• No results found

Hoe ervaren controle zich vertaalt in betere prestaties : de invloed van agency op de relatie tussen intenties en gedrag

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Hoe ervaren controle zich vertaalt in betere prestaties : de invloed van agency op de relatie tussen intenties en gedrag"

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Hoe ervaren controle zich vertaalt in

betere prestaties

De invloed van agency op de relatie tussen intenties en gedrag

Marjolein Maris Bachelorthese

Universiteit van Amsterdam Studentnummer: 10547819 Begeleider: Robert Renes Datum: 24-06-2016 Aantal woorden: 3674

(2)

2 Inhoudsopgave Abstract 3 Inleiding 4 Methode 8 Deelnemers 8 Materialen 8 Procedure 10 Analyse 10 Resultaten 11 Discussie 13 Referenties 17

(3)

3

Abstract

Eerder onderzoek suggereert dat iemands mate van agency, het gevoel dat men zijn eigen acties en uitkomsten bepaalt, een belangrijke rol kan spelen binnen de academische setting. De invloed van agency op de relatie tussen academische intenties en prestaties werd in dit artikel onderzocht. Er werd verwacht dat agency de positieve relatie tussen intentie en prestatie zou modereren waardoor de relatie sterker zou worden wanneer men een hoge mate van agency ervaart. 164 universitaire studenten vulden vragenlijsten in via Qualtrics. Agency werd gemeten aan de hand van de Nederlandse versie van de behavioral identification form. Uit de resultaten bleek dat agency geen invloed had op de relatie tussen intentie en gedrag. Dit kan te maken hebben gehad met de kleine kloof die er in deze studie was tussen intentie en prestatie in vergelijking met eerder onderzoek. Er worden suggesties voor vervolgonderzoek besproken, zodat een mogelijk effect wel gevonden zal worden.

(4)

4

Inleiding

Nederland telt steeds meer uitvallers en langstudeerders in het hoger onderwijs. Van de studenten die in 2011 aan hun opleiding begonnen behaalde slechts 33 procent van de studenten in het wetenschappelijk onderwijs zijn of haar diploma in de voorgeschreven drie jaar (VSNU, 2015). De uitval en het wisselen van studie van eerstejaars studenten lag in 2012 in het wetenschappelijk onderwijs op 26 procent (Monitor Beleidsmaatregelen, 2014).

Studenten hebben wel de intentie om goed te presteren en alle vakken in één keer te halen maar net zoals bij goede voornemens aan het begin van het jaar stranden deze in veel gevallen vrij snel. Dat goede voornemens niet altijd leiden tot goede prestaties is bijvoorbeeld terug te zien in het aantal negatieve bindende studieadviezen (BSA). In 2012 kreeg in het

wetenschappelijk onderwijs bijna 23 procent van de studenten een negatief BSA binnen opleidingen die deze regeling hanteren (Monitor Beleidsmaatregelen, 2014). Slechte

studieprestaties kunnen bij studenten voor teleurstelling zorgen en het belemmert Nederland in het realiseren van de ambitie om 50 procent van de beroepsbevolking hoog op te leiden (Warps et al., 2010). Om het probleem dat studenten slecht presteren te kunnen oplossen is het nodig dat men erachter komt hoe goede intenties gerealiseerd kunnen worden.

Eerder onderzoek heeft laten zien dat het gevoel van controle hierbij mogelijk een belangrijke rol speelt. Controle is op verschillende manieren onderzocht, maar het is nog niet duidelijk wat er voor zorgt dat intenties waargemaakt worden. Een aspect van controle waar pas weinig onderzoek naar is gedaan maar wat wel een belangrijke bijdrage zou kunnen leveren is agency. Dit is het gevoel dat men zijn eigen acties en uitkomsten bepaalt (Wegner, 2002). In dit onderzoek wordt getracht bij te dragen aan het oplossen van bovenstaand

probleem door specifiek te kijken naar de invloed van agency op de relatie tussen intenties en gedrag.

(5)

5 Onderzoek naar de antecedenten van gedrag heeft laten zien dat intenties

verantwoordelijk zijn voor slechts 20 tot 30 procent van de variatie in gedrag (Gollwitzer, 1999; Sheeran, 2002). Dit is substantieel, maar lijkt weinig aangezien de theory of planned

behavior (Ajzen, 1991) gedragsintenties als direct antecedent van gedrag ziet. Volgens deze

theorie zou dus 100 procent van de variatie in gedrag verklaard moeten worden door intenties. Omdat men zich toch vaak niet in overeenstemming met zijn of haar intenties gedraagt, wordt er gesproken van een kloof tussen intenties en gedrag. Deze kloof kan worden toegeschreven aan mensen die wel de intentie hebben om zich op een bepaalde manier te gedragen, maar het nalaten om ernaar te handelen (Orbell & Sheeran, 1998).

De theory of planned behavior erkent dat mensen soms niet genoeg controle over hun gedrag hebben, waardoor zij hun intenties niet waar kunnen maken (Ajzen, 1991). Controle kan dus belangrijk zijn bij het verklaren van het gat tussen intentie en gedrag. Ervaren controle focust zich op het vermogen van mensen om bepaald gedrag uit te voeren. Het zou van invloed kunnen zijn op intenties, en bestaat uit verschillende componenten (Ajzen, 2002). Er is een interne component, namelijk de mate waarin men denkt de vaardigheden te hebben om gedrag uit te voeren (self-efficacy; Bandura, 1982). Daarnaast is er ook een externe component, namelijk de mate waarin men denkt de middelen en mogelijkheden te hebben om het gedrag uit te voeren (Conner & Armitrage, 1998). Er zijn een aantal factoren van belang bij het bepalen of intenties worden omgezet in acties, bijvoorbeeld kennis, competentie, middelen, kansen, beschikbaarheid en onverwachte situaties. Deze factoren bepalen mede de controle die een persoon heeft over het uitvoeren van het gedrag en zouden de intentie-gedrag relatie moeten modereren (Sheeran, 2002). Een hoge mate van ervaren controle zou de relatie tussen intentie en gedrag moeten versterken en inspanning en doorzettingsvermogen moeten verhogen.

(6)

6 Een mogelijke verklaring voor het uitblijven van goede academische prestaties kan dus zijn dat sommige studenten minder controle ervaren dan anderen die zich wel in overeenstemming met hun intenties gedragen (Ajzen, 2002), waardoor zij het moeilijker vinden om intenties om te zetten in gedrag. Eerder onderzoek wat betreft het voorspellen van gedrag door ervaren controle is niet consistent, aangezien er in slechts 47 procent van de studies een significante interactie tussen ervaren controle en intenties is gevonden (Armitage & Conner, 2001). Hierdoor blijft het onduidelijk of ervaren controle wel van toegevoegde waarde is. Deze onduidelijkheid zou wellicht weggenomen kunnen worden door te kijken naar een andere component van controle, namelijk de mate van agency. Dit is het gevoel dat men zijn eigen acties en uitkomsten bepaalt (Wegner, 2002). Het verschil tussen ervaren controle en agency is dat ervaren controle gaat over het vermogen dat iemand heeft om bepaald gedrag uit te voeren, waar agency meer kijkt naar het gevoel van iemand of diegene een uitkomst heeft veroorzaakt.

Mensen beschikken over het vermogen om te reflecteren op het eigen gedrag en de uitkomsten daarvan, wat hen in staat stelt om onderscheid te maken tussen resultaten die het gevolg zijn van het eigen gedrag en resultaten die het gevolg zijn van de acties van anderen (van der Weiden, Aarts & Ruys, 2010). Een belangrijke vraag is hoe men de eigen causale invloed op de omgeving bepaalt om een gevoel van agency te ervaren. Meestal wordt het gevoel van agency afgeleid van onze intenties om bepaald gedrag te vertonen (Jeannerod, 2003). Dat wil zeggen, men kan een vinger bewegen, een knop indrukken of een kamer verlichten, met allemaal dezelfde uitkomst. Men ervaart een gevoel van agency wanneer de perceptie heerst dat de uitkomst van het gedrag overeen komt met het resultaat dat men vooraf beoogde te realiseren.

De manier waarop we gedrag identificeren, dus of we ons gedrag zien als het indrukken van een knop of het verlichten van een kamer, is een belangrijke voorspeller van

(7)

7 onze agency ervaringen (Pacherie, 2008). Gedrag kan volgens de actie identificatie theorie worden geïdentificeerd op verschillende niveaus (Vallacher & Wegner, 1985). Mensen die gedrag identificeren op een laag niveau beschrijven hun gedrag in termen van hoe ze iets gaan doen, waar mensen die hun gedrag op een hoog niveau identificeren het beschrijven in termen van waarom ze het doen. Bijvoorbeeld, iemand die een lichtknopje bedient en dit

representeert als ‘een lamp aandoen’ heeft een hoog niveau van identificatie en iemand die dit representeert als ‘beweging van de vinger’ heeft een laag niveau van identificatie. Mensen die hun gedrag identificeren volgens het hoge identificatieniveau ervaren ook een hogere mate van agency (van der Weiden, Aarts & Ruys, 2010). Er is een verband aangetoond tussen het niveau waarop men gedrag identificeert en indicatoren van de moeilijkheidsgraad van de handeling (Vallacher & Wegner, 1987). Wanneer men een laag identificatieniveau heeft zal men zichzelf vermoedelijk bij weinig acties als deskundig zien, en elk gedrag uitvoeren met aandacht voor detail. Mensen met een hoog identificatieniveau daarentegen hebben

waarschijnlijk op meer gebieden deskundigheid ontwikkeld waardoor ze een hoger identificatieniveau in gedachten houden. In vergelijking met mensen die een hoog identificatie niveau, zouden mensen met een laag identificatieniveau alledaagse taken als moeilijker beschouwen. Het hebben van een hoog identificatieniveau zorgt dus voor een groter gevoel van controle, wat de kloof tussen intentie en gedrag zou kunnen verkleinen.

Er wordt in dit artikel specifiek gekeken naar de rol van agency op de relatie tussen academische intentie en academische prestatie om erachter te komen of agency een bijdrage kan leveren aan het verbeteren van de prestaties van studenten. Een eerste verwachting die voortvloeit uit bovenstaande theorie en eerder onderzoek is dat academische intenties een positieve relatie hebben met academische prestaties, wat betekent dat hoe hoger iemands intenties, hoe hoger zijn of haar prestatie is. Een tweede verwachting is dat er een directe positieve relatie is tussen agency en prestatie, wat betekent dat een hoge mate van agency

(8)

8 leidt tot een hogere prestatie. Daarnaast is de verwachting dat de relatie tussen intenties en prestaties gemodereerd wordt door de mate van agency, waardoor de relatie sterker wordt wanneer men een hoge mate van agency ervaart.

Methoden Deelnemers

Er hebben 211 studenten meegewerkt aan ons onderzoek. Het initiële doel was om indien mogelijk het onderzoek te beperken tot universitaire studenten. Omdat er voldoende respons was van universitaire studenten zijn de data van 30 studenten afkomstig van het HBO buiten beschouwing gelaten. De data van 15 andere respondenten zijn niet meegenomen bij de analyse wegens onvolledige antwoorden. Daarnaast zijn de data van twee respondenten verwijderd omdat zij te veel van de aard van het onderzoek afwisten. Uiteindelijk zijn 164 universitaire studenten met een gemiddelde leeftijd van 22.13 jaar (SD = 1.92) meegenomen in de analyse. De steekproef bestond uit 50 mannen (30.5%) en 114 vrouwen (69.5%). Bijna de helft van de steekproef studeerde psychologie (43.3%). Onder alle deelnemers werden vijf cadeaubonnen ter waarde van 10 euro verloot. Het enige criterium waar deelnemers aan moesten voldoen is dat zij moesten studeren ten tijde van het onderzoek. Mensen die al waren afgestudeerd of die een tussenjaar hadden werden uitgesloten van het onderzoek.

Materialen

De vragenlijst bevatte een aantal demografische vragen en daarnaast items met betrekking tot academische intenties, agency en academisch presteren.

(9)

9

Intentie. Intentie werd gemeten aan de hand van een minimum grade goal. Er is

aangetoond dat de cijfers waar studenten naar streven academische prestaties voorspellen (Zimmerman, Bandura & Martinez-Pons, 1992). Echter, de manier waarop studenten naar hun cijferdoelen gevraagd worden lijkt cruciaal te zijn. Er wordt weinig variatie gevonden

wanneer studenten gevraagd wordt naar de cijfers die ze gehoopt hadden te zullen behalen terwijl er wel variatie werd gevonden wanneer er gevraagd werd naar het minimale cijfer waarmee zij tevreden zouden zijn (Locke & Bryan, 1968). Door plafondeffecten die optreden bij het vragen naar cijferdoelen is het vragen naar het minimum grade goal een betere optie bij het voorspellen van academische prestatie (Bertrams, 2012). Er werd specifiek gevraagd naar de laagste eindcijfers waarmee de studenten aan het begin van hun laatste vier vakken

tevreden zouden zijn. Daarnaast werd de studenten ook gevraagd naar het laagste cijfer waarmee zij nog tevreden zouden zijn als gemiddelde voor de gehele studie1.

Agency. De mate van agency werd gemeten met de Nederlandse versie van de Behavior identification form (BIF, Vallacher & Wegner, 1985). Deze test bestaat uit 25

stellingen waarbij deelnemers een van de twee antwoordopties moesten kiezen welke een hoge of lage mate van agency representeerde, die hij/zij het meest bij de stelling vond passen. De interne consistentie van deze vragenlijst is eerder vastgesteld op .85, in dit onderzoek is een interne consistentie van .76 gevonden. Een voorbeelditem is de stelling ‘Een lijst maken’ met als antwoordopties ‘dingen opschrijven’ of ‘georganiseerd raken’. De mate van agency werd bepaald door het aantal items waarop mensen de hoge agency antwoordoptie kozen.

Academische prestatie. Academische prestatie werd gemeten door te vragen naar het

gemiddelde van de eindcijfers van de laatste vier behaalde vakken, afgerond op één decimaal. Er is gekozen om te vragen naar de laatste vier cijfers om vertekening in de resultaten te

1

Uit de analyses bleek dat de uitkomsten voor de gehele studie en de laatste vier cijfers hetzelfde waren. De resultaten m.b.t. het minimum grade goal voor de gehele studie zal verder niet worden gerapporteerd.

(10)

10 voorkomen. Sommige vakken zijn zeer uitdagend voor studenten waardoor zij bij zulke vakken tevreden zouden zijn met een lager cijfer dan waar zij normaal gesproken tevreden mee zouden zijn. Door naar vier cijfers te kijken zal het gemiddelde beter overeenkomen met hun daadwerkelijke intentie. Daarnaast zullen studenten zich hun laatste vier cijfers nog goed kunnen herinneren aangezien deze meestal niet langer dan vier maanden eerder behaald zijn.

Procedure

Deelnemers werd gevraagd een vragenlijst over academische prestatie in te vullen via het online programma Qualtrics (Qualtrics, 2014). Bij het openen van de vragenlijst werd er een korte uitleg over de inhoud gegeven. Ook moesten de deelnemers een

instemmingsverklaring ondertekenen. Indien zij hier niet mee akkoord gingen kon de

vragenlijst niet worden voortgezet. Het invullen van de vragenlijst nam ongeveer vijf tot tien minuten tijd in beslag en de verschillende onderdelen werden in een vaste volgorde aan de studenten aangeboden; eerst werden demografische gegevens gevraagd, vervolgens de agency vragenlijst, daarna de vraag betreft academische intenties en als laatste werd de academische prestatie uitgevraagd. Deelnemers konden de vragenlijst overal invullen, aangezien dit via internet gedaan werd. De ruimtelijke conditie waarin de deelnemers het onderzoek afnamen kon daarom niet constant worden gehouden.

Analyse

De onafhankelijke variabelen zijn academische intenties en mate van agency, en de afhankelijke variabele is academische prestatie. De data van verschillende items van de BIF zullen voor de analyse worden omgescoord zodat low-agency antwoorden als 0 en high-agency antwoorden als 1 worden weergegeven. Er zal voor iedere deelnemer de gemiddelde BIF score uitgerekend worden om onderscheid te kunnen maken tussen mensen met een hoge

(11)

11 en lage mate van agency, daarnaast wordt er ook gekeken naar de correlaties tussen de

verschillende variabelen. Om multicollineariteit te voorkomen en de resultaten goed te kunnen interpreteren worden eerst alle onafhankelijke variabelen gecentreerd voor het berekenen van de interacties (Aiken & West, 1991), waarna de interactie variabele wordt aangemaakt. Vervolgens zal er om de hypothese te testen gebruik worden gemaakt van een hiërarchische regressie met drie voorspellers, namelijk in de eerste stap intentie en agency, en in de tweede stap de interactie tussen beiden.

Resultaten

Een tweetraps hiërarchische regressie met als afhankelijke variabele prestatie is uitgevoerd om de hypothesen te testen. Er werd verwacht dat zowel intentie en agency voorspellers van prestaties zouden zijn. Daarnaast werd verwacht dat de mate van agency invloed zou hebben op de relatie tussen intentie en gedrag, zo dat een hoge mate van agency zou zorgen voor een verbetering in prestatie en een lage mate van agency zou leiden tot lagere prestaties. In Tabel 1 zijn de gemiddelden, standaarddeviaties en correlaties tussen de variabelen in deze studie te zien. In Tabel 2 zijn de regressiestatistieken weergegeven.

De hiërarchische regressie toonde aan dat de eerste stap significant bijdroeg aan het regressiemodel, F(2, 161) = 78.182, p < .001 en goed was voor 49.3 procent van de variatie in prestatie. Intentie was een significante voorspeller van prestatie (β = .702, p < .001), maar agency was geen significante voorspeller van prestatie (β = -.036, p = .527). Het toevoegen van de interactievariabele in het tweede model voegde slechts 0.7 procent aan verklaarde variantie toe, dit effect was niet significant, F(1, 160) = 2.183, p = .141. In Figuur 1 is het niet-significante interactie-effect weergegeven.

(12)

12

Gemiddelden (M), Standaarddeviaties (SD) van en Correlaties tussen de Variabelen in deze studie M SD 1 2 3 1. Intentie 6.94 0.68 - 2. Prestatie 7.14 0.87 .701** - 3. Agency 0.51 0.09 .054 .055 - * p < .05, ** p < .01, *** p < .001 Tabel 2.

Uitkomsten van de Hiërarchische Regressie Analyse met Prestatie als afhankelijke variabele Variabele β t ∆R² Stap 1 .493 Agency -.036 -0.634 Intentie .702 12.502*** Stap 2 .007 Agency -.046 -0.816 Intentie .695 12.386*** Agency x Intentie .084 1.478 * p < .05, ** p < .01, *** p < .001

(13)

13

Figuur 1.

Weergave van het effect van intenties en agency op academische prestatie.

Discussie

In dit onderzoek werd geprobeerd om de rol van agency in het gat tussen academische intentie en prestaties te achterhalen zodat er kan worden bijgedragen aan het oplossen van het probleem dat studenten slecht presteren. De mate van agency bleek geen invloed te hebben op de relatie tussen intenties en prestaties. Dit is niet in overeenstemming met de hypothese waarin gesteld werd dat agency de relatie tussen intentie en prestatie zou modereren.

Uit de resultaten is zoals verwacht gebleken dat er een positieve relatie was tussen intentie en prestatie. Hoe hoger de intentie van de studenten was, hoe hoger hun cijfers waren. Agency daarentegen bleek in tegenstelling tot de verwachtingen geen directe voorspeller van prestaties en geen moderator in de relatie tussen academische intentie en academische

prestatie te zijn. De mate van agency had geen invloed op de prestaties van studenten, dus een hoge mate van agency zorgde niet voor een hogere ervaren controle en daarmee betere

prestaties bij de studenten.

6 6,2 6,4 6,6 6,8 7 7,2 7,4 7,6 7,8 8

Lage intentie Hoge intentie

A ca d em is ch e p res ta ti e Lage agency Hoge agency

(14)

14 Een opvallende uitkomst was dat de correlatie tussen intentie en gedrag in dit

onderzoek erg hoog was, namelijk .70. Intentie was in dit onderzoek verantwoordelijk voor 49.3% van de variantie in prestatie. Er werd echter verwacht dat dit lager zou zijn omdat er in eerder onderzoek is gevonden dat intenties tussen de 20 en 30 procent van de variatie in gedrag verklaren (Gollwitzer, 1999; Sheeran, 2002), waarvan werd beargumenteerd dat dit al aanzienlijk was. Er kan dus gesteld worden dat er in deze steekproef in mindere mate sprake was van het gat tussen intenties en gedrag dat werd verwacht op basis van eerder onderzoek.

Dat er in dit onderzoek geen steun werd gevonden voor de vooraf gestelde hypothese zou op een aantal manieren verklaard kunnen worden. Ten eerste zouden de resultaten vertekend kunnen zijn omdat er in dit onderzoek pas achteraf is gevraagd naar intenties. Dit kan de resultaten door twee processen hebben beïnvloed.

Enerzijds is het mogelijk dat de studenten hun oorspronkelijke intenties niet hebben waargemaakt waardoor zij deze bij het invullen van de vragenlijst hebben gebaseerd op hun daadwerkelijk behaalde cijfer. Dit kan zijn veroorzaakt door cognitieve dissonantie. De cognitieve dissonantie theorie (Festinger, 1957) stelt dat mensen spanning ervaren wanneer hun gedachten of intenties niet overeenkomen met hun acties. Men is gemotiveerd om deze spanning te verkleinen door zijn of haar gedachten aan te passen zodat deze in

overeenstemming met de actie is. Studenten die de intentie hadden om een negen te halen, maar als eindcijfer een zeven behaalden, kunnen hun gedachten hebben aangepast zodat deze overeenkwamen met hun acties. Dit zou betekenen dat zij achteraf aangaven dat ze vooraf ook al de intentie hadden om een zeven te halen. Dit zou de resultaten vertekenen en de hoge correlatie tussen intentie en gedrag verklaren.

Anderzijds is het ook mogelijk dat de studenten eigenlijk geen intentie hadden, waardoor ze deze bij het invullen van de vragenlijst hebben gebaseerd op hun behaalde cijfers. Dit sluit aan bij de self-perception theorie (Bem, 1972) welke stelt dat mensen

(15)

15 wanneer zij vooraf geen overtuiging hadden, een overtuiging ontwikkelen door het eigen gedrag te observeren en op basis daarvan te concluderen welke overtuiging dat gedrag heeft moeten veroorzaken. Studenten die geen specifieke intentie hadden voor een vak en

uiteindelijk een negen hebben behaald, zullen dan hebben aangegeven dat zij vooraf al de intentie hadden om een negen te behalen. Ook dit zou de hoge correlatie tussen academische intenties en academisch presteren in deze studie kunnen verklaren.

Om bovenstaande te voorkomen is het in vervolgonderzoek van belang om studenten vooraf aan een nieuw vak naar hun intenties te vragen om er zeker van te zijn dat zij deze niet achteraf kunnen baseren op het behaalde cijfer. Dit kan het beste worden gedaan met behulp van longitudinaal onderzoek waarbij studenten over een langere periode gevolgd zouden worden, zodat hun intenties en prestaties elkaar niet zullen beïnvloeden.

Een andere mogelijke verklaring voor de onverwachte resultaten is de manier waarop agency in dit onderzoek is gemeten. In dit onderzoek is agency namelijk op een indirecte manier gemeten door te vragen of deelnemers gedrag zagen op een hoge identificatieniveau of juist een laag identificatieniveau. Het gewenste identificatieniveau kan voor iedereen per situatie veranderen, zeker als het gaat om zeer algemene gedragingen zoals in dit onderzoek het geval was. In ander onderzoek is agency op een meer directe manier gemeten. Deelnemers deden dan eerste en aantal testjes en achteraf werd hen als maat van agency gevraagd in hoeverre zij dachten dat ze de uitkomst van de testjes hadden veroorzaakt (van der Weiden, Aarts & Ruys, 2010). In dat onderzoek werden wel effecten van agency gevonden, wat aangeeft dat dit mogelijk een betere manier is om agency te meten.

(16)

16 Om te voorkomen dat er geen effect van agency wordt gevonden door de manier waarop het wordt gemeten is het in vervolgonderzoek van belang dat agency op een meer directe manier wordt gemeten. Dit kan worden gedaan middels experimenteel onderzoek, waarbij agency wordt gemeten na een aantal taakjes. Zo is de agency ervaring meer gericht op de inhoud van de studie. Agency ervaringen kunnen dan wellicht ook beïnvloed worden om een groter contrast tussen deelnemers te creëren.

Kortom, ondanks dat de hypothesen in dit onderzoek niet zijn bevestigd, kan er ook niet van worden uitgegaan dat de mate van agency geen invloed heeft op de relatie tussen intenties en prestaties. De reden dat de mate van agency geen invloed heeft kunnen uitoefenen is waarschijnlijk dat de correlatie tussen intenties en gedrag in dit onderzoek erg hoog lag. Als de kloof tussen intenties en gedrag in dit onderzoek groter was geweest, konden er met meer vertrouwen uitspraken worden gedaan over het feit of agency wel of niet van invloed zou zijn op deze relatie. Vervolgonderzoek moet hier uitsluitsel over geven, daarom zijn er een aantal handvaten aangeboden waarmee een mogelijk effect van agency in de toekomst wel gevonden kan worden. Onder andere longitudinale en experimentele onderzoeken naar agency en andere constructen moeten opheldering geven over de vraag hoe het gat tussen intenties en gedrag gedicht kan worden zodat er minder studenten aan het begin van hun studie uitvallen of zodat zij beter gaan presteren.

(17)

17

Referentielijst

Aiken, L. S., West, S. G., & Reno, R. R. (1991). Multiple regression: Testing and interpreting

interactions. Sage.

Ajzen, I. (1991). The theory of planned behavior. Organizational behavior and human

decision processes, 50(2), 179-211.

Ajzen, I. (2002). Perceived behavioral control, self-efficacy, locus of control, and the theory of planned behavior I. Journal of Applied Social Psychology, 32(4), 665-683.

Armitage, C. J., & Conner, M. (2001). Efficacy of the theory of planned behaviour: A meta‐ analytic review. British journal of social psychology, 40(4), 471-499.

Bandura, A. (1982). Self-efficacy mechanism in human agency. American

psychologist, 37(2), 122-147.

Bern, D. J. (1972). Self-perception theory. In L. Berkowitz (Ed.), Advances in experimental

social psychology, 6, 2-62. New York: Academic Press

Bertrams, A. (2012). How minimal grade goals and self-control capacity interact in predicting test grades. Learning and Individual Differences, 22(6), 833-838.

Conner, M., & Armitage, C. J. (1998). Extending the theory of planned behavior: A review and avenues for further research. Journal of applied social psychology, 28(15), 1429-1464.

Festinger, L. (1957). A theory of cognitive dissonance. Stanford university press.

Gollwitzer, P. M. (1999). Implementation intentions: strong effects of simple plans. American

(18)

18 Jeannerod, M. (2003). The mechanism of self-recognition in humans. Behavioural brain

research, 142(1), 1-15.

Locke, E. A., & Bryan, J. F. (1968). Grade goals as determinants of academic achievement.

The Journal of General Psychology, 79(2), 217-228.

Monitor Beleidsmaatregelen, 2014, geraadpleegd 14 juni, 2016

Opgehaald van: http://www.studentenmonitor.nl/rapporten/monitor-beleidsmaatregelen-2014.pdf?

Orbell, S., & Sheeran, P. (1998). "Inclined abstainers": A problem for predicting health-related behavior. British Journal of Social Psychology, 37, 151-165.

Pacherie, E. (2008). The phenomenology of action: A conceptual framework.

Cognition, 107(1), 179-217.

Qualtrics, L. L. C. (2014). Qualtrics software.

Sheeran, P. (2002). Intention-behavior relations: A conceptual and empirical review.

European review of social psychology, 12(1), 1-36.

Vallacher, R. R., & Wegner, D. M. (1985). A theory of action identification. Hillsdale, NJ: Erlbaum.

Vallacher, R. R., & Wegner, D. M. (1987). What do people think they're doing? Action identification and human behavior. Psychological Review, 94, 3-15.

Vallacher, R. R., & Wegner, D. M. (1989). Levels of personal agency: Individual variation in action identification. Journal of Personality and Social Psychology, 57(4), 660-671.

(19)

19 Van der Weiden, A., Aarts, H., & Ruys, K. I. (2010). Reflecting on the action or its outcome:

Behavior representation level modulates high level outcome priming effects on self-agency experiences. Consciousness and cognition, 19(1), 21-32.

VSNU, 2015, geraadpleegd 14 juni, 2016

Opgehaald van: http://www.vsnu.nl/f_c_bachelorrendement.html

Warps, J., Wartenbergh, F., Kurver, B., Muskens, M., Hogeling, L., & Pass, J. (2010). Studiesucces en studie-uitval bij eerstejaars in de hbo-onderwijsopleidingen. Rapportage op basis van de Startmonitor 2008-2009. ResearchNed: Nijmegen.

Wegner, D. M. (2003). The illusion of conscious will. 2002. Cambridge, MA: MITPress.

Zimmerman, B. J., Bandura, A., & Martinez-Pons, M. (1992). Self-motivation for academic attainment: The role of self-efficacy beliefs and personal goal setting. American

(20)

20

Appendix: Agency vragenlijst (BIF) Instructie:

Het volgende onderdeel van deze vragenlijst gaat over gedragsidentificatie.

Elk gedrag kan op verschillende manieren beschreven worden. Bijvoorbeeld, iemand kan een bepaald gedrag beschrijven als 'een artikel schrijven', terwijl iemand anders hetzelfde gedrag zou omschrijven als 'woorden intikken via een toetsenbord'. Weer iemand anders kan dit gedrag omschrijven als 'het uitdrukken van gedachten'.

Jouw taak is om bij elke gedraging te kiezen wat het beste voor jou het gedrag omschrijft. Je doet dit door de antwoordoptie te kiezen die het beste jouw beschrijving van de gedraging weergeeft. Denk er niet te lang over na, het gaat om je eerste indruk.

Items:

1 Een lijst maken

1. Georganiseerd raken

2. Dingen opschrijven

2 Lezen

1. Regel voor regel bekijken

2. Kennis vergaren

3 Dienstplicht vervullen

1. Het land verdedigen

(21)

21 4 Kleding wassen

1. Geuren van de kleding verwijderen

2. Kleren in de wasmachine stoppen

5 Een appel plukken

1. Iets om te eten pakken

2. Een appel van de tak trekken

6 Een boom omhakken

1. Een bijl gebruiken

2. Brandhout halen

7 De kamer opmeten om vloerbedekking te kunnen leggen

1. Klaar zijn om te kunnen herinrichten

2. Een meetlat gebruiken

8 Het huis schoonmaken

1. Laten zien hoe netjes je bent

2. De vloer stofzuigen

9 Een kamer verven

1. Verfstreken neerzetten

(22)

22 10 De huur betalen

1. Ervoor zorgen dat je een plaats hebt om te wonen

2. Een check uitschrijven

11 Kamerplanten verzorgen

1. Kamerplanten water geven

2. De kamer er mooi laten uitzien

12 Een deur op slot doen

1. Een sleutel in het slot doen

2. Een huis beveiligen

13 Stemmen

1. De verkiezing beïnvloeden

2. Een stembiljet invullen

14 In een boom klimmen

1. Een goed uitzicht krijgen

2. Zich vasthouden aan de takken

15 Een persoonlijkheidstest invullen

1. Vragen beantwoorden

(23)

23 16 Tanden poetsen

1. Tandbederf voorkomen

2. Een tandenborstel door je mond heen bewegen

17 Een test doen

1. Vragen beantwoorden

2. Je kennis laten blijken

18 Iemand begroeten

1. Gedag zeggen

2. Vriendelijk doen

19 Verleiding weerstaan

1. 'Nee' zeggen

2. Morele moed tonen

20 Eten

1. Voedsel tot je nemen

2. Kauwen en doorslikken

21 Een volkstuin aanleggen

1. Zaaien

(24)

24 22 Per auto reizen

1. De kaart volgen

2. Het platteland zien

23 Een gaatje laten vullen

1. Je tanden beschermen

2. Naar de tandarts gaan

24 Tegen een kind praten

1. Een kind iets leren

2. Eenvoudige woorden gebruiken

25 Een deurbel indrukken

1. Een vinger bewegen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The aim of this qualitative study is, therefore, to explore the patient perspective of perceived symptoms, causes, consequences and coping strategies to deal with fatigue in a

A sample analysis has been performed on South Africa to explore whether variables such as sales quantities, net revenue and margin contribution have improved after

This paper proposes a new approach of using contextual user profiles for personalized search and recommendations in the con- text of a major online travel agent, Booking.com,

In Christian Cachin and Jan Camenisch, editors, Advances in Cryptology - EUROCRYPT 2004, International Conference on the Theory and Applications of Cryptographic Tech-

Zo wordt er in dit onderzoek wel besproken welke soorten vormen van opwaardering kunnen worden ingezet om gentrification te genereren, maar er wordt bijvoorbeeld

As David Špaček, Mihály Csótó and Nicolae Urs argue in chapter 3.5, the way e-governance is realised also in policy designs, depends on ‘the development of e-government and

I also think it will stay, just because slowly it took more and more features that other apps were having and I also stopped using Snapchat because of Instagram because it

Besides adapting source material written by Tolkien, Jackson connects his Hobbit films to his Lord of the Rings trilogy through reusing plot, visual and character tropes of