• No results found

Mediation en strafrecht : een onderzoek naar de rechten van de verdachte binnen het strafrecht bij gebruik van mediation

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Mediation en strafrecht : een onderzoek naar de rechten van de verdachte binnen het strafrecht bij gebruik van mediation"

Copied!
43
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

2

Crime is a violation of people and relationships.

It create obligations to make things right.

Justice involves the victim, the offender

and the community in a search for resolutions

which promote repair, reconciliation,

and reassurance.

(3)

3

Inhoudsopgave

Inleiding 5

Hoofdstuk 1 Recente ontwikkelingen 10

1.1 Beleidskader herstelbemiddeling 10

1.2 Onderzoeksresultaten uit de praktijk 13

1.3 Initiatiefnota van het lid Recourt PvdA 15

1.4 Kritieken 17

Hoofdstuk 2 Rechten van de verdachte in het strafrecht 19

2.1 Onschuldpresumptie 20

2.2 Proportionaliteit- en subsidiariteitsbeginsel 22

2.3 Onafhankelijk en onpartijdig gerecht 23

2.4 Nemo Tenetur 24

2.5 Recht op rechtsbijstand 25

Hoofdstuk 3 Mediation vs. rechten van de verdachte 26

3.1 Inleiding 26

3.2 Toetsing 26

3.2.1 Onschuldpresumptie en mediation 26

3.2.2 Proportionaliteit- en subsidiariteitsbeginsel en mediation 27 3.2.3 Onafhankelijk en onpartijdig gerecht en mediation 30

3.2.4 Nemo Tenetur en mediation 32

3.2.5 Recht op rechtsbijstand en mediation 33

Conclusie 35

(4)

4

Afkortingen

AMvB Algemene maatregel van bestuur Art. Artikel

c.q. casu quo, en, of d.d. daterend van e.a. en anderen e.v. en verder

EHRM Europees Hof voor de Rechten van de Mens

EVRM Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden

ex. op grond van Hof Gerechtshof

GW Nederlandse Grondwet

HR De Hoge Raad der Nederlanden

Ibid. verwijzing naar bron die in vorige voetnoot is genoemd

IVBPR Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten jo. juncto

MvT Memorie van Toelichting NJ Nederlandse jurisprudentie OM Openbaar Ministerie OvJ officier van justitie vs. versus

vgl. vergelijk

WODC Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum van het ministerie van Veiligheid en Justitie

(5)

5

Inleiding

In een recente brief aan de Tweede Kamer heeft de minister van Veiligheid en Justitie, de heer van der Steur, aangegeven dat hij op basis van de resultaten van enkele onderzoeken het voornemen heeft om de toepassing van mediation in het strafrecht voort te zetten.1 Met deze

onderzoeken verwijst de minister naar enkele pilots die zijn gestart, met als doel de toepassing van herstelbemiddeling in het strafrecht in de praktijk te toetsen.Uit de onderzoeken is gebleken dat mediation een waardevol instrument kan zijn voor slachtoffers en verdachten. Deze resultaten zijn terug te vinden in het rapport ‘De rol van herstelbemiddeling in het strafrecht’ van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum van het ministerie van Veiligheid en Justitie (WODC).2 De start van deze pilots heeft er destijds niet toe geleid tot het

in de wet opnemen van de mogelijkheid om mediation toe te passen binnen het strafrecht.3 Er

is op 24 november 2014 een initiatiefnota ingediend door een lid van de PvdA, de heer Recourt.4

Minister van der Steur geeft aan de komende maanden in overleg met het openbaar ministerie en de rechtspraak te bepalen op welke wijze mediation op landelijk niveau kan worden ingezet in strafzaken waarin dat passend is binnen de huidige financiële mogelijkheden. Tevens zal de minister aandacht schenken aan de uitwerking van procedurele waarborgen voor mediation, de borging van de kwaliteit van de mediators, diverse juridische vragen rond de toepassing van mediation in het strafrecht en de noodzakelijke inbedding van mediation binnen de betrokken organisaties. Er is tot op heden nog geen wetsvoorstel ingediend waarin duidelijke regels zijn vastgelegd over hoe mediation moet worden toegepast en onder welke voorwaarden. De minister geeft nadrukkelijk aan dat de versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces een prioriteit is van het kabinet.5 De volgende essentiële stap is het ontwerpen van

een wetsvoorstel waarin zowel de rechten van het slachtoffer als die van verdachte c.q. dader6

worden gewaarborgd. Deze scriptie wordt geschreven vanuit het oogpunt van de verdachte.

1 Kamerstukken II 2015/2016, 29 528, nr. 10.

2 WODC, De rol van herstelbemiddeling in het strafrecht, 2015.

3 P.J.P. Tak, Slachtoffer-dader mediation in het strafrecht, Deventer: Kluwer 2013, p. 5. 4 Kamerstukken II 2014/2015, 34 093, nr. 2, p. 2.

5 Kamerstukken II 2015/2016, 29 528, nr. 10.

6 Bij bestudering van de literatuur is opgevallen dat de termen ‘verdachte’ en ‘dader’ soms misplaatst door elkaar heen

gebruikt werden. Zo werd er regelmatig gesproken van dader-slachtoffer mediation in een situatie waarin de verdachte nog niet is veroordeeld. Zie bijvoorbeeld: Tak, ‘Slachtoffer-dader mediation in het strafrecht, 2013, en Recommendation No. R (99) 19 of the Committee of Ministers, Explanatory Memorandum. In beide bronnen wordt er gesproken over een dader, terwijl mediation plaatsvindt binnen het strafrechtelijke proces ten tijde van het vooronderzoek.

(6)

6 Achtereenvolgens zal er nagegaan worden of bij het gebruik van mediation binnen het strafrecht de rechten van de verdachte c.q. dader worden gewaarborgd dan wel geschonden.

Aanleiding & probleemstelling

De theorie en de methodiek van mediation in strafzaken is ontwikkeld als onderdeel van een brede internationale beweging genaamd restorative justice, oftewel herstelrecht.7 Mediation

heeft als doel een slachtoffer aan het woord te laten komen en biedt zo een perspectief op genoegdoening van emotionele en psychische schade. Bij mediation in strafzaken staan de beleving van de gebeurtenis, de impact en de gevolgen daarvan centraal, maar ook materiële schade kan ter sprake komen.8 Het klassieke strafproces heeft daarentegen als kernfunctie het

vaststellen van de materiële waarheid van de tenlastegelegde feit(en) en de toetsing van de strafaanspraak die het OM namens de staat maakt. Het is dus niet primair gericht op morele of psychosociale functies en doelen. Het doel van de straf ligt van oudsher in vergelding. Vergelding van de schuld wordt verondersteld anderen af te schrikken van het plegen van misdrijven (generale preventie). Het strafproces wordt op tegenspraak gevoerd en het gaat om een ‘rechtsstrijd’ tussen het OM (dat de strafmacht van de staat hanteert) en de verdachte en diens raadsman. De rechter heeft ter terechtzitting de taak een volledig onderzoek van de zaak te voeren op basis van de tenlastelegging. De verdachte heeft dus een grote rol binnen het strafproces.9 Desalniettemin is de klassieke focus op de dader structureel aan het verschuiven.

Er is de laatste jaren steeds meer aandacht gekomen voor het slachtoffer.10 Waar het wetboek

van Strafvordering van 1926 feitelijk nog volstond met een beperkte mogelijkheid van voeging als benadeelde partij, kent het wetboek thans een afzonderlijke titel ten aanzien van het slachtoffer, eerste boek, Titel IIIA, art. 51a-51h WvSv.11 Zo bepaald artikel 51h WvSv dat

bemiddeling tussen slachtoffers en verdachten c.q. veroordeelden moet worden bevorderd, zoals hieronder aangegeven:

7 J. Dierx , A. van Hoek, e.a., Mediation in strafzaken, De praktische toepassing van restorative justice, Den Haag, SDU

Uitgevers 2012, p. 29.

8 Ibid., p. 32. 9 Ibid., p. 61 e.v.

10 P.J.P. Tak, Slachtoffer-dader mediation in het strafrecht, Deventer: Kluwer 2013, p. 2. 11 G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2014, p. 63.

(7)

7 Artikel 51h Wetboek van Strafvordering

1. Het openbaar ministerie bevordert dat de politie in een zo vroeg mogelijk stadium het slachtoffer en de verdachte mededeling doet van de mogelijkheden tot bemiddeling. 2. Indien een bemiddeling tussen het slachtoffer en de verdachte tot een overeenkomst heeft geleid, houdt de rechter, indien hij een straf en maatregel oplegt, daarmee rekening.

3. Het openbaar ministerie bevordert bemiddeling tussen het slachtoffer en de veroordeelde, nadat het zich ervan heeft vergewist dat dit de instemming heeft van het slachtoffer.

4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld betreffende bemiddeling tussen het slachtoffer en de verdachte of tussen het slachtoffer en de veroordeelde.

Er wordt dus verwacht dat het OM en de politie een actieve houding aannemen in het bevorderen van bemiddeling in het strafproces en indien dit tot een overeenkomst heeft geleid de rechter daarmee rekening dient te houden.

Bovenvermelde wet vloeit voort uit internationale wetgeving en regelgevingsdocumenten.12 In

1999 bracht het comité van Ministers van de Raad van Europa ‘Recommendation No. R (99) 19 of the Committee of Ministers to member States concerning mediation in penal matters’ uit. Uit de preambule blijkt dat de groei van mediation in strafzaken in een aantal van de lidstaten toen al gaande was. De aanbeveling heeft betrekking op ‘any process whereby the victim and the offender are enabled, if they freely consent, to participate actively in the resolution of matters arising from the crime though the help of an impartial third party (mediator).13 In deze

aanbeveling zijn veel waarborgen opgesomd waarmee rekening gehouden moet worden als men gebruik wil maken van mediation in het strafrecht. Tevens is er in 2001 door de Raad van de Europese Unie een verbindend EU-Kaderbesluit opgesteld, met als doelstelling om de rechtspositie van het slachtoffer in het strafproces te versterken en harmoniseren. Uitvoering van het besluit kan in de vorm van wetgeving, richtlijnen of beleidsregels gebeuren. Formele wetgeving is niet vereist. Dit Kaderbesluit is belangrijk omdat het de lidstaten opdraagt

12J. Dierx , A. van Hoek, e.a., Mediation in strafzaken, De praktischetoepassing van restorative justice, Den Haag, SDU

Uitgevers 2012, p. 129.

(8)

8 bemiddeling te bevorderen in strafzaken.14 Dit Kaderbesluit is in 2012 vervangen door Richtlijn

2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten.15 Bij het

verder vormgeven van het beleid, waaronder de mogelijke algemene maatregel van bestuur (AMvB), speelt deze richtlijn een belangrijke rol. Eind 2015 moesten deze bepalingen omgezet zijn in nationale wetgeving. Tot op heden is er enkel nog een conceptwetsvoorstel van de implementatie van Richtlijn 2012/29/EU.16

De belangrijkste waarborgen (criteria) van bovengenoemde regelgeving komen terug in de adviesnota van minister van der Steur. Het slachtoffer krijgt door middel van een mediation-traject een grote persoonlijke rol in het strafproces. Zij kunnen zelf in gesprek treden met de verdachte en zo op emotioneel vlak wellicht meer voldoening krijgen dan wanneer enkel een reguliere strafzaak lopend is. De vraag is of het toepassen van mediation zondermeer toegepast kan worden als onderdeel van het strafprocesrecht zonder dat daar eventuele fundamentele rechten van de verdachte bij worden geschonden. Bij strafrechtspleging gaat het om het uitoefenen van het door de staat gehanteerde geweldsmonopolie ten behoeve van de handhaving van de openbare rechtsorde. Omdat het voor de verdachte als individu erg lastig is zich te verweren tegen een staatsorganisatie met macht, dwangmiddelen en budget, is het strafprocesrecht sterk gericht op het organiseren en het normeren van overheidsbevoegdheden die worden uitgeoefend jegens de verdachte.17 De verdachte heeft binnen de strafprocedure

verschillende procedurele rechten, zoals het recht op bijstand, recht op een tolk, het vermoeden van onschuld, het gelijkheidsbeginsel, proportionaliteitsbeginsel, berecht worden binnen een redelijke termijn etc. Worden deze rechten wel voldoende gewaarborgd bij mediation in het strafrecht? Deze waarborgen zijn niet evident op dezelfde manier op bemiddeling van toepassing als op het strafproces bij de rechter, aangezien bemiddeling iets anders is dan berechting. Daar waar bemiddeling in een strafzaak niet los staat van het strafproces levert dit een spanningsveld op.

14 Kaderbesluit 2001/220/JBZ van de Raad van de Europese Unie, inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure,

15 maart 2001, art. 10.

15 Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement & de Raad tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de

ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten.

16 Kamerstukken II 2014/2015, 34 236, nr. 2.

17J. Dierx , A. van Hoek, e.a., Mediation in strafzaken, De praktisch toepassing van restorative justice, Den Haag, SDU

(9)

9 Naar aanleiding van dit spanningsveld luidt de onderzoeksvraag als volgt:

“In hoeverre wordt het recht op rechtsbijstand, berechting door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht, de onschuldpresumptie en nemo tenetur-beginsel ten aanzien van de

verdachte gewaarborgd bij gebruik van mediation binnen het strafrecht en hoe verhoudt mediation zich tot de strafrechtelijke beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit?” Om deze vraag te kunnen beantwoorden zal eerst de brief van de minister besproken worden en de daarbij horende stukken. Dit geeft zo een goed beeld van de huidige ontwikkeling die er is in het Nederlandse strafrecht met betrekking tot mediation. Niet alles is even rooskleurig en succesvol aan mediation binnen het strafrecht. Er zijn een aantal kritieken waar niet aan voorbij kan worden gegaan. Nu de verdachte centraal staat, zal kritisch gekeken worden of de rechten van deze deelnemer wel worden gewaarborgd. Zo zullen de kritieken vertaald worden naar de rechten van de verdachte binnen het strafproces. Deze zullen in een apart hoofdstuk worden uitgewerkt. Daarna zal er een normatieve toets plaatsvinden waarin de rechten van de verdachte getoetst worden aan de in hoofdstuk 1 uitgewerkte stukken (waarin onder andere verschillende criteria worden gegeven). Zo zal het duidelijk worden wat er eventueel nog zou moeten veranderen en aan welke rechten wel tegemoet gekomen wordt en waar winst te halen is.

(10)

10

Hoofdstuk 1 Recente ontwikkelingen

1.1. Beleidskader herstelbemiddeling

In 2013 is een concept beleidskader opgesteld met voorwaarden waaraan herstelbemiddeling in het strafrecht moet voldoen.18 Zo wordt er gesteld dat een slachtoffer in alle fasen van het

strafproces de mogelijkheid moet hebben om gebruik te kunnen maken van mediation. Deze fasen worden ook wel de politiefase, de officiersfase en de rechtersfase genoemd.19 In deze

verschillende fasen kan er verwezen worden naar mediation. Of de zaak ook zal eindigen in een van deze fasen hangt af van de uitkomst van de mediation.

In de politiefase wordt herstelbemiddeling gezien als alternatief voor de strafrechtelijke procedure. Door middel van aangifte is het delict bekend bij de politie en mogelijk bij het OM.20

In deze fase kan de politie of het OM informeren over en doorverwijzen naar mediation. Dit kan een optie zijn, omdat het strafrecht een te zwaar middel is voor lichtere delicten. Dit sluit nauw aan bij het ultimum remedium karakter van het strafrecht, een uiterst redmiddel en heeft dus als eigenschap terughoudendheid.21 Door gebruik van herstelbemiddeling kan het zo zijn

dat enkele delicten in deze fase worden afgedaan en niet aan een strafproces zullen worden onderworpen. Daarentegen is het ook mogelijk dat de politie doorverwijst naar herstelbemiddeling en het dossier doorstuurt naar het OM en er alsnog vervolging kan plaatsvinden.22

Herstelbemiddeling wordt gezien als een onderdeel van het strafproces wanneer deze plaatsvindt in de officiers- of rechtersfase. Het strafbare feit is voorgelegd aan de officier van justitie of ter terechtzitting aan de rechter. De officier van justitie is vrij om te beslissen of hij een verdachte zal vervolgen of niet ex artikel 167 en 242 WvSv.23 De officier van justitie kan

besluiten om onder voorwaarden niet verder te vervolgen, wat als gevolg heeft dat er een voorwaardelijk sepot of strafbeschikking (257a e.v. WvSv) kan worden opgelegd.24

18 Beleidskader ‘Herstelbemiddeling in het strafrecht’, Ministerie van Veiligheid en Justitie, 2013.

19 M.S. Groenhuijsen, Mediation in het strafrecht. Bemiddeling en conflictoplossing in vele gedaanten, D&D 30(3), 2000. 20 G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2014, p. 110.

21 C. Kelk, Materieel strafrecht, Deventer: Kluwer 2015, p. 8.

22 Beleidskader ‘Herstelbemiddeling in het strafrecht’, Ministerie van Veiligheid en Justitie, 2013, p.8. 23 G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2014, p. 589.

(11)

11 In de rechtersfase is de verdachte gedagvaard en wordt de zaak behandeld ter terechtzitting. De rechter geeft vervolgens een oordeel over het tenlastegelegde feit. De rechter kan in deze fase van het strafproces besluiten de zaak te schorsen in het belang van het onderzoek en de verdachte doorverwijzen naar mediation.25 De zaak wordt dan nadat mediation heeft

plaatsgevonden weer hervat bij de rechter. Het is dan aan de rechter wat er met de uitkomst van mediation wordt gedaan. Ook kan de rechter besluiten om mediation als voorwaarde mee te nemen in zijn vonnis.

Als laatste is er nog de fase na het vonnis. In deze fase vindt herstelbemiddeling plaats nadat een strafrechtelijk oordeel is geveld. De uitkomst van mediation heeft dus geen effect op het vonnis van de rechter. Bij deze vorm wordt herstelbemiddeling toegepast tijdens de tenuitvoerlegging van de straf of zelfs enkele jaren nadat de dader is gestraft.26

Om de zorgvuldigheid van het proces van mediation te waarborgen zijn er in bovengenoemd beleidskader enkele criteria opgesteld waaraan herstelbemiddeling in de praktijk moet voldoen. Het uitgangspunt is dat alle criteria gelden in zowel de politiefase, de officiers- en rechtersfase als de fase van de tenuitvoerlegging.27 Herstelbemiddeling dient (in navolging van het

beleidskader 2013) in beginsel te voldoen aan de volgende criteria:

 De vrijwilligheid van deelname van het slachtoffer en de dader staat voorop. Een dergelijke overeenkomst wordt op basis van vrijwilligheid opgesteld. Zowel het slachtoffer als de dader kunnen deelnamen aan herstelbemiddeling weigeren.28

 Het slachtoffer en de dader worden volledig geïnformeerd over de verschillende mogelijkheden van herstelbemiddeling, de doelen van een gesprek, de rechten die aan het proces zijn verbonden en over de consequenties van deelname.29

 Beide partijen worden actief en in een zo vroeg mogelijk stadium geïnformeerd over de mogelijkheden van herstelbemiddeling. De toegang is duidelijk en voor alle partijen helder geregeld. Herstelbemiddeling is ook toegankelijk op ieder moment na de vonniswijzing.30

25 J. Dierx , A. van Hoek, e.a., Mediation in strafzaken, De praktisch toepassing van restorative justice, Den Haag, SDU

Uitgevers 2012, p. 70 e.v.

26 Beleidskader ‘Herstelbemiddeling in het strafrecht’, Ministerie van Veiligheid en Justitie, 2013, p. 8.

27 Niet alle criteria zijn op exact dezelfde wijze toepasbaar bij de verschillende fasen. Zodra het om een specifieke fase gaat is

dit aangegeven.

28 Beleidskader ‘Herstelbemiddeling in het strafrecht’, Ministerie van Veiligheid en Justitie, 2013, p. 9. 29 Ibid., p. 10.

(12)

12  Slachtoffers en daders hebben oprechte en realistische motieven voor deelname. Alleen een dader die de feiten in de zaak erkent en daarvoor verantwoordelijkheid wil nemen komt in aanmerking voor herstelbemiddeling. De onafhankelijke bemiddelaar c.q. mediator toetst in de voorbereidende gesprekken de motieven van beide partijen.31

 Tijdige, kwalitatief hoogstaande en een onpartijdige bemiddeling. Indien mediation plaatsvindt in een lopend strafproces mag dit niet tot een onaanvaardbare verlenging van de procedure leiden.32

 De gesprekken vinden in een besloten, neutrale en veilige setting plaats. Alles wat tijdens de bemiddeling wordt gezegd is vertrouwelijk en wordt niet naar buiten gebracht, behalve als slachtoffer en dader hier andere afspraken over maken.

 De officier van justitie en de rechter worden geïnformeerd over de uitkomst van de herstelbemiddeling. Als er concrete afspraken zijn gemaakt in een overeenkomst dan worden deze overhandigd aan de officier van justitie of de rechter, bijvoorbeeld afspraken omtrent toekomstig contact of schade. Indien er geen afspraken zijn gemaakt worden zij (mondeling of schriftelijk) hierover geïnformeerd. Dit laatste is geen vereiste. Het is aan het slachtoffer en de dader om hier gezamenlijk over te beslissen. Bij de vervolgings- of strafbeslissing wordt er rekening gehouden met deze uitkomst.

 Afspraken over herstel of vergoeding van schade die tijdens de bemiddeling worden gemaakt en zijn vastgelegd in een overeenkomst kunnen onderdeel zijn van een halt-maatregel, een voorwaardelijk sepot, een strafbeschikking of een rechtelijk vonnis. Op de naleving wordt toegezien door de daartoe bevoegde instantie. Het niet naleven van de afspraken wordt gesanctioneerd door alsnog te vervolgen of bijvoorbeeld het voorwaardelijke deel van de sanctie ten uitvoer te leggen.33

 Het is mogelijk dat er derden (ouders, vrienden e.a.) worden betrokken bij de bemiddeling. Dit wordt altijd besproken bij de voorbereidende gesprekken en er worden expliciete afspraken over gemaakt. Het slachtoffer en de dader bepalen tijdens de voorbereidende gesprekken of de advocaat aanwezig is bij de bemiddeling.34

31 Ibid., p. 10. 32 Ibid., p. 11. 33 Ibid., p. 11. 34 Ibid., p. 11.

(13)

13 1.2 Onderzoeksresultaten uit de praktijk

Naast het beleidskader met bovengenoemde criteria verwees de minister van Veiligheid en Justitie in zijn brief aan de Tweede Kamer naar enkele pilots die zijn gestart.35 Het gaat om

twee pilots in de politiefase, één pilot in de officiers- en rechtersfase en twee pilots in de fase van tenuitvoerlegging. Het onderzoek van het ‘Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum’ (WODC), welk een onderdeel is van het Nederlandse ministerie van Justitie, had tot doel om lessen te trekken uit de pilots over de (on)mogelijkheden en noodzakelijke voorwaarden voor toepassing van herstelbemiddeling in het strafrecht. In het eindrapport van het WODC ‘De rol van herstelbemiddeling in het strafrecht’ zijn de ervaringen uit de pilots die vanaf oktober 2013 door het ministerie van Veiligheid en Justitie zijn gefinancierd, gerapporteerd.36 De hiernavolgende resultaten zijn gericht op de volgende pilots:

- Twee pilots na het vonnis (Pilot Locatie- en Contactverbod en Eigen Kracht Centrale), waarbij de bemiddeling complementair is aan het strafproces en hierop dus geen invloed heeft.

- Twee pilots in de politiefase (Politiepilot Spijkenisse/Nisselwaard en Vreedzame Wijk Utrecht), waarbij de bemiddeling een alternatief kan zijn voor een strafproces;

- Eén pilot in de officiers- en rechtersfase (Pilot OM/ZM in de arrondissementen Amsterdam, Noord-Holland, Den Haag, Rotterdam, Brabant-Oost en Breda/Middelburg), waarbij de bemiddeling onderdeel is van het strafproces.

In totaal hebben 186 deelnemers, waaronder 102 slachtoffers en 84 verdachten c.q. daders deelgenomen aan het onderzoek.37 De pilots zijn verschillend verlopen. In de officiers- en

rechtersfase hebben vele bemiddelingen plaatsgevonden, terwijl in de politiefase en de tenuitvoerlegging slecht een klein aantal bemiddelingen tot stand zijn gekomen.38

In het onderzoek door het WODC werden verschillende professionals geïnterviewd. Hierbij kwamen onder andere de kenmerken van de pilots, het verloop van de pilots, de gehanteerde criteria en de interactie met het strafproces aan bod. Daarnaast werden de resultaten van het empirisch onderzoek onder de deelnemers in kaart gebracht. Het ging hier om de kenmerken van de deelnemers, hun verwachtingen en motieven, hun oordeel over de overeenkomst en de

35 Kamerstukken II 2015/2016, 29 528, nr. 10, p. 2.

36 WODC, De rol van herstelbemiddeling in het strafrecht, 2015. 37 Ibid., p. 2.

(14)

14 effecten en resultaten van hun deelname. Tenslotte zijn er aanbevelingen gedaan door het WODC op basis van de ondervonden resultaten.39

De door de respondenten40 genoemde criteria hebben betrekking op procedurele waarborgen.41

Ten eerste is vrijwillige deelname van beide partijen een vereiste voor mediation. In de meeste zaken lijkt dit volgens de respondenten goed gewaarborgd te zijn. Toch zijn er ook tekenen dat de vrijwilligheid onder druk staat. Deelnemers weten niet altijd wát ze toezeggen als ze deelnemen. Deze druk op vrijwilligheid ontstaat voornamelijk in het voortraject en bij de verdachten. Aan verdachten werd vaak met weinig uitleg de keuze voorgelegd tussen mediation en sepot tegenover een dagvaarding en een strafzaak. Het huidige financieringssysteem42 van mediation (enkel de geslaagde mediations worden bekostigd) speelt hierbij ook een cruciale rol om mensen over te halen om deel te nemen aan mediation.43

Een ander belangrijk criterium is dat de verdachte c.q. dader verantwoordelijkheid neemt voor wat er is gebeurd.44 Dit is vaak lastig te bepalen aangezien het niet altijd duidelijk is wat er wordt erkend. Er is namelijk een verschil tussen het erkennen van feiten van het gebeurde en het instemmen met de aanklacht. Tevens blijkt uit verklaringen van verdachten dat zij van mening zijn dat zij eigenlijk het slachtoffer waren. Kan dit dan wel geschaard worden onder ‘het erkennen van de basisfeiten van het gebeurde’?45

Als laatste criterium wordt aangegeven dat de zaak bewijsbaar moet zijn. Dit houdt in dat de officier van justitie vertrouwen moet hebben in de mogelijkheid van een succesvolle vervolging. Dit kan nadelige gevolgen hebben. Potentiële zaken die in aanmerking komen voor mediation kunnen worden vertraagd en bemoeilijkt, door veel aandacht te besteden aan het vergaren van bewijs.

Naast de drie bovengenoemde criteria is er na empirisch onderzoek naar de ervaring van de deelnemers nog twee andere criteria af te leiden. Ten eerste neutraliteit en zelfbeschikking. In

39 Ibid., p. 3.

40 Doorverwijzers en bemiddelaars.

41 WODC, De rol van herstelbemiddeling in het strafrecht, 2015, p. 195.

42 Staatsblad 2009/205, 14 mei 2009, Besluit toevoeging Mediation, p. 7. Ten behoeve van mediation in strafzaken kan een

toevoeging worden verleend. Voor een mediation traject en voor rechtsbijstand worden aparte toevoegingen afgegeven.

43 Ibid., p. 85. 44 Ibid., p. 196. 45 Ibid., p. 171.

(15)

15 beginsel zijn de deelnemers tevreden over de manier van werken van de bemiddelaars.46 Toch

zijn er enkele kritieken op de neutraliteit.47 In zaken waarin deelnemers vonden dat zij eigenlijk

ten onrechte als verdachte werden gezien, werd er gezegd dat mediators te veel aan de kant van het slachtoffer stonden. In deze situaties lijken deelnemers zich ook minder goed te herkennen in het eindresultaat. Ten tweede wordt mediation (voorafgaand aan een strafrechtelijke uitspraak) vooral ingezet in zaken waarbij een eventuele uitkomst als voldoende proportioneel voor het delict wordt gezien. Dit betreft relatief lichte geweldsdelicten48 die vaak na een succesvolle mediation geseponeerd worden.49 Slechts bij een kleine hoeveelheid geslaagde mediations vindt alsnog een strafproces plaats.

Verdere belangrijke bevindingen uit het onderzoek hebben met name betrekking op de interactie binnen het strafproces. Dit behoeft, volgens de commissie van het WODC, nog verdere uitwerking. Zo wordt er onder andere voorgesteld om een voorbehoud te maken op naleving van de uitkomsten van mediation en dient, zoals eerder vermeld, de definitie van vrijwilligheid duidelijker te worden uitgelegd aan de verdachte. Ten aanzien van het opstellen van een overeenkomst kan geconcludeerd worden dan drie kwart van de bemiddelingen tot een overeenkomst leidt. Ongeveer 75% zegt tevreden te zijn met de overeenkomst, 15% is dat niet.50

Als laatste punt de financiering. In beginsel lijkt de financiële vergoeding op dit moment afdoende. Toch kunnen ook hier vraagtekens bij gezet worden. Uit de praktijk is op te maken dat enkel een geslaagde mediation betaald wordt. Verder geldt dat de kosten voor meer ingewikkelde zaken door de huidige vergoeding niet gedekt worden. 51

2.3 Initiatiefnota van het lid Recourt PvdA

Op 25 november 2015 is door een lid van de PvdA, de heer Recourt, een initiatiefnota ingediend die ziet op herstelbemiddeling binnen het strafrecht. Deze initiatiefnota dient ter verbetering van de positie van het slachtoffer in het strafrecht. Tevens wordt er in de nota beoogd tegemoet te komen aan de emotionele behoeften van de verdachte en het verlichten van de druk op het 46 Ibid., p. 143. 47 Ibid., p. 196. 48 Ibid., p. 97 e.v. 49 Ibid., p. 150. 50 Ibid., p. 201. 51 Ibid., p. 85.

(16)

16 rechtssysteem.52 De aanbevelingen zien op de regelgeving, financiën, doorverwijzen,

voorlichting en de organisatie. De belangrijkste aanbevelingen worden hieronder weergegeven.

Artikel 51h lid 4 WvSv dient verder uitgewerkt te worden middels algemene maatregel van bestuur.53 Hierbij moet de Wet Registermediator van van der Steur gelden als minimumnorm

voor bemiddelaars.54 Tevens moet in de AMvB duidelijk zijn welke informatie verplicht naar

de mediator gaat en de vertrouwelijkheid van de bemiddelaar moet wettelijk vastgelegd worden. Zij mogen vervolgens ook niet opgeroepen worden als getuige.55 De herstelbemiddeling start

met het tekenen van een overeenkomst. Hierin wordt onder andere de vrijwillige deelname, zelfbeschikking van de partijen en de juridische gevolgen opgenomen.56 Er moet te allen tijde

een vaststellingsovereenkomst opgesteld worden. Wat er precies in zo’n overeenkomst moet staan wordt in de vorm van een richtlijn gepresenteerd door het OM of de rechter.57 De

gemaakte vaststellingsovereenkomst moet worden ingediend bij het OM of de rechter.58 Als

laatste moet er in de AMvB worden gewaarborgd dat deelname aan herstelbemiddeling geen bekentenis van het ten laste gelegde feit is.59

Op het gebied van financiën wordt er gepleit voor een ketenbenadering. Er wordt verwacht dat de toepassing van herstelbemiddeling binnen het strafrecht, elders in de strafrechtketen geld zal besparen. Een mogelijkheid is om de financiën uit te besteden aan de Raad voor Rechtsbijstand. Het uitgangspunt hierbij moet wel zijn dat het slachtoffer nooit betaalt.60

Herstelbemiddeling moet een mogelijkheid zijn vanaf de eerste melding bij de politie door de benadeelde. Dit houdt in dat er actief wordt gewezen op de mogelijkheid van bemiddeling. Daarnaast mag er ook verzocht worden om bemiddeling.61

Als laatste dient er een coördinatiepunt te komen waar meerdere partners uit de strafrechtketen samenwerken en dient er een juridische beroepsorganisatie te komen. Deze organisatie stelt

52 Kamerstukken II 2014/2015, 34 093, nr. 2, p. 2. 53 Ibid., p. 23. 54 Kamerstukken II 2014/2015, 33 722, nr. 34. 55 Kamerstukken II 2014/2015, 34 093, nr. 2, p. 23. 56 Ibid., p. 24. 57 Ibid., p. 24. 58 Ibid., p. 26. 59 Ibid., p. 24. 60 Ibid., p. 24. 61 Ibid., p. 25.

(17)

17 beroeps- en gedragsregels op en zorgt ervoor dat herstelbemiddelaars aan vastgestelde eisen van deskundigheid, integriteit en onafhankelijkheid voldoen.62

1.4 Kritieken

Over het algemeen zijn de resultaten van het onderzoek van het WODC positief.63 Mediation

kan voor slachtoffers en verdachten bijdragen aan conflictoplossing en een efficiënte afdoening zijn van strafbare feiten. Echter zijn niet in alle gevallen de ervaringen positief. Het toepassen van mediation binnen het strafrecht is met name gericht op verbetering van de positie van het slachtoffer. Nu blijft er de vraag: wat valt er te halen voor de verdachte? Naar aanleiding van bovengenoemde resultaten en adviezen is het belangrijk om te kijken of er niet voorbij wordt gegaan aan de rechten van de verdachte. In de brief d.d. 14 september 2015 schrijft de minister van Veiligheid en Justitie dat er nog enkele punten voor verbetering vatbaar zijn.64 Deze punten

raken onder andere enkele rechten van de verdachte en zijn te vertalen naar strafrechtelijke beginselen die de rechten van de verdachte dienen te waarborgen.

Er is onder andere kritiek op de manier waarop er met het criterium vrijwilligheid wordt omgegaan. Zo blijkt uit het onderzoeksrapport van het WODC. Daarnaast zijn ook andere criteria in het geding. De voorwaarde dat de verdachte verantwoordelijkheid neemt voor hetgeen dat gebeurd is en de basisfeiten erkend, is niet altijd duidelijk. Wanneer is hiervan nu daadwerkelijk sprake, als de verdachte eigenlijk van mening is dat hij of zij het slachtoffer is? Dit hangt nauw samen met het nemo tenetur-beginsel en de onschuldpresumptie, welke terug te vinden zijn in het EVRM. Men is onschuldig tot het tegendeel bewezen is en men dient niet mee te werken aan zijn eigen veroordeling. Worden deze rechten niet geschonden door het toepassen van mediation, zoals het er nu voor staat? Ook op de neutraliteit van de mediators en andere strafrechtelijke autoriteiten zijn er dingen aan te merken. De nadruk zou te veel op het slachtoffer liggen en dit heeft gevolgen voor het eindresultaat en de overeenkomst. Op de proportionaliteit is ook kritiek geuit. Mediation lijkt voornamelijk te worden ingezet bij relatief lichte (gewelds)delicten. Is dit wel te rechtvaardigen? Als laatste dient er goed gekeken te worden naar de huidige situatie op het gebied van de financiering van mediation binnen het strafrecht. Thans geldt dat de vergoeding van de meer ingewikkelde zaken niet kostendekkend lijkt te zijn. De vraag die nu beantwoord moet worden is of deze kritieken ook daadwerkelijk

62 Ibid., p.25.

63 WODC, De rol van herstelbemiddeling in het strafrecht, 2015, p. 206. 64 Kamerstukken II 2015/2016, 29 528, nr. 10, p. 2.

(18)

18 tot een schending van de rechten van de verdachte leiden.

(19)

19

Hoofdstuk 2

Rechten van de verdachte in het strafrecht

Achtereenvolgens zullen de volgende rechten worden besproken waar een spanningsveld kan ontstaan indien een verdachte met mediation in aanraking komt, binnen het strafproces. Wie precies als verdachte wordt aangemerkt, wordt omschreven in artikel 27 Wetboek van Strafvordering:

“1. Als verdachte wordt vóórdat de vervolging is aangevangen, aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit voortvloeit.

2. Daarna wordt als verdachte aangemerkt degene tegen wie de vervolging is gericht.”

Dit artikel bevat drie bestanddelen, te weten: er moet sprake zijn van een strafbaar feit, er moet een redelijk vermoeden van schuld van de betrokkene aan dat strafbare feit bestaan en dat vermoeden moet op feiten of omstandigheden zijn gebaseerd. Wordt er voldaan aan al deze bestanddelen, dan wordt men aangemerkt als verdachte.65 Niet alleen impliceert dit artikel een

centrale rol van de verdachte, ook uit het karakter van het strafproces is op te maken dat de verdachte een essentiële rol speelt.66

Soms is het ten behoeve van het onderzoek in strafzaken gewenst daadwerkelijk inbreuk te maken op rechten en vrijheden van burgers. In dergelijke gevallen kan er gebruik worden gemaakt van vrijheidsbeneming c.q. inbeslagname.67 Dwangmiddelen maken inbreuk op de rechten en vrijheden van burgers. Theoretisch bepaalt de wetgever hoe ver die vrijheid mag worden ingeperkt. Dit is een lastige keuze. Enerzijds is er een groot belang van een effectieve strafrechtspleging, juist ook met het oog op de vrijheid van de burger. Anderzijds moet de overheid, zolang nog niet is vastgesteld of de verdachte ook daadwerkelijk de schuldige is, de vrijheid van het individu zo veel mogelijk respecteren.68 Het toepassen van dwangmiddelen wil niet zeggen dat de verdachte helemaal geen rechten meer heeft. De verdachte heeft gedurende het strafproces een aantal fundamentele rechten (waarvan enkele in dit hoofdstuk worden uitgewerkt). Deze rechten moeten de verdachte enigszins beschermen tegen de sterke positie

65 G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2014, p. 87.

66 Het strafproces wordt op tegenspraak gevoerd en het gaat om een ‘rechtsstrijd’ tussen het Openbaar Ministerie en de

verdachte en diens raadsman.

67 G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2014, p. 359. 68 Ibid., p. 361.

(20)

20 van de overheid. Hierbij moet wel rekening worden gehouden met de verschillende fasen in het strafproces. Zo heeft de verdachte een andere positie in het vooronderzoek dan tijdens de inhoudelijke behandeling. In het eerste geval is de verdachte voornamelijk voorwerp van het onderzoek en in het tweede geval wordt men meer als volwaardige procespartij erkend. Afhankelijk van de fase in het strafproces waarin de verdachte zich begeeft, zijn er verschillende rechten toe te kennen aan de verdachte. De navolgende rechten hebben elk een andere basis en zijn met name te vinden in de internationale verdragen, waarvan het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) de belangrijkste is. 69

2.1 Onschuldpresumptie

De zogeheten presumptio innocentiae, het vermoeden van onschuld, is door de Verenigde Naties in 1984 universeel verankerd in artikel 11 lid 1 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens: “Everyone charged with a penal offence has the right to be presumed innocent until proved guilty according to law in a public trial at which he has had all the guarantees necessary for his defence”. Het vermoeden van onschuld houdt in dat een verdachte als onschuldig moet worden beschouwd, totdat het tegendeel bewezen is. Daarom moet zoveel mogelijk worden voorkomen dat de verdachte, alvorens te zijn veroordeeld, wordt onderworpen aan onherstelbare maatregelen.70 De onschuldpresumptie wordt onderverdeeld in drie rechten.

Ten eerste moet de verdachte niet worden belast met het bewijzen van zijn onschuld. Het is niet aan de verdachte om het tegendeel te bewijzen van hetgeen het openbaar ministerie ten laste heeft gelegd. Dit houdt niet in dat de verdachte geen beroep mag doen op ontlastende feiten en omstandigheden, bijvoorbeeld het horen van getuigen (getuige à decharge). Ten tweede moet de rechter geen blijk geven van enige overtuiging omtrent schuld of onschuld van de verdachte ex. artikel 271 lid 2 WvSv.71 Als laatste moet worden voorkomen dat voor een eventuele veroordeling de verdachte aan dergelijke maatregelen wordt onderworpen die een onherstelbare inbreuk maken.72

69 De verschillende rechten zijn in willekeurige volgorde uitgewerkt. Er zijn naast de genoemde rechten nog andere rechten

die de verdachte beschermen. Alleen de rechten van de verdachte zijn aan bod gekomen welke het meest tot spanningen kunnen leiden bij gebruik van mediation in het strafrecht.

70 G.J.M. Corstens, Het Nederlands Strafprocesrecht, Deventer, Kluwer 2014, p. 444. 71 Dit houdt verband met de in paragraaf 3.3 besproken onpartijdigheid.

(21)

21 De onschuldpresumptie is internationaal vastgelegd in art. 6 lid 2 EVRM en art. 14 lid 2 IVBPR. Het vermoeden van onschuld is als zodanig niet in de Nederlandse wet gecodificeerd, maar kan worden afgeleid uit art. 557 WvSv en art. 271 WvSv. Het EVRM heeft ten opzichte van het IVBPR een grotere betekenis dan het IVBPR, aangezien eerstgenoemde op grond van art. 93 jo. 94 GW in Nederland rechtstreeks toepasselijk is.

In art. 6 lid 2 EVRM staat dat “Everyone charged with a criminal offence shall be presumed innocent until proved guilty according to law”. Het tweede lid is een uitwerking van het in het eerste lid vervatte recht op een ‘fair trail’, het recht op een eerlijk proces. Alvorens er getoetst kan worden of mediation verenigbaar is, dan wel in strijd is met dit artikel, is het van belang om te kijken of art. 6 lid 2 EVRM wel specifiek van toepassing is op de criteria welke zijn weergegeven in de initiatiefnota en het in 2013 opgestelde beleidskader voor herstelbemiddeling. De waarborgen van art. 6 EVRM (en het daarin beschreven vermoeden van onschuld) zijn van toepassing wanneer er sprake is van een ‘criminal charge’, oftewel een strafvervolging.73 Het Europees Hof definieert een charge als “the official notification given to an individual by the competent authority of an allegation that he has committed a criminal offence”.74 Hiervan is sprake zodra een individu van de bevoegde autoriteit officieel bericht

ontvangt dat hij ervan verdacht wordt een strafbaar feit te hebben gepleegd.75 Er dient echter

niet alleen sprake te zijn van een charge, maar het ten laste gelegde dient tevens als criminal te worden gekwalificeerd. Om dit te bepalen hanteert het Europees Hof drie verschillende criteria, ook wel de Engel-criteria genoemd:76

1. De interne kwalificatie van het vergrijp naar nationaal recht: is de overtreden norm opgenomen in het strafrecht van de betrokken staat?

2. De aard van het vergrijp: dit wordt getoetst aan de hand van het doel van de strafbaarstelling van het vergrijp. Wordt met de sanctie bijvoorbeeld een preventief of een repressief doel nagestreefd?

3. De aard en de ernst van de sanctie die men naar nationaal recht riskeert: is de sanctie dermate zwaar dat deze normaliter als strafrechtelijk wordt beschouwd?

73 A.E. Harteveld e.a., Het EVRM en het Nederlandse strafprocesrecht, Deventer, Kluwer 2004, p. 80 e.v. 74 EHRM 27 februari 1980, nr. 6903/75. par. 42 en 46 (Deweer/België).

75 A.E. Harteveld e.a., Het EVRM en het Nederlandse strafprocesrecht, Deventer, Kluwer 2004, p. 83. 76 EHRM 8 juni 1976, nr. 5370/72, par. 82 en 83 (Engel and Others/Netherlands).

(22)

22 Wanneer het eerste criterium niet bevestigend beantwoord kan worden, zal aan de hand van de laatste twee criteria moeten worden beoordeeld of de inbreuk evenwel een strafrechtelijk karakter heeft.

Voordat er in het volgende hoofdstuk getoetst wordt aan dit beginsel, is het noodzakelijk om te kijken of mediation überhaupt valt onder de reikwijdte van art. 6 EVRM. In art. 6 EVRM staat dat men berecht wordt door een gerecht dat bij wet is vastgesteld. In beginsel valt een mediator hier niet onder. Dit wordt echter genuanceerd door het feit dat mediation in strafzaken verweven is met het strafproces. Dit is onder andere op te maken uit het feit dat mediation kan worden opgelegd tijdens een strafrechtelijke procedure of na het vonnis en uit het feit dat de rechter de uitkomst van mediation mag meewegen in zijn eindbeslissing. Wanneer een burger van een bevoegde autoriteit een officiële mededeling ontvangt dat hij verdacht wordt van een strafbaar feit, is er sprake van een criminal charge. In het geval dat mediation als onderdeel van het strafproces wordt gezien, dus in de officiers- en rechtersfase of na het vonnis, heeft de verdachte een officiële mededeling ontvangen dat hij ervan verdacht wordt zich schuldig te hebben gemaakt aan een strafbaar feit. In casu voldoet dus het gebruik van mediation aan de in de jurisprudentie van het EHRM gestelde criteria van de criminal charge en is derhalve art. 6 EVRM van toepassing.77

2.2 Proportionaliteit en subsidiariteit

Het proportionaliteitsbeginsel en het subsidiariteitsbeginsel zijn nauw met elkaar verbonden en worden bijna altijd achter elkaar uitgelegd. Het proportionaliteitsbeginsel houdt in dat er een redelijke verhouding moet zijn tussen de wijze van optreden vanuit de overheid jegens de burger en het beoogde doel.78 Het proportionaliteitsbeginsel is met name heel belangrijk in het strafrecht gezien de mogelijkheden tot het inzetten van dwangmiddelen tijdens de opsporing en de bestraffing na een veroordeling en de wijze waarop hiermee een aanzienlijke inbreuk wordt gemaakt op essentiële grondrechten van de burger. Het proportionaliteitsbeginsel waarborgt dat deze inbreuk niet verder reikt dan ter verwezenlijking van de nagestreefde doeleinden welke strikt noodzakelijk is.79 Derhalve dient er steeds opnieuw een belangenafweging gemaakt te

77 Er zal alleen getoetst worden aan mediation in het geval deze als onderdeel van het strafrechtelijk proces wordt

aangemerkt. Alle gevallen waarvan een individu geen officiële melding heeft gehad dat hij of zij verdacht wordt van een strafbaar feit zullen buiten beschouwing worden gelaten, daar er geen sprake is van ‘verwevenheid met het strafproces’.

78 G.J.M. Corstensen M.J. Borgers, Het Nederlands Strafprocesrecht, Deventer, Kluwer 2014, p. 58. 79 HR 12 december 1978, NJ 1979, 142, onder III (Braak bij binnentreden).

(23)

23 worden tussen enerzijds de inbreuk op de grondrechten van de verdachte en anderzijds het beoogde doel. Het maatschappelijk belang dient de inbreuk op de rechten van de burger te waarborgen.80 Het subsidiariteitsbeginsel houdt in dat de overheid altijd het minst ingrijpende

middel inzet. Dit is een logische gevolgtrekking van het proportionaliteitsbeginsel.

2.3 Onafhankelijk en onpartijdig gerecht

Aan het Nederlandse strafprocesrecht liggen bepaalde uitgangspunten ten grondslag. Sommige van deze uitgangspunten komen in vele stelsels van het strafprocesrecht naar voren. Hierdoor kan zo’n uitgangspunt als fundamenteel beginsel worden beschouwd.81 Een voorbeeld daarvan

is de eis van onpartijdigheid van de rechter. Dit recht vindt men terug in art. 6 lid 1 EVRM en art. 14 lid 1 IVBPR. De term ‘uitgangspunt’ impliceert dat men ook voor iets anders had kunnen kiezen. Dat is hier echter niet het geval. Rechterlijke onpartijdigheid is dus meer dan een uitgangspunt. In beide verdragen is een eis geformuleerd die diep in het rechtsbewustzijn van vele landen is verankerd en waarvan niet mag worden afgeweken. 82 Wat houdt dit recht nu concreet in? In art. 6 lid 1 EVRM staat dat “everyone is entitled to a fair and public hearing within a reasonable time by an independent and impartial tribunal established by law”. Hierin liggen enkele eisen besloten. Ten eerste heeft men recht op toegang tot een rechter. Er is sprake van een rechter als een instantie zaken binnen zijn competentie beslist op basis van rechtsregels, ook wel rule of law genoemd, na een procedure die op een voorgeschreven wijze is doorlopen.83

Ten tweede moet deze rechter onafhankelijk zijn en bij de wet zijn ingesteld. Dit laatste houdt in dat bij wet de hoofdlijnen van de organisatie van de rechtspraak en de competentie van de verschillende gerechten moeten worden geregeld.84 Rechterlijke onafhankelijkheid biedt een

zekere garantie tegen politieke of sociaaleconomische machtsuitoefeningen die in strijd zijn met het recht. De rechter moet onafhankelijk zijn ten opzichte van de uitvoerende macht en de partijen. In Nederland is de onafhankelijkheid van de rechter neergelegd in art. 117 GW. De onafhankelijkheid van de rechter wordt onder andere gewaarborgd doordat men benoemd wordt voor het leven (lid 1).85 Tenslotte moet de rechter onpartijdig zijn. Onpartijdigheid houdt in dat

80 G.J.M. Corstens, Het Nederlands Strafprocesrecht, Deventer, Kluwer 2014, p. 59. 81 Ibid., p. 41.

82 Ibid., p. 33.

83 EHRM 22 oktober 1984, A.84, par. 36 (Sramek tegen Oostenrijk).

84 A.E. Harteveld e.a., Het EVRM en het Nederlandse strafprocesrecht, Deventer, Kluwer 2004, p. 89. 85 G.J.M. Corstens, Het Nederlands Strafprocesrecht, Deventer, Kluwer 2014, p. 123.

(24)

24 de rechter geen speciale binding mag hebben met één van de procespartijen en niet vooringenomen is of schijn daarvan oproept.86

2.4 Nemo Tenetur

Het zwijgrecht kan worden gezien als een uitwerking van het nemo tenetur-beginsel. In artikel 6 lid 2 EVRM is bepaald dat eenieder tegen wie een vervolging is ingesteld, voor onschuldig wordt gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan. Hoewel het niet letterlijk wordt genoemd, volgt uit vaste jurisprudentie dat hierin besloten ligt dat de verdachte een zwijgrecht heeft en niet hoeft mee te werken aan zijn eigen veroordeling, ‘the right of anyone ‘charged with a criminal offence’, within the autonomous meaning of this expression in article 6, to remain silent and not to contribute to incriminating himself’.87

In het arrest Saunders van het EHRM is een belangrijke rechtsregel geformuleerd met betrekking tot het zwijgrecht van de verdachte: “Bescherming tegen gedwongen self-incrimination gaat niet verder dan het zwijgrecht. Bewijs dat onder dwang of drukuitoefening is verkregen en dat afhankelijk van de wil van de verdachte bestaat, mag niet worden gebruikt tijdens een strafvervolging. Ander bewijsmateriaal (materiaal dat onafhankelijk van de wil van de verdachte bestaat) mag onder dwang van de verdachte worden verkregen, zoals: documenten, adem, bloed, urine, en lichaamsmateriaal ten behoeve van DNA-onderzoek”.88 Om het recht op een eerlijk proces te eerbiedigen en het recht om te zwijgen te waarborgen, is het essentieel dat de verdachte op dit recht wordt gewezen. Dit wordt ook wel de cautieplicht genoemd en moet voorafgaand aan het verhoor aan de verdachte worden medegedeeld ex artikel 29 lid 2 WvSv. Schending van de cautieplicht kan een vormverzuim opleveren en kan leiden tot bewijsuitsluiting.89 In het IVBPR is dit recht ook terug te vinden, namelijk in artikel 14 lid 3 sub g ‘de verdachte heeft het recht om niet te worden gedwongen tegen zichzelf te getuigen of een bekentenis af te leggen’. Het recht om te zwijgen vloeit als het ware voort uit artikel 29 lid 1 WvSv, waarin het pressie verbod is terug te vinden. Met het oog op de vrijheid van het individu is het ongeoorloofd om pressie uit te oefenen op de verdachte.90

86 Ibid., p. 115

87 EHRM 25 februari 1993, ro. 44 (Funke).

88 EHRM 17 december 1996, NJ 1997, 699, ro. 69 (Saunders). 89 Zie ook HR 4 maart 1980, NJ 1980, 415 (Herstel cautieverzuim).

(25)

25 2.5 Recht op rechtsbijstand

Het recht op rechtsbijstand is terug te vinden in artikel 18 van de Grondwet, artikel 6 lid 3 sub c EVRM en artikel 14 lid 3 sub b en d IVBPR. De verdachte heeft het recht om zichzelf te verdedigen, dan wel zich te laten verdedigen door een raadsman naar eigen keuze. Sinds de uitspraak van het Europees Hof in de zaak Salduz heeft de verdachte ook het recht op bijstand van een raadsman voorafgaand en tijdens het politieverhoor.91 Uitzondering op deze regel is alleen mogelijk in exceptionele gevallen, op basis van dwingende redenen. Het Europees Hof is echter niet geheel duidelijk of het fysiek aanwezig zijn van een raadsman tijdens het eerste politieverhoor ook onder ‘access to a lawyer’ valt. De Hoge Raad heeft in het arrest d.d. 30 juni 2009 betekenis gegeven aan de uitspraak van het Europees Hof inzake Salduz.92 De Hoge Raad stelde dat de aangehouden verdachte vóór aanvang van het eerste verhoor moet worden gewezen op zijn recht op raadpleging van een advocaat. Aan de verdachte zal binnen redelijke grenzen de gelegenheid geboden moeten worden om met een raadsman te spreken. Dit geldt echter niet indien de verdachte uitdrukkelijk of stilzwijgend, maar in ieder geval ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van dat recht.93 Er is inmiddels een Europese richtlijn opgesteld over het recht op toegang tot een raadsman, die voor november 2016 moet worden omgezet naar Nederlands recht.94 Op 22 december 2015 heeft de Hoge Raad de regels

aangescherpt betreffende het recht op rechtsbijstand: verdachte heeft recht op bijstand van een raadsman tijdens zijn eerste verhoor, alsmede de daaropvolgende verhoren door de politie, behoudens bij het bestaan van dwingende redenen om dat recht te beperken. Met ingang van 1 maart 2016 is deze regel van kracht gegaan.95 Deze vorm van rechtsbijstand dient zonder kosten aan de verdachte te worden verstrekt. Indien hij geen toereikende middelen heeft om dit zelf te bekostigen en indien het belang van een goede rechtsbedeling dat vereist. Het recht op rechtsbijstand is verankerd in artikel 18 lid 1 van de Grondwet. Dit artikel bepaalt dat ieder zich in rechte en in administratief beroep kan doen bijstaan. Lid 2 bepaalt dat de wet regels stelt omtrent het verlenen van rechtsbijstand aan minderdraagkrachtigen. De regels zijn verder uitgeschreven in de Wet op de Rechtsbijstand.

91 EHRM 27 november 2008, application no. 36391/02 (Salduz). 92 HR 30 juni 2009 LJN B3079 (post-Salduz).

93 G.J.M. Corstens, Het Nederlands Strafprocesrecht, Deventer, Kluwer 2014.

94 Implementatie van richtlijn 2013/48/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 betreffende het recht

op toegang tot een advocaat in strafprocedures en in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel en het recht om een derde op de hoogte te laten brengen vanaf de vrijheidsbeneming en om met derden en consulaire autoriteiten te communiceren tijdens de vrijheidsbeneming (PbEU L294).

(26)

26

Hoofdstuk 3 Mediation vs. de rechten van de verdachte

3.1 Inleiding

In het voorgaande hoofdstuk zijn de rechten van de verdachte binnen het strafproces in kaart gebracht. Deze vormen tevens het toetsingskader voor dit hoofdstuk waarin wordt gekeken of deze rechten wel worden gewaarborgd en wanneer er gebruik wordt gemaakt van mediation, zoals is beschreven in de in hoofdstuk 2 genoemde nota’s en de daarbij horende criteria. Hierbij wordt mediation gezien als onderdeel van het strafrecht. Tevens moet worden opgemerkt dat niet alle rechten op dezelfde manier en in even grote mate van toepassing zijn in alle fasen van het strafrecht. Het verschilt doorgaans per fase welke rechten er in het geding kunnen zijn. Derhalve zullen de rechten besproken worden per fase, te weten de officiersfase, de rechtersfase en de fase na het vonnis. In de twee eerstgenoemde fasen, waarop het onderzoek van het WODC het meeste betrekking heeft, vormt mediation een onderdeel van het strafproces en in de laatstgenoemde fase is mediation complementair aan het strafproces. De in het WODC aangehaalde politiefase zal verder buiten beschouwing worden gelaten, gezien het feit dat mediation daar als alternatief van het strafproces wordt aangemerkt.96

3.2 Toetsing rechten aan mediation

3.2.1 Onschuldpresumptie en mediation

In de officiers- en of rechtersfase doen zich ten aanzien van de verdachte enkele spanningen voor met betrekking tot de onschuldpresumptie. In deze fasen is er nog geen uitspraak waaruit blijkt of de verdachte schuldig is bevonden aan het ten laste gelegde feit. Er kan dus niet gesproken worden van een ‘dader’. Er zit immers een groot verschil tussen de terminologie ‘verdachte’ en ‘dader’. Deze dient derhalve zorgvuldig te worden toegepast. Dit is echter niet altijd het geval. In de expanatory memorandum bij de aanbeveling van de Raad van Europa staat: "It is a normal requirement for mediation that the victim, as well as the accused, accepts the relevant main facts of the case. Without such a common understanding, the possibility of reaching an agreement during mediation is limited, if not excluded. It is not necessary that the accused, in addition, accepts guilt, and the criminal justice authorities may not pre-judge the

(27)

27 question of guilt in order not to infringe the principle of the presumption of innocence (article 6.2 ECHR). It suffices that the accused admits some responsibility for what has happened”.97

Het is merkwaardig dat in alle artikelen in de aanbeveling het individu wordt betiteld als de ‘victim’ en de ‘offender’. Echter wanneer het gaat om de onschuldpresumptie, verandert deze terminologie ineens. De dader wordt niet meer de ‘offender’ genoemd, maar ‘the accused’. Dat is zeer tegenstrijdig volgens Groenhuijsen en hij betwijfelt deze aanpak.98 Zo geeft hij aan dat de essentie van mediation in strafzaken ligt in het proces waarin het slachtoffer zijn gevoelens kan openbaren en waarin de dader zijn verantwoordelijkheid accepteert en zich daartoe gedraagt. Dit is tevens verenigbaar met de doelstelling die is terug te vinden in het Beleidskader Herstelbemiddeling: “Slachtoffers en daders hebben oprechte en realistische motieven voor deelname. Alleen een dader die de feiten in de zaak erkent en daarvoor verantwoordelijkheid wil nemen komt in aanmerking voor herstelbemiddeling”.99 Het is lastig te bepalen of een dader

geloofwaardig zijn verantwoordelijkheid kan aanvaarden, zonder daarbij zijn schuld in strafrechtelijke zin toe te geven. Wat nodig is, is een ongedwongen oprechte erkenning van schuld. Hierbij is het niet relevant om in dat proces een juridisch onderscheid achter de hand te houden tussen "admits some responsibility for what has happened" enerzijds en "accepting guilt" anderzijds. Het is evenmin goed te bevatten hoe de positieve effecten van mediation ten aanzien van het slachtoffer kunnen worden verwezenlijkt, indien de dader zich formeel het recht voorbehoudt om als onschuldig te worden behandeld.

In de fase na het vonnis doet zich dit probleem niet voor. Er is een uitspraak van de rechter en daaruit moet blijken of de betrokkene schuldig is bevonden of niet. In het geval dat diegene wordt veroordeeld en er na het vonnis wordt verwezen naar mediation, is er sprake van een dader en is zijn schuld bewezen.

3.2.2 Proportionaliteit- en subsidiariteitsbeginsel en mediation Proportionaliteitsbeginsel

Mediation is in beginsel in alle strafzaken toepasbaar. Uit het onderzoek van het WODC is op te maken dat de door deelnemers ondervonden en gepleegde delicten uiteenlopen. Dit geldt tevens ook voor de zwaarte van de delicten, variërend van ruzies of beledigingen tot poging

97 Recommendation No. R (99) 19 of the Committee of Ministers, Explanatory Memorandum, no. IV, 14, p. 21

98 M.S. Groenhuijsen, Mediation in het strafrecht. Bemiddeling en conflictoplossing in vele gedaanten, D&D 30(5), 2000,

p. 447.

(28)

28 doodslag en gewapende overvallen. Juist in de lichtere strafzaken kunnen er complicaties ontstaan ten aanzien van het proportionaliteitsbeginsel.

In de officiersfase bestaat het risico dat de oplossing die door de mediator wordt bewerkstelligd in feite zwaarder is dan de ernst van het vergrijp zou worden gerechtvaardigd.100 Dit zou er zelfs toe kunnen leiden dat er een zwaardere sanctie wordt opgelegd (wordt overeengekomen) dan de rechter zou hebben gedaan tijdens een reguliere strafrechtelijke procedure. Hieruit voortvloeiend bestaat het risico van ‘inversie’, het tegenovergestelde van diversion of rechtsomlegging101 Mediation als diversie houdt in dat van tevoren vaststaat dat een vaststellingsovereenkomst in een mediation tussen slachtoffer en verdachte kan leiden tot een eindafdoening van de strafzaak. De geslaagde mediation dient dan als alternatieve afdoening van een strafproces. In Nederland wordt deze variant niet vaak toegepast.102 Inversie, ook wel ‘net-widening’ genoemd, doet zich voor wanneer ten gevolge van de invoering van een nieuwe sanctie (in casu mediation) meer personen in het strafproces betrokken worden. Dit brengt met zich mee dat alternatieven te weinig in de plaats van de bestaande straffen treden, maar vaker worden gehanteerd als extra sanctiemogelijkheid.103 Dit kan gerechtvaardigd worden door de vrijwillige deelname. Om dit te kunnen waarborgen dient de verdachte alvorens hij het mediation traject ingaat zo duidelijk en volledig mogelijk te worden geïnformeerd over de werking van mediation, het doel van een vaststellingsovereenkomst en de mogelijke gevolgen. Uit het onderzoek van het WODC is immers op te maken dat veel deelnemers nauwelijks ervaring hebben met mediation in het algemeen, laat staan met mediation in het strafrecht.104

“Mensen die in het strafrecht terechtkomen zijn niet altijd de meest ontwikkelde mensen. Dan wordt er op het politiebureau gezegd dat als ze meedoen aan mediation dat ze dan naar huis kunnen. En dan kom ik bij die mensen en dan weten die nog niet eens wat mediation is. En als ik dan vertel wat het is, dan is het met regelmaat dat ze zeggen: dat wil ik niet, ik hoef helemaal geen gesprek met die ander. Wat ook gezegd wordt is: Doe

maar mee aan mediation, dan kom je er beter vanaf.”105

100 M.S. Groenhuijsen, Mediation in het strafrecht. Bemiddeling en conflictoplossing in vele gedaanten, D&D 30(5), 2000, p.

445 e.v.

101 Ibid., p. 446.

102 J.R. Dierx,e.a., ‘Mediation in strafzaken, emotionele genoegdoening voor slachtoffer en dader’, Strafblad september 2012,

p. 281.

103 E. Mc Laughlin & J. Muncie, The Sage dictionary of criminology Californië, Sage, 2006, p. 262. 104 WODC, De rol van herstelbemiddeling in het strafrecht, 2015, p. 199.

(29)

29 Daarnaast speelt de proportionaliteit een rol in de vaststellingsovereenkomst die gebruikt kan worden bij een (voorwaardelijk) sepot tijdens de officiersfase. Zo is uit het Beleidskader herstelbemiddeling 2013 op te maken dat: “afspraken over herstel of vergoeding van schade die tijdens de bemiddeling worden gemaakt en zijn vastgelegd in een overeenkomst kunnen onderdeel zijn van een halt-maatregel, een voorwaardelijk sepot (…)”. Ook deze overeenkomst moet in proportie zijn. Hieromtrent zijn nog geen duidelijke regels gesteld. Derhalve is het raadzaam hier ook duidelijke regelgeving voor op te stellen.

In de rechtersfase en de fase na het vonnis doen zich niet veel problemen voor wat betreft het proportionaliteitsbeginsel. Het enige waar rekening mee gehouden moet worden door de rechter is de mate van ernst van het vergrijp. De rechter dient een goede afweging te maken tussen de ernst en de hoogte van de straf en of hij het daarbij nodig acht te verwijzen naar mediation tijdens de terechtzitting of mediation op neemt in het vonnis.

Subsidiariteitsbeginsel

In de officiersfase kan verwijzing naar mediation met een succesvol verloop ervoor zorgen dat de verdachte niet voor de rechter hoeft te verschijnen. Ook voor toekomstige wetgeving op het gebied van mediation dwingt het subsidiariteitsbeginsel de wetgever te bezien of er een andere, minder ingrijpende weg kan worden bewandeld, om dezelfde doelstelling te bereiken. Dit sluit nauw aan bij de ultimum remedium gedachte (het strafrecht mag slechts als uiterste middel worden ingezet).106 Hier wordt dus grote terughoudendheid verlangd bij de inzet van het strafrecht. Hoe groter de inbreuk op de grondrechten van de burger, des te meer er gekeken moet worden of de situatie middels een effectief alternatief (in casu middels mediation) verwezenlijkt kan worden, waarmee de rechten van de burger zo min mogelijk worden aangetast.

In de officiersfase kan mediation als onderdeel van een buitengerechtelijke afdoening (bijvoorbeeld in de vorm een voorwaarde bij een voorwaardelijk sepot) dus een goed alternatief vormen voor een zwaardere straf welke zou zijn opgelegd door de rechter en waar uiteindelijk hetzelfde doel wordt beoogd. Enkele succesvolle resultaten zijn te lezen in het WODC-rapport. De belangrijkste reden waarom juist mediation succesvol is, is dat zowel het slachtoffer als de

(30)

30 dader aangeven een strafrechtelijke reactie een te zwaar middel te vinden. Zij vinden beiden dat het incident niet van dermate ernst is dat er een hele zaak van gemaakt moet worden.107

In de rechtersfase, dus op het niveau van bestraffing, betekent het subsidiariteitsbeginsel dat de rechter per geval moet overwegen of er een mildere, doch even effectieve manier is om de zaak af te doen. Zo zou indien een strafzaak zich leent voor mediation, de rechter de zaak kunnen aanhouden en verwijzen naar mediation. Het voorgaande is neergelegd in artikel 281 Wetboek van Strafvordering:

1. Indien het belang van het onderzoek vordert, beveelt de rechtbank de schorsing van het onderzoek voor bepaalde of onbepaalde tijd.

2. De schorsing voor bepaalde tijd kan zo nodig telkens tot een nader te bepalen tijdstip worden verlengd.

3. De redenen voor schorsing worden in het proces-verbaal van de terechtzitting vermeld. 4. In geval van schorsing wordt er een proces-verbaal opgemaakt dat aan de eisen

van artikel 326 WvSv voldoet.

5. Bij hervatting van het onderzoek zijn de artikelen 319 tot en met 322 WvSv van toepassing.

Indien dit succesvol verloopt en leidt tot een minder zware straf voor de verdachte en dit tevens binnen proportie is, vormt dit een duidelijk voorbeeld van een minder ingrijpend alternatief.

3.2.3 Onafhankelijk en onpartijdig gerecht en mediation

Een onafhankelijke en onpartijdige rechter is een belangrijk kenmerk van het recht en tegelijkertijd is de afwezigheid van de rechter een kenmerk van mediation. Dit kan dus een knelpunt opleveren wanneer men zowel de beginselen van het strafproces wil waarborgen als de uitgangspunten van mediation.

In de officiersfase kan een zaak al eindigen door middel van een buitengerechtelijke afdoening, zoals een sepot met als voorwaarde mediation. Het recht op een onafhankelijk en onpartijdig gerecht staat in beginsel een buitengerechtelijke afdoening niet in de weg. Dit is onder andere bepaald in een uitspraak van het Europees Hof. Hierin wordt gesteld dat buitengerechtelijke

(31)

31 afdoening is toegestaan, maar dat er geen druk mag worden uitgeoefend op de verdachte. 108

Ook blijkt uit jurisprudentie van het Europees Hof dat de verdachte in beginsel afstand kan doen van zijn recht op een proces voor een onafhankelijke en onpartijdige rechter (waiver genoemd). Dit levert geen strijd op met het EVRM, maar afstand doen van dit recht is slechts geldig indien dit is gebeurd in vrijheid en niet gemotiveerd is door dwang.109

Uit het WODC-rapport is op te maken dat enkele deelnemers kritiek hebben op de neutraliteit van de mediators. Deze zouden te veel aan de ‘kant’ van het slachtoffer staan. De mediator dient ook neutraal en onpartijdig te zijn. Hij mag geen voorkeur hebben voor één van de partijen of voor de mogelijke uitkomst van het conflict. Er moet controle zijn op de mediator en op het resultaat, want een partijdige bemiddelaar kan het proces een richting opsturen die nadelig kan zijn voor de verdachte. De toetsing zou expliciet geregeld moeten worden. In de Aanbeveling van de Raad van Europa is te lezen dat bemiddelingspraktijken gecontroleerd zouden moeten worden door een competent, onafhankelijk orgaan (dit is met name van belang in deze fase van het strafproces, wanneer OM de zaak wil seponeren en er geen rechter aan de zaak te pas komt).110

In de rechtersfase hoeft de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de rechter niet direct voor spanning te zorgen. Wanneer een zaak na mediation bij de rechter terecht komt vergt dit integriteit van de rechter. Er is immers een vaststellingsovereenkomst opgesteld door beide partijen. Uit deze overeenkomst zou de rechter kunnen opmaken dat de verdachte schuld bekent (bijvoorbeeld als de verdachte voorstelt het slachtoffer tegemoet te komen door middel van schadevergoeding). De rechter dient hier derhalve voorzichtig mee om te gaan en vooralsnog zich te houden aan het bewijsstelsel ex art. 338 WvSv: 'Het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, kan door de rechter slechts worden aangenomen, indien hij daarvan uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen.'

In de fase na het vonnis speelt het recht op een onafhankelijke en onpartijdige rechter geen enkele rol meer. Er is al een berechting geweest door een onafhankelijke en onpartijdige rechter.

108 EHRM 27 februari 1980, nr. 6903/75, ro. 49 (Deweer /België).

109 K. Lauwaerd, Herstelrecht en procedurele waarborgen, Maklu Uitgevers, 2009, p. 108.

110 Recommendation No. R (99) 19 of the Committee of Ministers to member States concerning mediation in penal matters,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In artikel 3:4, eerste lid van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afweegt, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of

Belangrijk verschil met de voornoemde strafrechtelijke overeenkomsten ter afdoening buiten geding (de transactie en het voorwaardelijk sepot) en de strafrechtelijke

Deze moderne perceptie van de individualiteit heeft niet alleen zijn weerslag op het materiele recht, maar klinkt ook door in het procesrecht.. De mondige burger voegt zieh niet

De respondenten in dit onderzoek geven aan voldoende juridische mogelijk- heden te ervaren, maar benoemen dat er binnen het (jeugd)strafrecht wel degelijk meer gebruik gemaakt

De voorgestelde wijziging van artikel 262 en de daarmee verband houdende schrapping van de artikelen 263 en 264 strekken ertoe, de bepalingen omtrent het, in bepaalde gevallen

De commissie is van mening dat tegen onwaarheid alleen geen bescherming moet worden verleend; hoe onzedelijk op zich zelf het spreken van onwaarheid ook zijn mogen. Het feit

[107] Ook hier is de aanbeveling dat mediator en partijen in afwachting van de aanpassingen van het SGOA-reglement zelf in de mediationovereenkomst kunnen bepalen dat

semigestructureerde interviews met mede- werkers van handhavende instanties, dos- sieronderzoek en onderzoek naar registratie- bestanden zijn enkele knelpunten in de oplegging