bedrijven zullen hierbij kijken of er in de vennootschapsbelasting van een land regelingen tussen zitten die investeringen bevorderen. Voor wat betreft de Nederlandse wetgeving kun je bijvoorbeeld denken aan de innovatiebox van art. 12b wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: VPB). Als je aan de voorwaarden van dit artikel voldoet, heb je bij innovatief onderzoek recht op een voordelige berekening van je winst. Een ander voorbeeld van een voordelige regeling bij de vennootschapsbelasting, is de mogelijkheid tot het vormen van een fiscale eenheid. Hierbij wordt er bij twee of meerdere lichamen belasting geheven, alsof zij één

belastingplichtige zijn. Een andere belasting die voor bedrijven van belang is, is de

dividendbelasting. De dividendbelasting is meestal een voorheffing. In sommige landen is er helemaal geen dividendbelasting. Afwezigheid van dividendbelasting is een groot voordeel

(11)

voor het vestigingsklimaat. Aan de andere kant levert het veel geld op. Het gaat er hier dus om dat een land een juiste overweging maakt tussen opbrengsten voor de staatskas, en het verbeteren van het vestigingsklimaat. Dat laatste kan wellicht op lange termijn weer meer opleveren. Het is dus bij de overwegingen die je maakt van belang, dat je ook denkt aan de lange termijn. Dat draagt bij aan een duurzaam sterke vestigingsklimaat van een land.

1.4.4 - Niet-fiscale factoren

We zullen nu kort een aantal niet-fiscale factoren doorlopen. Het is voor de vestigingsklimaat positief om een goed infrastructuur te hebben. De bedrijven die zich in een land vestigen maken gebruik van het infrastructuur, ze hebben er logischerwijs baat bij dat dit goed in elkaar zit. Je moet hierbij denken aan (spoor)wegen, files, maar ook de kwaliteit van de internetverbinding. Daarnaast wordt er gekeken naar de vliegvelden, eventuele havens, en de bereikbaarheid hiervan. Een ander niet-fiscale factor is de opleidingsniveau en talenkennis van de bevolking. Bedrijven die zich in een land vestigen, zullen logischerwijs gebruik maken van werknemers uit dat land. Het hebben van een goed opgeleide bevolking zal hier een voordeel zijn. De aanwezigheid van kwalitatief goede (universitaire) fiscale opleiding kan hierin een extra voordeel zijn. Daarnaast is de talenkennis van belang in verband met de communicatie. Bedrijven kijken ook naar de regeldruk van een land. Ze willen het liefst tegen zo min mogelijk regels aanlopen. Het gaat er hier om of er veel vergunningen nodig zijn, en of de bedrijven zich aan veel wetten en richtlijnen moeten houden. Hierbij is de

rechtszekerheid en betrouwbaarheid ook van belang. Een stabiele politiek en een goede rechtspraak is ook een voordeel voor het vestigingsklimaat. Dit zorgt voor vertrouwen bij de bedrijven. Tot slot zijn de vestigingsmogelijkheden van belang. Bedrijven dienen wel een goede plek te hebben waar ze zich daadwerkelijk kunnen vestigen. Hierbij is het aanbod van bedrijfspanden en woningen van belang.

1.4.5 - Bronheffing

We gaan nu verder met de fiscale factoren. Het is voor bedrijven een groot voordeel als er geen bronheffing is op uitgaande interest en royalty’s. Bedrijven lenen vaak in internationale verhoudingen geld aan elkaar. Als er hierbij geen bronheffing is op de uitgaande rentebetaling over de lening, is dit een groot fiscaal voordeel. De rente wordt namelijk doorgaans ook belast in het land waar de rentebetaling aan plaatsvindt. Meestal wordt de heffing van het land waaruit de rente afkomstig is, door verdragsbepalingen beperkt naar een maximumtarief. Er is in zo een situatie feitelijk alsnog sprake van dubbele heffing. Die bronheffing is veelal

verrekenbaar in de woonstaat van de crediteur, tenzij de woonstaat niet heft. Daarom is afwezigheid van bronheffing bij voorbaat een groot fiscaal voordeel.

1.4.6 - Verdragennetwerk

Een ander voordeel is het hebben van een uitgebreid en aantrekkelijk netwerk van belastingverdragen. Grote bedrijven opereren veel in internationale verhoudingen. Het is hierbij handig als je in een land bent gevestigd dat zo veel mogelijk belastingverdragen heeft met andere landen. Daarbij is het ook van belang dat deze verdragen veel voordeel bieden. Het gaat om bilaterale verdragen, verdragen gesloten tussen twee landen dus. Het primaire

(12)

doel van een belastingverdrag, is het voorkomen van dubbele belasting. Als je als bedrijf vaak internationaal opereert krijg je ook vaak te maken met dubbele belasting. Een voordelige belastingverdrag kan in zulke situaties van groot belang zijn. Daarnaast zorgt een

belastingverdrag voor rechtszekerheid. Belastingverdragen kunnen ook zorgen voor een nadeel. Belastingverdragen geven multinationals de mogelijkheid tot ‘treaty shopping’. Hierbij brengen multinationals zichzelf, door gebruik te maken van verschillende verdragen in de fiscaal meest gunstige positie. Kort gezegd doen ze dit door een vestiging op te richting in een derde land waarvan zij het verdrag willen gebruiken. Deze land heeft verdragen met de twee landen waartussen het inkomensbestanddeel normaal loopt. Door te zorgen dat het inkomensbestanddeel nu via het derde land loopt, realiseren ze het verdragsvoordeel. Vestigingen die speciaal hiervoor worden opgericht worden ook wel

brievenbusmaatschappijen genoemd. Nederland heeft veel van deze

brievenbusmaatschappijen, in 2010 waren het er ongeveer 12.000. Uit hetzelfde onderzoek waaruit dit naar voren kwam, bleek ook dat Nederland door deze constructies veel geld misloopt. Aan de andere kant is ook gebleken dat deze maatschappijen toch een bijdrage leveren aan de economie, ondanks hun geringe activiteiten. Dit is de andere kant van de aanwezigheid van een uitgebreid verdragennetwerk. Voor een positief effect op het vestigingsklimaat gaat het in beginsel om het voorkomen van dubbele belasting.

1.4.7 - Ruling

Rechtszekerheid is een belangrijk aspect voor bedrijven. Ze willen graag vooraf weten wat hun situatie is. Het is voor de vestigingsklimaat daarom een voordeel, als het mogelijk is om vooraf afspraken te maken met de belastingdienst. Dit laatste wordt ook wel een ruling genoemd.9 Zo kan er bij een ruling afspraken worden gemaakt over mogelijke gevolgen van

voorgenomen transacties. Bij het maken van afspraken, geeft de belastingdienst aan hoe het recht in die specifieke situatie zal worden toegepast. Hierbij wordt er niet afgeweken van wet-en regelgeving, beleid wet-en jurisprudwet-entie die op dat momwet-ent geldig is. Het gaat er bij ewet-en ruling namelijk om, dat er zekerheid vooraf wordt gegeven.

1.4.8 - Renteaftrekbeperkingen

Renteaftrekbeperkingen zijn slecht voor het vestigingsklimaat. Bedrijven streven naar een zo hoog mogelijke winst. Hiervoor willen ze onder andere zoveel mogelijk rente aftrekken. Wanneer bedrijven onderling geld lenen, betalen ze hier doorgaans rente over. Soms worden er door bedrijven kunstmatige constructies opgesteld, om zoveel mogelijk rente af te trekken ten laste van de belastinggrondslag van een bepaald land. Hiertegen worden door dat land antimisbruikbepalingen opgesteld, dit zijn de bepalingen die renteaftrek beperken. Hoewel het gaat om antimisbruikbepalingen, kan een land met veel renteaftrekbeperkingen zorgen voor een afschrikkend effect bij bedrijven die overwegen om zich in dat land te vestigen.

9Belastingdienst,

http://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/bldcontentnl/standaard_functies/prive/contact/rechten_en_plicht en_bij_de_belastingdienst/ruling/ .

(13)

1.4.9 - Factor overheid

Naast de voorgenoemde factoren, is er nog een heel ander punt dat de aantrekkingskracht van een land kan vergroten. Het gaat er hierbij vooral om hoe actief de overheid is. De overheid zou bedrijven kunnen benaderen om in hun land te vestigen. Hierbij zou gebruik kunnen worden gemaakt van ambassades en consulaten. Het gaat kortom hoe goed de overheid reclame kan maken om bedrijven naar haar land te trekken. Hierbij kunnen ook lagere overheden worden betrokken, zoals provincies en gemeentes. Een voorbeeld waarbij dit is gebeurd, is het hightech gebied dat in Eindhoven is gerealiseerd. De overheid kan bedrijven bezoeken en helpen om hun problemen op te lossen. Zo houd je aanwezige bedrijven tevreden. Daarnaast kan je ervoor zorgen dat aanwezige bedrijven, andere buitenlandse bedrijven die vestiging overwegen kunnen overhalen.

(14)

Hoofdstuk 2 – Het Nederlands fiscaal vestigingsklimaat

2.1 - Inleiding

We hebben ons tot nu toe bezig gehouden met het vestigingsklimaat. Er is gekeken naar wat het begrip vestigingsklimaat inhoudt. Daarnaast is er gekeken naar het begrip

belastingparadijs. Er zijn verschillende factoren aan bod gekomen die van belang zijn voor het vestigingsklimaat. Het is nu tijd om te kijken om te kijken hoe deze factoren er in Nederland uitzien. We zullen ons hierbij beperken tot de fiscale factoren. Op deze manier kunnen we een beeld krijgen van het Nederlandse vestigingsklimaat. Nadat we de verschillende factoren hebben behandeld, gaan we uitgebreid kijken naar een factor die tot nu toe niet is genoemd. Het gaat om de deelnemingsvrijstelling, dit is een belangrijke factor voor de

vestigingsklimaat. De deelnemingsvrijstelling zal in tegenstelling tot de andere factoren, uitgebreid worden behandeld.

2.2 - Factoren in Nederland

2.2.1 - Het tarief

Zoals gezegd is voor bedrijven vooral het vennootschapsbelastingtarief van belang. Laten we eerst kijken naar het tarief. Het vennootschapsbelastingtarief dat in Nederland geldt, staat in art. 20 VPB. In art. 20 wordt er onderscheid gemaakt tussen twee tarieven. Bij winsten tot en met 200.000 euro geldt het tarief van 20%. Bij winsten boven dit bedrag geldt het tarief van 25%. Deze tarieven zijn zeker niet laag te noemen. Zo geldt er in Ierland een tarief van 12,5%, maar dit is in vergelijking met andere West-Europese landen behoorlijk laag. Over het algemeen zitten de West-Europese landen en andere grote economieën tussen de 20 en 35 procent. Zo zitten geen van de G-20 landen onder de 20%. Uit het voorgaande blijkt dat Nederland geen opvallend hoog, of dan wel laag tarief heeft. Voor het vestigingsklimaat betekent dit wat betreft het ‘factor tarief’ het volgende. Er is geen aanzienlijk voordelig tarief, zoals bijvoorbeeld Ierland dat wel heeft. Maar het tarief kan dus in vergelijking ook niet als hoog worden bestempeld.

2.2.2 - Het Nederlandse verdragennetwerk

We gaan nu kijken naar een ander factor dat van belang is voor het vestigingsklimaat, en dat eerder aan bod is gekomen. Het gaat om de aanwezigheid van een uitgebreid en aantrekkelijk netwerk van verdragen. Dit is van belang in verband met het voorkomen van dubbele

belasting. We gaan kijken hoe het zit met het verdragennetwerk van Nederland. Nederland heeft meer dan 90 bilaterale belastingverdragen. Dit kan worden bestempeld als veel. Maar het is ook niet zo dat Nederland uniek is op dit gebied. Zo hadden in 2013 de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk meer verdragen dan Nederland. Daarnaast

(15)

hebben de meeste West-Europese landen ook veel belastingverdragen.10 Dat Nederland veel

verdragen heeft kan worden gezien als een voordeel voor het vestigingsklimaat. Maar het heeft op dat gebied niet een bepaald voordeel op bijvoorbeeld andere West-Europese landen.

2.2.3 - Bronheffing vanuit Nederland

Een bijzonder factor voor Nederland is de afwezigheid van bronheffing op rente en royalty’s. Nederland heft geen belasting wanneer er rente of royalty’s vanuit een bedrijf uit Nederland, aan een bedrijf in het buitenland wordt betaald. Doorgaans vindt er in ieder geval heffing plaats in het ontvangende land. Door afwezigheid van bronheffing voorkomt Nederland al bij voorbaat dubbele belasting. Dit is een groot fiscaal voordeel. De reden dat Nederland hiervoor kiest, is om een gelijke situatie te creëren tussen binnenlandse en grensoverschrijdende situaties. Op deze manier wordt ook het vestigingsklimaat verbeterd. Dat Nederland een van de weinige landen is zonder bronheffing, zorgt voor een extra voordeel. Daarmee heeft Nederland een groot pluspunt voor het vestigingsklimaat. Dat dit factor ook veel

brievenbusmaatschappijen trekt, is de andere kant van de medaille. Over de constructies van brievenbusmaatschappijen hebben we het eerder gehad. Afwezigheid van bronheffing kan dus ook een reden zijn om Nederland er tussen te schuiven. We hebben ook al gezien dat het aan een land zelf is, om hierbij de juiste afweging te maken waar je voor kiest.

2.2.4 - Ruling in Nederland

Voor bedrijven is rechtszekerheid een belangrijk aspect. Daarom is een ruling een positief factor voor het vestigingsklimaat. Het verkrijgen van een ruling is de mogelijkheid om vooraf afspraken te maken met de belastingdienst. Zo hebben bedrijven vooraf duidelijkheid wat hun situatie in fiscaal opzicht is. Nederland was ooit uniek met deze optie. Tegenwoordig zijn er onder andere meerdere EU-landen die deze mogelijkheid bieden. De mogelijkheid van een ruling in Nederland is dus een positief punt voor het vestigingsklimaat van Nederland. Maar doordat het niet meer uniek is hierin, kan er niet worden gesproken over een extra voordeel ten opzichte van andere landen.

2.2.5 - Nederlandse belastingregelingen

Voor de bedrijven die overwegen om zich in Nederland te vestigen is wat betreft de belastingheffing, vooral de Wet op de Vennootschapsbelasting van belang. We zullen nu kijken of er hier voordelige en aantrekkelijke regelingen tussen zitten, die het

vestigingsklimaat van Nederland versterken. We hebben het al eerder gehad over een aantal van deze regelingen. Zo is er art. 12b VPB, wat gaat over de innovatiebox. Daarnaast is er in Nederland ook de mogelijkheid tot het vormen van een fiscale eenheid, dit is geregeld in art. 15 VPB. Voor het vormen van een fiscale eenheid dient de moedermaatschappij 95% van de aandelen, statutaire stemrechten, of van het vermogen van de dochtermaatschappij te bezitten. Wanneer er aan de voorwaarden van het artikel wordt voldaan, betekent dit niet dat er

automatisch sprake is van een fiscale eenheid. Er dient namelijk een verzoek te worden gedaan door beide belastingplichtigen. Als er uiteindelijk sprake is van een fiscale eenheid, is

10A. Lejour & M. van ’t Riet, ‘Bilaterale belastingverdragen en buitenlandse investeringen’, Centraal Planbureau CPB Policy Brief 2013/07, par. 4.

(16)

het gevolg dat er belasting wordt geheven alsof er één belastingplichtige is. De belasting wordt dan geheven bij de moedermaatschappij. Er kunnen overigens meerdere

dochtermaatschappijen deel uitmaken van een fiscale eenheid. Over het algemeen kan worden gezegd dat Nederland een aantrekkelijk fiscaal stelsel heeft. Er is getracht om gelijke regels voor binnenlandse en grensoverschrijdende situaties te laten gelden.

Er kunnen ook belastingregels zijn die juist slecht zijn voor het vestigingsklimaat. Een voorbeeld daarvan zijn regelingen die renteaftrek beperken. Wanneer een bedrijf geld leent van een ander bedrijf, betaalt het hier doorgaans rente over. De betaalde rente willen ze vervolgens aftrekken van de winst. Bedrijven willen zoveel mogelijk rente aftrekken, omdat dit leidt tot een lagere winst en dus een lagere belastingheffing. De Hoge Raad kwam met de hoofdregel dat rente aftrekbaar is, wanneer er civielrechtelijk sprake is van een lening. Op deze hoofdregel zijn drie verschillende uitzonderingen mogelijk.11 Als er al één van deze

uitzonderingen van toepassing is, wordt de lening aangemerkt als kapitaalverstrekking. Hierdoor wordt de vergoeding niet meer gezien als rente, maar als een winstuitdeling. Deze winstuitdeling is niet aftrekbaar, waardoor de renteaftrek die men voor oog had op deze manier wordt beperkt. De drie uitzonderingen waar het hier om gaat zijn de zogenaamde schijnlening, bodemloze putlening en deelnemerschapslening. De schijnlening is zoals de naam het al zegt geen echte lening. De bedoeling van de bedrijven is hier eigenlijk een kapitaalverstrekking. Bij een bodemloze put lening is het van af het begin al bekend dat de lening niet of in ieder geval niet volledig zal worden terugbetaald. De deelnemerschapslening tot slot, is geregeld in art. 10 lid 1 sub d VPB. Deze lening is op een zodanige wijze

aangegaan, dat het eigenlijk als eigen vermogen dient. In jurisprudentie is bepaald wanneer er hier sprake van is. Hier is sprake van als de vergoeding op de lening (vrijwel geheel)

winstafhankelijk is, de hoofdsom op de lening is achtergesteld ten opzichte van alle andere schuldeisers, en de lening geen vaste looptijd heeft of een looptijd van meer dan 50 jaar, en daarbij tussentijds slechts opeisbaar is bij faillissement, surseance van betaling, of liquidatie. De deelnemerschapslening wordt ook wel de hybride lening genoemd.

Naast de voorgenoemde uitzonderingen zijn er nog verschillende wetsbepalingen die renteaftrek beperken. Deze wetsbepalingen zijn opgesteld tegen verschillende onwenselijke constructies van bedrijven. Op deze manier wordt renteaftrek voorkomen. Om te beginnen staat er een beperking in art. 10 VPB, dit is een artikel met een opsomming van gevallen waarbij er geen aftrek van de winst is toegestaan. In art. 10 lid 1 sub c VPBis er één te zien die gaat over rente. 12 Daarnaast is er art. 10a VPB, dit artikel is grotendeels een codificatie

van de zogenaamde fraus legis jurisprudentie. Art. 10a is gericht tegen bepaalde kunstmatige constructies binnen concerns waarin geld wordt geleend van een verbonden lichaam, waarbij renteaftrek het doel is. Er wordt hierbij ook gezorgd dat de rente niet of nauwelijks wordt belast bij het ontvangende verbonden lichaam. Voor de toepassing van dit artikel, moeten de schulden direct of indirect verband houden met één van de zogenaamde besmette

rechtshandelingen uit lid 1. Het gaat om de volgende rechtshandelingen: een winstuitdeling of teruggaaf van gestort kapitaal aan een verbonden lichaam (sub a), een kapitaalstorting in een

11Hoge Raad, 27 januari 1988, BNB 1988/217.

12 Art. 10 lid 1 sub c Wet op de vennootschapsbelasting 1969, renten op inleggelden van een coöperatie of van een vereniging op coöperatieve grondslag, renten op aandelen in een onderlinge waarborgmaatschappij of in een vereniging welke op onderlinge grondslag als verzekeraar of bank optreedt en, in het algemeen, alle

vergoedingen voor kapitaalverstrekkingen door oprichters, aandeelhouders, leden, deelnemers of deelgerechtigden als zodanig.

(17)

verbonden lichaam (sub b), en de verwerving of uitbreiding van een belang in een lichaam dat na deze verwerving of uitbreiding een verbonden lichaam is (sub c). Het voordeel van deze regeling is, is dat de bewijslast ligt bij de belastingplichtige. In lid 3 is er voor de

belastingplichtige een tegenbewijsregeling. Het artikel is niet van toepassing, indien de lening en de rechtshandelingen hun oorsprong hebben in overwegend zakelijke motieven. Hiervan is sprake als de rente bij de ontvanger wordt belast naar een tarief van ten minste 10%. Toch kan de inspecteur hiertegen in gaan, door aannemelijk te maken dat het niet gaat om overwegend zakelijke motieven. We gaan nu verder met art. 10b VPB, dit gaat over de laagrentende langlopende lening van een verbonden schuldeiser. Deze lening aan een gelieerd lichaam heeft een looptijd van langer dan 10 jaar, en er is geen vaste aflossingsdatum. Als de afgesproken rente bij deze lening lager is dan de rente die onafhankelijke derden zouden afspreken, is de rente niet aftrekbaar. Vervolgens is er art. 13l VPB, een beperking voor de deelnemingsrente. Hierbij is rente niet aftrekbaar als de verwerving van deelnemingen teveel wordt gefinancierd met vreemd vermogen. Ten eerste moet de bovenmatige deelnemingsrente meer bedragen dan 750.000, daaronder is het wel aftrekbaar. Vervolgens moet er een

berekening worden gemaakt, om te bepalen welk bedrag er niet afgetrokken mag worden. Deze berekening is als volgt: totaal bedrag betaalde rente keer deelnemingsschuld, gedeeld door de totale schulden. Tot slot is er art. 15ad VPB, hier wordt een beperking gegeven voor rente in verband met een overname. Het gaat hier om een vennootschap die in een fiscale eenheid zit, en geld leent voor verwerving of uitbreiding van een belang. Pas als geen van de voorgenoemde artikelen van toepassing is, kan je concluderen dat de rente aftrekbaar is.

2.3 - De deelnemingsvrijstelling

2.3.1 – Inleiding

We hebben tot nu toe verschillende factoren gezien, die van belang zijn voor het

vestigingsklimaat van een land. Daarbij hebben we ook gekeken hoe het zat met deze factoren in Nederland. Deze factoren zijn enigszins kort aan bod gekomen. Het is nu de hoogste tijd om te gaan kijken naar één van de belangrijkste factoren voor het vestigingsklimaat. Dit is de deelnemingsvrijstelling, en het is in Nederland geregeld in art. 13 VPB. Nederland is één van de eerste landen die de deelnemingsvrijstelling heeft ingevoerd.13 Hiertegenover staat wel het

gegeven, dat de meeste landen uit de Europese Unie ondertussen de deelnemingsvrijstelling van Nederland hebben gekopieerd. Hierdoor kan Nederland zich moeilijk onderscheiden op dit gebied. Er wordt zelfs gezegd dat landen als Luxemburg, Oostenrijk en Zwitserland een betere deelnemingsvrijstelling hebben dan Nederland.14

De deelnemingsvrijstelling is geïntroduceerd om economische dubbele belasting te

voorkomen. De wetgever wilde niet dat er twee of meerdere keren vennootschapsbelasting werd geheven over dezelfde winst. Het gaat om gevallen waarbij de moedermaatschappij een voordeel (bijvoorbeeld winst) ontvangt van de dochtermaatschappij. De dochtermaatschappij

13A. Lejour & M. van ’t Riet, ‘Bilaterale belastingverdragen en buitenlandse investeringen’, Centraal Planbureau CPB Policy Brief 2013/07, par. 4.

14 G.H de Soeten & R.H.M. ‘Het Nederlands fiscaal vestigingsklimaat: storm op komst!?’, Weekblad fiscaal

(18)

betaalt al belasting over de eigen winst. Als de moedermaatschappij ook nog eens belasting zou moeten betalen over het ontvangen bedrag, zou dit leiden tot dubbele belasting. Laten we met een voorbeeld bekijken hoe dit er in het praktijk uitziet. Stel we hebben NV A en NV B. NV A is de moedermaatschappij en bezit alle aandelen van NV B. NV B maakt in een jaar een winst van 800.000 euro. Hierover wordt op grond van art. 22 VPB 25% belasting geheven. NV B betaalt dus 800.000 x 25% = 200.000 euro belasting, en houdt zelf 600.000 euro over. NV B besluit om deze 600.000 euro aan moedermaatschappij NV A uit te keren. Zonder de deelnemingsvrijstelling zou NV A over deze 600.000 euro ook 25% belasting moeten betalen. Van de uitgekeerde 600.000 zou NV A dan slechts 450.000 euro over houden, terwijl NV B al eerder belasting had betaald over het oorspronkelijke bedrag van 800.000. De deelnemingsvrijstelling voorkomt deze problematiek dus, er wordt slechts één keer belasting geheven. Op deze manier zorgt je ervoor dat vennootschappen die een belang hebben in elkaar, zorgeloos winst naar elkaar kunnen overmaken. Het soort dubbele belasting waar het hier om gaat, is voorkoming van economisch dubbele belasting. Bij economisch dubbele belasting wordt één object (de winst bij NV B), bij twee subjecten belast (bij NV A en B als er geen deelnemingsvrijstelling is). De andere soort is overigens juridische dubbele belasting. Hierbij wordt één object met één subject door twee verschillende

belastingautoriteiten belast. Juridisch dubbele belasting kan in Nederland worden voorkomen door middel van bilaterale belastingverdragen en het Besluit ter voorkoming van dubbele belasting. We hebben hiervoor gekeken naar een situatie met twee vennootschappen. Het kan natuurlijk ook zo zijn dat er een situatie is met meerdere vennootschappen. Als er dan geen deelnemingsvrijstelling zou zijn, zou je op een begeven moment vrijwel geen winst meer overhouden. Stel dat zonder deelnemingsvrijstelling de 450.000 euro van het voorbeeld, nog een keer wordt uitgekeerd aan een andere vennootschap met een deelneming in NV A. De moedermaatschappij (NV A) van het voorbeeld, is dan de dochtermaatschappij van de

moedermaatschappij die nu de winst ontvangt. Dan zou er over de uitkering belasting moeten worden betaald, waarna je weer een lager bedrag zou overhouden. Stel dat het vervolgens nog een keer en nog een keer enz. wordt uitgekeerd. Je zou dan uiteindelijk vrijwel niks meer overhouden van de winst. Je kunt dus zien dat de deelnemingsvrijstelling een grote

problematiek voorkomt voor vennootschappen. De deelnemingsvrijstelling is geen optie voor bedrijven, zoals we dat bij de fiscale eenheid hebben gezien. Je hoeft er geen verzoek voor te doen, maar je kan er ook niet van afzien. Als de voorwaarden van de deelnemingsvrijstelling uit het artikel van toepassing zijn, dan treedt de deelnemingsvrijstelling van rechtswege in werking. Het maakt overigens hierbij niet uit of de dochter in Nederland, of in het buitenland is gevestigd. De deelnemingsvrijstelling geldt dus ook wanneer er winst in het buitenland wordt gerealiseerd, en daarna aan Nederland wordt uitgekeerd. Dit zorgt voor een gelijk speelveld tussen binnenlandse en grensoverschrijdende situaties. Dit is een groot voordeel voor het vestigingsklimaat, bedrijven worden op deze manier immers niet belemmerd om grensoverschrijdende activiteiten te starten.

2.3.2 - Voordelen uit deelneming

In art. 13 lid 1 is te zien dat de deelnemingsvrijstelling geldt voor alle voordelen uit een deelneming, en alle kosten ter zake van verwerving en vervreemding van die deelneming. In het voorbeeld hebben we al kunnen zien dat het uitdelen van winst hieronder valt, dit kan ook worden aangemerkt als uitdeling van formele dividend. Hiernaast zijn er meerdere vormen van voordelen die vallen onder de deelnemingsvrijstelling, we zullen er een aantal benoemen.

(19)

Zo kan het onder andere ook om verkapte dividenden gaan. Dit is geen uitkering in contanten zoals we in het voorbeeld hebben gezien, maar er is wel sprake van een bewuste bevoordeling van de deelneming aan de moedermaatschappij. Daarnaast kan het gaan om valutawinsten, hierbij kun je denken aan herwaarderingswinsten en transactiewinsten. Hiernaast zijn er twee vormen benoemd in artikel 13 zelf die vallen onder de voordelen. Deze zijn te vinden in lid 6 en lid 7. Lid 6 gaat over de prijs die wordt verkregen voor de vervreemding of verkrijging van een deelneming. Indien deze prijs (gedeeltelijk) bestaat uit een recht op één of meer termijnen waarvan het aantal en de omvang in het jaar van vervreemding niet vaststaat, behoren de waardeveranderingen hiervan tot de voordelen voor de deelnemingsvrijstelling. Dit geldt zowel voor de vervreemder als voor de verkrijger. Voor de vervreemder gaat het om de waardeveranderingen van het recht, en voor de verkrijger om de waardeveranderingen van de verplichting daarvan. Het voorgaande geldt ook in het geval van een verandering van de prijs. Daarnaast geldt het ook wanneer er in de deelneming aandelen zijn ingekocht. We gaan nu kijken naar lid 7. Dit gaat over voordelen uit een rechtshandelingen die worden verricht om valutarisico’s af te dekken. Hiervoor is vooraf wel een bij bezwaar vatbare beschikking nodig van de inspecteur. Het is voor de inspecteur overigens mogelijk om bij deze beschikking nadere voorwaarden te stellen.

2.3.3 Welke lichamen

Voor de deelnemingsvrijstelling moet er sprake zijn van een deelneming, een deelneming in een zelfstandige entiteit. Dit is anders dan een filiaal in het binnenland, en een vaste inrichting in het buitenland. Voor de filiaal is er geen probleem, want er wordt dan winst geheven van de gehele vennootschap. De winst van de filiaal maakt hier onderdeel van uit. Voor de vaste inrichting in het buitenland is dit anders. Doorgaans wil het land waar de vaste inrichting zich bevindt op grond van het situsbeginsel ook heffen over de winst van de vaste inrichting. Doordat de vaste inrichting niet kan worden gezien als een zelfstandige entiteit, is er hier sprake van juridisch dubbele belasting. Dit kan niet worden opgelost door middel van de deelnemingsvrijstelling, maar door middel van een bilaterale belastingverdrag dan wel het Besluit ter voorkoming van dubbele belasting.

Het is nu hoog tijd om te kijken naar de eisen van de deelnemingsvrijstelling. We gaan kijken aan welke voorwaarden er moet worden voldaan, wil de deelnemingsvrijstelling van

toepassing zijn. Uit lid 1 van art. 13 VPB blijkt dat er sprake moet zijn van een deelneming. Vervolgens is in lid 2 te zien in welke gevallen er sprake is van een deelneming. Voordat we hiermee beginnen, kijken we eerst welke lichamen gebruik kunnen maken van de regeling. Te beginnen met de belastingplichtige die de deelneming bezit, de moedermaatschappij. Alle lichamen uit de VPB kunnen moedermaatschappij zijn. Voor binnenlandse lichamen moet er worden gekeken naar art. 2 VPB, voor buitenlandse lichamen naar art. 3 VPB. Bij de beperkt binnenlands belastingplichtige uit art. 2 lid 1 sub e en g, is nog extra vereist dat de deelneming behoort tot het ondernemingsvermogen van het lichaam. Voor de buitenlands

belastingplichtige is het vereist, dat de deelneming behoort tot het vermogen van de vaste inrichting in het binnenland. Er is één soort lichaam dat op grond van art. 13 lid 8 VPB geen moedermaatschappij kan zijn voor de deelnemingsvrijstelling. Het gaat om de

(20)

We gaan nu kijken hoe het zit met de dochtermaatschappij. Zoals eerder gezegd, maakt het niet uit of de dochter binnenlands of buitenlands is. Dat is voor 2007 anders geweest, toen golden er zwaardere eisen voor een buitenlandse dochter. Eisen van de Europese Unie hebben ervoor gezorgd dat dit eruit is gehaald. De dochtermaatschappij kan een vennootschap zijn met een in aandelen verdeeld kapitaal (art. 13 lid 2 sub a VPB). Dit kan dus een vennootschap zijn dat niet in Nederland is gevestigd, en het is ook mogelijk dat het naar buitenlands recht is opgericht. Daarnaast kan de dochtermaatschappij een fonds naar gemene rekening zijn (lid 2 sub b). Verder kan het ook gaan om een lidmaatschap van een coöperatie of vereniging op coöperatieve grondslag (lid 2 sub c). Tot slot kan het gaan om een belang in een open commanditaire vennootschap. Het kan dus niet gaan om verschillende binnenlandse belastingplichtige uit art. 2 VPB, zoals verenigingen en stichtingen. Daarnaast is het van belang dat er een deelneming is in een buitenlandse dochtermaatschappij, die voor Nederland kan worden aangemerkt als niet-transparant. Als het namelijk wel transparant is, wordt de moedermaatschappij immers zelf belast voor de voordelen van de dochter. Dit komt doordat de dochter dan als het ware niet wordt gezien door Nederland. Om te beoordelen of het transparant of niet-transparant is, moet er worden gekeken naar het Besluit van 11 december 2009. 15 Hierbij moeten er vier vragen worden doorlopen. 16 Als er drie van de vier vragen

bevestigend worden beantwoord, kan er al worden geconcludeerd dat het niet-transparant is. Daarnaast is het ook voldoende wanneer de aansprakelijkheid van de participanten is beperkt tot hun inleg dan wel volstortingsverplichting, de onderneming eigendom is van de

deelneming, en de onderneming niet voor de risico van de participanten wordt gedreven. Dit valt op te maken uit een arrest van de Hoge Raad uit 2006.17 Uit het besluit komt verder naar

voren, dat voor deelnemingen die lijken op de Nederlandse commanditaire vennootschap het voldoende is om alleen vraag vier te beantwoorden. Deze vraag moet bevestigend worden beantwoord, wil er sprake zijn van een niet-transparante deelneming. Dit roept de vraag op wanneer de deelneming lijkt op een Nederlandse commanditaire vennootschap. Dit is het geval wanneer er sprake is van de verschillende kenmerken.18 Als er hier geen sprake van is,

15Staatssecretaris van Financiën, Besluit van 11 december 2009, nr. CPP 2009/519M, BNB 2010/58.

161. Kan het samenwerkingsverband de juridische eigendom hebben van de vermogensbestanddelen waarmee de activiteiten van het samenwerkingsverband worden uitgeoefend? 2. Zijn alle participanten beperkt aansprakelijk voor de schulden en de andere verplichtingen van het

samenwerkingsverband? Met beperkte aansprakelijkheid wordt bedoeld dat de aansprakelijkheid zich verder uitstrekt dan tot het ingelegde vermogen dan wel de volstortingsverplichting. 3. Heeft het samenwerkingsverband een in aandelen verdeeld kapitaal? Onder een in aandelen verdeeld kapitaal wordt ook verstaan de kapitaaldeelname die maatschappelijk aan aandelen kan worden gelijkgesteld. 4. Kan er, buiten het geval van vererving of legaat, toetreding of vervanging van participanten plaatsvinden zonder dat toestemming nodig is van alle participanten?

17 Hoge Raad 2 juni 2006, nr. 40 919, BNB 2006/288.

18 Cursus Belastingrecht, Vennootschapsbelasting, par. Vpb.2.4.1.B.a4 Geen deelneming in transparante entiteiten:

- op naam van het samenwerkingsverband wordt een onderneming gedreven; - er is ten minste één ‘beherend vennoot’ en één ‘commanditaire vennoot;

- de beherend vennoot is onbeperkt of voor een gelijk deel aansprakelijk tegenover derden;

(21)

moeten vraag drie en vier samen met een uitspraak van de Hoge Raad worden bekeken.19 In

zo een geval is er gewoonlijk sprake van een niet-transparante deelneming, wanneer het kapitaal maatschappelijk kan worden gezien als in aandelen verdeeld en de participaties vrij overdraagbaar zijn.

2.3.4 - Deelneming in de zin van lid 2 sub a

We hebben hiervoor gezien welke maatschappijen gebruik kunnen maken van de

deelnemingsvrijstelling, en welke niet. Zoals gezegd moet er op grond van art. 13 lid 1 VPB sprake zijn van een deelneming. We gaan nu kijken wanneer er sprake is van een deelneming. Hiervoor is het van belang dat we terugkijken naar mogelijke dochtermaatschappij uit art. 13 lid 2 sub a t/m d VPB. Voor sub a is er vereist dat de moedermaatschappij voor ten minste 5% aandeelhouder is van het nominaal gestort kapitaal. Je kan als aandeelhouder zowel het juridisch als economisch eigendom bezitten. Dit wekt de vraag op wat in dit opzicht is vereist voor de deelnemingsvrijstelling in de zin van lid 2 sub a. Indien de moedermaatschappij de juridische eigendom bezit en (een gedeelte) van de economische eigendom bezit, is dit voldoende voor de toepassing van deelnemingsvrijstelling. Bij het enkele bezit van de

juridische eigendom is er geen sprake van aandeelhouderschap in de zin van lid 2 sub a, dit is bepaald door de Hoge Raad.20 Nu gaan we kijken of het voldoende is wanneer je alleen de

economische eigendom bezit. Een voorbeeld van de economische eigendom is de situatie met de certificaathouder. De aandelen behoren hier tot de zogenaamde administratiekantoor. Het administratiekantoor geeft voor deze aandelen certificaten uit. De certificaathouders hebben recht op dividend van de aandelen. Daarentegen kan de certificaathouder geen gebruik maken van het stemrecht van de aandelen, het stemrecht blijft bij het administratiekantoor. Hierdoor wordt doorgaans gezegd dat de certificaathouder niet de juridische eigenaar is van de

aandelen, maar wel de economische eigendom bezit. Een tijdlang was het de vraag of het bezit van alleen de economische eigendom voldoende was om als aandeelhouder te worden aangemerkt. De Hoge Raad kwam in 1985 met een antwoord hierop.21 De Hoge Raad zei dat

niet alleen de eigenaar van de aandelen als aandeelhouder kan worden aangemerkt, maar ook degene die in een bepaalde rechtsverhouding staat met de eigenaar waardoor het volledige belang van de aandelen aan hem toekomt in plaats van de eigenaar. Er kan hier kortom worden gezegd dat je met alleen het volledige economische bezit van de aandelen als aandeelhouder in de zin van art. 13 lid 2 sub a VPB kan worden aangemerkt. Je kan dus met alleen het volledige bezit van de economische eigendom recht hebben op de

deelnemingsvrijstelling. De Hoge Raad spreekt hier duidelijk over een volledige bezit van de economische eigendom. Dit roept de vraag op of een gedeeltelijk economische bezit ook voldoende is. De Hoge Raad heeft in een arrest gezegd dat dit onder omstandigheden voldoende kan zijn.22 Dit arrest ging over een opsplitsing van een belang dat tot een

deelneming behoorde. De verkoper van een deelneming zorgde voor een recht op een deel van

- de commanditaire vennoot verricht geen externe daden van beheer en bestuur; en - de vennootschap heeft geen in aandelen verdeeld kapitaal.

19Hoge Raad 24 november 1976, nr. 17 998, BNB 1978/13. 20 Hoge Raad 29 december 1954, nr. 12 040, BNB 1955/50. 21Hoge Raad 16 oktober 1985, nr. 23 033, BNB 1986/118. 22Hoge Raad 14 oktober 2005, nr. 41 275, BNB 2006/7.

(22)

het resultaat dat zou worden gerealiseerd bij wederverkoop door de koper binnen een

bepaalde termijn. De Hoge Raad zei hierbij dat het overeen zou komen met de strekking van de deelnemingsvrijstelling wanneer de deelnemingsvrijstelling voor beide belanghebbende van toepassing is. Hierdoor is de deelnemingsvrijstelling namelijk van toepassing op alle voor- en nadelen van het aandeel.

De wetgever heeft overigens gekozen voor een 5% eis, om te voorkomen dat de

deelnemingsvrijstelling van toepassing is voor aandelenbezit ter belegging. De wetgever is er hierbij dus eigenlijk simpel van uitgegaan dat een aandelenbezit van minder dan 5% wordt gehouden ter belegging, en een aandelenbezit van 5% of meer niet wordt gehouden ter

belegging. Bij het 5% bezit is het niet vereist dat de stemrechten hiertoe behoren, dit valt op te maken uit een besluit.23 Het is zelfs mogelijk dat een aandelenbezit dat helemaal geen

stemrechten heeft, voldoet aan lid 2 sub a. Als het gaat om een aandelenbezit van ten minste 5% van het gestort kapitaal is dit voldoende. Er is wel één uitzondering hierop, dit is terug te vinden in art. 13 lid 3 VPB. Dit artikel kan worden aangemerkt als een uitbreiding op de definitie ‘deelneming’. Als er aan dit artikel wordt voldaan is er sprake van een deelneming, terwijl er niet wordt voldaan aan het vereiste uit lid 2 sub a. Voor de toepassing van dit artikel moet de belastingplichtige aandelen bezitten in een vennootschap dat gevestigd is in een lidstaat van de Europese Unie. Daarbij moet Nederland een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting hebben gesloten met die staat. Dit verdrag moet voorzien in verlaging van belastingheffing op dividenden op basis van het aantal stemrechten. Wanneer het gaat om deze situatie, is er sprake van een deelneming indien het aandelenbezit ten minste 5% van de stemrechten vertegenwoordigen. Op deze manier is ook de deelnemingsvrijstelling van toepassing.

2.3.5 - Meesleep- en meetrekregeling

We gaan nu kijken naar de meesleep regeling van art. 13 lid 4 VPB, en de meetrekregeling van art. 13 lid 5 VPB. We beginnen met de meesleepregeling. Wanneer er sprake is van een deelneming in de zin van art. 13 lid 2 of lid 3 VPB, kunnen ook andere bezittingen als het ware worden meegesleept in deze deelneming. Deze bezittingen zijn genoemd in het artikel zelf. Het gaat op grond van sub a om winstbewijzen en op grond van sub b om

schuldvorderingen in de zin van art. 10 lid 1 sub d VPB (deelnemerschapslening) in hetzelfde lichaam. Het betreft hier geen keuze voor de belastingplichtige. Indien de bezittingen er zijn, behoren ze van rechtswege tot de deelneming. We kijken nu naar de meetrekregeling. Hier kan een aandelenbezit dat in eerste instantie geen deelneming is, toch worden meegetrokken tot een deelneming. Hierin zijn drie gevallen te onderscheiden, deze zijn te vinden in sub a, b en c van lid 5. We beginnen met sub a, dit gaat om gevallen die staan omschreven in sub a, b en d van lid 2. Er is echter geen deelneming, doordat er niet aan het 5% eis wordt voldaan. In zulke gevallen is er dan toch een deelneming, indien het lichaam met de belastingplichtige is verbonden in de zin van art. 10a lid 4 VPB. Er is hier ook een andere mogelijkheid. Daarvoor moet een met de belastingplichtige verbonden lichaam in de zin van art. 10a lid 4 VPB, een deelneming hebben zoals beschreven in art. 13 lid 2 of lid 3 VPB in het lichaam waar de belastingplichtige nu ook een deelneming in krijgt. Dit wekt de vraag op wanneer er sprake is van een verbonden lichaam in de zin van art. 10a lid 4 VPB. Er zijn hier vier gevallen te

(23)

onderscheiden. Op grond van sub a van 10a lid 4 is er een verbonden lichaam, wanneer de belastingplichtige voor ten minste een derde belang heeft in dat lichaam. In sub b is te zien dat het ook kan gaan om de omgekeerde situatie, een lichaam heeft voor ten minste een derde belang in de belastingplichtige. Sub c gaat nog een stapje verder. Er is dan een verbonden lichaam wanneer in dat lichaam een derde voor ten minste een derde belang heeft, terwijl die derde ook ten minste een derde belang heeft in de belastingplichtige. Tot slot is er sub d, hier is er sprake van een verbonden lichaam wanneer dat lichaam in een fiscale eenheid in de zin van art. 15 en 15a VPB zit met de belastingplichtige. We gaan nu verder met de

meetrekregeling. Sub b van art. 13 lid 5 gaat niet over een aandelenbezit, maar over een schuldvordering op een lichaam in de zin van art. 10 lid 1 sub d VPB. Deze schuldvordering valt dan ook onder de deelneming, indien een met de belastingplichtige verbonden lichaam (zie 10a lid 4) een deelneming in de zin van lid 2 of 3 heeft in dat lichaam, of indien dat lichaam met de belastingplichtige is verbonden. Tot slot is er sub c, dit gaat over

winstbewijzen in een lichaam. Deze winstbewijzen worden in de deelneming meegetrokken, indien een met de belastingplichtige verbonden persoon een deelneming heeft in de zin van lid 2 en 3 of dat lichaam met de belastingplichtige is verbonden.

2.3.6 - Andere vormen van deelneming

We hebben hiervoor gekeken hoe het zit met de deelneming in de zin van lid 2 sub a. We gaan nu verder met lid 2 sub b. Dit hadden we al eerder gezien bij de mogelijke

dochtermaatschappijen, het ging om deelgerechtigdheid in een fonds voor gemene rekening. Ook hier is de 5% eis van toepassing, voor een deelneming moet de belastingplichtige voor ten minste 5% van de in omloop zijnde bewijzen van deze fonds bezitten. Doordat er geen kapitaal aanwezig is, kan het bezit dus niet zoals in sub a worden uitgedrukt in gestort kapitaal. Daarom is het aantal van de in omloop zijnde bewijzen van belang. Op deze manier kan het bezit toch in procenten worden uitgerukt, waardoor je weet of je aan het 5% eis voldoet. Ondanks het voorgaande zal de deelnemingsvrijstelling normaliter niet van

toepassing zijn op deze situatie. De fonds voor gemene rekening kan worden aangemerkt als een fiscale beleggingsinstelling in de zin van art. 28 VPB. Dit betekent dat het kan worden aangemerkt als beleggingsdeelneming, en op grond van art. 13 lid 9 VPB is de

deelnemingsvrijstelling dan niet van toepassing. Over dat laatste volgt in het volgende paragraaf meer.

Laten we nu kijken naar de coöperatie of de vereniging op coöperatieve grondslag uit lid 2 sub c. Ook hier is er geen aandelenkapitaal, zoals we die kennen uit sub a. Het lidmaatschap alleen is voldoende voor de toepassing van de deelnemingsvrijstelling. Hierbij moet wel gezegd worden dat het alleen gaat om voordelen die worden gekregen op grond van het lidmaatschap. Voordelen die worden verkregen op grond van zakelijke transacties vallen niet onder de deelnemingsvrijstelling. Hierbij is het wel van belang, dat deze voordelen als ondernemerskosten aftrekbaar zijn bij de coöperatie. Deze voordelen moeten dan worden toegerekend aan de belastbare winst van de moedermaatschappij, in de zin van art. 8 VPB. Tot slot was er de open commanditaire vennootschap. Hier is wel weer het 5% eis van belang. Ook hier is er geen aandelenkapitaal, toch wordt de commanditaire vennoot op grond van art. 2 lid 3 sub f AWR aangemerkt als aandeelhouder. Het moet gaan om een belang van ten minste 5% dat recht geeft op het voordeel van de open commanditaire vennootschap. Of er

(24)

wordt voldaan aan de 5% eis, moet worden beoordeeld voor aftrek van het deel van de beherende vennoot.

2.3.7 - Uitzonderingen

In art. 13 VPB zijn ook verschillende uitzonderingen te vinden, de deelnemingsvrijstelling is dan toch niet van toepassing. Zo is de deelnemingsvrijstelling op grond van lid 8 niet van toepassing op de belastingplichtige die is aangemerkt als beleggingsinstelling. Dit betekent dus dat de moedermaatschappij geen fiscale beleggingsinstelling kan zijn. Daarnaast is er een bijzondere uitzondering te vinden in lid 9. De deelnemingsvrijstelling is dan niet van

toepassing, indien het gaat om voordelen uit een deelneming die als belegging wordt

gehouden. Dit wekt de vraag op wanneer een deelneming ter belegging wordt gehouden. Hier is het oogmerk van de belastingplichtige van belang. Hierbij moet worden gekeken of de deelneming wordt gehouden, met als doel het verkrijgen van rendement dat past bij normaal vermogensbeheer. Hiervan los zijn er twee situaties, waar in ieder geval sprake is van een deelneming die ter belegging wordt gehouden. Deze twee ficties zijn te vinden in lid 10. Op grond van sub a gaat het om deelnemingen waarvan de bezittingen vooral bestaat uit belangen in andere lichamen van minder dan 5%. De tweede fictie geldt op grond van sub b, voor deelnemingen die zich vooral bezighouden met het financieren van verbonden lichamen of het ter beschikking stellen van bedrijfsmiddelen aan verbonden lichamen. Als er aan lid 9 wordt voldaan, betekent het niet dat het vast staat dat de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing is. Er is dan nog een uitweg mogelijk, dit is geregeld in lid 11 van art. 13. Als de deelneming kan worden aangemerkt als een kwalificerende beleggingsdeelneming, is de

deelnemingsvrijstelling toch van toepassing. We gaan nu in lid 11 kijken wanneer er sprake is van een kwalificerende beleggingsdeelneming. Op grond van sub a is daar sprake van indien, het lichaam is onderworpen aan een naar Nederlandse maatstaven reële heffing. Daarnaast kan het ook op grond van sub b, wanneer de bezittingen voor minder dan de helft bestaan uit vrije beleggingen. Het is dus hierbij van belang wat vrije beleggingen zijn, deze staan genoemd in art. 13 lid 12 VPB.24 Hier is overigens lid 15 nog van belang. Bezittingen voor

24 Art. 13 lid 12 Wet op de vennootschapsbelasting 1969,

Voor de toepassing van het elfde lid en artikel 13a, eerste lid, worden als vrije beleggingen aangemerkt: a. andere beleggingen dan die welke redelijkerwijs noodzakelijk zijn in het kader van de

ondernemingsactiviteiten van het lichaam dat de beleggingen bezit, met uitzondering van beleggingen bestaande uit onroerende zaken – daaronder mede begrepen rechten die direct of indirect betrekking hebben op onroerende zaken – die niet in het bezit zijn van een lichaam dat is aangemerkt als beleggingsinstelling of vrijgestelde beleggingsinstelling; b. bezittingen die worden aangewend voor werkzaamheden die grotendeels bestaan uit het direct of indirect financieren van de belastingplichtige of van met de belastingplichtige verbonden lichamen, met uitzondering van: 1°. bezittingen waarvan het aannemelijk is dat deze worden gehouden door een lichaam waarvan de werkzaamheden ingevolge bij ministeriële regeling te stellen regels kunnen worden aangemerkt als actieve

financieringswerkzaamheden; 2°. bezittingen waarvan blijkt dat de aanschaffings- of voortbrengingskosten geheel of nagenoeg geheel zijn gefinancierd door geldleningen verkregen van andere dan verbonden lichamen of verbonden natuurlijke

personen;

c. bedrijfsmiddelen die worden aangewend voor werkzaamheden die grotendeels bestaan uit het ter beschikking stellen van het gebruik of het gebruiksrecht er van aan de belastingplichtige of aan met de belastingplichtige verbonden lichamen, met uitzondering van: 1°. bedrijfsmiddelen waarvan het aannemelijk is dat deze worden gehouden door een lichaam waarvan de werkzaamheden ingevolge bij ministeriële regeling te stellen regels kunnen worden aangemerkt als actieve

(25)

financiering van de belastingplichtige of verbonden persoon daarvan die niet vallen onder lid 12 sub b of lid 13, kunnen voor de toepassing van lid 11 en art. 13a VPB niet als bezitting van de deelneming worden aangemerkt. Wanneer vrije beleggingen laag belast zijn staat in lid 13. Dit is het geval indien de voordelen die uit de in lid 12 benoemde onderdelen, niet worden betrokken in een naar Nederlandse maatstaven reële heffing. Overigens staat in lid 14 benoemd wanneer er in ieder geval sprake is van een belegging. Het gaat hier om gevallen waar er een aandelenbelang is in het gestorte kapitaal van een vennootschap, of belangen in bewijzen van deelgerechtigdheid in een fonds voor gemene rekening, of een aandeel in een commanditaire vennootschap, die we kennen van respectievelijk sub a, b en d van art. 13 lid 2. In deze gevallen is er sprake van beleggingen, indien de belangen kleiner zijn dan 5%. Is er geen sprake van een kwalificerende beleggingsdeelneming, dan is dus de

deelnemingsvrijstelling niet van toepassing. Op deze gevallen is op grond van art. 13aa in samenhang met art. 23c VPB een verrekeningsstelsel van toepassing.

Naast de beleggingsdeelneming van lid 9 is er nog een andere uitzondering, deze staat beschreven in lid 17. Art. 13 lid 17 VPB bestaat pas sinds 1 januari 2016, het komt direct voort uit een wijziging van art. 4 van de Moeder-dochterrichtlijn.25 De lidstaten moesten deze

wijziging, uiterlijk 1 januari 2016 toevoegen aan hun wetgeving. Dat heeft Nederland dus gedaan, door lid 17 in te voeren. De deelnemingsvrijstelling is hier in twee gevallen niet van toepassing. Op grond van sub a, wanneer de ontvangen vergoedingen of betalingen uit de deelneming in aftrek kunnen worden gebracht op de grondslag van een naar de winst geheven belasting. Daarnaast kan de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing zijn op grond van sub b. Het moet dan gaan om voordelen uit een deelneming, die worden ontvangen ter vervanging van gemiste of nog te mis te lopen vergoedingen en betalingen zoals bedoeld in sub a van lid 17. Hierbij moet worden het volgende worden vermeld. Indien de vergoeding of betaling in de zin van sub a wordt afgeboekt op de kostprijs van de deelneming, heeft dit tot gevolg dat hetzelfde bedrag moet worden opgeteld bij de winst van de belastingplichtige.

Aan de andere kant kan de deelnemingsvrijstelling van toepassing blijven, terwijl er niet meer aan de voorwaarden wordt voldaan. Hiervoor moeten we kijken naar art. 13 lid 16 VPB, de aflopende deelneming. Hier staat dat voor een belang dat geen deelneming meer is, toch nog de deelnemingsvrijstelling van toepassing blijft. Hiervoor moet de belastingplichtige het belang voor meer dan één jaar in bezit hebben, waarbij voor dat belang gedurende die periode de deelnemingsvrijstelling van toepassing is geweest. Vervolgens is er geen sprake meer van een deelneming, doordat er niet meer wordt voldaan aan de 5% eis. De

terbeschikkingstellingswerkzaamheden; 2°. bedrijfsmiddelen waarvan blijkt dat de aanschaffings- of voortbrengingskosten geheel of nagenoeg geheel zijn gefinancierd door geldleningen verkregen van andere dan verbonden lichamen of verbonden natuurlijke personen.

25 Art. 4 sub a Moeder-dochterrichtlijn, Wanneer een moedermaatschappij of haar vaste inrichting, op grond van de deelgerechtigdheid van de moedermaatschappij in haar dochteronderneming, uitgekeerde winst ontvangt, anders dan bij de liquidatie van de dochteronderneming, moeten de lidstaat van de moedermaatschappij en de lidstaat van haar vaste inrichting: ofwel zich onthouden van het belasten van deze winst voor zover die winst niet aftrekbaar is bij de dochteronderneming van de moedermaatschappij, en deze winst belasten voor zover die winst aftrekbaar is bij de dochteronderneming van de moedermaatschappij.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Landen met veel belastingverdragen blijken aantrekkelijk te zijn om DBI door te sluizen, vooral als in de verdragen lage of geen bronbelastingen voor dividend, rente en

De student levert het thema voor de scriptie in bij de scriptiecoördinator van de betreffende afstudeerrichting of opleiding uiterlijk op maandag voor 9.00 uur van de eerste week

Het is niet dat de afdracht en aftrek van btw geheel samenvallen door toepassing van deze maatregelen, onder andere door de vereisten voor teruggaaf van btw die

Om een voordeel uit deze activiteiten aan te merken als resultaat uit overige werkzaamheden, dient arbeid te worden verricht in het economische verkeer waarbij

Roerende inkomsten waarvoor roerende voorheffi ng is ingehouden.. Roerende inkomsten waarvoor geen roerende voorheffi ng

Het patroon van nieuwe tegenstellingen die oude links-rechts patronen doorsnijden, waarbij vooral de steden en randgemeenten met veel hogeropgeleiden pro-Europees stemmen, komt in

Deint het aandelenbezit verder uit over de familie, dan verdwijnt in zekere mate de betrokkenheid en het risiconiveau (door de spreiding) tenzij uiteraard de aandelen

ling geldt thans onder voorwaarden voor dividenduitkerin- gen door een Nederlandse dochtermaatschappij aan een buitenlandse moedermaatschappij die is gevestigd in een land