• No results found

De gevolgen van stigmatisering door leeftijdsgenoten op depressieve en angstige gevoelens van adolescenten met lesbische moeders

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De gevolgen van stigmatisering door leeftijdsgenoten op depressieve en angstige gevoelens van adolescenten met lesbische moeders"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Gevolgen van Stigmatisering door

Leeftijdsgenoten op Depressieve en Angstige Gevoelens van Adolescenten met Lesbische Moeders

Masterscriptie Preventie Jeugdhulp en Opvoeding Pedagogische Wetenschappen en Onderwijskunde Universiteit van Amsterdam Lidewij J. Mion (11120789) Begeleiding: dr. L. van Rijn-van Gelderen

Tweede beoordelaar: dr. H.M.W. Bos Amsterdam, juni 2017

(2)

Inhoudsopgave

Abstract 3

Inleiding 4

Stigmatisering 6

Stigmatisering en Psychologisch Welbevinden 7

Rol van Moeders 9

Onderhavige Studie 10 Methode 12 Participanten 12 Procedure 13 Meetinstrumenten 14 Analysestrategie 16 Resultaten 17 Voorbereidende Analyses 17 Beschrijvende Analyses 17

Stigmatisering, Depressieve/Angstige Gevoelens en Voorbereiding 18

Discussie 18

Referenties 24

(3)

Abstract

The Effects of Stigmatization by Peers on Depressive And Anxious Feelings of Adolescents with Lesbian Mothers

This study analysed whether stigmatization by peers is associated with depressive and anxious feelings in adolescents who were raised by lesbian mothers from birth, and if so, whether parental preparation on stigmatization moderates this relationship. Sixty-seven adolescents and their mothers completed online questionnaires on stigmatization (adolescents), depression and anxiety (adolescents and mothers), and preparation on stigmatization (adolescents). Results showed that stigmatization by peers was positively related to adolescents’ depressive and anxious feelings. Parental preparation was no

moderator. In conclusion, this study did not clarify what could reduce this negative outcome on stigmatization. Additional implications and application are mentioned. More research is needed.

Keywords: Adolescents, lesbian families, stigmatization, peers, depressive and anxious feelings, parental preparation

(4)

De Gevolgen van Stigmatisering door Leeftijdsgenoten op Depressieve en Angstige Gevoelens van Adolescenten met Lesbische Moeders

In Nederland zijn gezinnen met lesbische moeders steeds meer geaccepteerd. Uit een Gallup Poll (2015) blijkt dat Nederland met 87% bovenaan de lijst staat van gastvrij land om te wonen voor een lesbisch stel in Europa. Daarnaast vindt 92% van de Nederlandse

bevolking dat lesbische vrouwen het leven moeten kunnen leiden wat zij zelf willen (Kuyper, 2015). Dit in tegenstelling tot het verleden (voor de jaren 70), waarin vrouwen die zich aangetrokken voelden tot andere vrouwen, werden geconfronteerd met een maatschappelijke druk om te trouwen met een man (Golombok, 2000). Deze overgang naar acceptatie is te danken aan de homobeweging in 1970, waarin een toenemend aantal lesbische vrouwen uitkwam voor hun geaardheid (Bos, Van Balen, & Van den Boom, 2004; Stone, 2015). Door de toenemende tolerantie van homoseksualiteit werd het aantal vrouwen dat kinderen kreeg als lesbisch stel steeds groter (Bos et al., 2004). Ook nu stijgt het aantal

lesbische stellen in Nederland dat kiest voor het krijgen van kinderen nog steeds (CBS, 2012). Waar in 2003 nog geen kwart van de 4,2 duizend getrouwde lesbische stellen kinderen kreeg, liep dit aantal lesbische stellen met kinderen in 2011 op tot bijna één derde (CBS, 2012).

Uit onderzoek blijkt dat lesbische moeders niet verschillen van heteroseksuele moeders in hun manier en kwaliteit van opvoeden (Golombok et al., 2003). Zo geven lesbische moeders net zo veel warmte, kunnen zij net zo goed inspelen op de behoeftes van hun kind en zijn zij net zo emotioneel en liefdevol betrokken als heteroseksuele moeders (Golombok et al., 2003). Het onderzoek van Crouch, Waters, McNair, Power en Davis (2014) onder 500 kinderen van vijf tot 17 jaar toonde zelfs aan dat kinderen uit lesbische gezinnen een grotere familiecohesie ervoeren dan kinderen uit heteroseksuele gezinnen (Crouch et al., 2014).

(5)

Ondanks dat de samenleving op dit moment positief kijkt naar lesbische moeders, blijkt dat lesbische moeders die kinderen opvoeden ook te maken krijgen met aan

homoseksualiteit gerelateerde afwijzing door derden (Golombok et al., 2003). Uit een onderzoek naar deze ervaringen kwam bijvoorbeeld naar voren dat lesbische stellen met een gezin geconfronteerd worden met vervelende opmerkingen en pesterijen met betrekking tot hun gezinssituatie (Bos, Van Balen, Van den Boom, & Sandfort, 2004).

Ook kinderen van lesbische moeders kunnen te maken te krijgen met negatieve ervaringen vanuit hun omgeving in verband met hun gezinsachtergrond (Bos & Van Balen, 2008). Gedacht wordt dat het effect van deze negatieve houding door derden grotendeels verklaard zou kunnen worden door de wijze waarop het gezin functioneert: als ouders compatibel zijn, verantwoordelijkheid delen en zorgen voor een financiële en emotionele stabiliteit, ervaren jonge kinderen minder negatieve houdingen met betrekking tot hun lesbische ouders (Bos & Van Balen, 2008). Daarnaast wordt verondersteld dat lesbische moeders invloed kunnen uitoefenen op de vrienden met wie hun kinderen omgaan,

bijvoorbeeld kinderen uit soortgelijke gezinnen, waardoor ouders de ontwikkeling van hun kind kunnen beïnvloeden (Mounts, 2002).

Echter, tijdens de adolescentie ontwikkelen tieners een eigen identiteit, zien ze meer verschillen tussen hen en andere adolescenten (Mounts, 2002), en zijn ze zich bewuster van de minderheidsstatus van hun moeders (Wainright & Patterson, 2008). Daarnaast nemen voor adolescenten de overtuigingen en houdingen van personen buiten de familie een grotere betekenis in dan die van personen binnen de familie (Rivers, Poteat, & Noret, 2008). Vooral leeftijdsgenoten spelen een belangrijke rol in het leven van de adolescent (Wainright & Patterson, 2008). Wanneer kinderen de adolescentie bereiken wordt de invloed die de moeder op het kind heeft kleiner, waardoor het lijkt alsof de moeder in de deze fase een minder grote

(6)

rol speelt in de ontwikkeling (Mounts, 2002). De ervaring van stigmatisering kan hierdoor verschillen tussen adolescenten en die van jonge kinderen.

Tot op heden zijn nog weinig onderzoeken naar stigmatisering bij adolescenten met lesbische moeders uitgevoerd. Onderhavige studie onderzoekt derhalve wat de relatie is tussen stigmatisering en het psychologisch welbevinden van adolescenten met lesbische moeders, en welke invloed lesbische moeders kunnen hebben op de stigmatisering van adolescenten door leeftijdsgenoten.

Stigmatisering

Goffman (1963) definieerde stigmatisering als het negatief labelen of behandelen van een bepaald persoon, omdat hij of zij verschilt van de culturele norm. Daarbij benadrukt hij twee belangrijke gevolgen van stigmatisering: het verlies van status en sociale afwijzing (Goffman, 1963). Link en Phelon (2001) voegen hier nog aan toe dat de personen die gestigmatiseerd worden niet dezelfde kansen hebben in de samenleving als mensen die niet gestigmatiseerd worden. Er bestaan drie verschillende soorten stigmatisering: over uiterlijk (fysieke afwijkingen), over het vertoonde gedrag (drank/drugs gebruik) of over ras,

nationaliteit en religie (culturele context) (Goffman, 1963; Major & O’brien, 2005). Adolescenten die opgroeien met lesbische ouders krijgen vooral te maken met stigmatisering door leeftijdsgenoten (Bos & Gartrell, 2010; Crouch, Waters, McNair, & Power, 2014). Zo kreeg bijna de helft van de adolescenten (jongeren tussen de 16 en 18 jaar) met lesbische moeders te maken met stigmatisering door leeftijdsgenoten (Bos & Gartrell, 2010; Van Gelderen, Bos, Gartell, Hermanns, & Perrin, 2012). Uit vragenlijstonderzoek, die inging op de leeftijdsgenoten, onder zeventienjarige adolescenten uit het ‘National

Longitudinal Lesbian Family Study’ (NLLFS), bleek dat 41% van de Amerikaanse

adolescenten aangaf stigmatisering te ervaren (Bos & Gartrell, 2010). Uit datzelfde onderzoek bleken adolescenten grotendeels buitensluiting te ervaren door leeftijdsgenoten, omdat ze

(7)

geen traditioneel vader-moeder gezin hadden. Uit een ander onderzoek van Van Gelderen, Bos en collega’s (2012), blijkt dat adolescenten stigmatisering juist vooral ervaren door leeftijdsgenoten in schoolcontext. Deze negatieve opmerkingen en pesterijen kunnen zij dagelijks ervaren in verschillende settings. Zo worden adolescenten belachelijk gemaakt, buitengesloten, genegeerd of krijgen ze lastige vragen over de geaardheid van hun moeders (Bos & Gartrell, 2010; Van Gelderen, Bos et al., 2012). De kernvraag is welke negatieve uitwerking deze stigmatisering eventueel heeft op de adolescent.

Stigmatisering en Psychologisch Welbevinden

Het mogelijke effect van stigmatisering wordt in verschillende theorieën verklaard. Zo koppelde Link (1982) de gevolgen van stigmatisering aan de ‘labeling theory’, waarin hij beschreef dat de gevolgen van stigmatisering kunnen leiden tot een negatief ‘label’ voor een persoon waardoor werk, vriendschappen, familierelaties en partnerkeuze negatief worden beïnvloed (Link, 1982). Wanneer mensen gelabeld zijn worden ze buitengesloten en

verworpen. Deze gelabelde personen vermijden stigmatisering vaak door geheimhouding of door zich terug te trekken uit de groep waardoor ze zich vaak eenzaam voelen (Link & Phelon, 2001).

Meer recent veronderstelt Meyer (1995) de ‘Minority Stress Theory’. Deze Minority Stress Theory beschrijft hoe sociale stressoren invloed kunnen hebben op verschillende psychische problemen, zoals depressiviteit bij minderheidsgroepen. Deze theorie gaat uit van drie onderliggende veronderstellingen (Meyer, 2003). Allereerst is de stress die wordt ervaren uniek. Dit betekent dat de stress een toevoeging is op de algemene stressoren in het leven van adolescenten met lesbische moeders. Hierdoor wordt van hen verwacht om naast de stress die iedere adolescent ervaart, ook om te gaan met de stress die gerelateerd is aan stigmatisering. Ten tweede is de stress chronisch. Dat wil zeggen dat de stress geassocieerd is met relatief stabiele onderliggende sociale en culturele structuren in het leven. Tot slot komt de stress

(8)

voort uit sociale processen in plaats van individuele gebeurtenissen; dit wil zeggen dat de stress veroorzaakt wordt door wat er in de omgeving gebeurt, en niet door biologische, genetische of andere kenmerken van een persoon (Meyer, 2003). Vanuit het Minority Stress Model is het dus aannemelijk dat het hebben van een minderheidsstatus zorgt voor meer stress. Minderheidsgroepen, zoals adolescenten met lesbische moeders, zijn door

stigmatisering en vooroordelen vatbaarder voor het ontwikkelen van stress (Carter, Mollen, & Smith, 2014; Meyer, 1995; Meyer, 2003).

De relatie tussen stigmatisering en het psychologisch welzijn van adolescenten met lesbische moeders is meerdere malen onderzocht. Het eerste onderzoek dat werd gedaan naar de negatieve effecten van stigmatisering als gevolg van het hebben van lesbische moeders, was een longitudinaal onderzoek van Gershon, Tschann en Jemerin (1999). Zevenenzestig adolescenten in de leeftijdscategorie van elf tot achttien jaar werden geïnterviewd. Uit de resultaten kwam naar voren dat adolescenten die meer stigmatisering beleefden, een lager zelfvertrouwen hadden in vergelijking met adolescenten die weinig stigmatisering ervoeren. Daarnaast onderzochten Bos en Gartrell (2010) de impact van stigmatisering op het

welbevinden van adolescenten van zeventien jaar. Uit de resultaten van de regressie-analyse bleek dat stigmatisering geassocieerd was met meer probleemgedrag bij adolescenten die een lesbische moeder hadden. Ook Van Gelderen, Gartrell, Bos en Hermanns (2013)

onderzochten of stigmatisering samenhing met het psychologisch welbevinden van

adolescenten. Zevenentachtig adolescenten met een gemiddelde leeftijd van zeventien jaar namen deel aan dit onderzoek. De onderzoekers constateerden dat meer gerapporteerde stigmatisering samenhing met meer gezondheidsproblemen.

Uit genoemde onderzoeken blijkt dat de ervaring met stigmatisering door

leeftijdsgenoten op verschillende manieren negatief gerelateerd is aan het psychologisch welbevinden van de adolescent. Echter, er is in de onderzoeken naar de negatieve effecten

(9)

nog geen aandacht besteed aan depressieve en angstige gevoelens die adolescenten kunnen ontwikkelen als gevolg van stigmatisering. Als adolescenten depressief en angstig worden van stigmatisering, hebben zij een grotere kans opnieuw slachtoffer te worden; dit kan weer leiden tot grotere psychosomatische problemen (Dao et al., 2006). In onderhavige studie wordt derhalve aandacht besteed aan depressieve en angstige gevoelens die stigmatisering teweeg brengt bij adolescenten.

Rol van Moeders

De rol die lesbische moeders kunnen spelen in het leven van een adolescent kan verklaard worden vanuit een model waarin risicofactoren en protectieve factoren worden onderscheiden (Youngblade et al., 2007; Bos & Gartrell, 2010). Risicofactoren zijn omstandigheden die geassocieerd worden met een hogere kans op een negatieve uitkomst (Dekovic, 1999; Pascoe & Richman, 2009). Adolescenten met lesbische moeders die stress ervaren als gevolg van hun minderheidsstatus, is een voorbeeld van een risicofactor (Meyer, 2003). Protectieve factoren zijn persoonlijke eigenschappen en aspecten in de omgeving die adolescenten kunnen beschermen tegen de invloed van stressoren (Dekovic, 1999; Vanderbilt-Adriance & Shaw, 2008). Deze protectieve factoren zijn op te delen in drie niveaus. Op individueel niveau gaat het om het zelfbeeld van de adolescent en hoe goed hij/zij in staat is met teleurstellingen om te gaan. Op familieniveau gaat het er om of er genoeg ouderlijke ondersteuning is en of de communicatie tussen ouder en adolescent respectvol verloopt. Zo veronderstelden onderzoekers (Youngblade et al., 2007) dat ouderlijke warmte en

responsiviteit positief waren geassocieerd met de vaardigheden van een adolescent. Dezelfde onderzoekers suggereerden ook dat open communicatie tussen adolescent en ouder een gunstig effect zou hebben op het welbevinden van de adolescent. Op het laatste,

(10)

het hebben van vrienden, kennissen en andere relaties (Bos & Gartrell, 2010; LaFromboise, Hoy, Oliver, & Whitbeck, 2006).

Op familieniveau heeft een tweetal onderzoeken aangetoond dat een warme en ondersteunende relatie met de lesbische moeders een buffer kan bieden tegen negatieve effecten van stigmatisering. Uit een longitudinaal onderzoek van Bos en Gartrell (2010) blijkt dat wanneer adolescenten een nauwe, positieve relatie hebben met hun lesbische moeders, ze beter om kunnen gaan met de stigmatisering. Ook Van Gelderen en collega’s (2013) vonden in hun onderzoek dat een goede relatie tussen adolescenten en hun lesbische moeders, de psychologische gezondheid en levenstevredenheid van adolescenten bevorderden, ondanks de stigmatisering.

Het communiceren door moeders met de adolescent over het eventueel ervaren van stigmatisering als gevolg van het hebben van lesbische moeders, kan dienen als protectieve factor. Deze gesprekken zouden kunnen helpen als voorbereiding op stigmatisering waardoor adolescenten beter om kunnen gaan met negatieve effecten (Bos & Gartrell, 2010; Litovich & Langhout, 2004; Stein, Perrin, & Potter, 2004). Slechts één onderzoek heeft onderzocht wat de invloed is van een voorbereiding op de negatieve effecten van stigmatisering. Uit deze studie van Bos en Gartrell (2010) waarin 78 Amerikaanse adolescenten online vragenlijsten hadden ingevuld, kwam naar voren dat 36% van de adolescenten vermeldde dat zij

voorbereidende gesprekken hadden gehad met hun lesbische moeders over stigmatisering. Uit de resultaten van dit onderzoek bleek dat deze voorbereiding geen invloed heeft gehad op de negatieve uitkomsten van stigmatisering. Zo werd er geen verschil gevonden tussen de adolescenten die wel waren voorbereid en de adolescenten die niet waren voorbereid (Bos & Gartrell, 2010).

(11)

Kortom, verschillende onderzoeken laten zien dat stigmatisering door leeftijdsgenoten een significant probleem is bij adolescenten met lesbische moeders (Bos & Gartrell, 2010; Bos et al., 2008; Crouch et al., 2015). Uit andere onderzoeken blijkt dat deze stigmatisering zorgt voor een lager psychologisch welbevinden van de adolescenten met lesbische moeders (Gershon et al., 1999; Bos & Gartrell, 2010; Van Gelderen et al., 2013). Er is echter een discrepantie in de literatuur te vinden over het effect van de voorbereidingsgesprekken die lesbische moeders kunnen bieden aan de adolescenten. Deze gesprekken zouden aan de ene kant hulp kunnen bieden om vaardigheden te ontwikkelen waardoor adolescenten om kunnen gaan met stigmatisering (Litovich & Langhout, 2004; Stein et al., 2004), aan de andere kant heeft onderzoek aangetoond dat deze voorbereiding geen invloed heeft en dat de negatieve uitkomsten van stigmatisering blijven bestaan (Bos & Gartrell, 2010).

De studie van Bos en Gartrell (2010), die als eersten en enigen onderzochten of voorbereiding op stigmatisering invloed heeft op de negatieve effecten van stigmatisering, gaven als suggestie voor vervolgonderzoek om te bezien op welke manier deze

voorbereidingsgesprekken gevoerd moeten worden om de negatieve uitkomsten tegen te gaan. Onderhavige studie zal derhalve het verschil tussen een positieve en negatieve voorbereiding belichten, om zo te onderzoeken of dit onderscheid invloed heeft op negatieve effecten van stigmatisering.

De hoofdvraag luidt: ‘Vermindert voorbereiding op stigmatisering de negatieve relatie tussen ervaringen met stigmatisering en depressie en angst van adolescenten met lesbische moeders?’ Allereerst wordt onderzocht of er een verband is tussen stigmatisering en

depressieve en angstige gevoelens bij adolescenten. Naast de hoofdvraag wordt een hypothese en een alternatieve hypothese gevormd. Hypothese: verwacht wordt dat adolescenten die positief voorbereid zijn op stigmatisering, minder depressieve/angstige gevoelens hebben (Litovich & Langhout, 2004; Short, 2007; Stacey & Biblarz, 2001). Alternatieve hypothese:

(12)

verwacht wordt dat adolescenten met een negatief gekleurde of geen voorbereiding op stigmatisering, eerder depressieve/angstige gevoelens hebben (Leddy, Gartrell, & Bos, 2012; Meyer, 2003).

In onderhavige studie wordt een positieve voorbereiding gekenmerkt door gesprekken waarin openlijk wordt gesproken over het hebben van lesbische moeders en waarin wordt aangegeven dat adolescenten zich hiervoor niet hoeven te schamen (Litovich et al., 2014; Stein et al., 2004). Een negatieve voorbereiding wordt getypeerd door het verbergen van het hebben van lesbische moeders, het zich anders voordoen om pesten en plagen tegen te gaan, en geheimhouden uit angst voor uitschelden en buitensluiting (Leddy et al., 2012; Meyer, 2003).

Methode Participanten

De gegevens van de adolescenten uit onderhavige studie zijn afkomstig uit een lopend longitudinaal onderzoek naar lesbische families in Nederland (the Dutch Longitudinal

Lesbian Family Study: DLLFS) (Van Rijn-Van Gelderen, Bos, & Gartrell, 2015). Deze longitudinale studie is in 2000 gestart met 100 Nederlandse gezinnen bestaande uit twee lesbische moeders en hun kinderen, waarbij de kinderen werden geboren via kunstmatige donorinseminatie. Het onderzoek bestond uit drie meetmomenten, namelijk waarop kinderen gemiddeld 5.8 jaar oud waren (T1), 9.9 jaar oud (T2), en 16.6 jaar oud (T3) waren.

Onderhavige studie heeft zich gericht op data uit T3, waarbij de kinderen in de adolescentiefase zaten.

De steekproef bestond bij meetmoment T3 uit 67 adolescenten (36 meisjes en 31 jongens) met hun lesbische moeders. De leeftijd van de adolescenten varieerde tussen de 13 en 18 jaar (M = 16.04, SD= 1.32). Drieënnegentig procent van de adolescenten (n = 62) werd opgevoed door lesbische moeders met een Nederlandse etnische achtergrond, de overige 7%

(13)

werd opgevoed door moeders met een gemixte achtergrond (Nederlands/anders). Daarnaast had 92.5% van de lesbische moeders minimaal een HBO-opleiding en de resterende 7.5% had een MBO-opleiding of lager. Eénentachtig procent van de moeders van de adolescenten was nog samen bij deze derde meting (n = 54); 19% van de lesbische moeders was inmiddels uit elkaar (n = 13).

Procedure

De deelnemende gezinnen aan het onderzoek werden geworven via een Medisch Centrum voor Geboorteregeling (een Nederlands centrum dat donorinseminatie toepast bij alle patiënten, ongeacht hun seksuele geaardheid), via verschillende professionals op het gebied van homo- en lesbisch ouderschap, en ook via een advertentie in een tijdschrift voor lesbische ouders. Hierbij werden door de onderzoekers drie inclusiecriteria gehanteerd. Allereerst moesten de kinderen vanaf hun geboorte zijn opgegroeid in de lesbische gezinnen. Ten tweede moesten de kinderen tussen de vier en acht jaar oud zijn bij aanvang van het onderzoek. En tot slot moesten beide ouders een Nederlandse nationaliteit hebben.

De moeders en adolescenten van de lesbische gezinnen die deelnamen aan T1 ontvingen een brief met een uitnodiging om mee te doen aan T3. In deze brief stond informatie over de procedures voor het derde meetmoment. Tweeëntachtig procent van de gezinnen was uiteindelijk bereid om deel te nemen aan T3 (n = 82).

Wanneer de moeders schriftelijk toestemming hadden gegeven voor deelname van zowel de moeder als de adolescent, kreeg de moeder een link doorgemaild naar een beveiligde online oudervragenlijst. Ook de adolescent kreeg een email met een link naar een beveiligd eerste deel van een vragenlijst met hierin vragen over demografie en stigmatisering. Nadat de adolescenten het eerste deel had afgesloten ontvingen zij een mail voor het tweede deel. Papieren versies van de vragenlijsten werden uitsluitend verstrekt indien nodig. Alle deelnemers werd gevraagd hun vragenlijst anoniem in te vullen.

(14)

Meetinstrumenten

Voor onderhavige studie werden drie vragenlijsten gebruikt om te onderzoeken of voorbereiding op stigmatisering, het negatieve effect op depressie en angst van adolescenten met lesbische moeders vermindert. Daarbij was zowel gebruik gemaakt van de data van de adolescenten als van de biologische moeder. De dataselectie van de biologische moeder was gekozen door het groot aantal missende waarden van de sociale moeder op de gebruikte meetinstrumenten. Voor de vragenlijst over stigmatisering was gebruik gemaakt van de zelf-rapportage van de adolescent. Voor de vragenlijst over het psychosociaal welbevinden (depressie en angst) was zowel gebruik gemaakt van de ouderrapportage als van de adolescentenrapportage, zodat ook de verschillen in resultaten tussen de vragenlijsten vergeleken konden worden.

Stigmatisering. Stigmatisering door leeftijdsgenoten werd gemeten aan de hand van 14 stellingen. Deze vragenlijst werd ingevuld door de adolescent. Hierbij werd expliciet vermeld dat bij elke vraag bedacht moest worden dat het antwoord verband moest houden met het hebben van lesbische moeders. Een voorbeelditem was: ‘Vrienden en/of leeftijdsgenootjes maken grappen over mij.’ Aan de adolescent werd gevraagd in hoeverre een stelling op hem/haar van toepassing was; dit moest worden aangegeven op 3-puntschaal (1 = nooit, 2 = soms, 3 = vaak). Voor deze vragenlijst was een somscore gemaakt die het totaal over de items in de schaal aangaf, waardoor analyses konden worden gedaan. De totale score op

stigmatisering werd verkregen door het gemiddelde van alle items van de vragenlijst te berekenen. Een hoge score betekende meer ervaring met stigmatisering. De betrouwbaarheid van deze schaal was voldoende (α = .79).

Psychosociaal welbevinden. Psychosociaal welbevinden, gerapporteerd door de adolescent, werd gemeten aan de hand van de Youth Self Report (YSR) (Verhulst, Van der Ende &, Koot, 1997). De gehele vragenlijst bestond uit 112 items, verdeeld over twee delen.

(15)

Het eerste deel bevat vragen over sport, hobby’s en hoe het gaat op school. Het tweede deel geeft inzicht in emotionele- en gedragsproblemen. Voor deze studie was alleen gebruik gemaakt van het tweede deel van de YSR. Deze vragenlijst bevatte 16 items over depressieve en angstige gevoelens van de adolescent en werd ingevuld door de adolescent. Een

voorbeelditem was: ‘Ik voel me waardeloos of minderwaardig.’ Aan de adolescent werd gevraagd in hoeverre een stelling op hem/haar van toepassing was; dit moest worden aangegeven op 3-puntschaal (1 = nooit, 2 = soms, 3 = vaak). Voor deze vragenlijst was een somscore gemaakt die het totaal over de items in de schaal aangaf, waardoor analyses konden worden uitgevoerd. De totale score op psychologisch welbevinden, gemeten op de YSR, werd verkregen door het gemiddelde van alle items van de vragenlijst te berekenen. Een hoge score betekende meer depressieve en angstige gevoelens. De betrouwbaarheid van de YSR voor de gehele vragenlijst was zeer hoog (α = .94), voor de subschaal angst en depressie was de betrouwbaarheid hoog (α = .83).

Psychosociaal welbevinden, gerapporteerd door de biologische moeder, werd gemeten aan de hand van de Child Behavior Checklist (CBCL) (Achenbach, 1991). De gehele

vragenlijst bestaat uit 113 items met 9 verschillende schalen, opgesplitst in internaliserend en externaliserend gedrag. Voor onderhavige studie was gekozen om alleen de schaal

depressieve en angstige gevoelens te gebruiken van de CBCL. Deze schaal bevatte 14

stellingen over depressieve en angstige gevoelens van de adolescent en werd ingevuld door de moeder. Een voorbeelditem was: ‘Uw kind klaagt over zich eenzaam voelen’. Aan de

biologische moeder werd gevraagd in hoeverre een stelling op haar van toepassing was; dit moest worden aangegeven op 3-puntschaal (1 = helemaal niet, 2 = een beetje of soms, 3 = duidelijk of vaak). Voor deze schaal was een somscore gemaakt die het totaal over de items binnen de schaal aangaf, waardoor analyses konden worden gemaakt. De totale score op psychologisch welbevinden, gemeten op de CBCL, werd verkregen door het gemiddelde van

(16)

alle items van de vragenlijst te berekenen. Een hoge score betekende meer depressieve en angstige gevoelens. De betrouwbaarheid van de CBCL voor internaliserend en externaliserend gedrag was hoog (α = .87), voor de subschaal angst en depressie was deze betrouwbaarheid ook hoog (α = .80).

Voorbereiding op stigmatisering. Voorbereiding op stigmatisering werd in onderhavige studie gemeten aan de hand van twee vragen. Op de eerste vraag ‘Hebben je moeders/heeft je moeder iets gedaan om je voor te bereiden voor in het geval je vervelend behandeld zou worden omdat je lesbische moeders hebt?’ werd door de adolescent antwoord gegeven met ‘ja’ of ‘nee’. Op de tweede, open vraag: ‘Zou je kunnen omschrijven wat ze/zij met je heeft/hebben besproken?’ gaf de adolescent een open antwoord. De antwoorden van de adolescenten werden door twee personen aan de hand van de literatuur gekoppeld aan een positieve of negatieve voorbereiding. De inter-beoordelaarsbetrouwbaarheid was goed (κ = .852). De verschillen in codering werden besproken en verantwoord.

Analysestrategie

Na de beschrijvende statistieken te hebben geanalyseerd werd, om te onderzoeken of voorbereiding door moeders de associatie tussen stigmatisering door leeftijdsgenoten en depressieve en angstige gevoelens bij adolescenten modereerde, een moderatoranalyse uitgevoerd (Hayes, 2013). Omdat deze een analyse een variant is op de regressie-analyse zullen eerst de voorwaarden voor een regressie-analyse worden getoetst (Field, 2013).

Voordat de regressie-analyse werd uitgevoerd is gekeken op welke wijze de

voorbereiding van adolescenten had plaatsgevonden (positief/negatief). Vervolgens werd een Pearson correlatie-analyse toegepast om te zien wat de samenhang tussen stigmatisering en depressieve en angstige gevoelens was.

Om de hoofdvraag te beantwoorden werd een lineaire regressie-analyse uitgevoerd zodat onderzocht kon worden of de moderator ‘voorbereiding door moeders op (mogelijke)

(17)

stigmatisering’ een interactie-effect had op depressieve en angstige gevoelens van de adolescent. Voor het berekenen van het interactie-effect zijn zowel voor een positieve als negatieve voorbereiding dummyvariabelen gemaakt. Hiermee kon aangegeven worden of adolescenten die positief of negatief zijn voorbereid, hoger of lager scoren dan de

adolescenten waarvoor geen dummy is gemaakt (onvoorbereide adolescenten). Resultaten

Voorbereidende Analyses

Missing values. Drie adolescenten hadden de vragenlijst over stigmatisering niet volledig ingevuld. Little’s MCAR-test was niet significant (Little’s MCAR test(1,64), Chi-Square = 37.51, p=.92). De missende gegevens waren derhalve random en zijn om die reden niet verwijderd. De missende waarden zijn daarentegen vervangen door de gemiddelde score van de respondent op de overige vragen, waardoor het mogelijk was deze missende

antwoorden toch mee te nemen in de analyses.

Voorwaarden regressie. Allereerst was een scatterplot gemaakt om te controleren of aan de voorwaarde van lineariteit was voldaan. Op de y-as stonden depressieve en angstige gevoelens en op de x-as stigmatisering. De scatterplot liet een lineaire lijn zien. Daarnaast was een histogram gemaakt om te bezien of de residuen normaal verdeeld waren. Het histogram liet een normaalverdeling zien.

Beschrijvende Analyses

Op de stigmatiseringsvragenlijst lag het gemiddelde op 1.12 (SD = 0.16). Dit

impliceert dat adolescenten aangaven dat het aantal ervaringen met stigmatisering gering was. Daarnaast lag de gemiddelde score van de Youth Self Report, ingevuld door de adolescent zelf, op 1.27 (SD = 0.24). Dit suggereert dat de adolescent een beetje- of soms depressieve en angstige gevoelens ervoer. De gemiddelde score op de Child Behavior Checklist (CBCL), ingevuld door de moeder, lag op 1.17 (SD =0.23). Dit laat zien dat volgens moeder de

(18)

depressieve en angstige gevoelens van de adolescent beperkt waren. Ten slotte rapporteerde 34.3% van de adolescenten (n = 23) dat ze door hun moeders waren voorbereid op eventuele stigmatisering door leeftijdsgenoten en 65.7% (n = 44) gaf aan geen voorbereiding gekregen te hebben van hun moeders. Van de 23 adolescenten die aangaven voorbereid te zijn, zijn de antwoorden gecodeerd.

Stigmatisering, Depressieve/Angstige Gevoelens en Voorbereiding door Moeders Eerst is gekeken naar het verband tussen stigmatisering en depressieve en angstige gevoelens. Uit de analyses bleek dat ervaringen met stigmatisering samenhing met

zelfrapportage van de adolescent op depressieve en angstige gevoelens (r = .25, p = .046). Dit houdt in dat hoe meer stigmatiseringservaringen de adolescenten rapporteerden, hoe meer depressieve en angstige gevoelens zij hadden. Daarnaast werd echter geen significante samenhang gevonden tussen adolescenten, hun rapportage van stigmatisering en de rapportage door de moeder op depressieve en angstige gevoelens (r = .00, p = .975).

Aangezien alleen de relatie tussen stigmatisering en depressieve en angstige gevoelens -zoals gerapporteerd door de adolescent- significant was, is alleen voor dit verband getoetst of voorbereiding op stigmatisering door de moeder een modererende rol speelde. Hieruit bleek dat voorbereiding op stigmatisering geen modererende rol speelde (zie Tabel 1).

Discussie

In dit onderzoek werd eerst onderzocht of ervaringen met stigmatisering door

leeftijdsgenoten vanwege het hebben van een lesbische moeder, samenhing met depressieve en angstige gevoelens van adolescenten. Daarna werd gekeken naar de invloed van

voorbereiding op stigmatisering door lesbische moeders op deze relatie. Uit de resultaten kwam naar voren dat adolescenten die stigmatisering ervoeren, ook meer depressieve en angstige gevoelens hadden. Er werd geen modererend effect gevonden van voorbereiding op de relatie tussen stigmatisering en depressieve en angstige gevoelens.

(19)

De bevinding dat adolescenten die aangaven weleens stigmatisering te ervaren doordat zij lesbische moeders hadden, eerder depressief en angstig gedrag vertoonden dan wanneer zij aangaven dit niet te ervaren, is in overeenstemming met verschillende theorieën. Meyer (1995) beschreef in de Minority Stress Theory dat een sociale stressor als stigmatisering een negatieve invloed kan hebben op het welzijn van de adolescent. Adolescenten met lesbische moeders behoren tot een minderheidsgroep, waardoor zij vatbaarder zijn voor het ontwikkelen van stress. Onderzoek van Mynard, Joseph en Alexander (2000) toonde aan dat als

adolescenten stress ervoeren doordat zij werden gepest door leeftijdsgenoten, zij eerder depressieve en angstige gevoelens ontwikkelden. Ook kan dit resultaat gekoppeld worden aan de labeling theory (Link, 1982). Deze houdt in dat adolescenten die door de stigmatisering een negatief ‘label’ kunnen krijgen, stigmatisering vaak vermijden door geheimhouding of terugtrekking uit groepen en zich daardoor vaak eenzaam voelen (Link & Phelon, 2001). Onderzoek toont aan dat eenzaamheid bij adolescenten kan leiden tot depressieve en angstige gevoelens (Gallagher, Prinstein, Simon, & Spirito, 2014).

Het genoemde resultaat dat stigmatisering leidt tot depressieve en angstige gevoelens is ook te koppelen aan verschillende onderzoeken. Zo constateerden Bos en Van Balen (2008) dat een verhoogd stigma geassocieerd werd met meer probleemgedrag en een lager gevoel van eigenwaarde. Dit komt ook overeen met literatuur waarin adolescenten aangaven dat een verhoogd stigma een gevoel van afwijzing teweeg bracht (Leddy et al., 2012). Opvallend is dat wanneer gekeken wordt naar de resultaten waarin lesbische moeders depressieve en angstige gevoelens van hun adolescent rapporteerden, er geen verband wordt gevonden tussen stigmatisering door leeftijdsgenoten en depressieve en angstige gevoelens. Dit lijkt in strijd te zijn met eerder onderzoek van Crouch en collega’s (2014), waarin bleek dat stigmatisering door leeftijdsgenoten gerapporteerd door de lesbische moeder, geassocieerd werd met een slechtere mentale gezondheid. Dit onderzoek beperkte zich echter tot kinderen tussen vijf tot

(20)

zeventien jaar, en niet tot adolescenten. Ook ander onderzoek, waarin moeders aangaven dat door stigmatisering het welbevinden van hun adolescent afnam, onderzocht een grotere leeftijdsrange (0-18 jaar) (Power et al., 2015). Onderhavige studie onderzocht uitsluitend adolescenten, waardoor deze resultaten kunnen verschillen.

De eerste verwachting dat adolescenten die positief waren voorbereid op

stigmatisering, minder depressieve en angstige gevoelens hadden, werd niet bevestigd. Dit is opmerkelijk, want een positieve voorbereiding zou een voorbeeld kunnen zijn van een protectieve factor (Youngblade et al., 2007). Omdat een protectieve factor de adolescent zou kunnen beschermen tegen de invloed van stressoren (Dekovic, 1999), zou voorbereiding het negatieve effect van depressieve en angstige gevoelens tegen moeten kunnen gaan. Ook veronderstelden voorgaande studies dat voorbereiding door lesbische moeders de negatieve effecten van stigmatisering zou kunnen verminderen (Litovich & Langhout, 2004; Stein et al., 2004). Een mogelijke verklaring voor het uitblijven van bewijs van deze theorie is, dat andere protectieve factoren een positievere invloed kunnen hebben op de negatieve uitkomsten van stigmatisering. Youngblade en collega’s (2007) constateerden in hun onderzoek dat andere protectieve factoren, zoals betrokkenheid, interesse, ouderlijke warmte en aandacht, de negatieve effecten van stigmatering konden verminderen. Daarnaast stelden onderzoekers (Bos & Van Balen, 2008) vast dat het regelmatig contact hebben met andere adolescenten die ook lesbische moeders hebben, de negatieve invloed van stigmatering kan weghalen.

De tweede verwachting was dat wanneer adolescenten een negatief gekleurde of geen voorbereiding op stigmatisering hadden gekregen, zij eerder depressieve en angstige

gevoelens zouden hebben. Deze hypothese is in onderhavige studie wederom niet bevestigd. Dit resultaat is niet in lijn met de theorie, waarin staat dat een negatieve of geen voorbereiding een voorbeeld kan zijn van een risicofactor. Omdat een risicofactor geassocieerd wordt met een hogere kans op een negatieve uitkomst (Pascoe & Richman, 2009), zou een negatieve of

(21)

geen voorbereiding een ongunstig effect kunnen hebben. Een eerste mogelijke verklaring voor het uitblijven van bewijs dat een negatieve voorbereiding niet zorgt voor nadelige uitkomsten, kan zijn dat leeftijdsgenoten van de adolescent minder negatief hebben gereageerd dan vooraf werd aangegeven door hun lesbische moeder. Sociale acceptatie zouden de negatieve effecten van stigmatisering kunnen verklaren (Schwartz, Dodge, Pettit, & Bates, 2000). Ook zou het mogelijk zijn dat de negatieve voorbereiding de adolescent heeft afgeschrikt, en hij/zij adaptieve copingstrategieën (optimistisch blijven en de confrontatie opzoeken) heeft

aangeleerd waardoor hij/zij in staat was beter met stigmatisering om te gaan (Gershon et al., 1999; Van Gelderen, Gartrell, Bos, Van Rooij, & Hermanns, 2012).

Daarnaast is nog een aantal verklaringen te geven waarom het uitblijven van voorbereiding niet zorgt voor het eerder hebben van depressieve en angstige gevoelens. Allereerst beschreven Bos en collega’s (2004) in hun onderzoek dat als moeders angstig zijn voor stigmatisering of discriminatie, ze onzeker worden over hun eigen ouderschap. Hierdoor zou het kunnen zijn dat lesbische moeders hun adolescenten niet voorbereiden op de

negatieve effecten van stigmatisering omdat ze hen niet willen beangstigen. Dit wordt door een eerder onderzoek ondersteund, waarin werd verondersteld dat lesbische moeders hun kinderen willen beschermen tegen negatieve reacties van buitenaf over hun gezinssituatie (Stacey & Biblarz, 2001). Daarnaast werd gedacht dat in de adolescentiefase de overtuigingen en houdingen van personen buiten de familie een grotere betekenis innemen dan die van personen binnen de familie (Rivers et al., 2008). Hierbij is het mogelijk dat adolescenten hun problemen eerder bespreken met vrienden dan met hun moeders, waardoor de moeders geen weet hebben van eventuele stigmatisering (Hebert, Fales, Nangle, Papadakis, & Grover, 2012).

Onderhavige studie bevat een aantal beperkingen waaraan indicaties voor

(22)

respondenten dat stigmatisering ervoer gering was (15%), waardoor vraagtekens kunnen worden gezet bij het actuele probleem in Nederland. Uit een Gallup Poll (2015) blijkt dat Nederland met 87% bovenaan staat als gastvrij land om te wonen als lesbisch stel in Europa. Daarnaast is Nederland het eerste land waar het homohuwelijk is gelegaliseerd (1970), en vindt 92% van de bevolking dat lesbische vrouwen het leven moeten kunnen leiden wat zij zelf willen (Kuyper, 2011). Vervolgonderzoek zou kunnen nagaan of stigmatisering door leeftijdsgenoten als gevolg van het hebben van een lesbische moeders nog actueel is in Nederland en wat de veranderingen zijn geweest die verbandhouden met de afnemende stigmatisering. Als tweede beperking valt te noemen dat de dataset voor 87.1% uit blanke Nederlandse adolescenten bestond. Het meenemen van verschillende achtergronden kan andere resultaten met betrekking tot stigmatisering opleveren. Uit onderzoek van Bos en Gartrell (2010) onder Amerikaanse adolescenten blijkt bijvoorbeeld 41% van de adolescenten stigmatisering te ervaren. Dit is een aanzienlijk hoger percentage dan uit onderhavige studie blijkt. Vervolgonderzoek zou informanten uit diverse landen erbij kunnen betrekken om een breder beeld te krijgen van stigmatisering onder adolescenten met lesbische moeders. Als laatste beperking moet genoemd worden dat de data verzameld werd via een online vragenlijst die de adolescenten en hun lesbische moeders konden invullen. Hierdoor was er geen

mogelijkheid voor adolescenten en hun lesbische moeders om vragen te stellen als er iets niet duidelijk was en werd er wellicht onzorgvuldig geantwoord. Vervolgonderzoek zou ook gebruik kunnen maken van interviews (kwalitatief onderzoek), zodat de mogelijkheid tot doorvragen kan zorgen voor verduidelijking en verdieping.

Het onderzoek van Van Gelderen en collega’s uit 2009 beschreef als indicatie voor vervolgonderzoek om na te gaan of voorbereiding op stigmatisering de negatieve effecten van stigmatisering zouden verminderen. Nadat Bos en Gartrell (2010) in hun onderzoek geen verschil aantroffen tussen adolescenten die wel en niet werden voorbereid, werd in

(23)

onderhavige studie onderscheid gemaakt in een positieve en negatieve voorbereiding. Hier is uiteindelijk geen sluitend bewijs voor gevonden. Meer onderzoek is nodig.

(24)

Referenties

Achenbach (1991). Manual for the Child Behavior Checklist and Revised Child Behavior Profile. Burlington, VT: University of Vermont, Department of Psychiatry.

Bos, H. M. W., & Balen, F. van. (2008). Children in planned lesbian families: Stigmatization, psychological adjustment and protective factors. Culture, Health & Sexuality, 10, 221- 236. doi:10.1080/13691050701601702

Bos, H. M. W., Balen, F. van., & Boom, D. C. van. den. (2004). Experience of parenthood, couple relationship, social support, and child-rearing goals in planned lesbian mother families. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 45, 755–764.

doi:10.1111/j.1469-7610.2004.00269.x

Bos, H. M. W., Balen, F. van., Boom, D. C. van. den., & Sandfort, T. G. M. (2004). Minority stress, experience of parenthood and child adjustment in lesbian families. Journal of Reproductive & Infant Psychology, 22, 291–304.

doi:10.1080/02646830412331298350.

Bos, H. M. W., & Gartrell, N. (2010). Adolescents of the USA national longitudinal lesbian family study: Can family characteristics counteract the negative effects of

stigmatization? Family Process, 49, 559–572. doi:10.1111/j.1545-5300.2010.01340.x. Carter, L. W., Mollen, D., & Smith, N. G. (2014). Locus of control, minority stress, and

psychological distress among lesbian, gay, and bisexual individuals. Journal of Counseling Psychology, 61, 169–175. doi:10.1037/a0034593

CBS (2012). De Nederlandse samenleving 2012. Geraadpleegd van https://www.cbs.nl/-/media/imported/documents/2012/48/2012-a314-pub.pdf

Crouch, S. R., Waters, E., McNair, R. , Power, J., & Davis, E. (2014). Parent-report measures of child health and wellbeing in same-seks parent families: A cross-sectional survey. BMC Public Health, 14, 635-647. doi:10.1186/1471-2458-14-635

(25)

Crouch, S. R., Waters, E., McNair, R., & Power, J. (2015). The health perspectives of Australian adolescents from same-sex parent families: A mixed methods study. Child Care, Health and Development, 41, 356–364. doi:10.1111/cch.12180

Dao, T. K., Kerbs, J. J., Rollin, S. A., Potts, I., Gutierrez, R., Choi, K., … Prevatt, F. (2006). The association between bullying dynamics and psychological distress. Journal of Adolescent Health, 39, 277–282. doi:10.1016/j.jadohealth.2005.11.001

Dekovic, M. (1999). Risk and protective factors in the development of problem behavior during adolescence. Journal of Youth and Adolescence, 6, 667-685.

doi:10.1023/A:1021635516758

Field, A. (2013). Discovering statistics using IBM SPSS statistics. Plaats: Sage

Gallagher, M., Prinstein, M. J., Simon, V., & Spirito, A. (2014). Social anxiety symptoms and suicidal ideation in a clinical sample of early adolescents: Examining loneliness and social support as longitudinal mediators. Journal of Abnormal Child Psychology, 42, 871–883. doi:10.1007/s10802-013-9844-7

Gallup Poll. (2015). European countries among top places for gay people to live.

Geraadpleegd van http://www.gallup.com/poll/183809/european-countries-among-top-places-gay-people-live.aspx

Gartrell, N., & Bos, H. (2010). US national longitudinal lesbian family study: Psychological adjustment of 17-year-old adolescents. Pediatrics, 126, 28–36.

doi:10.1542/peds.2009-3153

Gelderen, L. van., Bos, H. M.W., Gartell, N. K., Hermanns, J., & Perrin, E. C. (2012). Quality of life of adolescents raised from birth by lesbian mothers: The US national longitudinal family study. Journal of Development And Behavoiral Pediatrict, 33, 17-23. doi:10.1097/DBP.0b013e31823b62af

(26)

resilience in adolescent children of lesbian mothers. Journal of GLBT Family Studies, 5, 268–279. doi:10.1080/15504280903035761

Gelderen, L. van., Gartrell, N. N., Nanette, N., Bos, H. M. W., & Hermanns, J. M. (2013). Stigmatization and promotive factors in relation to psychological health and life satisfaction of adolescents in planned lesbian families. Journal of Family Issues, 34, 809-827. doi:10.1177/0192513X12447269

Gelderen, L. van, Gartrell, N., Bos, H. M. W., van Rooij, F. B., & Hermanns, J. M. A. (2012). Stigmatization associated with growing up in a lesbian-parented family: What do adolescents experience and how do they deal with it? Children and Youth Services Review, 34, 999–1006. doi:10.1016/j.childyouth.2012.01.048

Gershon, T. D., Tschann, J. M., & Jemerin, J. M. (1999). Stigmatization, self-esteem, and coping among the adolescent children of lesbian mothers. Journal of Adolescent Health, 24, 437–445. doi:10.1016/s1054-139x(98)00154-2

Goffman, E. (1963). Stigma: Notes on the management of spoiled identity. Englewood Cliffs, NJ: Prentice-Hall.

Golombok, S. (2000). Parenting. What really counts? London: Routledge.

Golombok, S., & Badger, S. (2010). Children raised in mother-headed families from infancy: a follow-up of children of lesbian and single heterosexual mothers, at early adulthood. Human Reproduction, 25, 150-157. doi:10.1093/humrep/dep345

Golombok, S., Perry, B., Burston, A., Murray, C., Mooney-Somers, J., Stevens, M., & Golding, J. (2003). Children with lesbian parents: A community study. Developmental Psychology, 39, 20-33. doi:10.1037/0012-1649.39.1.20

Hayes, A. F. (2013). Introduction to mediation, moderation, and conditional process analysis. New York: The Guilford Press.

(27)

social anxiety and adolescent romantic relationship functioning: Indirect effects and the importance of peers. Journal of Youth and Adolescence, 42, 1708–1720.

doi:10.1007/s10964-012-9878-0

Kuyper, L. (2015). Wel trouwen, niet zoenen. De houding van de Nederlandse bevolking tegenover lesbische, homoseksuele, biseksuele en transgender personen 2015. Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau.

Kuyper, L., & Vanwesenbeeck, I. (2011). Examining sexual health differences between lesbian, gay, bisexual, and heterosexual individuals: The role of minority stress. Journal of Sex Research, 48, 263-274. doi:10.1080/00224491003654473

LaFromboise, T. D., Hoyt, D. R., Oliver, L., & Whitbeck, L. B. (2006). Family, community, and school influences on resilience among American Indian adolescents in the upper midwest. Journal of Community Psychology, 34, 193–209. doi:10.1002/jcop.20090 Laser, J., Luster, T., & Oshio, T. (2007). Risk and promotive factors related to depressive

symptoms among Japanese youth. American Journal of Orthopsychiatry, 77, 523–533. doi:10.1037/0002-9432.77.4.523

Leddy, A., Gartrell, N., & Bos, H. (2012). Growing up in a lesbian family: The life experiences of the adult daughters and sons of lesbian mothers. Journal of GLTB family studies, 8, 243–257. doi:10.1080/1550428x.2012.677233

Link, B. (1982). Mental Patient Status, Work, and Income: An Examination of the Effects of a Psychiatric Label. American Sociological Review, 47, 202. doi:10.2307/2094963 Link, B. G., & Phelan, J. C. (2001). Conceptualizing Stigma. Annual Review of Sociology,

27, 363–385. doi:10.1146/annurev.soc.27.1.363

Litovich, M. L., & Langhout, R. D. (2004). Framing heterosexism in lesbian families: A preliminary examination of resilient coping. Journal of Community & Applied Social Psychology, 14, 411–435. doi:10.1002/casp.780

(28)

Major, B., & O'Brien, L. T. (2005). The social psychology of stigma. Annual Review of Psychology, 56, 393–421. doi:10.1146/annurev.psych.56.091103.070137. Meyer, I. H. (1995). Minority stress and mental health in gay men. Journal

of Health and Social Behavior, 36, 38–56. doi:10.2307/2137286

Meyer, I. H. (2003). Prejudice, social stress, and mental health in lesbian, gay, and bisexual populations: Conceptual issues and research evidence. Psychological Bulletin, 129, 674–697. doi:10.1037/0033-2909.129.5.674

Mounts, N. S. (2002). Parental management of adolescent peer relationships in context: The role of parenting style. Journal of Family Psychology, 16, 58–69. doi:10.1037/0893-3200.16.1.58

Mynard, H., Joseph, S., & Alexander, J. (2000). Peer-victimisation and posttraumatic stress in adolescents. Personality and Individual Differences, 29, 815–821. doi:10.1016/s0191-8869(99)00234-2

Pascoe, E. A., & Smart Richman, L. (2009). Perceived discrimination and health: A meta- analytic review. Psychological Bulletin, 135, 531–554. doi:10.1037/a0016059

Power, J., Schofield, M. J., Farchione, D., Perlesz, A., McNair, R., Brown, R., … Bickerdike, A. (2015). Psychological wellbeing among same-sex attracted and heterosexual

parents: Role of connectedness to family and friendship networks. Australian and New Zealand Journal of Family Therapy, 36, 380–394. doi:10.1002/anzf.1109

Van Rijn-van Gelderen, L., Bos, H. M. W., & Gartrell, N. K. (2015). Dutch adolescents from lesbian-parent families: How do they compare to peers with heterosexual parents and what is the impact of homophobic stigmatization? Journal of Adolescence, 40, 65–73. doi:10.1016/j.adolescence.2015.01.005

(29)

across levels of risk, time, and domains of competence. Clinical Child and Family Psychology Review, 11, 30–58. doi:10.1007/s10567-008-0031-2

Verhulst, F.C., Van der Ende, J., & Koot, H.M. (1997). Handleiding voor de Youth Self- Report. Rotterdam: Afdeling Kinder- en jeugdpsychiatrie, Sophia Kinderziekenhuis/ Academisch Ziekenhuis Rotterdam/Erasmus Universiteit Rotterdam.

Rivers, I., Poteat, V. P., & Noret, N. (2008). Victimization, social support, and psychosocial functioning among children of same-sex and opposite-sex couples in the United Kingdom. Developmental Psychology, 44, 127–134. doi:10.1037/0012-1649.44.1.127. Short, L. (2007). Lesbian mothers living well in the context of heterosexism and

discrimination: Resources, strategies and legislative change. Feminism & Psychology, 17, 57–74. doi:10.1177/0959353507072912

Stacey, J. & Biblarz, T. J. (2001). How does the sexual orientation of parents matter? American Sociological Review, 66, 159–183. doi:10.1111/j.1741-3737.2009.00678.x Stone, A.L. (2015). Gay and lesbian movements. Elsevier, 9, 5895–5899. doi:10.1016/B978-

0-08-097086-8.10202-8

Stein, M.T., Perrin, E., & Potter, C. (2004). A difficult adjustment to school: The importance of family constellation. Pediatrics, 114, 1464–1467.

doi:10.1097/00004703-200206000-00011

Schwartz, D., Dodge, K. A., Pettit, G. S., & Bates, J. E. (2000). Friendship as a moderating factor in the pathway between early harsh home environment and later victimization in the peer group. Developmental Psychology, 36, 646–662.

doi:10.1037/0012-1649.36.5.646

Wainright, J., & Patterson, C. J. (2008). Peer relations among adolescents with female same-sex parents. Developmental Psychology, 44, 117–126. doi:10.1037/0012- 1649.44.1.117.

(30)

Youngblade, L. M., Theokas, C., Schulenberg, J., Curry, L., Huang, I.-C., & Novak, M. (2007). Risk and promotive factors in families, schools, and communities: A

contextual model of positive youth development in adolescence. Pediatrics, 119, 47– 53. doi:10.1542/peds.2006-2089h

(31)

Tabel 1

Regressie van Stigmatisering en Voorbereiding op de Depressieve en Angstige Gevoelens

Variabele B SE(B)  F R2

Stigmatisering .353 .181 .241 2.478 .075

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In this section, we present solid-state devices for thermal regulation. The thermal properties of thermal regulators are modified with temperature. [172] In these devices,

The modelling framework has two stochastic components: (i) a Poisson component, which models the observed (random) landslide count in each terrain subdivision for a given

monoliths through which air can flow [7, 9, 13]. The choice of the particular material was based on relevant lab- scale studies in the framework of EU-funded FP7 project

steps are from data collection, georeferencing, ground classifica- tion and other preparations for the raw point cloud data to trunk detection, trunk feature association, generating

(A) Plasma bile acid levels show a significant daily rhythm during time-restricted HFHS (filled squares) or HF (open squares) diet during the light (L) or dark (D) phase, similar

This gap is especially evident in the Dutch welfare sector reform, where integrated care is proving difficult to realise, especially for the transition from youth to adult

If the AUT is deviated from the coordinate origin of the measure- ment set-up, the conventional algorithm requires larger mea- surement range and smaller sampling interval than the