• No results found

De invloed van doelen tot steun op de verbale uiting van bezorgdheid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van doelen tot steun op de verbale uiting van bezorgdheid"

Copied!
42
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Invloed van Doelen tot Steun op de

Verbale Uiting van Bezorgdheid

Masterthese Sociale Psychologie

Auteur

naam: G.A. van Amerongen

collegekaartnummer: 6338399 / 10005889

Begeleiders

1e beoordelaar: Lisanne Pauw 2e beoordelaar: Marc Heerdink

Datum 18-07-2016

Aantal woorden

Totaal exclusief abstract: 6440

(2)

Abstract

Regulatie van bezorgdheid is erg belangrijk voor de mentale gezondheid. Inadequate regulatie kan leiden tot repetitieve negatieve gedachten en depressie (Parrot, 2001;

Segerstrom, Tsao, Alden & Craske, 2000). Voor een succesvolle emotieregulatie moeten zowel socio-affectieve als cognitieve behoeften vervuld (Rimé, 2007). In dit onderzoek werd bekeken of een verschil in deze behoeften terug te zien is in de verbale uiting van

bezorgdheid. Dit werd onderzocht door het doel tot steun van de 184 deelnemers te manipuleren en vervolgens de verbale content van een door hun gedeelde emotionele

gebeurtenis te analyseren. Door mislukte manipulaties kon de onderzoeksvraag niet volledig beantwoord worden. Vervolgonderzoek is nodig, maar de huidige onderzoeksresultaten doen vermoeden dat mensen beide type behoeften verbaliseren bij het uiten van bezorgdheid.

(3)

Wat is de Invloed van Doelen tot Steun op de

Verbale uiting van bezorgdheid?

Emoties zijn een belangrijk onderdeel van het functioneren van de mens. Emoties een individu informatie over zijn omgeving en de evaluatieve component helpt voorbereiden op actie (Fischer & Manstead, 2008; Frijda & Mesquita, 1994; Keltner & Haidt, 1999; Parkinson, 1996). De functie van bezorgdheid is het voorkomen van ongewenste negatieve uitkomsten (Borkovec, Alcaine & Behar, 2004). Bezorgdheid om de relatie met een dierbare na een ruzie kan je doen realiseren hoe belangrijk iemand voor je is en dat je diegene niet kwijt wil. Deze realisatie kan je aanzetten tot actie en je besluit je dierbare op te gaan zoeken om de

onenigheid uit te praten.

Wanneer een emotie echter niet goed gereguleerd wordt, schiet de emotie zijn doel voorbij en kan deze zodoende meer kwaad dan goed doen (Parrot, 2001). Emotieregulatie wordt ook wel gedefinieerd als; ‘Het proces van het in gang zetten, onderhouden of aanpassen van de totstandkoming, intensiteit of duur van interne gevoelstoestanden’, (Eisenberg, Fabes, Guthrie, & Reiser, 2000). Simpel gezegd is emotieregulatie de wijze waarop mensen hun gevoelstoestanden proberen te controleren. Vanwege de impact van inadequate regulatie op de mentale gesteldheid zijn negatieve emoties een gebied van interesse voor veel onderzoekers. Bezorgdheid kan erg lastig te reguleren zijn, omdat

bezorgdheid veelal gepaard gaat met onproductieve repetitieve gedachten (Segerstrom et al., 2000). Bezorgdheid wordt ook wel gedefinieerd als; ‘ Relatief oncontroleerbare negatief geladen gedachtegangen die een poging tot mentale probleemoplossing representeren aangaande zaken met een onzekere uitkomst, waarbij één of meerdere negatieve uitkomsten mogelijk zijn’, (Borkoves, Robinson, Pruzinsky & DePree, 1983). Deze gedachten zijn vaak

(4)

baart (Borkovec, Ray & Stöber, 1998). Adequate regulatie van bezorgdheid is wel van belang gezien mensen die hier niet in slagen vaker last hebben van depressie en angstigheid (Fresco, Frankel, Mennin, Turk & Heimber, 2002; Segerstrom, Tsao, Alden & Craske, 2000; Muris, Roelofs, Rassin, Franken & Mayer, 2005).

Gelukkig staan mensen er niet alleen voor. Mensen zijn zowel geneigd eigen emoties te delen, als naar emotionele verhalen van anderen te luisteren en in reactie hulp te bieden (Schafer, Wu & Schwartz, 1992; Parkinson, 1996; Rimé, 2007). Emoties delen helpt in de zoektocht naar informatie van anderen die gebruikt kan worden bij de verwerking en speelt een belangrijke rol in het opbouwen en onderhouden van relaties (Van Kleef, 2010; Burleson, 2003). Mensen noemen verschillende motieven voor zowel het delen van emoties als het verlenen van emotionele steun aan anderen (Rimé, 2007; Niven, Totterdell & Holman, 2009). Hulp van anderen bij het verwerken van emoties vormt de basis van interpersoonlijke

emotieregulatie. Maar wat voor hulp hebben mensen nodig voor succesvolle emotieregulatie en hoe zorgen zij ervoor dat ze deze krijgen?

Rimé (2007) stelt dat voor succesvolle regulatie van negatieve emoties zowel socio-affectieve als cognitieve behoeften vervuld moeten worden. Socio-socio-affectieve behoeften bestaan onder andere uit het verkrijgen van empathie, troost en een gevoel van

verbondenheid. De cognitieve behoeften kunnen onder meer bestaan uit de emotie

opwekkende situatie vanuit een ander perspectief te bekijken of het belang van een situatie af te zwakken waardoor de intensiteit van de emotionele reactie afneemt. Mensen noemen voor het delen van hun emoties vrijwel enkel redenen die overeenkomen met socio-affectieve behoeften en vrijwel geen redenen die overeenkomen met cognitieve behoeften (Rimé 2007; Duprez, Christophe, Rimé, Congard, & Antoine, 2014). Er lijkt dus een discrepantie te bestaan tussen de doelen van mensen en de te vervullen behoeften. Een grotere focus op het

(5)

Het ontvangen van socio-affectieve steun, waarbij empathie tonen voor de steunzoekende centraal staat, leidt namelijk tot een vermindering van negatief affect en een sterker gevoel van verbondenheid (Nils & Rimé, 2012). Dit is echter een korte termijn effect. Verondersteld wordt dat dit is, omdat de interpretatie van de situatie die de negatieve emotie heeft

opgeroepen niet is veranderd. Hierdoor kunnen negatieve gevoelens op een later moment terugkeren. Bij cognitieve steun staat het cognitief herinterpreteren en/of herstructureren van de emotie opwekkende situatie centraal. Hierbij probeert de steunverlener een tegengeluid en/of een ander perspectief op de situatie te bieden. Hierdoor kan de emotie die door de situatie werd opgewekt veranderen. Deze vorm leidt wel tot emotioneel herstel op lange termijn (Nils & Rimé, 2012).

De steunverlener kan door aandacht te besteden aan cognitieve behoeften een

belangrijke rol spelen in het emotioneel herstel van de steunzoekende. De vraag is dan waarop een steunverlener zijn type steun baseert. Horowitz et al. (2001) beredeneren dat de

steunverlener dit baseert op aanwijzingen in de wijze van emotionele uiting van de

steunzoekende. De wijze waarop een steunzoekende de emotie deelt, zou verschillen op basis van zijn doel tot steun. Uit hun onderzoek komt naar voren dat de manier waarop een

emotionele gebeurtenis wordt uitgelegd inderdaad van invloed is op het type steun dat wordt verleend. Wanneer mensen een gebeurtenis deelden met de nadruk op hun emotionele onrust kregen zij vaker een reactie die inging op deze emotionele onrust dan wanneer zij dezelfde gebeurtenis deelden met een focus op meer cognitieve, actiegerelateerde aspecten. Ook het omgekeerde bleek het geval. In verder onderzoek werd de steunverlener geïnstrueerd op een emotiegerelateerde of actiegerelateerde wijze te reageren en hieruit bleek dat de aansluiting van het type steun op de wijze waarop een gebeurtenis gedeeld werd van invloed is op de tevredenheid met de ontvangen steun. Mensen ervoeren een daling in negatief affect wanneer de ontvangen steun aansloot op hun wijze van delen. Wanneer de steun niet aansloot zorgde

(6)

dit voor een toename in negatief affect. We weten dat positieve emoties ontstaan in reactie op doelen die worden vervuld en negatieve emoties in reactie op doelen die worden gefrustreerd (Hommel, Muesseler, Ascherleben, & Prinz, 2001; Jeannerod, 1997). Dit maakt het

aannemelijk dat de aansluiting van steun op de wijze van delen een doel van de

steunzoekende vervult. In de onderzoeken van Horowitz et al. (2001) werden de steunzoekers verteld op welke wijze een gebeurtenis moesten delen. Hierdoor is het niet duidelijk of mensen uit zichzelf ook differentieren in verbale uitingen van emotionele gebeurtenissen om doelen te bereiken.

We weten echter dat de doelen die mensen nastreven in sterke mate van invloed zijn op hun gedrag en dat dit ook het geval kan zijn op het gebied van emotieregulatie (Locke, & Latham, 2002; Hackenbracht & Tamir, 2010). Dit zou kunnen betekenen dat mensen verbale uitingen van emoties aanpassen op de doelen die zij nastreven. Gezien het belang van de vervulling van cognitieve behoeften en de voornamelijk socio-affectieve doelen die mensen noemen zal de invloed van deze doelen op verbale uitingen worden onderzocht. We kijken specifiek naar de uiting van bezorgdheid vanwege de risico’s voor de mentale gezondheid bij onsuccesvolle regulatie.

Socio-affectieve behoeften bestaan voor een groot deel uit het ontvangen van begrip en troost, beide nauw verbonden met empathie. Empathie wordt ook wel gedefinieerd als het vermogen de affectieve toestanden van anderen te begrijpen (T. Singer, 2006). Dit begrip komt voort uit een lichamelijke proces waarbij het opmerken van de gevoelstoestand van een ander dezelfde affectieve staat op kan roepen in de observeerder. (T. Singer, 2006). Het herkennen van emoties in anderen kan gebeuren via gezichtsuitdrukkingen, gedrag of spraak (Derntl, et al., 2009). De werking van empathie maakt het aannemelijk dat iemand die empathie wil ontvangen er goed aan doet om duidelijk te communiceren welke emoties

(7)

socio-affectieve steun zullen bij het delen van bezorgdheid meer affectieve dan cognitieve informatie verbaliseren.

Cognitieve behoeften bestaan uit bestaan uit de emotie opwekkende situatie vanuit een ander perspectief te bekijken of het belang van een situatie af te zwakken waardoor de

intensiteit van de emotionele reactie afneemt. Hulp zoeken bij een ander kan helpen

(letterlijk) een ander perspectief op de situatie te krijgen. Iemand die een emotie deelt met een doel tot cognitieve steun is dus eigenlijk op zoek naar iemand die kan helpen de redenatie voor het ontstaan van een emotie inzichtelijk te maken en deze wellicht aan te passen. Iemand met een doel tot cognitieve steun zou er daarom goed aan doen zijn redenaties en

beoordelingen aangaande de situatie inzichtelijk te maken opdat de ander mee kan denken en kan helpen de situatie anders te beoordelen. Als mensen hun uiting van bezorgdheid

aanpassen op hun doel tot steun dan zullen mensen die een doel tot cognitieve steun hebben, bij het delen van bezorgdheid meer cognitieve dan socio-affectieve informatie verbaliseren. Dit leidt tot de tweede hypothese; mensen met een doel tot cognitieve steun zullen bij het delen van bezorgdheid meer cognitieve dan affectieve informatie verbaliseren.

Tot slot luidt de combinatie van de verwachte focus op affectieve informatie van mensen met een socio-affectief doel en de verwachte focus op cognitieve informatie van mensen met een cognitief doel tot de derde en vierde hypothese. De derde hypothese stelt dat mensen die een doel tot socio-affectieve steun hebben, bij het delen van bezorgdheid, meer affectieve informatie verbaliseren dan mensen met een doel tot cognitieve steun. De vierde hypothese stelt dat mensen die een doel tot cognitieve steun hebben, bij het delen van bezorgdheid meer cognitieve informatie verbaliseren dan mensen met een doel tot socio-affectieve steun.

(8)

De deelnemers zullen een doel tot socio-affectieve of cognitieve steun gegeven worden. Dit wordt gedaan door een gefabriceerd krantenartikel en een expliciete instructie aangaande de vorm van steun die ze van een ander dienen te verkrijgen. Hierna zullen de deelnemers terugdenken aan een situatie waarin zij zich zorgen hebben gemaakt en deze delen voor een camera. Zij dienen zich in te beelden met een dierbare te spreken. De verbale

uitingen van de deelnemers tijdens het delen zullen worden geanalyseerd en cross-conditioneel worden vergeleken.

Verwacht wordt dat de deelnemers in de socio-affectieve conditie meer

emotiewoorden dan cognitiewoorden gebruiken en dat deelnemers in de cognitieve conditie meer cognitiewoorden dan emotiewoorden gebruiken. Ook wordt verwacht dat deelnemers in de socio-affectieve conditie meer emotiewoorden gebruiken dan deelnemers in de cognitieve conditie en dat deelnemers in de cognitieve conditie meer cognitiewoorden gebruiken dan deelnemers in de socio-affectieve conditie.

(9)

Methode

Deelnemers

Aan het onderzoek namen 197 deelnemers deel. 5 deelnemers zagen af van verdere deelname voor de vraag naar sekse. De overige 192 deelnemers bestonden uit 146 vrouwen en 46 mannen met een gemiddelde leeftijd van 21,8 jaar. Deelnemers waren vrijwel allemaal studenten aan de Universiteit van Amsterdam. Als beloning voor hun deelname kregen ze €5 of onderzoekspunten die psychologiestudenten aan de UvA moet behalen. Door onverwachte omstandigheden bestond er ook een controleconditie. Gezien dit niet was voorzien zijn er geen hypothesen over deze groep opgesteld, maar er zijn wel exploratieve analyses uitgevoerd aan de hand van deze data. Om deze reden wordt deze conditie ook meegenomen in de methode bespreking.

Procedure

Bij binnenkomst ondertekenden de deelnemers een informed consent formulier. Om te wennen aan het spreken voor een camera werden ze gevraagd om eerst iets over hun dag te vertellen. De proefleider was hierbij aanwezig om te zien of alles goed ging. Na de

oefensessie verliet de proefleider de kamer en kregen deelnemers een nepartikel aangaande de effectiviteit van verschillende type steun te lezen afgestemd op hun conditie. Vervolgens kregen ze de instructie aangaande het delen van de emotionele gebeurtenis te lezen. Hierna werden de deelnemers gevraagd terug te denken aan een situatie waarin zij zich zorgen hadden gemaakt. Na deze, en aanvullende instructies kwam de proefleider de camera aanzetten. Hierna verliet deze de kamer weer en deelden de deelnemers hun emotionele gebeurtenis voor de camera met een (ingebeelde) vriend(in). Elke deelnemer kreeg maximaal drie minuten spreektijd. Zij hielden dit zelf bij met een zandloper. Deze

(10)

tijdsindicatie is gebaseerd op eerder onderzoek van Feldkamp, Sauter en Fischer (in prep). Nadat zij hiermee klaar waren beoordeelden zij stellingen over hun doelen tijdens het delen van de emotionele gebeurtenis. Tot slot kregen zij nog een aantal vragenlijsten voorgelegd. Eén aangaande het gemak van deelname aan het onderzoek en één aangaande demografische gegevens van en de ingebeelde vriend(in) tegen wie ze spraken. In totaal duurde het

onderzoek 20 tot 25 minuten.

Materialen

Oproepen van bezorgdheid. Met onderstaande instructie werden deelnemers gevraagd terug te denken aan een situatie waarin zij zich zorgen hadden gemaakt: ‘ Neem alsjeblieft de tijd om terug te denken aan een situatie in je leven waarin je je zorgen maakte dat een relatie kapot zou gaan, of je iemand zou verliezen. Je kunt denken aan een slechte periode in een romantische relatie, een goede vriend(in) of familielid met wie je ruzie had, of een dierbare die ging verhuizen, etc. Ga terug in de tijd en probeer je weer even in te leven in deze situatie door deze goed terug te halen.’.

Manipulatie van het doel tot steun (onafhankelijke variabele).Het doel tot steun werd op twee manieren gemanipuleerd. Ten eerste werd er gebruikt gemaakt van

nepartikelen. Voor elke conditie werd een ander artikel opgesteld. Met de nepartikelen werd een doel tot cognitieve, tot socio-affectieve steun of geen specifiek doel tot steun geactiveerd. In de artikelen wordt beschreven hoe bepaalde gedragingen van een gesprekspartner, die corresponderen met een cognitieve, socio-affectieve of geen specifieke vorm van steun, leiden tot het beste herstel na een negatieve emotionele gebeurtenis. De drie artikelen zijn terug te vinden in bijlage B. Ook werd gebruik gemaakt van een meer expliciete manipulatievorm van doel tot steun. De deelnemers kregen afhankelijk van de conditie een specifieke instructie met

(11)

betrekking tot het delen van de emotionele gebeurtenis. De verschillende instructies zijn terug te vinden in bijlage B.

Emotiewoorden en cognitiewoorden (afhankelijke variabelen). De verhalen die de deelnemers deelden werden uitgeschreven. En vervolgens met een codeerschema dat

gebaseerd is op eerder onderzoek van Feldkamp, Sauter en Fischer (in prep) geanalyseerd. Er waren vier verschillende codeurs en dus was een goede interbeoordelaarsbetrouwbaarheid belangrijk. Er hebben meerdere trainingssessies plaatsgevonden. Hierna werd over de data van 10 deelnemers de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid berekend voor de verschillende gecodeerde woordcategorieën. Deze bleek in orde te zijn waarna de overige data is verdeeld over de vier codeurs. Per deelnemer werd geïnventariseerd in welke mate zij affectieve en cognitieve informatie deelden tijdens het spreken voor de camera. Hierbij werd gelet op het noemen van emotiewoorden en het noemen van woorden en zinsstructuren die duiden op cognitieve appraisals. De relatieve emotie en cognitie scores vormden de afhankelijke

variabelen. Deze scores werden berekend door het aantal emotie- en cognitiewoorden te delen door het totaal aantal gesproken worden. De maximale score was voor beide categorieën 1 en de minimale score was 0. Een 1 betekent dat alle gesproken woorden tot die categorie behoren en een 0 betekent dat geen enkel woord behoorde tot die categorie. Zie bijlage A voor het codeerschema.

Affect vragenlijst. Met zes 100-puntschaalvragen werden de deelnemers gevraagd aan te geven in welke mate zij het gevoel hadden dat ze een zestal verschillende emoties hebben geuit tijdens het delen van de emotionele gebeurtenis. De volgende vraag werd hiervoor gebruikt: “In hoeverre heb je de indruk dat je onderstaande emoties ook hebt geuit toen je hierover vertelde?‘Deze vraag werd herhaald voor een zestal van emoties. Deze

(12)

emoties waren; boosheid, verdriet, twijfel, angst, frustratie en bezorgdheid Een score van 0 betekent dat zij de emotie helemaal niet geuit hebben en 100 dat zij de emotie helemaal wel geuit hebben.

Manipulatiecheck (doelen vragenlijst). Met een vragenlijst werd vastgesteld met welke doel de deelnemers de emotionele gebeurtenis hadden gedeeld. Deze bestaat uit stellingen waarbij de deelnemers op een 100-puntsschaal moesten aangeven in hoeverre zij het hiermee eens waren. 0 betekent helemaal niet mee eens en 100 betekent helemaal wel mee eens. Acht stellingen sluiten aan op de behoefte aan socio-affectieve steun. Een voorbeeld item is; ‘Toen ik mijn ervaring met mijn (ingebeelde) vriend(in) deelde wilde ik me verbonden voelen’. De overige twaalf stellingen sluiten aan op de behoefte aan cognitieve steun. Een voorbeeld item is; ‘Toen ik mijn ervaring met mijn (ingebeelde) vriend(in) deelde wilde ik de gebeurtenis in perspectief plaatsen’. Deze vragenlijst is een aangepaste versie van de Social Sharing Motives Scale van Duprez et al. (2014).

Gemak van deelname. Met een viertal vragen werd vastgesteld hoe gemakkelijk de deelnemers het vonden om de emotionele gebeurtenis te delen. Hierbij werd zowel naar het camera aspect als het inbeelden van een gesprekspartner gevraagd. Een voorbeeldvraag is; ‘Vond je het moeilijk om over deze situatie voor de camera te vertellen?’. Dit waren wederom 100-puntsschaalvragen. Twee van de vragen zijn in de ontkennende vorm gesteld en twee vragen in de bevestigende vorm. Om deze reden zijn de antwoorden op deze vragen

omgescoord. Na omscoring werd een gemiddelde score berekend waarbij 0 de minimal score was en 100 de maximale score. 0 betekent dat een deelnemers het erg ongemakkelijk vond en 100 betekent dat een deelnemer het helemaal niet ongemakkelijk vond.

(13)

Overige materialen (apparatuur). Voor het onderzoek werd een camera gebruikt worden om de verbale uitingen van bezorgdheid vast te leggen. Met computers werden instructies gegeven en vragenlijsten afgenomen.

(14)

Resultaten

Databehandeling

Er is een overbodige hoeveelheid data verzameld in het huidige onderzoek. Het is onderdeel van een groter onderzoek waarin ook naar de invloed van de doelen tot steun op de uiting van verdriet wordt gekeken. Door een randomisatiefout zijn alle deelnemers

toegewezen aan de bezorgdheid condities Vanwege de onnodige hoeveelheid data is er een semi-random sample gebruikt. In een parallel lopend onderzoek binnen dit grotere onderzoek is er data verzameld van deelnemers in een controleconditie. Deze was geen onderdeel van het oorspronkelijke huidige onderzoek, maar in een later stadium is besloten deze data te

gebruiken voor exploratieve analyses. Van de 197 deelnemers waren er 12 die het onderzoek niet hebben voltooid omdat ze het onprettig vonden voor de camera spreken. Deze data zijn niet meegenomen in de analyses. Eén deelnemer is uitgesloten vanwege de extreem lage waarden (uitbijter) op de controlevragen die gebruikt zijn om het ‘gemak’ te testen waarmee zij voor de camera konden spreken. In totaal zijn er 13 deelnemers uit de dataset verwijderd waardoor er 184 overbleven.

Manipulatiecheck

De manipulatie van het doel tot cognitieve steun is geslaagd indien deelnemers in de cognitieve conditie hoger scoren op het doel tot cognitieve steun dan op het doel tot socio-affectieve steun. Dit wordt in het huidige onderzoek beschouwd als een doel tot cognitieve steun. De manipulatie van het doel tot socio-affectieve steun is geslaagd indien deelnemers in de socio-affectieve conditie hoger scoren op het doel tot socio-affectieve steun dan het op doel tot cognitieve steun. Dit wordt in het huidige onderzoek beschouwd als een doel tot socio-affectieve steun. Met een principal factor analysis (PCA) werden er twee factoren

(15)

geëxtraheerd uit een twintigtal schaalvragen waarmee doel tot steun werd gemeten. Met de Kaiser-Meyer-Olkin maat werd vastgesteld dat de steekproef groot genoeg was voor een PCA, KMO = 0,90 (‘uitstekend’, volgens Field, 2009). Bartlett’s test van sphericiteit wees uit dat de correlatie tussen de diverse items groot genoeg was voor een PCA; X²(190) = 2151,22, p < 0,001. De data werden geïnterpreteerd na een Varimax rotatie. De twee factoren

verklaarden samen 52,33% van de variantie. De factoren noemen we de cognitieve steun, en socio-affectieve steun factoren. 14 van de 20 items laadden het sterkst op de cognitieve steun factor en zes items laadden het meest op de socio-affectieve steun factor. Van twee van de items die het sterkst laadden op de cognitieve steun factor werd vooraf gedacht dat deze sterker op de socio-affectieve steun factor zouden laadden. Dit waren; ‘Mijn gevoelens helder krijgen’, en ‘Mijn perspectief op de gebeurtenis bevestigd krijgen’. Het eerste item hebben we meegenomen in verdere analyses gezien deze bij nadere inspectie vrij ambigu verwoord is. Enerzijds benoemt het item gevoel, maar anderzijds duidt; ‘helder krijgen’, op iets willen begrijpen. Dit is juist meer cognitief van aard. Het tweede item werd echter beschouwd als een kernonderdeel van een behoefte aan socio-affectieve steun. Dit item is daarom verwijderd uit verdere analyses. Beide factoren hadden een hoge betrouwbaarheid. Voor de cognitieve schaal, met 13 items, werd gevonden; Cronbach’s α = 0,91. Voor de socio-affectieve schaal, met 6 items, werd gevonden; Cronbach’s α = 0,85.

Vervolgens werd voor alle deelnemers een gemiddelde score op zowel de cognitieve steun factor items als op de socio-affectieve steun factor items berekend. Er werden twee paired samples t-testen uitgevoerd om te kijken of er binnen de condities een verschil bestond in de gemiddelde factorscores. Dit bleek in de cognitieve conditie het geval, t(61) = -2,29, p = 0,026. Deelnemers scoorden echter hoger op de socio-affectieve factor (M = 67,70 SD = 16,41) dan op de cognitieve factor (M = 62,80 SD = 14,64). Mensen in de cognitieve conditie hadden een sterker doel tot socio-affectieve steun dan tot cognitieve steun. Hiermee is de

(16)

manipulatie van doel tot cognitieve steun niet geslaagd. Ook in de socio-affectieve conditie bleek er een verschil te bestaan in de factorscores, t(59) = -3,80, p < 0,001. Deelnemers scoorden hoger op de socio-affectieve factor (M = 66,17 SD = 20,53) dan op de cognitieve factor (M = 53,88 SD = 21,52). Hiermee is de manipulatie van doel tot socio-affectieve steun geslaagd.

Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid

De gedeelde verhalen zijn gecodeerd met een codeerschema. Deze werden

gekwantificeerd met betrekking tot verschillende woordcategorieën. Aan de hand van deze kwantificering zijn uiteindelijk de onderzoekshypothesen getoetst. De teksten zijn gecodeerd door verschillende onderzoekers en het was daarom van belang na te gaan wat de

interbeoordelaarsbetrouwbaarheid was met betrekking tot de woordcategorieën die gebruikt zijn in de data-analyse. Een deel van de teksten is gecodeerd door alle vier de onderzoekers om de betrouwbaarheid te berekenen, waarna de verschillende onderzoekers verschillende teksten hebben gecodeerd. Aan de hand van Hallgren (2012) is op basis van de

onderzoeksopzet vastgesteld dat er gebruik gemaakt moest worden van ICC scores volgens een two-way, absolute agreement, single measures, mixed effects model. De ICC scores staan weergegeven in tabel 1. Acht van de twaalf ICC scores zijn boven de 0,75 wat duidt op uitstekende overeenkomst in codering (Hallgren, 2012). Dit suggereert dat er een minimale hoeveelheid meetfouten is toegevoegd door de verschillende onderzoekers en dat de

statistische power voor de vervolganalyses niet substantieel is gereduceerd. De categorie ‘appraisal pleasant’ en de categorie; appraisal expected hebben een redelijke ICC score

(Hallgren, 2012). De overeenkomst in de codering van deze categorieën is aanzienlijk lager en hier is in sterkere mate een meetfout toegevoegd door de verschillende onderzoekers. Voor

(17)

twee categorieën kon geen ICC berekend worden gezien geen van de onderzoekers woorden in de teksten als behorende in deze categorie heeft gecodeerd.

Tabel 1

ICC scores voor de gebruikte woordcategorieën bij het testen van de hypothesen

Type woordcategorie ICC score (single measures)

Specifieke emotieterm zelf * 0,78

Specifieke emotieterm ander * 0,87

Algemene emotieterm zelf * 0,95

Algemene emotieterm ander * 0,94

Appraisal expected ** 0,48

Appraisal unexpected ** 0,87

Appraisal pleasant ** 0,56

Appraisal unpleasant ** 0,88

Appraisal high coping **

-Appraisal low coping ** 0,88

Appraisal fair **

-Appraisal unfair ** 0,80

*Behorende tot de categorie emotiewoorden ** Behorende tot de categorie cognitiewoorden

Aanvullende checks

Hierbij is de controleconditie ook meegenomen om te zorgen dat deze data bij de exploratieve analyses gebruikt konden worden. Met een Anova is vastgesteld dat het

gemiddelde gemak waarmee de deelnemers voor de camera spraken niet verschilt tussen de condities. F(2, 181) = 1,30, p = 0,276. Een Manova wees uit dat er geen verschil bestond in de mate waarin deelnemers aangaven een zestal emoties te hebben geuit tussen condities; V(6, 176) = 0,83, p = 0,217.Tot slot is er met meerdere paired samples t-testen gecheckt of

(18)

bezorgdheid van de zes bevraagde emoties de meest geuitte emotie is volgens de deelnemers (zie tabel 2). Met de Bonferroni-procedure is gecorrigeerd voor de kans op fouten van de eerste soort.

Tabel 2

Toetsingsresultaten van de uitgevoerde Anova’s met betrekking tot het verschil in uiten van emoties ten opzichte van bezorgdheid

Vergeleken emoties N M SD t df p Bezorgdheid Twijfel 184 184 42,73 39,84 32,19 31,36 1,17 183 0,244 Bezorgdheid Angst 184 184 42,73 25,36 32,19 26,88 7,91 183 < 0,001* Bezorgdheid Verdriet 184 184 42,73 42,33 32,19 26,99 154 183 0,878 Bezorgdheid Frustratie 184 184 42,73 33,80 32,19 29,37 2,86 183 < 0,01* Bezorgdheid Boosheid 184 184 42,73 19,66 32,19 26,45 7,73 183 < 0,001* * Significant resultaat

Deelnemers gaven aan meer bezorgdheid te uiten dan; angst, frustratie en boosheid, maar er bestaat geen verschil tussen de mate van geuitte bezorgdheid en twijfel en verdriet. In de discussie zal worden stilgestaan bij de mogelijke invloed hiervan op de onderzoeksresultaten.

Onderzoeksresultaten en toetsingsresultaten

De data van de deelnemers uit de controleconditie zijn niet meegenomen bij de hypothesetoetsing. De eerste hypothese stelde dat mensen met een doel tot socio-affectieve steun bij het delen van bezorgdheid meer affectieve dan cognitieve informatie verbaliseren.

(19)

Verwacht werd dat mensen met een socio-affectief doel meer emotiewoorden dan

cognitiewoorden gebruiken. Eerst is er een relatieve emotiewoorden score en een relatieve cognitiewoorden score berekend. Een paired samples t-test wees uit dat er een verschil bestond tussen het (relatieve) aantal gebruikte emotie- en cognitiewoorden; t(59) = -6,12, p < 0,001. De gemiddelde wijzen echter uit dat er meer cognitiewoorden zijn gebruikt dan emotiewoorden (zie tabel 3). Deze resultaten zijn niet in lijn met de verwachtingen en niet ondersteunend voor de eerste hypothese.

Tabel 3

Gemiddelde relatieve emotiewoorden en cognitiewoorden scores en standaarddeviaties voor de deelnemers in de socio-affectieve conditie

N M SD Relatieve emotiewoorden 60 0,01* 0,01 Relatieve cognitiewoorden 60 0,02** 0,01

*Totaal aantal emotiewoorden / totaal aantal gesproken woorden

** Totaal aantal cognitiewoorden / totaal aantal gesproken woorden

De tweede hypothese stelde dat mensen met een doel tot cognitieve steun bij het delen van bezorgdheid meer cognitieve dan affectieve informatie verbaliseren. Verwacht werd dat mensen met een cognitief doel meer cognitie- dan emotiewoorden gebruiken. Een paired samples t-test wees uit dat er een verschil bestond tussen het (relatieve) aantal gebruikte emotie- en cognitiewoorden; t(61) = -7,87, p < 0,001. De gemiddelde wijzen uit dat er meer cognitiewoorden dan emotiewoorden zijn gebruikt (zie tabel 4). Deze deelnemers hadden echter geen doel tot cognitieve steun en zodoende kunnen de resultaten dan ook niet als ondersteunend voor de tweede hypothese worden beschouwd.

(20)

Tabel 4

Gemiddelde relatieve emotiewoorden en cognitiewoorden scores en standaarddeviaties voor de deelnemers in de cognitieve conditie

N M SD Relatieve emotiewoorden 62 0,01* 0,01 Relatieve cognitiewoorden 62 0,03** 0,01

* Totaal aantal emotiewoorden / totaal aantal gesproken woorden

** Totaal aantal cognitiewoorden / totaal aantal gesproken woorden

De derde hypothese stelde dat mensen met een doel tot socio-affectieve steun bij het delen van bezorgdheid meer affectieve informatie verbaliseren dan mensen met een doel tot cognitieve steun. De vierde hypothese stelde dat mensen met doel tot cognitieve steun bij het delen van bezorgdheid meer cognitieve informatie verbaliseren dan mensen met een doel tot socio-affectieve steun. Verwacht werd dat deelnemers in de socio-affectieve conditie meer emotiewoorden gebruiken dan deelnemers in de cognitieve conditie en dat deelnemers in de cognitieve conditie meer cognitiewoorden zullen gebruiken dan deelnemers in de socio-affectieve conditie.

Deze hypothesen zijn getest met een Manova. Voor beide type woorden was voldaan aan Levene’s test voor gelijkheid van variantie. Uit Pillai’s trace bleek dat conditie invloed heeft op de (relatieve) hoeveelheid gebruikte type woorden, V = 0,52, F(2, 119) = 3,27, p = 0,042. De univariate testresultaten wijzen een verschil uit in cognitiewoorden; F(1, 120) = 6,55, p = 0,012. Deelnemers in de cognitieve conditie gebruikten meer cognitiewoorden (M = 0,03 SD = 0,01) dan deelnemers in de socio-affectieve conditie (M = 0,02 SD = 0,01). Er bestond geen verschil in emotiewoorden; F(1, 120) = 0,50, p = 0,48. De resultaten zijn deels in lijn met de verwachtingen. De derde hypothese lijkt niet te worden ondersteund en de

(21)

vierde hypothese lijkt wel te worden ondersteund door deze resultaten. De deelnemers in de cognitieve conditie hadden echter geen doel tot cognitieve steun, maar een doel tot socio-affectieve steun en zodoende kunnen de resultaten niet als een ondersteuning en niet als een ontkrachting van de vierde hypothese worden beschouwd. Het feit dat alle deelnemers een doel tot socio-affectieve hadden betekent dat ook de derde hypothese niet als ontkracht kan worden beschouwd.

Exploratieve analyses

Het is niet gelukt om deelnemers in de cognitieve conditie een doel tot cognitieve steun te geven. Zij scoorden niet hoger op de cognitieve steun factor dan op de socio-affectieve steun factor. Dit betekent niet dat het doel tot cognitieve steun geheel niet beïnvloed is. Verschillen in het doel tot cognitieve steun tussen condities zouden kunnen bestaan. Daarnaast is het interessant om te zien of het doel tot socio-affectieve steun verschilt tussen de condities. Als dit niet het geval is kan namelijk niet gesteld worden dat het doel tot socio-affectieve steun voor deelnemers in de socio-affectieve conditie een gevolg was van de manipulatie. Mogelijke verschillen kunnen belangrijk zijn in de interpretatie van de gevonden resultaten. Met een exploratieve Manova is getest of de scores op de twee factoren verschillen tussen de condities. Uit Box’s test bleek dat de assumptie van gelijke covariantie geschonden was, maar bij een grote steekproef en gelijke conditie groottes is Pillais trace robuust tegen deze schending. Conditie bleek van invloed op het doel tot steun, V = 0,07, F(4, 362) = 3,41, p < 0,009. Uit de univariate toetsingsresultaten bleek dat er een verschil bestaat tussen de condities op de cognitieve steun factor, F(2, 181) = 5,83, p < 0,004, maar niet op de socio-affectieve steun factor, F(2, 181) = 2,39, p = 0,094. Er werd naar de Games-Howell gekeken omdat de assumptie van gelijke varianties geschonden bleek (Levene’s F(2, 181) = 6,24, p = 0,002.) Hieruit bleek dat er een verschil bestaat op de cognitieve steun factor tussen de

(22)

cognitieve en de controleconditie (p = 0,002) en tussen de cognitieve en de socio-affectieve conditie (p = 0,024). Uit de gemiddelden bleek dat deelnemers in de cognitieve conditie hoger scoorden dan de deelnemers in de socio-affectieve conditie en de controleconditie (zie tabel 5).

Tabel 5

Gemiddelde cognitieve en socio-affectieve factor scores en standaarddeviaties voor alle condities

Conditie M SD N

Cognitieve factor Controle 51,62 20,90 62

Cognitief 62,80* 14,64 62

Socio-affectief 53,88 21,52 60

Socio-affectieve factor Controle 60,50 20,63 62

Cognitief 67,70 16,41 62

Socio-affectief 66,17 20,53 60

* significant hoger dan de gemiddelde scores op deze factor in de andere condities

Ook zijn er aanvullende analyses uitgevoerd voor de controleconditie om te

onderzoeken hoe mensen zich ‘van nature’ gedragen bij het uiten van bezorgdheid. Uit een paired samples t-test bleek er een verschil aanwezig in scores op de cognitieve en affectieve steun factor; t(61) = -3,75, p < 0,001. Deelnemers scoorden hoger op de socio-affectieve steun factor (M = 60,50 SD = 20,63) dan op de cognitieve steun factor (M = 51,62 SD = 20,90). Ook werd met een paired samples t-test een verschil gevonden in het gebruik van emotie- en cognitiewoorden; t(61) = -8,22, p < 0,001. Deelnemers gebruikten meer cognitiewoorden (M = 0,02 SD = 0,01) dan emotiewoorden (M = 0,01 SD = 0,01). Tot slot is bekeken of er een verschil bestond was in het gebruik van type woorden tussen de controle-

(23)

en de socio-affectieve en cognitieve conditie. Een Manova wees uit dat er geen effect van conditie bestond op het gebruik van type woorden. Dit gaat in tegen wat er is gevonden bij de toetsing van de vierde hypothese. Hier werd gevonden dat deelnemers in de cognitieve conditie meer cognitiewoorden gebruikten dan deelnemers in de socio-affectieve conditie.

Door de mislukte manipulatie van het doel tot cognitieve steun was het niet mogelijk alle hypotheses te testen. Er waren echter wel deelnemers die hoger scoorden op de cognitieve dan op de socio-affectieve steun factor en er waren deelnemers die meer emotie- dan

cognitiewoorden gebruikten. Met een viertal regressie-analyses werd bekeken of er verbanden bestonden tussen de aanwezige variatie in het doel tot steun en gebruik van type woorden. Hiervoor zijn emotie-/cognitiewoord ratios berekend door het totale aantal emotiewoorden te delen door het totale aantal cognitiewoorden. Met twee verschillende analyses werd bekeken of de scores op de doelen tot steun een voorspeller waren voor deze ratioscores. Scores op beide factoren hadden geen toegevoegde waarde voor het regressiemodel. Dit betekent dat beide scores geen voorspellende factoren waren voor de verhouding tussen het gebruikte aantal emotie- en cognitiewoorden. Met de derde en vierde regressie-analyse werd bekeken of de ratio tussen de scores op de socio-affectieve en cognitieve steun factor een voorspeller was voor respectievelijk, het relatieve aantal emotiewoorden en het relatieve aantal

cognitiewoorden. De ratio score had in beide regressiemodellen geen toegevoegde waarde. Dit betekent dat de verhouding tussen doelen tot steun geen voorspellende factor was voor het relatieve aantal gebruikte emotie- en cognitiewoorden.

(24)

Discussie

Er werd onderzocht of het doel tot steun dat mensen hebben van invloed is op hun verbale uiting van bezorgdheid. Verwacht werd dat mensen met een doel tot socio-affectieve steun meer affectieve dan cognitieve informatie zouden verbaliseren. Deze hypothese werd niet ondersteund door de resultaten. Ook werd verwacht dat mensen met een doel tot cognitieve steun meer cogitieve dan socio-affectieve informatie zouden verbaliseren. Ook deze hypothese werd niet ondersteund. Tot slot werd verwacht dat mensen met een socio-affectief doel meer affectieve informatie zouden verbaliseren dan met mensen met een cognitief doel tot steun en dat mensen met een cognitief doel juist meer cognitieve informatie zouden verbaliseren dan mensen met een socio-affectieve doel. Ook deze hypotheses werden niet ondersteund.

Geen van de hypotheses zijn ondersteund. De manipulatie van het doel tot cognitieve steun is echter mislukt. Dit leidde ertoe dat hypothese twee, drie en vier niet goed konden worden getest aangezien deze hiervan afhankelijk waren. De resultaten kunnen daarom ook niet als ontkrachting van deze hypotheses worden beschouwd. Uit de exploratieve analyses kwam naar voren dat de manipulatie wel degelijk het doel tot cognitieve steun heeft versterkt, maar het doel tot socio-affectieve steun bleef sterker. Het zou kunnen dat de wijze waarop cognitieve steun gemanipuleerd werd niet specifiek of sterk genoeg de behoefte aan

cognitieve steun kon oproepen. Het zou ook kunnen dat socio-affectieve behoeften van nature zoveel sterker zijn dan cognitieve behoeften, zoals ook naar voren komt uit Rimé (2007), dat het niet mogelijk is een sterker doel tot cognitieve dan tot socio-affectieve steun te geven. Het is aannemelijk dat emoties meer affectief dan cognitief van aard zijn en wellicht zullen emoties om die reden altijd meer socio-affectieve dan cognitieve behoeften oproepen.

(25)

cognitieve steun via manipulatie werd versterkt niet meer cognitieve informatie

verbaliseerden dan mensen waarbij dit niet gebeurde. Hoewel dit effect oorspronkelijk alleen verwacht werd bij een doel tot cognitieve steun lijkt het in te gaan tegen de notie dat het doel tot steun van invloed is op de verbale uiting van bezorgdheid. Doelen tot steun zijn, zoals is gebleken, een kwestie van gradatie en een verschil in gradatie van type woorden was daarom in lijn geweest met het idee dat het doel tot steun van invloed is op de verbale uiting van bezorgdheid.

Tegen de verwachtingen in bleek dat mensen met een doel tot socio-affectieve steun meer cognitieve dan affectieve informatie verbaliseerden. Dit kan betekenen dat een doel tot socio-affectieve steun zich niet leidt tot een focus op het verbaliseren van affectieve

informatie. Het zou echter ook hier, net als bij de manipulatie van bezorgdheid, een kwestie van gradatie kunnen zijn. Het is mogelijk dat mensen, zelfs met een doel tot socio-affectieve steun, van nature meer cognitieve informatie delen. En dat een toename in het doel tot socio-affectieve steun wel leidt tot een toename in de verbalisering van socio-affectieve informatie, maar hierbij niet de hoeveelheid cognitieve informatie overtreft. Gezien uit de exploratieve

analyses bleek dat er geen verschil aanwezig was in het doel tot socio-affectieve steun tussen condities kon dit mogelijke effect niet worden aangetoond. Vervolgonderzoek is hierom van belang. Hierbij is het noodzakelijk om het doel tot socio-affectieve te kunnen beïnvloeden.

De reden dat in dit onderzoek niet is gelukt valt wellicht aan de onderzoeksopzet te wijten. Rimé (2007) stelt dat mensen van nature geneigd zijn emoties snel na het ontstaan met anderen te delen. De onderzoeken die hij aanhaalt waaruit hij concludeert dat mensen vrijwel enkel socio-affectieve en nagenoeg geen cognitieve doelen noemen vragen allemaal naar doelen zijn voor het delen van emoties die mensen van nature hebben. Men kan dus redeneren dat mensen in die onderzoeken doelen opnoemen die ze hebben direct na het ontstaan van een emotie. In dit onderzoek werd in 147 van de 184 gevallen een emotie opwekkende

(26)

gebeurtenis gedeeld die langer dan een maand geleden had plaatsgevonden. Het zou kunnen dat het versterken van socio-affectieve behoeften erg lastig kan zijn voor emoties die langer geleden hebben plaatsgevonden. Dit hangt wellicht ook samen met het feit dat deze behoeften al voor een groot deel vervuld kunnen zijn. 167 van de 184 deelnemers hadden de emotionele gebeurtenis namelijk al eerder gedeeld. Dit kan worden ondervangen door een onderzoek zo op zetten dat deelnemers enkel gebeurtenissen mogen delen die recent hebben plaatsgevonden en ze niet eerder hebben gedeeld. Dit kan echter lastig zijn gezien mensen geneigd zijn

emoties vrij snel na de totstandkoming te delen en wellicht niet bereid zijn persoonlijke kwesties in een onderzoek setting te delen die ze nog niet eens met een dierbare hebben gedeeld. Het oproepen van bezorgdheid aan de hand van filmclips of andere stimuli zou hierbij uitkomst kunnen bieden.

Het zou ook kunnen dat de gevonden resultaten en manipulatie problemen

bezorgdheid-specifiek zijn. Bezorgdheid wordt, zoals beschreven, gekenmerkt door gedachten en lijkt hier mee een erg cognitieve emotie te zijn. Wellicht is het om deze reden lastig

gebleken het doel tot socio-affectieve steun te versterken. Dit zou ook de sterke aanwezigheid van een cognitief doel tot steun in alle condities kunnen verklaren. Het doel tot

socio-affectieve steun was wellicht sterker, maar het verschil was relatief klein en doelen tot cognitieve steun waren alles behalve afwezig zoals men zou verwachten op basis van Rimé (2007). Dit zou mogelijk ook de verbalisatie van een grote hoeveelheid cognitieve informatie kunnen verklaren. De deelnemers gaven echter aan dat ze verdriet en twijfel net zo sterk hadden geuit als bezorgdheid. Een afwezig verschil in het uiten van twijfel en bezorgdheid is niet erg verrassend gezien twijfel sterk samenhangt met bezorgdheid en ook een zeer

cognitieve emotie is (Segerstrom et al., 2000). Verdriet wordt over het algemeen echter niet als onderdeel van bezorgdheid beschouwd. Het zou kunnen dat verdriet een gevolg was van de onderzoeksopzet. Deelnemers werden gevraagd terug te denken aan een situatie waarin ze

(27)

zich zorgen maakten dat ze een dierbare kwijt zouden raken. Het zou kunnen dat deelnemers deze dierbaren ook daadwerkelijk zijn kwijtgeraakt en dat dit verlies zorgt voor een gevoel van verdriet.Om zeker te weten of de gevonden resultaten bezorgdheid-specifiek zijn is vervolgonderzoek noodzakelijk. Hiervoor moet zowel soortgelijk onderzoek met een andere manier om bezorgdheid op te roepen als soort gelijk onderzoek met de focus op andere emoties worden uitgevoerd. Het laten terugdenken aan een persoonlijke gebeurtenis is wellicht geen goede manier om één specifieke emotie te activeren. Op deze manier is de emotie opwekkende stimulus niet voor iedereen gelijk en kunnen er allerlei mixen aan emoties ontstaan. Met videofragmenten is aangetoond dat het mogelijk is één specifieke emotie te versterken (Gross, & Levenson, 1995).

Tot slot is er vanwege de problemen met de manipulatie met exploratieve regressie-analyses gekeken naar verbanden tussen het doel tot steun en het verbaliseren van affectieve en cognitieve informatie. Geen enkel voorspellend verband tussen het doel tot steun en verschillen in hoeveelheid affectieve en cognitieve informatie kon worden aangetoond. Dit zou erop kunnen wijzen dat het doel tot steun niet van invloed is op de verbale uiting van bezorgdheid. Het zou echter ook zo kunnen zijn dat het doel tot steun van invloed is op de verbale uiting van bezorgdheid, maar niet op de manier zoals in het huidige onderzoek verwacht. Het is verstandig eerst verder onderzoek uit te voeren naar mogelijke variantie in verbale uitingen voor er definitieve uitspraken kunnen worden gedaan over de invloed van doelen tot steun op de verbale uiting van bezorgdheid. Door bijvoorbeeld andere

woordcategorieën/zinsstructuren te coderen.

Ondanks een problematische hypothesetoetsing en een aantal onverwachte resultaten heeft het huidige onderzoek interessante mogelijke richtingen voor vervolgonderzoek aan het licht gebracht. Er dient nog veel onderzoek te worden uitgevoerd voor de mogelijke invloed van doelen tot steun op de verbale uiting van bezorgdheid vastgesteld en verklaard kan

(28)

worden. Naast de werking van dit proces helder krijgen is het interessant om te onderzoeken wat voor effect verschillende verbale uitingen hebben op de reactie van de steunverlener. Het doel hebben tot steun is namelijk één ding, maar dan blijft het de vraag of het de steunverlener lukt deze cues op te pikken en de geboden steun hierop aan te laten sluiten. Het aan laten sluiten van de geboden steun op de behoeften van de deler is namelijk van grote invloed op de tevredenheid van de deler met de geboden steun en in het verlengde de steunverlener

(Horowitz, 2001). Het matchen van steun aan de behoeften van de deler wanneer deze enkel socio-affectieve behoeften heeft, zou ertoe kunnen leiden dat de noodzakelijke vervulling van cognitieve behoeften niet plaatsvindt. De huidige onderzoeksresultaten doen echter

vermoeden dat mensen in tegenstelling tot de eerder genoemde onderzoeken niet enkel socio-affectieve, maar ook wel degelijk cognitieve behoeften verbaliseren. Gezien dit een

(29)

Literatuurlijst

Aarts, H., & Dijksterhuis, A. (2000). Habits as knowledge structures: Automaticity in goal-directed behavior. Journal of Personality and Social Psychology, 78, 53–63.

Ajzen, I., & Fishbein, M. (1980). Understanding attitudes and prediciting social behavior. Prentice- Hall, Englewood-Cliffs, NJ (1980).

Andrade, E. B., & Ho, T. H. (2009). Gaming emotions in social interactions. Journal of Consumer

Research, 36, 4, 539 - 552.

Bandura, A. (1977). Self-efficacy: Toward a unifying theory of behavioral change. Psychological

Review, 84, 2, 191 - 215.

Borkovec, T. D., Alcaine, O., & Behar, E. (2004). Avoidance theory of worry and generalized anxiety disorder. Generalized anxiety disorder: Advances in research and practice, 2004. Borkovec, T. D., Robinson, E., Pruzinsky, T., & DePree, J. A. (1983). Preliminary exploration of

worry: Some characteristics and processes. Behaviour research and therapy, 21(1), 9-16.

Borkovec, T. D., Ray, W. J., & Stober, J. (1998). Worry: A cognitive phenomenon intimately linked to affective, physiological, and interpersonal behavioral processes. Cognitive Therapy and

Research, 22(6), 561-576.

Bowlby, J. (1969). Attachtment and loss Vol. 1. Attachment. New York: Basic Books, 1969. Burleson, B. R. (2003a). Emotional support skills. In J. O. Greene & B. R. Burleson (Eds.),

Handbook of communication and social interaction skills (pp. 551–594). Mahwah, NJ:

Lawrence Erlbaum.

Cutrona, C. E., Shaffer, P. A., Wesner, K. A., & Gardner, K. A. (2007) Optimally matching support and perceived spousal sensitivity. Journal of Family Pscyhology, 21, 4, 754 - 758.

(30)

Schizophrenia research, 108(1), 197-206.

Duprez, C., Christophe, V., Rimé, B., Congard, A., & Antoine, P. (2014). Motives for the social sharing of an emotional experience. Journal of Social and Personal Relationships, 31, 1-31. Eisenberg, N., Fabes, R. A., Guthrie, I. K., & Reiser, M. (2000). Dispositional emotionality and

regulation: Their role in predicting quality of social functioning. Journal of Personality and Social Psychology, 78(1), 136.

Ekman, P. (1992). An Argument for basic emotions. Cognition and Emotion, 6, 3, 169 - 200. Evans, J. B. T. (2008). Dual-processing accounts of reasoning, judgment, and social cognition.

Annual Review of Psychology, 59, 255 - 278.

Ferguson, M. J. (2007). On the automatic evaluation of end-states. Journal of Personality and Social

Psychology, 92, 596 – 611.

Fischer, A. H., & Manstead, A. S. R. (2008). Social functions of emotion. In M. Lewis, J. Haviland, & L. Feldman Barrett (Eds.), Handbook of Emotion (3rd edn.). New York: Guilford Press. Fresco, D. M., Frankel, A. N., Mennin, D. S., Turk, C. L., & Heimberg, R. G. (2002). Distinct

and overlapping features of rumination and worry: The relationship of cognitive production to negative affective states. Cognitive Therapy and Research, 26(2), 179-188.

Frijda, N. H. (1988). The laws of emotion. American psychologist, 43, 349.

Frijda, N. H., & Mesquita, B. (1994). The social roles and functions of emotions. In S. Kitayama, & H. S. Markus (Eds.), Emotion and culture: Empirical Studies of Mutual Influence, 51 – 87. Frisina, P. G., Borod, J. C., & Lepore, S. J. (2004). A Meta-Analysis of the Effects of Written

Emotional Disclosure on the Health Outcomes of Clinical Populations. Journal of nervous en

mental desease, 129, 629 – 634.

Gollwitzer, P. M., & Moskowitz, G. B. (1996). Goal effects on action and cognition. In E. T. Higgins & A. W. Kruglanski (Eds.), Social psychology: Handbook of basic principles (pp. 361–399).

(31)

New York: Guilford Press.

Gross, J. J., & John, O. P. (2003). Individual differences in two emotion regulation processes: Implications for affect, relationships and well-being. Journal of Personality and Social Psychology, 85, 348 - 362.

Gross, J. J., & Levenson, R. W. (1995). Emotion elicitation using films.Cognition & emotion, 9(1), 87-108.

Gross, J. J., & Muñoz, R. F. (2006). Emotion regulation and mental health. Clinical Psychology, 2, 2, 151 – 164.

Hackenbracht, J., & Tamir, M. (2010). Preferences for sadness when eliciting help: Instrumental motives in sadness regulation. Motivation and Emotion, 34, 3, 306 - 315.

Hallgren, K. A. (2012). Computing inter-rater reliability for observational data: an overview and tutorial. Tutorials in quantitative methods for psychology,8(1), 23.

Heerdink, M. W., Van Kleef, G. A., Homan, A. C., & Fischer, A. H. (2013). On the social influence of emotions in groups: interpersonal effects of anger and happiness on conformity versus deviance. Journal of Personality and Social Psychology, 105, 2, 262 - 284.

Hommel, B., Muesseler, J., Aschersleben, G., & Prinz, W. (2001). The theory of event coding (TEC): A framework for perception and action planning. Behavioral and Brain Sciences, 24, 849–937.

Horowitz, L. M., Krasnoperova, E. N., Tatar, D. G., Hansen, M. B., Person, E. A., Galvin, K. L., & Nelson, K. L. (2001). The way to console may depend on the goal: experimental studies of social support. Journal of Experimantal Social Psychology, 37, 1, 49 - 61.

Jeannerod, M. (1997). The cognitive neuroscience of action. Oxford, England: Blackwell.

Keltner, D., & Haidt, J. (1999). Social functions of emotions at four levels of analysis. Cognition

(32)

Kovacs, M., Joormann, J., & Gotlib, I. H. (2008). Emotion (dys)regulation and links to depressive disorders. Child Development Perpectives, 2, 3, 149 – 155.

Lepore, S. J., Fernandez-Berrocal, P., Ragan, J., & Ramos, N. (2004). It’s not that bad: Social challenges to emotional disclosure enhance adjustment to stress. Anxiety, Stress & Coping:

An International Journal, 17, 341 - 361.

Liverant, G. I., Brown, T. A., Barlow, D. H., & Roemer, L. (2008). Emotion regulation in unipolar depression: The effects of acceptance and suppression of subjective emotional

experience on the intensity and duration of sadness and negative affect. Behaviour Research and Therapy, 46, 11, 1201 - 1209.

Luminet, O., Bouts, P., Delie, F., Manstead, A. S. R., & Rimé, B. (2000). Social sharing of emotion following exposure to a negatively valenced situation. Cognition and Emotion, 14, 661–688.

McLaughlin, K. A., Hatzenbuehler, M. L., Mennin, D. S., & Nolen-Hoeksema, S. (2011). Emotion dysregulation and adolescent psychopathology: A prospective study. Behaviour research and

therapy, 49, 9, 544 - 554.

Nils, F., & Rimé, B. (2012). Beyond the myth of venting: Social sharing modes determine the benefits of emotional disclosure. European Journal of Social Psychology, 42, 672 - 681.

Niven, K., Totterdell, P., & Holman, D. (2009). A classification of controlled interpersonal affect regulation strategies. Emotion, 9, 4, 498 - 509.

Nyclicek, I., Vingerhoets, A., & Zeelenberg, M. (2011). Emotion regulation and well-being: A view from different angles. Springer New York, 1 – 8.

Muris, P., Roelofs, J., Rassin, E., Franken, I., & Mayer, B. (2005). Mediating effects of rumination and worry on the links between neuroticism, anxiety and depression. Personality and

(33)

Parkinson, B. (1996). Emotions are social. British Journal of Psychology, 87, 663 - 683. Parrot, G. W. (2001). Implications of dysfunctional emotions for understandig how emotions

function. Review of General Psychology, 5, 3, 180 - 186.

Rimé, B. (2007). Interpersonal emotion regulation. Handbook of Emotion Regulation, 466 - 482. Rimé, B. (2009). Emotion elicits the social sharing of emotion: Theory and empirical eeview.

Emotion Review, 1, 1, 60 - 85.

Schachter, S. (1959). The psychology of affiliation. Minneapolis: Univcr. Minnesota Press. Segerstrom, S. C,, Tsao, J. C. I., Alden, L. E., & Craske, M. G. (2000). Worry and rumination:

Repetetive thought as a concomitant and predictor of negative mood. Cognitive Therapy and

Research, 24, 6, 671 - 688.

Shaver, P. R., Wu, S., & Schwartz, J. C. (1992). Cross-cultural similarities and differences in emotion and its representation.

Singer, T. (2006). The neuronal basis and ontogeny of empathy and mind reading: review of literature and implications for future research. Neuroscience & Biobehavioral Reviews, 30(6), 855-863. Stone, L. B., Hankin, B. L., Gibb, B. E., & Abela, J. R. Z. (2011). Co-rumination predicts the onset

of depressive disorders during adolescence. Journal of Abnormal Psychology, 120, 752 - 757. Tamir, M., Chiu, C. Y., & Gross, J. J. (2007). Business or pleasure? Utilitarian versus

hedonic considerations in emotion regulation. Emotion, 7, 546-554.

Tamir, M., Ford, B. Q., & Ryan, E. (2013). Nonconsious goals can shape what people want to feel.

Journal of Experimental Social Psychology, 49, 292 -297.

Van Kleef, G. A. (2010). The emerging view of emotion as social information. Social and

Personality Psychology Compass, 4/5, 331–343.

Williams, L. E., Bargh, J. A., Nocera, C. C., & Gray, J. R. (2009). The unconsious regulation of emotion: nonconsious reappraisal goals modulate emotional reactivity. Emotion, 9, 847 - 854.

(34)

Bijlage A

CODEBOOK Lisanne Pauw (adapted from Milena Feldkamp)

Analysis of verbal affective communication

Variable Description Instruction Name in SPSS

Amount of general

information disclosed How much general information (emotional & non-emotional information together) does person share?

Count number of

words WORDS_TOT

Length How long (in seconds) does subject talk? 1

st word until last LENGTH_TOT

Speech Rate* How fast/slow does subject talk? How many words does subject disclose per minute?

Divide number of

words by length RATE_TOT

Amount of affective information disclosed about the self

How much affective information does subject reveal about the self?

Count number of verbal affective information units that refer to the self (i.e. specific emotion terms, valenced-only terms & emotion-related actions)

VBINFOA_SELF (sum of verbal affective information units about the self)

Amount of affective information disclosed about an other

How much affective information does subject reveal about the other?

Count number of verbal affective information units that refer to another person (i.e. specific emotion terms, valenced-only terms & emotion-related actions)

VBINFOA_OTHER (sum of verbal affective information units about the other person)

Relative amount of affective information disclosed*

→ Distinction

between target being self vs. other

How much affective information does subject reveal controlling for the amount of time (s)he talks? Divide number of verbal affective information units by number of words ● Thus VBINFOA_TOT : WORDS_TOT REL_VBINFOA_TOT

(35)

Number of specific

emotion terms

referring to the self disclosed

How many specific emotion words does the subject report experiencing

themselves?

● Definition: Words directly referring to specific affective states (note: can be different types of words) ● I was happy/sad, worried/confi dent, angry/pleased , keen/unintere sted; I was overcome with sadness

NOTE that this also includes the described absence of a specific state:

E.g. I didn’t

feel sad at all

Count number of specific emotion terms referring to the SELF SPECEMO_SELF Amount of specific emotion terms referring to other disclosed

How many specific emotion words does subject report the

other experiencing?

● Definition: Words directly referring to specific affective states (note: can be different types of words)

● His fear was

obvious to all; he was very

sad

NOTE that this also includes the described absence of a specific state:

● E.g. He didn’t

feel sad at all

Count number of specific emotion terms referring to OTHER SPECEMO_OTHER Number of

valenced-only emotion terms

referring to the self disclosed

How many valenced-only emotion words does the subject report experiencing

Count number of valenced-only emotion words referring to the SELF

(36)

themself?

● Definition: Words directly referring to affective state but only in terms of valence

● eg. I felt good,

I felt down

NOTE that this also involves the described absence of general emotional displays ● e.g. I didn’t

feel anything

Number of

valenced-only emotion terms

referring to the other disclosed

How many valenced-only emotion words does subject mention the other is

experiencing?

Definition: Words directly referring to affective state but only in terms of valence

● E.g. He felt

good, he felt down

NOTE that this also involves the described absence of general emotional displays

● e.g. She didn’t

show any emotion Count number of valenced-only emotion words referring to the OTHER GENEMO_OTHER

* Variable has to be transformed IN SPSS, calculated based on existing variables

APPRAISALS

Forms of appraisals (based on Scherer, 1997) to be tagged in CATMA

o 1. Novelty/Expectation: Expected vs. Unexpected ▪ Did you expect this situation to occur?

● E.g. unexpected: “het was een hele grote schok voor ons”; “Ik zag het niet aankomen”

(37)

● E.g. expected: “ik zag het wel aankomen”; “Ik zat er al op te wachten tot dit zou gebeuren“

o 2. Intrinsic Pleasantness: Pleasant vs. Unpleasant

▪ Did you find the event itself pleasant or unpleasant?

● E.g. unpleasant: “Dit was erg vervelend”; “Het was een hele nare dag”; “Er is iets heel ergs gebeurd”

● E.g. pleasant: “Het was een heel leuk feest”; “Dat vond ik erg gezellig”

o 3. Coping potential: High vs. Low

▪ How do you evaluate your ability to act on or to cope with the event and its consequences when you were confronted with this situation?

● E.g. High: “Ik had wel het gevoel dat we er samen uit konden komen” ● E.g. Low: “Ik dacht dit gaat nooit meer goed komen”; “Ik weet niet zo

goed wat ik moet doen”; “ik zie het niet meer zitten”

● Tip: Alle zinnen die twijfel aanduiden, coderen we onder lage coping potential (e.g.”Ik weet niet”; Ik weet het niet meer; ik weet niet wat ik moet doen; ik weet niet wat ik wil”, “Ik weet niet of ik gelijk heb” etc.)

o 4. Compatibility with external standards (Norms & Fairness): Fair (or conform

norm) vs. Unfair (or not conform the norm)

▪ If the event was caused by your own or someone else’ behavior, would this behavior itself be judged as improper or immoral? Would you say that the situation or event that caused your emotion was unjust or unfair?

● E.g. Fair: “Wel begrijpelijk dat hij dat deed”; “Hij had wel een punt” ● E.g. Unfair: “Ik vind het heel onrespectvol”; “Wie doet zoiets nou?”;

“Ik vind dat nogal raar”; “Ik vind het erg kinderachtig”

LET OP: We coderen alleen appraisals van de situatie door de participant zelf!! Dus niet expliciete

evaluaties van anderen (e.g. “hij vond het raar”, “hij vond het niet leuk”; “hij wist niet hoe hij ermee om moest gaan”). Wel neutrale uitspraken als “het was..”

(38)

Bijlage B:

Manipulatie van doel tot steun

Artikel ter manipulatie doel tot cognitieve steun (cognitieve conditie)

Dipje? Praat erover!

Een tegengeluid blijkt de beste remedie tegen emotionele stress.

Iedereen heeft wel eens last van negatieve emoties zoals boosheid, verdriet of teleurstelling. De een weet hier beter mee om te gaan dan de ander. Het praten over je eigen negatieve emoties blijkt echter een goede oplossing, maar is wel afhankelijk van hoe de ander reageert. Onderzoekers van de Universiteit van Birmingham hebben gedurende twee maanden 200 mensen gevolgd om de effecten van het praten over emoties te onderzoeken. Op basis van het onderzoek konden twee soorten steun worden onderscheiden: troost en een tegengeluid. Onder troost werd het bieden van aandacht (h)erkenning en empathie verstaan. Met een tegengeluid werd bedoeld dat de ander een andere invalshoek bood op de situatie.

Uit de resultaten bleek dat emotioneel herstel het snelst optrad wanneer gesprekspartners een tegengeluid lieten horen. Door hun frisse blik konden zij de situatie relativeren of vanuit een positievere invalshoek benaderen. Hierdoor hielpen zij de ‘delers’ om op een andere manier naar de situatie te kijken, waardoor deze minder stress ervoeren. Een tegengeluid laten horen en een ander perspectief aanbieden vormen dus een effectieve manier om negatieve emoties bij anderen te verminderen.

(39)

Artikel ter manipulatie doel tot affectieve steun (socio-affectieve conditie)

Dipje? Praat erover!

Een luisterend oor en empathie blijken de beste remedie tegen emotionele stress. Iedereen heeft wel eens last van negatieve emoties zoals boosheid, verdriet of teleurstelling. De een weet hier beter mee om te gaan dan de ander. Het praten over je eigen negatieve emoties blijkt echter een goede oplossing, maar is wel afhankelijk van hoe de ander reageert. Onderzoekers van de Universiteit van Birmingham hebben gedurende twee maanden 200 mensen gevolgd om de effecten van het praten over emoties te onderzoeken. Op basis van het onderzoek konden twee soorten steun worden onderscheiden: troost en een tegengeluid. Onder troost werd het bieden van aandacht (h)erkenning en empathie verstaan. Met een tegengeluid werd bedoeld dat de ander een andere invalshoek bood op de situatie.

Uit de resultaten bleek dat emotioneel herstel het snelst optrad wanneer gesprekspartners troost boden door aandachtig te luisteren en empathie te tonen. Het meeleven zorgde ervoor dat de ‘delers’ zich verbonden en gesteund voelden en daardoor minder stress ervoeren. Troost bieden en empathie tonen vormen dus een effectieve manier om negatieve emoties bij anderen te verminderen.

Januari 2016, door Derk Versteeghen

(40)

Dipje? Praat erover!

Praten over je gevoelens blijkt een goede remedie tegen emotionele stress

Iedereen heeft wel eens last van negatieve emoties zoals boosheid, verdriet of teleurstelling. De een weet hier beter mee om te gaan dan de ander. Praten over je eigen negatieve emoties kan verlichting bieden. Onderzoekzoekers van de Universiteit van Birmingham hebben gedurende twee maanden 200 mensen gevolgd om de effecten van het praten over emoties te onderzoeken. Hierbij werd gebruik gemaakt van daily-diary methoden. op willekeurige momenten op de dag werd hen gevraagd via een smartphone door te geven welke emoties zij het afgelopen uur hadden ervaren en of zij deze emoties met hun vrienden hadden gedeeld. Elke emotie-update eindigde met een meting van de emotionele gemoedstoestand van de participanten.

Uit de resultaten bleek dat praten leidde tot emotioneel herstel. Wanneer de deelnemers hun emoties hadden gedeeld, voelden zij zich aanzienlijk beter dan wanneer zij deze voor zichzelf hadden gehouden. Het delen van je gevoelens blijkt dus een effectieve manier om emotionele stress te verminderen.

Januari 2016, door Derk Versteeghen

NB: De opmaak van de artikelen in deze bijlage wijkt (minimaal) af van de opmaak die is toegepast in het werkelijke onderzoek.

(41)

Instructie ter manipulatie doel tot cognitieve steun (cognitieve conditie)

Uit het eerdergenoemde onderzoek blijkt zoals gezegd dat mensen die zich naar voelen de meeste baat hebben bij een tegengeluid en een ander perspectief op de situatie. Er is echter weinig bekend over wat mensen precies doen om dat tegengeluid en andere perspectief van anderen te krijgen. Om hier meer inzicht in te krijgen, vragen we je nu om een emotioneel voorval te delen op zo'n manier dat jij denkt dat je de meeste kans maakt dat je

gesprekspartner een tegengeluid en een ander perspectief zal bieden.

Instructie ter manipulatie doel tot affectieve steun (socio-affectieve conditie)

Uit het eerdergenoemde onderzoek blijkt zoals gezegd dat mensen die zich naar voelen de meeste baat hebben bij troost en empathie. Er is echter weinig bekend over wat mensen precies doen om die troost en empathie van anderen te krijgen. Om hier meer inzicht in te krijgen, vragen we je nu om een emotioneel voorval te delen op zo'n manier dat jij denkt dat je de meeste kans maakt dat je gesprekspartner een empathische en troostende reactie zal bieden.

Instructie zonder specifiek doel tot steun (controleconditie)

Uit het eerdergenoemde onderzoek blijkt zoals gezegd dat mensen die zich naar voelen baat hebben bij het praten hierover met anderen. Er is echter weinig bekend over wat mensen precies vertellen. Om hier meer inzicht in te krijgen, vragen we je nu om een emotioneel voorval te delen.

(42)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In ruil voor het overnemen van de risico’s op de Alt-A hypotheken door de Nederlandse overheid heeft de ING zich gecommitteerd om 25 miljard euro (tien procent) extra krediet

Dc Pacifistisch Socialistische Partij kan niet beschikken honderdduizenden guldens voor het voeren van een verkiezingsactie. Voor drukwerk,

Three sets of imagery from WorldView2, Landsat and MODIS, and three VIs including the Normalized Difference Vegetation Index (NDVI), Enhanced Vegetation Index (EVI) and

However, for designs with higher NF, thus potentially lower power consumption (and noise correlation), using multiple chains can be a very useful alternative to improve sensitivity..

loss pumps were aligned to remove energy from the tail of the Lorentzian profile, (b) the optical filter amplitude response, (c) the resonance applied to the upper sideband of a

Vrouwen die vijf jaar geleden een risico-reducerende salpingo-oophorectomie hebben ondergaan, hebben als groep geen lagere botdichtheid dan hun leeftijds- genoten in de

Therefore, we investigated the relationship of three frequent SP-D single nucleotide polymorphisms, Met11Thr, Ala160Thr or Ser270Thr, with primary graft dysfunction and mortality in