• No results found

Joint Attention bij baby's van 12 maanden met betrekking tot gecomputeriseerde emotionele gezichtsuitdrukkingen, in relatie tot het temperament van de baby

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Joint Attention bij baby's van 12 maanden met betrekking tot gecomputeriseerde emotionele gezichtsuitdrukkingen, in relatie tot het temperament van de baby"

Copied!
30
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Joint Attention bij Baby’s van 12 Maanden met betrekking tot Gecomputeriseerde Emotionele Gezichtsuitdrukkingen, in Relatie tot het Temperament van de Baby

Heleen Vonk

Universiteit van Amsterdam

Masterscriptie Orthopedagogiek

Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam

Student: H. Vonk - 10756973 Eerste beoordelaar: Dr. C. Colonnesi Tweede beoordelaar: Dr. S. Bögels Academisch jaar: 2016-2017

(2)

Inhoudsopgave

Abstract 3

Inleiding 5

Het verwerken van emotionele gezichtsuitdrukkingen in de babytijd 6 Triadische Joint Attention-interacties in de babytijd 7 Temperament in de babytijd als bron voor individuele verschillen 8

De huidige studie 9 Methode 11 Participanten 11 Procedure 12 Instrumenten en materialen 12 Emotionele stimuli 12 Coderingssysteem 13

Infant Behavior Questionnaire-Revised 15

Statistische analyses 16 Resultaten 17 Beschrijvende statistieken 17 Analyse 1 17 Analyse 2 18 Discussie 22

Joint Attention tijdens verschillende emotionele gezichtsuitdrukkingen 22 Temperament als voorspeller van Joint Attention voor emoties 23

Klinische implicaties 25

Beperkingen en aanbevelingen voor vervolgonderzoek 25

(3)

Joint attention behaviors in 12-month old infants regarding to computerized emotional facial expressions, in relation to infants’ temperament

Abstract

Objective: This experimental study evaluated Joint Attention (JA) in infants during triadic interactions between infants, parents and computerized happy, scared, angry and sad facial expressions. In addition, relations between infant’s temperament (fearful, sad,

smiling/laughter) and JA were evaluated. Method: 12-month-old (M = 12.10) typically developing infants (N = 64, Nboys = 25, Ngirls = 39) and parents (Nmothers= 50, Nfathers = 14) were observed during triadic interactions. JA-behaviors (a) eye contact and (b) alternating gaze, were coded in The Observer XT 10.0. Infant’s temperament was measured using the Infant Behavior Questionnaire-Revised. Results: First, the frequency of JA did not differ based on different emotional facial expressions. The second finding was that infants high in fearful (but not sad or smiling/laughter) temperament show less JA during the presentation of angry, sad and scared facial expressions. Discussion: These findings are generally consistent with previous studies that showed that infants high in negative emotionality show less JA at different ages. The innovative aspect of the current findings is that infants high in fear only show less JA during the presentation of negative emotional expressions of strangers. The findings provide recommendations for future (longitudinal) research, taking into account later social skills. As well, future research should evaluate the relations with parental

characteristics and other social behaviors in similar contexts. Finally, these findings show the importance of socially engaging infants high in fear.

Keywords: Emotional facial expressions, triadic interactions, Joint Attention, infants’ fearful temperament.

(4)

Joint Attention bij baby’s van 12 maanden met betrekking tot gecomputeriseerde emotionele gezichtsuitdrukkingen, in relatie tot het temperament van de baby

Samenvatting

Inleiding: De huidige experimentele studie onderzocht Joint Attention (JA) bij baby’s tijdens triadische interacties tussen baby’s, ouders en gecomputeriseerde blije, bange, boze of verdrietige gezichtsuitdrukkingen. Daarnaast werden relaties tussen het temperament van de baby en JA onderzocht. Methode: Baby’s van 12 maanden oud (M = 12.10) uit een niet-klinische steekproef (N = 64, Njongens = 25, Nmeisjes = 39) en ouders (Nmoeders = 50, Nvaders = 14) werden geobserveerd in triadische interacties. JA-gedragingen (a) oogcontact, en (b)

afwisselen van de blik, werden gecodeerd in het programma The Observer XT 10.0. Het temperament van de baby (fearful, sad, smiling/laughter) werd gerapporteerd door ouders middels de Infant Behavior Questionnaire-Revised. Resultaten: Ten eerste verschilt de frequentie van JA niet met betrekking tot verschillende emotionele gezichtsuitdrukkingen. Daarnaast werd gevonden dat baby’s met een angstig (maar niet een sad of smiling/laughter) temperament minder JA lieten zien tijdens blootstelling aan boze, verdrietige en bange gezichtsuitdrukkingen. Discussie: De resultaten sluiten aan bij eerdere onderzoeken die aantoonden dat negatieve emotionaliteit bij baby’s zorgt voor minder JA op verschillende leeftijden. Het vernieuwende aspect aan de gevonden resultaten is dat angstige baby’s, in de context van emoties, minder JA laten zien tijdens blootstelling aan negatieve emotionele gezichtsuitdrukkingen van vreemden. De resultaten bieden aanbevelingen voor (longitudinaal) vervolgonderzoek met het zicht op latere sociale vaardigheden, alsmede voor

vervolgonderzoek naar relaties met ouderkenmerken en andere sociale gedragingen in een dergelijke context. Tot slot laten de resultaten het belang zien van sociale betrekking van angstige baby’s uit een niet-klinische steekproef.

Sleutelwoorden: Emotionele gezichtsuitdrukkingen, triadische interacties, Joint Attention, baby’s, angstig temperament

(5)

Inleiding

Gedurende de laatste maanden van het eerste levensjaar, tussen de negen en twaalf maanden oud, maken baby’s een belangrijke sociale ontwikkeling door (Moore & Corkum, 1994; Mundy, Block, Delgado, Pomares, Vaughan van Hecke, & Parlade, 2007; Mundy & Newell, 2007). Baby’s beginnen actief deel te nemen in triadische ouder-baby-object/persoon interacties. In deze interacties communiceren baby’s en een sociale partner hun emoties, ervaringen en intenties met betrekking tot een extern object, persoon, situatie of gebeurtenis in de omgeving. Deze vaardigheid wordt ook wel Joint Attention (JA) genoemd en ontwikkelt zich door tot de leeftijd van drie jaar, aldus Mundy en anderen (2007). Vanaf het moment dat baby’s in staat zijn deel te nemen in JA-interacties, beginnen baby’s over de omgeving te leren van en via anderen (Carpenter, Nagell, Tomasello, Butterworth, & Moore, 1998).

Een andere vaardigheid die zich vroeger in het eerste levensjaar ontwikkelt en

belangrijk is in deze vroege triadische emotionele communicatie, is het kunnen verwerken en onderscheiden van emotionele gezichtsuitdrukkingen (Hoehl, 2014). Dit is een belangrijke vaardigheid omdat baby’s hiermee informatie verkrijgen over de omgeving. Key, Ibanez, Henderson, Warren, Messinger en Stone (2014) zeggen hierover dat het kunnen verwerken van veranderingen in emotionele gezichtsuitdrukkingen belangrijk is wanneer baby´s deelnemen in sociaal-communicatieve gedragingen zoals JA, omdat ze hiermee feedback ontvangen van een sociale partner (Key et al., 2014). Deze feedback helpt baby’s bij het verdelen van hun aandacht, emotieregulatie, hun sociale responsiviteit en bij het gevoel van intersubjectiviteit, aldus Key en anderen (2014).

Tot op heden hebben verscheidene studies individuele verschillen onderzocht in de aandacht die baby´s hebben voor verschillende emotionele gezichtsuitdrukkingen (Aktar et al., 2015; de Haan, Belsky, Reid, Volein, & Johnson, 2004; Martinos, Matheson, & de Haan 2012; Ravicz, Perdue, Westerlund, Vanderwert, & Nelson, 2015), alsmede in de ontwikkeling van JA bij baby’s (Sally & Dixon, 2007; Osorio, Martins, Meins, Martins, & Soares, 2011; Todd & Dixon, 2010). Het temperament van de baby bleek in deze studies een bron voor individuele verschillen te zijn. Baby’s met een negatiever temperament zijn bijvoorbeeld meer gefixeerd op negatieve emoties (de Haan et al., 2004) en laten minder JA zien (Sally & Dixon, 2007; Osorio et al., 2011; Todd & Dixon, 2010). In deze studie werd daarom het temperament van de baby bestudeerd als mogelijk relevante bron van individuele verschillen in

JA-gedragingen die ingezet worden bij de verwerking van emotionele gezichtsuitdrukkingen. Daarnaast is de aandacht van baby’s voor emoties nog niet eerder in een triadische context met ouder erbij onderzocht. De huidige studie heeft zich daarom voor het eerst gericht op JA

(6)

tussen baby en ouder voor blije, bange, boze en verdrietige gezichtsuitdrukkingen van vreemden. JA werd hierin gezien als een adequate gedraging; dan wel om intenties, ervaringen en emoties te delen met hun ouder (Carpenter et al., 1998; Mundy et al., 2007), dan wel om feedback te ontvangen van hun ouder (Key et al., 2014).

Het verwerken van emotionele gezichtsuitdrukkingen in de babytijd

Emotionele gezichtsuitdrukkingen zijn krachtige middelen. Allereerst kan hiermee de emotionele staat gecommuniceerd worden en ten tweede wordt hiermee informatie over de omgeving gecommuniceerd, zoals mogelijke dreigingen afkomstig van objecten of personen (Hoehl, 2014). Daarnaast kunnen emotionele gezichtsuitdrukkingen helpen bij het voorspellen van het gedrag van mensen. Zo kan boosheid samengaan met dwingend gedrag, waardoor het bijvoorbeeld voor kinderen met misbruikende ouders belangrijk is deze emotie te kunnen herkennen (Hoehl, 2014). Het leren verwerken en begrijpen van emoties ontwikkelt door de ervaringen die baby’s hebben met gezichten uit de omgeving (de Haan et al., 2004; Leppänen & Nelson, 2009; Pascalis & Kelly, 2009). Dit vermogen ontwikkelt snel omdat baby’s vanaf hun geboorte aan steeds meer nieuwe gezichten worden blootgesteld (Pascalis & Kelly, 2009).

Baby’s zijn vanaf de geboorte al sociale wezens: ze hebben de voorkeur om te kijken naar gezichten uit de omgeving boven elke andere stimuli (Parise, Handl, & Striano, 2010; Pascalis & Kelly, 2009). Pasgeborenen prefereren hierbij gezichten met een directe blik in plaats van een afgewende blik (Farroni, Csiba, Simion, & Johnson, 2002; Parise, Handl, & Striano, 2010; Pascalis & Kelly, 2009). Baby’s van een paar dagen oud kijken langer naar blije gezichten dan naar bange gezichten (Farroni, Menon, Rigato, & Johnson, 2007). Vanaf drie maanden kan een baby lachende gezichten onderscheiden van gefronste of verraste gezichten (Barrera & Maurer, 1981). Vier tot zeven maanden oude baby’s hebben de voorkeur om naar blije gezichten te kijken boven boze en neutrale gezichten (Grossman, Striano, & Friederici, 2007). Vanaf zeven maanden kunnen baby’s de meeste basisemoties

onderscheiden, waaronder ook negatieve emoties zoals angst en boosheid. Daarnaast zijn zij in staat verschillende emotionele gezichtsuitdrukkingen te categoriseren (de Haan & Nelson, 1998; Hoehl, 2014; Hoehl & Striano, 2008; Leppänen & Nelson, 2009). Een belangrijke bevinding rond de leeftijd van zeven maanden is dat baby’s dan meer aandacht hebben voor angstige gezichten dan voor blije gezichten (de Haan et al., 2004). Een studie van Hunnius, de Wit, Vrins en von Hofsten (2011) heeft dreiging-gerelateerde emotionele

(7)

emotionele gezichtsuitdrukkingen (neutraal, blij en verdrietig). Zij toonden aan dat baby’s bij dreiging-gerelateerde emotionele gezichtsuitdrukkingen een vermijdend kijkpatroon lieten zien waarbij ze korter naar de meest centrale kenmerken van het gezicht keken.

Triadische Joint Attention-interacties in de babytijd

In de eerste maanden communiceren baby’s hun emoties via hun blik, hun gezichtsuitdrukkingen en via vocalisaties (Colonnesi, Zijlstra, van der Zande, & Bögels 2012). Dit gebeurt eerst enkel in dyadische interacties, vooral met de ouder (de Schuymer, de Groote, Striano, Stahl, & Roeyers, 2011). Vanaf ongeveer zes maanden beginnen baby’s deel te nemen in triadische interacties, waarbij baby’s in staat zijn de blik van de volwassene te volgen waardoor zij aandacht voor objecten kunnen delen (Carpenter et al., 1998; Schuymer et al., 2011). Deze vaardigheid is fundamenteel voor JA (Mundy et al., 2007). Rond de leeftijd van één jaar beginnen baby’s voor het eerst betrouwbaar en flexibel te kijken waar de

volwassene kijkt, gebruiken baby’s de volwassene als sociaal referentie punt, reageren ze op objecten zoals de volwassene erop reageert en gebruiken ze intentionele communicatieve gebaren (Carpenter et al., 1998). Al deze gedragingen bevinden zich in een referentiele triade van baby, ouder en een derde gebeurtenis/object waar de individuen gedeelde aandacht voor hebben. De term Joint Attention is vaak gebruikt om al deze sociale vaardigheden te

karakteriseren (Carpenter et al., 1998; Tomasello, 1995). Een andere vaardigheid die zich ontwikkelt rond twaalf maanden is Social Referencing (SR). Dat is de vaardigheid van baby’s om emotionele expressies van een bekende volwassene te gebruiken om hun gedrag en emoties te reguleren in ambigue situaties (Gunnar & Stone, 1984). Een studie van Carver en Vaccaro (2007) omschrijft JA als het eerste aspect van SR omdat de baby eerst naar de volwassene moet kijken, waarna de emotie van de volwassene geassocieerd kan worden met de nieuwe situatie. In dit geval biedt JA de context voor SR. Tot slot wordt JA ook wel gezien als een voorloper van Theory of Mind; ‘het begrip van de gedachten en overtuigingen van anderen’, wat eveneens wordt gezien als een belangrijke sociale vaardigheid en ontwikkelt op de leeftijd van drie tot vijf jaar (Carpenter et al., 1998; Colonnesi, Rieffe, Koops, &

Perucchini, 2008).

Er bestaan verschillende JA-gedragingen. Responding Joint Attention (RJA) betreft het volgen van de blikken van een sociale partner naar een object, gebeurtenis of symbool.

Initiating Joint Attention (IJA) betreft het gebruik van oogcontact en/of andere gebaren om gecoördineerde aandacht te initiëren met een sociale partner (Farroni et al., 2002; Mundy et al., 2007; Vaughan van Hecke et al., 2007). Een voorbeeld is het afwisselen van de blik tussen

(8)

een interessante gebeurtenis en sociale partner (Dicea & Doveb, 2011; Mundy et al., 2007; Vaughan et al., 2003; Vaughan Van Hecke et al., 2007). Belangrijk hierbij is dat de blik afgewisseld wordt van een gebeurtenis, naar een sociale partner en weer terug naar de gebeurtenis. Dit kan verward worden met terugkijk gedrag waarbij baby’s zich willen verzekeren dat de volwassene aanwezig is, de aandacht switchen (Carpenter et al., 1998). JA en met name IJA heeft een sociale functie; ervaringen worden gedeeld. Ook wordt het

geassocieerd met de neiging positief affect te delen, als sociale motivatie onderliggend aan JA (Vaughan Van Hecke et al., 2007). Saito en anderen (2010) vonden dat oogcontact tussen baby en een volwassene gerelateerd is aan het delen van emoties, wat inter-subjectiviteit mogelijk maakt. Volgens hen biedt het delen van intenties tijdens oogcontact de context voor JA. JA-gedragingen kunnen dus ingezet worden om ervaringen te delen waarbij, tijdens oogcontact, emoties en intenties gedeeld worden. Daarnaast kunnen ze ingezet worden om sociale referenties of feedback te ontvangen van de ouder of een sociale partner (Carver & Vaccaro, 2007; Key et al., 2014; Slaughter & McConnel, 2003), waarmee baby’s leren hun emoties te reguleren (Morales, Mundy, Crowson, Neal, & Delgado, 2005).

Temperament in de babytijd als bron voor individuele verschillen

Temperament kan worden gedefinieerd als biologische aanleg gebaseerde individuele verschillen in reactiviteit en zelfregulatie (Garstein & Rothbart, 2003; Rothbart & Derryberry, 1981). Reactiviteit verwijst naar het opwindingsniveau van emotionele, aandachts- en

motorische reacties; de reactie op een stimulatie of prikkel. Zelfregulatie refereert naar processen zoals aandacht die kunnen helpen om reactiviteit te reguleren. In onderzoek naar het temperament van baby’s worden vragenlijsten gebruikt waarin ouders het temperament van hun baby kunnen rapporteren (Garstein & Rothbart, 2003). Deze vragenlijsten verdelen verschillende temperamentschalen op in factoren. Een van de factoren is

Surgency/Extraversion, oftewel emotionele reactiviteit, waarbij baby’s neigen naar hoge positieve emotionaliteit. Hierbinnen valt onder meer de subschaal Smiling/laughter. Een andere factor is Negative Affectivity (negatieve emotionaliteit), hierbinnen vallen subschalen Sadness en Fear.

De Haan en anderen (2004) onderzochten de aandacht van baby’s voor blije en bange gezichten en namen hierin het temperament van de baby mee als bron van individuele

verschillen. Zij vonden alleen bij baby’s met een fearful temperament dat zij meer aandacht hadden voor bange gezichten dan voor blije gezichten. Martinos, Matheson en de Haan (2012) vonden daarentegen dat baby’s met hoge negatieve emotionaliteit meer responsief waren naar

(9)

blije gezichten. De studie van Ravicz en anderen (2015) heeft aangetoond dat baby’s met lage negatieve emotionaliteit meer responsief zijn naar blije gezichten. Nog een studie van Aktar en anderen (2015) gebruikte eye-tracking om de aandacht van baby’s voor verschillende emoties op gezichten te meten. Dit onderzoek heeft aangetoond dat een sad temperament, maar niet een fearful temperament, van de baby meer aandacht voor blije, bange en

verdrietige gezichten voorspelde. De gevonden individuele verschillen kunnen informatief zijn ten aanzien van latere emotieregulatie vaardigheden (Hoehl, 2014).

Het temperament van de baby speelt ook een rol bij de individuele verschillen die gevonden worden in de ontwikkeling van de vaardigheid JA. Een studie van Vaughan en anderen (2003) vond bijvoorbeeld dat baby’s met een positief temperament op negen maanden meer IJA lieten zien. Nichols, Martin en Fox (2005) vonden dezelfde resultaten, echter hielden deze niet stand bij baby’s in het tweede levensjaar. Sally en Dixon (2007) vonden bij baby’s met hoge negatieve emotionaliteit relatief zeldzame IJA op 21 maanden. Nog een studie liet zien dat IJA wordt voorspeld door een lage negatieve emotionaliteit bij tien maanden oude baby’s (Osorio et al., 2011). Todd en Dixon (2010) vonden dat baby’s van elf maanden met een fearful temperament een achteruitgang lieten zien in RJA over de tijd. Temperament lijkt dus invloed te hebben op JA, waarbij negatieve emotionaliteit een

inhiberend/reducerend effect lijkt te hebben op zowel RJA als IJA op verschillende leeftijden. De gevonden individuele verschillen in eerder onderzoek geven het belang weer om JA te onderzoeken in de context van emotieverwerking, in relatie tot het temperament van de baby. Emoties kunnen verwerken is belangrijk in JA-interacties, omdat baby’s hiermee leren over de omgeving. Door deze twee vaardigheden, JA en emotieverwerking, voor het eerst samen te onderzoeken wordt tevens een wetenschappelijke bijdrage geleverd.

De huidige studie

De huidige studie heeft JA-gedragingen van twaalf maanden oude baby’s onderzocht in interacties tussen baby, ouder en gecomputeriseerde emotionele gezichtsuitdrukkingen. Daarnaast is onderzocht hoe het temperament van de baby gerelateerd is aan JA. Het

temperament (smiling/laughter, sadness, fear) van de baby werd middels een vragenlijst door ouders gerapporteerd. Van alle observaties zijn video-opnamen gemaakt waarin vervolgens de frequentie van JA-gedragingen werd gecodeerd. De twee onderzoeksvragen betroffen: 1) Verschilt de frequentie van Joint Attention met betrekking tot verschillende emotionele

gezichtsuitdrukkingen; blij, boos, bang, verdrietig? en 2) Hoe is het temperament van de baby gerelateerd aan Joint Attention voor emotionele gezichtsuitdrukkingen?

(10)

Allereerst werd verwacht dat de frequentie van JA zou veranderen op basis van de afzonderlijke emotionele gezichtsuitdrukkingen. Hierbij was de hypothese: er is significant meer JA tijdens of vlak na de blije gezichten en minder tijdens de negatieve gezichten. Dit is gebaseerd op onderzoek dat aantoonde dat JA geassocieerd is met de neiging positief affect te delen (Vaughan Van Hecke et al., 2007). Vanwege beperkte literatuur omtrent JA voor emoties zijn verwachtingen ook gebaseerd op onderzoek naar de aandacht voor emoties in dyadische interacties, waarin werd aangetoond dat baby’s bij boze en bange emoties een vermijdend kijkpatroon hebben (Hunnius et al., 2011). Daarnaast werd verwacht dat er significante relaties zijn tussen het temperament van de baby en JA tijdens verschillende emotionele gezichtsuitdrukkingen. Met betrekking tot de verschillende temperamentschalen zijn binnen de tweede onderzoeksvraag drie deelhypothesen opgesteld: 1) het

smiling/laughter temperament van de baby is positief gerelateerd aan JA tijdens emotionele gezichtsuitdrukkingen, 2) het fearful temperament is negatief gerelateerd aan JA, 3) het sad temperament is negatief gerelateerd aan JA. Deze verwachtingen zijn gebaseerd op voorgaand onderzoek dat heeft aangetoond dat baby’s met hogere negatieve emotionaliteit minder JA laten zien en baby’s met een hogere positieve emotionaliteit meer JA laten zien op

verschillende leeftijden (Nichols, Martin, & Fox, 2005; Osorio et al., 2011; Sally & Dixon, 2007; Todd & Dixon, 2010; Vaughan et al., 2003).

(11)

Methode Participanten

Deze studie heeft zich gericht op twaalf maanden oude baby’s in interactie met hun vader of moeder. De uiteindelijke steekproef betrof 64 participanten (N = 64, Njongens = 25 en Nmeisjes = 39) met hun vader of moeder (Nmoeders = 50 en Nvaders =14). De participanten waren eerstgeborenen uit een normaal ontwikkelende, niet-klinische, steekproef. De gemiddelde leeftijd van de participanten op het testmoment was 12.10 maanden (baby’s: M = 12.10, SD = 0.61, range = 10.66-13.00, zie ook Tabel 1).

Tabel 1

Sociodemografische Kenmerken (Gemiddelde, standaarddeviatie en range). Moeders

M (SD, range)

Vaders M (SD, range) Leeftijd baby’s op testdatum 12.10 (0.61, 10.66-13.00)

Leeftijd ouders op testdatum 33.70 (4.68, 22-45) 35.78 (6.10, 26-62)

Nederlandse afkomst 64.1% 64.1%

Roemeense afkomst 4.7% 1.6%

Afkomstig uit UK 3.1% 3.1%

Duitse afkomst 1.6% 3.1%

Braziliaanse afkomst 1.6% 1.6%

Afkomstig uit overige landen 14.1% 9.4%

Beroepsniveaua 9.85 (2.01, 2-11) 8.88 (2.43, 1-11)

Educatie niveaub 7.58 (1.05, 3-9) 6.49 (1.53, 1-8)

Huidige werksituatie c 4.00 (1.40, 1-8) 3.48 (1.26, 1-8)

Inkomend 5.02 (1.95, 1-9) 5.25 (1.96, 1-9)

Noot: Leeftijd van baby’s in maanden en leeftijd van ouders in jaren.

a Gemeten met een 11-punten schaal (1 = nooit werkzaam geweest, 11 = in loondienst waarbij

een wetenschappelijke opleiding vereist is).

b Gemeten met een 9-punten schaal (1 = lagere school/basisonderwijs, 8 = wetenschappelijk

onderwijs, met 9 = anders, namelijk)

c Gemeten met een 8-punten schaal (1 = huisvrouw/man, 2 = student€, 3 = werkend fulltime, 4

= werkend parttime, 5 = ziekteverlof, 6 = WAO, 7 = werkloos, 8 = anders, namelijk)

(12)

Procedure

Voorafgaand aan het onderzoek werden ouders en hun twaalf maanden oude baby’s geworven via de gemeente van Amsterdam. Deelnemende ouders werden met hun baby uitgenodigd in het Babylab van de Universiteit van Amsterdam. Vragenlijsten met betrekking tot achtergrondinformatie en rapportages van het temperament van de baby, alsmede de informed consent, werden voorafgaand aan het onderzoek opgestuurd aan beide ouders, deze namen ze ingevuld mee op de dag van het onderzoek. Het betrof een experimentele cross-sectionele studie met één meetmoment. De ethische commissie van de Universiteit van Amsterdam heeft het onderzoek goedgekeurd.

Instrumenten en materialen Emotionele stimuli

Tijdens het experiment mochten ouders en baby plaatsnemen in een ruimte zonder afleidende stimuli in een triadische opstelling. De baby zat in een autostoeltje recht voor een scherm waarop een emotionele stimuli (in de vorm van een video met gecomputeriseerde emotionele gezichtsuitdrukkingen) werd afgebeeld en de ouder zat schuin tegenover het scherm en rechts van de baby. Op die manier konden zowel baby als ouder het scherm en elkaar zien. De interactie werd door twee camera’s gefilmd: een camera gericht op het gezicht en het bovenlichaam van de ouder en baby en een camera gericht op het scherm. Deze

beelden werden samengevoegd om vervolgens de video’s te coderen, zie Figuur 1. De ouder werd alvorens de opname begon geïnstrueerd te interacteren met hun baby zoals ze normaal ook doen, zonder speelgoed te gebruiken. De testleider was niet aanwezig bij de opnamen.

Het experiment betrof een emotionele stimuli in de vorm van een video waarin 4 modellen, twee mannen en twee vrouwen, met elk vijf (emotionele) gezichtsuitdrukkingen random achter elkaar verschijnen op het scherm (zie Figuur 1). Deze modellen zijn verkregen uit de database van the Amsterdam Dynamic Facial Expression Set (ADFES; Van der Schalk, Hawk, Fischer, & Doosje, 2011). De video toonde van elk model eerst het neutrale gezicht waarna in willekeurige volgorde blije, bange, boze of verdrietige emotionele

gezichtsuitdrukkingen in beeld kwamen. Deze gezichten begonnen neutraal, 0.5 seconden tot de onset van de emotie, waarna vervolgens de apex van de emotie 5 seconden in beeld was. In totaal werden 20 gezichtsuitdrukkingen afgebeeld. De modellen hadden een directe blik naar voren, geen afgewende blik. Voor elke emotionele gezichtsuitdrukking waren er visuele en auditieve aandachtgrijpers (plaatjes van auto’s en eendjes met geluid) zodat de aandacht van

(13)

de baby ook gericht bleef op het scherm. Hierna verscheen weer het volgende gezicht in beeld.

Figuur 1. Triadische opstelling: baby, ouder en stimuli met emotionele gezichtsuitdrukkingen. Coderingssysteem

De gedragingen die in deze studie van belang waren voor het meten van JA waren de blikken van de ouder en baby. Deze werden door drie onderzoekers gecodeerd in het

programma The Observer XT 10.0 (Noldus, Trienes, Hendriksen, Jansen, & Jansen, 2000) aan de hand van een coderingsschema, zie Tabel 2. De duur en de frequentie van de blikken werden gecodeerd als state event, middels micro-codering. Met het zicht op het coderen van blikken en de opstelling waarin JA gemeten werd, zijn in de huidige studie IJA-gedragingen gemeten. De baby zat namelijk al voor de interessante gebeurtenis en hoefde niet meer de blik van de ouder te volgen om hier aandacht voor te krijgen (RJA). Het afwisselen van de blik tussen een interessante gebeurtenis en een sociale partner duidt op IJA. Zo is via een Lag Sequential Analysis in the Observer per emotie bekeken hoe vaak de baby zijn of haar blik afwisselde van de video naar de ouder en weer terug naar de video (blik baby: video – ouder – video).Daarnaast werd de frequentie van oogcontact tussen de ouder en baby gemeten.

Oogcontact wordt onder meer gebruikt, naast andere gebaren, om gecoördineerde aandacht te initiëren met een sociale partner. Het aansturen van oogcontact, met of zonder gebaren, biedt de context voor JA (Farroni et al., 2002; Key et al., 2014; Mundy et al., 2007; Saito et al., 2010; Vaughan van Hecke et al., 2007). Deze twee variabelen werden samen gezien als tekenen van (I)JA waarbij sprake is van emotionele communicatie tussen ouder en baby met betrekking tot de afgebeelde emotionele gezichtsuitdrukkingen, dan wel om ervaringen te delen, dan wel om referenties of feedback te ontvangen van de ouder. Beide variabelen

(14)

werden apart voor elke afzonderlijke emotie bekeken. Het betrof per emotie een interval met de tijd van de afgebeelde emotie plus de tijd tot de volgende emotie verscheen op het scherm. Vanaf dat moment begon het interval van de volgende emotie. Tot slot werden de baby en ouder door verschillende onderzoekers gecodeerd om bias te voorkomen.

De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid is berekend voor 15% van de video’s, waarbij gestreefd werd naar 80% overeenstemming tussen de codeerders. De

interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van de blik van de baby (k. = .92) en de blik van de ouder (k. = .93) zijn beide gecorrigeerd voor de Kappa Max., zie Tabel 2 (Bakeman & Deckner, 2005). Beide waarden zaten boven de .75 wat volgens Fleiss (1981) kan worden

gekarakteriseerd als excellent.

Tabel 2

Coderingsschema met de gecodeerde gedragingen, condities, definities van de condities en de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van de blik van de baby en blik van de ouder.

Gedrag Conditie Definitie

Interbeoordelaars-betrouwbaarheid Blik (baby) Blik gericht op

de ouder

Baby kijkt ouder aan of waar ouder mee bezig is, hierbij hoort het hele gezicht

.84/.91*1 =.92 k. = .92

Blik gericht op het scherm

Baby kijkt het scherm aan

Blik gericht op iets anders

Baby draait weg met de ogen en kijkt naar iets anders. Deze conditie begint als de baby de ogen sluit Blik

(ouder)

Blik gericht op de baby

Ouder kijkt naar het gezicht of lichaam van de baby

.91/.98*1 = .93 k. = .93

Blik gericht op het scherm

Ouder kijkt naar het scherm

Blik gericht op iets anders

Ouder kijkt niet naar de baby en niet naar het scherm

(15)

Infant Behavior Questionnaire-Revised

Het temperament van de baby werd gerapporteerd door beide ouders middels een vragenlijst, de IBQ-R; Infant Behavior Questionnaire-Revised (Garstein & Rothbart, 2003). Ouders konden op een zeven-punt schaal aangeven in hoeverre gedragingen in specifieke situaties voorkwamen bij hun baby (1 = nooit, 7 = altijd, en de optie: ‘niet van toepassing’). In deze studie is specifiek gekeken naar de temperamentschalen die betrekking hebben op emoties (Garstein & Rothbart, 2003). De subschaal Smiling and laughter wordt gescoord door na te gaan in hoeverre de baby lacht tijdens algemene opvoeding en spel (“Hoe vaak tijdens de afgelopen week glimlachte of lachte de baby wanneer speelgoed aan de baby gegeven werd?”). De subschaal Fear wordt gescoord door bij verschillende situaties na te gaan in hoeverre de baby schrikt of angstig is bij plotselinge veranderingen in stimulatie, nieuwe objecten of sociale stimuli; teruggetrokken toenadering bij iets nieuws (“Hoe vaak tijdens de afgelopen week schrok de baby bij een plotseling of hard geluid?”). De schaal Sadness wordt gescoord door bij verschillende situaties na te gaan in hoeverre er bij de baby sprake is van een verlaagde stemming en activiteit gerelateerd aan persoonlijk leiden, het verliezen van een object of het onvermogen om iets dat verlangd wordt uit te voeren (“Hoe vaak tijdens de afgelopen week leek de baby verdrietig op het moment dat de verzorger weg was voor een ongebruikelijk lange periode?”). De Cronbach’s Aplha betrouwbaarheid van de IBQ schalen was α = .80 voor de subschaal fear, α = .80 voor de subschaal smiling and laughter en α = .84 voor de subschaal sadness. Het temperament van de baby werd in de huidige studie gebruikt als een continue variabele. De subschalen ingevuld door zowel moeder als vader waren normaal verdeeld. In Tabel 3 is te zien hoe ouders het temperament van hun baby rapporteerden op de temperamentschalen fear, sadness en smiling and laughter. Tot slot waren de schalen fear en sadness niet significant met elkaar gecorreleerd, daarom zijn deze niet samengenomen als één negatieve temperamentsdimensie.

Tabel 3

Beschrijvende statistiek van het temperament van de baby gerapporteerd op de IBQ,de

betrouwbaarheid van de IBQ schalen, Pearson-correlaties tussen afname bij moeder en vader. M SD Range Cronbach’s Aplha Correlaties (m/v)

Fear 2.21 .58 1.21-3.62 .80 .52**

Smiling/Laughter 5.19 .67 3.64-6.80 .80 .37**

Sadness 2.93 .70 1.70-5.24 .84 .42**

(16)

Statistische analyses

Allereerst werd een Repeated Measures ANOVA uitgevoerd om de beschrijvende statistieken, alsmede de verschillen in JA, ingezet per emotionele gezichtsuitdrukking, te meten. Vervolgens werd via een regressieanalyse in beeld gebracht hoe het temperament van de baby JA-gedragingen voorspelt. Er werd een regressieanalyse gedaan voor de drie

temperamentsschalen, te weten smiling/laughter, fearful en sad temperament. De

onafhankelijke variabelen betroffen de frequenties van oogcontact en de frequenties van het afwisselen van de blik (video-ouder-video; welke vanaf dit punt JA genoemd zal worden), tijdens de blije, bange, boze en verdrietige emotionele gezichtsuitdrukkingen. Waarmee er dus acht onafhankelijke JA variabelen waren. Voorafgaand aan de analyses werden de

temperamentsschalen geconstrueerd middels Compute Means, waarna assumpties, missing data en normaliteit werden gecheckt. De temperamentsschalen waren door vader en moeder ingevuld dus werd het gemiddelde daarvan berekend. Deze konden samengenomen worden omdat de rapportages door vader en moeder op elke schaal significant met elkaar

samenhingen, zie Tabel 3. Voor de participanten waarvan één ouder het temperament had gerapporteerd, telden die scores. Daarmee had elke baby één score op elke

(17)

Resultaten Beschrijvende statistieken

Alvorens de uit te voeren analyses, is bekeken of de variabelen van JA en het temperament van de baby normaal verdeeld waren op basis van scheefheid (skewness) en kurtosis. De observationele data, de JA-gedragingen: oogcontact en JA, waren niet normaal verdeeld en hadden een positieve scheefheid. De temperamentsschalen fear en

smiling/laughter waren ongeveer normaal verdeeld omdat de kurtosis en skewness van de schalen rond de 0 lagen. Voor de schaal sadness lagen de kurtosis en skweness ietwat verder van de 0 af. Desondanks zijn alle variabelen meegenomen in de analyses, omdat het

onderzoek een steekproef van meer dan 30 participanten betrof en de steekproef gebruik kon maken van de central limit theorem (Field, 2009). Kijkend naar de beschrijvende statistieken komen beide JA-gedragingen tijdens elke emotionele gezichtsuitdrukking voor, zie Tabel 4.

Tabel 4

Beschrijvende Statistieken voor de JA-gedragingen tijdens de emotionele gezichtsuitdrukkingen afgebeeld op het scherm (N = 64).

Emoties M SD Min.-Max. Frequentie oogcontact Blij 2.11 2.23 0-11 Bang 1.59 1.77 0-8 Boos 1.72 1.64 0-7 Verdrietig 1.94 2.39 0-14 Frequentie JA Blij 1.11 1.27 0-7 Bang 1.02 1.202 0-4 Boos 1.17 1.22 0-5 Verdrietig 1.22 1.34 0-6

Analyse 1: Joint Attention tijdens verschillende emotionele gezichtsuitdrukkingen De eerste onderzoeksvraag betrof: Verschilt de frequentie van JA met betrekking tot verschillende emotionele gezichtsuitdrukkingen (blij, boos, bang, verdrietig)? Om dit te beantwoorden is een Repeated Measures ANOVA uitgevoerd. Hierbij werd gekeken naar de Within subjects; het JA-gedrag per emotie. De resultaten op de Greenhouse Geisser test laten zien dat de frequentie van oogcontact niet significant beïnvloed werd door de verschillende emotionele gezichtstuitdrukkingen; blij, boos, bang en verdrietig, F (2.84, 178.64) = 1.49, p =

(18)

.221. Daarnaast laten de resultaten zien dat de frequentie van JA ook niet significant

beïnvloed werd door de verschillende emotionele gezichtsuitdrukkingen, F (2.81, 177,02) = 0.47, p = .693. De eerste hypothese; dat er significant meer JA is tijdens blije gezichten en minder tijdens negatieve gezichten, kon worden verworpen.

Analyse 2: De relatie tussen temperament en Joint Attention voor emoties

De tweede onderzoeksvraag betrof: Hoe is het temperament van de baby gerelateerd aan JA voor emotionele gezichtsuitdrukkingen? De correlaties tussen de observationele JA variabelen, oogcontact en JA, en het temperament van de baby, smiling/laughter, fear en sadness, zijn berekend om in beeld te brengen in hoeverre deze variabelen met elkaar samenhingen, zie Tabel 5. Voor vier participanten was het temperament niet door beide ouders gerapporteerd, welke gezien werden als missing data in de verdere analyses. De samenhang en relaties werden voor een steekproef van 60 participanten berekend. Er werd een significant negatieve samenhang gevonden tussen het fearful (angstige) temperament van de baby en oogcontact tijdens boze gezichtsuitdrukkingen op het scherm. Ook werd er een significant negatieve samenhang gevonden tussen het angstige temperament van de baby en oogcontact tijdens verdrietige gezichtsuitdrukkingen op het scherm. Er werd een trend gevonden in de negatieve samenhang tussen het angstige temperament van de baby en oogcontact tijdens bange gezichtsuitdrukkingen op het scherm. Deze trend moet echter met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. Voor het afwisselen van de blik (JA) werden ook twee significant negatieve correlaties gevonden met het angstige temperament van de baby. JA tijdens boze gezichtsuitdrukkingen op het scherm hing significant negatief samen met het angstige temperament van de baby. JA tijdens verdrietige gezichtsuitdrukkingen op het scherm hing eveneens significant negatief samen met het angstige temperament van de baby. Andere significante correlaties met het temperament van de baby werden niet gevonden. Tot slot bleek het geslacht van de baby niet significant samen te hangen met de andere variabelen, daarom is deze variabele niet meegenomen in verdere analyses.

(19)

Tabel 5

Pearson-correlaties binnen en tussen de JA-gedragingen (oogcontact en het afwisselen van de blik: JA) en het temperament van de baby.

1.1 1.2 1.3 1.4 2.1 2.2 2.3 2.4 3.1 3.2 3.3 1.Oogcontact 1. Blij - .58** .41** .52** .55** .29* .13 .51** -.01 -.16 -.03 .05 .01 -.10 .13 .03 -.17 -.02 -.21 .21 - 2. Bang - .40** .47** .35** .59** .14 .39** .18 -.25 3. Boos - .40** .27* .21 .46** .54** .02 -.30* 4.Verdrietig - .26* .10 .20 .54** .19 -.38** 2. JA 1. Blij - .36** .27* .46** -.01 .01 2. Bang - .39** .18 .01 -.12 3. Boos - .39** .11 -.28* 4.Verdrietig - .07 -.30* 3.Temperament 1.Smiling/laughter - -.21 2. Fear - 3. Sadness Noot. p < .10, * p < .05, ** p < .01

(20)

Via een regressieanalyse werd de relatie tussen het temperament van de baby en JA-gedragingen van de baby tijdens de verschillende emotionele gezichtsuitdrukkingen getoetst, met het temperament van de baby als voorspeller. De resultaten hiervan staan weergegeven in Tabel 6. Te zien is dat het angstige temperament van de baby de enige (negatieve) voorspeller bleek te zijn voor JA-gedragingen tijdens emotionele gezichten op een scherm. Er werd een significante negatieve relatie gevonden tussen het angstige temperament van de baby en de frequentie van oogcontact tijdens boze gezichten. Ook werd een significante negatieve relatie gevonden tussen het angstige temperament van de baby en de frequentie van oogcontact tijdens verdrietige gezichten. Een trend werd gevonden in de negatieve relatie tussen angstig temperament en oogcontact tijdens bange gezichten. Dit toont het volgende aan: hoe angstiger het temperament van de baby, hoe minder oogcontact de baby heeft met ouder tijdens de blootstelling aan boze, verdrietige en bange gezichten van vreemden.

Daarnaast werd ook een significante negatieve relatie gevonden tussen het angstige temperament van de baby en JA (het afwisselen van de blik) tijdens verdrietige gezichten. Een trend werd gevonden in de negatieve relatie tussen angstig temperament en JA tijdens boze gezichten. Dit toont het volgende aan: hoe angstiger het temperament van de baby, hoe minder JA de baby laat zien tijdens de blootstelling aan verdrietige en boze gezichten van vreemden. Voor de andere temperamentsschalen werden geen significante relaties gevonden met JA-gedragingen van de baby tijdens emotionele gezichtsuitdrukkingen.

De tweede deelhypothese; het fearful temperament van de baby is negatief gerelateerd aan JA, kon worden aangenomen. Echter moet hierbij rekening worden gehouden met dat deze relatie niet tijdens elke afgebeelde emotie significant negatief is, enkel tijdens de boze, verdrietige (en bange) gezichtsuitdrukkingen op het scherm. In de relatie met de blije

emotionele gezichtsuitdrukking wordt de hypothese verworpen. De eerste deelhypothese; het smiling/laughter temperament van de baby is positief gerelateerd aan JA, werd verworpen. De derde deelhypothese; het sad temperament van de baby is negatief gerelateerd aan JA, kon eveneens worden verworpen.

(21)

Tabel 6

Regressieanalyse met oogcontact (1) en JA: afwisselen van de blik (2) tijdens de verschillende emotionele gezichtsuitdrukkingen als afhankelijke variabelen en het temperament als voorspeller.

Afhankelijke Voorspellers Coëfficiënten

variabelen (temperament) B SE β t p F R R2 ΔR2 Blij (1) .53 .17 .03 -.03 (constant) 4.23 3.14 1.36 .179 Smiling/laughter -.15 .45 -.05 -.34 .739 Fear -.65 .52 -.17 -1.24 .221 Sadness .00 .43 .00 .01 .993 Bang (1) 1,94 .31 .09 .05 (constant) .18 2.46 .07 .943 Smiling/laughter .41 .35 .15 1.17 .247 Fear -.75 .41 -.24 -1.84 .071 Sadness .34 .34 .13 1.00 .322 Boos (1) 1.93 .31 .09 .05 (constant) 3.65 2.31 1.58 .119 Smiling/laughter -.08 .33 -.03 -.23 .821 Fear -.92 .38 -.32 -2.40 .020* Sadness .17 .32 .07 .53 .598 Verdrietig(1) 3.38 .39 .15 .11 (constant) 3.15 3.25 .97 .337 Smiling/laughter .41 .47 .11 .89 .377 Fear -1.48 .54 -.35 -2.75 .008** Sadness -.01 .45 -.00 -.01 .977 Blij (2) .32 .13 .02 -.04 (constant) .34 1.84 .18 .855 Smiling/laughter .02 .26 .01 .09 .931 Fear -.03 .31 -.01 -.08 .934 Sadness .24 .25 .13 .97 .338 Bang (2) .30 .13 .02 -.04 (constant) 1.49 1.75 .85 .398 Smiling/laughter -.02 .25 -.01 -.08 .939 Fear -.27 .29 -.13 -.93 .356 Sadness .09 .24 .05 .37 .717 Boos (2) 1.94 .31 .09 .05 (constant) 2.39 1.86 1.55 .126 Smiling/laughter .06 .24 .04 .27 .791 Fear -.54 .28 -.25 -1.92 .061 Sadness -.20 .23 -.11 -.84 .405 Verdrietig(2) 1.86 .30 .09 .04 (constant) 2.62 1.68 1.29 .202 Smiling/laughter .04 .27 .02 .14 .889 Fear -.71 .31 -.30 -2.29 .026* Sadness .09 .26 .04 .34 .738

(22)

Discussie

Het doel van deze studie was inzicht te krijgen in de vroege triadische emotionele communicatie van twaalf maanden oude baby’s in een triade met baby, ouder en verschillende emoties op gecomputeriseerde gezichten van vreemden. De studie heeft zich binnen deze triade gericht op JA-gedragingen van de baby, ingezet per emotionele gezichtsuitdrukking; blij, boos, bang en verdrietig. Tevens werd beoogd meer inzicht te krijgen in de relatie tussen JA en het temperament van de baby. De belangrijkste bevinding is dat enkel het angstige temperament van de baby een negatieve voorspeller blijkt te zijn voor JA voor negatieve emotionele gezichtsuitdrukkingen; boos, verdrietig en bang. Nog een bevinding is dat er, tegen verwachtingen in, geen opvallende verschillen gevonden werden in de frequentie van JA met betrekking tot de verschillende emotionele gezichtsuitdrukkingen.

Joint Attention tijdens verschillende emotionele gezichtsuitdrukkingen

Allereerst werd in de huidige studie verwacht dat de frequentie van JA zou verschillen met betrekking tot verschillende emotionele gezichtsuitdrukkingen en dat er meer JA zou zijn met betrekking tot de positieve gezichtsuitdrukkingen en minder met betrekking tot de

negatieve emotionele gezichtsuitdrukkingen. De resultaten lieten echter geen verschillen zien in de frequentie van JA tijdens verschillende emoties. De verwachtingen waren gebaseerd op onderzoek naar JA als vaardigheid, die geassocieerd bleek te zijn aan het delen van positief affect (Vaughan van Hecke et al., 2007) en onderzoek naar de aandacht voor emoties in dyadische interacties, waarbij negatieve emoties zorgden voor een vermijdend kijkpatroon (Hunnius et al., 2011). Mogelijk zijn de resultaten niet in lijn met de verwachtingen vanwege de nieuwe experimentele context waarin JA werd onderzocht, waardoor genoemde studies onvoldoende in lijn konden zijn met de huidige studie, alsmede de daarop gebaseerde verwachtingen.

In tegenstelling tot de verwachtingen laten de resultaten zien dat JA met betrekking tot elke emotie ongeveer evenveel voorkomt. Men kan zich hierbij afvragen of de aangeboden stimulus, de verschillende gezichtsuitdrukkingen, voldoende van elkaar verschilden. De huidige studie maakte gebruik van een emotionele stimuli van The Amsterdam Dynamic Facial Expression Set (ADFES; Van der Schalk et al., 2001). Deze onderscheidt zich van voorgaande sets omdat hij bestaat uit meer dynamische expressies dan statische foto’s en daarnaast worden de emoties door verschillende modellen weergegeven (van der Schalk et al., 2011). Het is dus aannemelijk dat er voldoende verschil werd aangeboden. Een andere

(23)

onderzoeksgroep rond de leeftijd van twaalf maanden voor het eerst actief gebruik maken van sociale referenties van hun ouder. De verschillende emoties zouden steeds een ambigue nieuwe situatie kunnen zijn voor de baby. En omdat baby’s in deze opstelling de kans krijgen steeds te communiceren met hun ouder in plaats van enkel met het scherm, wordt deze vaardigheid veelvuldig ingezet. Waarbij JA een duidelijke context biedt voor SR. Bij de positieve gezichten zet de baby mogelijk JA in om positief affect te delen (Vaughan van Heck et al., 2007) en bij de negatieve gezichten wil de baby mogelijk kijken hoe de ouder hierop reageert zodat de baby zijn eigen emoties kan reguleren en afstemmen op die van ouder (Gunnar & Stone, 1984; Key et al., 2014). Deze mogelijke verklaring maakt het interessant om te onderzoeken wat er na de JA-gedraging gebeurt en met welke intentie JA in een dergelijke context wordt ingezet.

Kortom, JA-gedrag blijkt niet beïnvloed te worden door verschillende emotionele gezichtsuitdrukkingen. De gevonden resultaten zijn niet in lijn met de verwachtingen, wat mogelijk komt doordat JA nooit eerder in een dergelijke context is onderzocht. De resultaten bieden aanbevelingen voor vervolgonderzoek naar het gedrag van de baby en ouder ná de ingezette JA-gedragingen. Er kan gekeken worden naar de emotionele expressies en in hoeverre baby’s hun emoties afstemmen op die van hun ouders.

Temperament als voorspeller van Joint Attention voor emoties

Verwacht werd dat het angstige temperament van de baby negatief gerelateerd zou zijn aan JA voor emotionele gezichtsuitdrukkingen. Zoals verwacht zorgt het angstige

temperament van de baby voor minder JA tijdens de blootstelling aan boze en verdrietige gezichten van een vreemde en voor minder oogcontact tussen ouder en baby tijdens boze, verdrietige en bange gezichten. Het angstige temperament van de baby kan hiermee gezien worden als een negatieve voorspeller voor JA-gedragingen die baby’s van twaalf maanden laten zien wanneer zij worden blootgesteld aan negatieve emoties van een vreemde. De resultaten zijn over het algemeen in lijn met voorgaand onderzoek dat heeft aangetoond dat baby’s met een hogere negatieve emotionaliteit minder JA laten zien op verschillende leeftijden tussen de negen en 21 maanden oud (Salley & Dixon, 2007; Todd & Dixon, 2010; Vaughan et al., 2003). Een verklaring voor de gevonden relatie kan volgens Vaughan en anderen (2003) zijn dat sommige temperamentsprofielen van kinderen meer geschikt zijn om sociaal betrokken te worden, wat ook hun kansen voor en hun ervaringen met JA verhogen. Negatieve emotionaliteit bij kinderen, zoals bijvoorbeeld angst, kan aversiefzijn voor de sociale partners en daarmee de kwaliteit van sociale betrokkenheid beïnvloeden, mogelijk

(24)

resulterend in minder kansen van JA. Het is daarnaast mogelijk dat de meer negatief

geëmotioneerde, gevoelige baby’s minder geneigd zijn om zich te mengen in of te reageren op sociale signalen van een partner, aldus Vaughan en anderen (2003).

Het vernieuwende aspect aan de gevonden resultaten is de context waarin JA is onderzocht: een context waarin interactie plaatsvond met betrekking tot emoties op gezichten van vreemden. Opvallend hierbij is dat de negatieve relatie tussen angstig temperament en JA enkel werd gevonden tijdens de negatieve gezichtsuitdrukkingen: boos, verdrietig en een trend met bang. Dit kan mogelijk verklaard worden doordat baby’s met een angstig temperament minder geneigd zijn de omgeving te exploreren en zij hierdoor minder

ervaringen opdoen met JA en negatieve emoties uit de omgeving. Negatieve emoties worden belangrijk wanneer baby’s beginnen met kruipen en lopen, omdat zij dan in meer situaties terechtkomen die gevaarlijk kunnen zijn (Hoehl, 2014). Ouders laten dan meer negatieve emoties zien om het gedrag van hun baby te controleren. Mogelijk hebben baby’s met een angstiger temperament, doordat zij minder geneigd zijn de omgeving te exploreren (in de nabijheid van vreemden), minder ervaring met negatieve emoties. Voor deze baby’s zijn de negatieve gezichten van vreemden onbekender waardoor de baby’s mogelijk een vermijdend kijkpatroon hebben of juist meer gefixeerd zijn op de negatieve emoties en hierdoor minder JA-interacties laten zien richting ouder. Interessant hierbij is om te kijken in hoeverre angstige baby’s gefixeerd zijn, dan wel vermijdend met betrekking tot de negatieve emoties. Het angstige temperament van de baby bleek geen negatieve voorspeller te zijn voor oogcontact tijdens blije gezichten of voor het afwisselen van de blik tijdens blije en bange gezichten.

De huidige studie kende nog twee verwachtingen. Een positieve relatie werd verwacht met het smiling/laughter temperament en een negatieve relatie met het sad temperament van de baby. Echter werden beide relaties niet gevonden. Dit is niet in lijn met voorgaand

onderzoek dat heeft aangetoond dat positieve emotionaliteit zorgt voor meer JA en negatieve emotionaliteit zorgt voor minder JA op verschillende leeftijden (Nichols, Martin, & Fox, 2005; Osorio et al., 2011; Sally & Dixon, 2007; Todd & Dixon, 2010; Vaughan et al., 2003). In de huidige studie werd uitgegaan van een specifiek effect van temperament. Dit specifieke effect is gevonden voor het angstige temperament van baby’s, in de context met emotionele gezichtsuitdrukkingen.

Kortom, het angstige temperament van de baby speelt een rol in JA-interacties. Angstige baby’s zullen minder snel een sociale partner betrekken of op een sociale partner reageren, op momenten dat zij worden blootgesteld aan negatieve emoties uit de omgeving. Bekend is dat JA een voorloper is van Theory of Mind (ToM) en bijdraagt aan de

(25)

ontwikkeling van sociaal begrip (Colonnesi et al., 2008). Recent onderzoek heeft aangetoond dat sociale angst negatief gerelateerd is aan ToM op vierjarige leeftijd (Colonnesi, Nikolic, de Vente, & Bögels, 2016). De huidige bevindingen laten zien dat al op 12 maanden zichtbaar wordt dat er tekenen zijn van verminderd sociaal begrip bij angstige baby’s. Hierbij moet vermeld worden dat het de eerste resultaten zijn over JA met betrekking tot emotionele gezichtsuitdrukkingen en deze dus met voorzichtigheid geïnterpreteerd moeten worden. De gevonden samenhang geeft het belang weer van het bestuderen van het temperament van de baby als voorspeller voor (latere) sociale vaardigheden. Longitudinaal kunnen de relaties tussen angstig temperament en sociale angst en tussen JA en ToM verder onderzocht worden. De bevindingen zijn relevant ten aanzien van de sociale ontwikkeling van kinderen en

onderzoek hiernaar.

Klinische implicaties

De resultaten van de huidige studie bieden nieuwe inzichten in de vroege triadische emotionele communicatie van baby’s van twaalf maanden oud uit een niet-klinische groep. De gevonden resultaten ondersteunen eerder onderzoek met betrekking tot de relatie tussen negatieve emotionaliteit en JA. Het vernieuwende aspect aan het gevonden resultaat is dat het angstige temperament, in de context met emotionele gezichtsuitdrukkingen van vreemden, met name zorgt voor minder JA tijdens boze, verdrietige en bange gezichten. De huidige studie heeft aangetoond dat angstige baby’s negatieve emoties uit de omgeving minder adequaat verwerken. Het is belangrijk hiervan bewust te zijn met het zicht op latere emotieregulatie vaardigheden en latere sociaal-communicatieve vaardigheden zoals ToM. Meer ervaringen met (gezichten uit) de omgeving, meer sociale betrekking en dus meer kansen van JA, zou mogelijk de sociale ontwikkeling van angstige baby’s uit een niet-klinische steekproef kunnen bevorderen.

Beperkingen en aanbevelingen voor vervolgonderzoek

De huidige studie kent enkele beperkingen. Ten eerste is het temperament van de baby enkel gerapporteerd door ouders aan de hand van vragenlijsten en vonden er geen observaties plaats. Desondanks is de IBQ-R een bewezen betrouwbare vragenlijst en waren de

rapportages in deze studie betrouwbaar volgens de Cronbach’s Alpha (Garstein & Rothbart, 2003). Daarnaast is enkel gekeken naar kindkenmerken en zijn er geen ouderkenmerken meegenomen, enkel de blik van ouder tijdens oogcontact. In voorgaand onderzoek naar de aandacht die baby’s hebben voor emoties (de Haan et al., 2004) en naar JA (Osorio et al.,

(26)

2011) zijn ook de ouderkenmerken meegenomen, naast dat er gekeken is naar het

temperament van de baby. Hieruit bleek dat de triadische communicatie van baby’s positief geassocieerd is met maternale sensitiviteit en responsiviteit (Osorio et al., 2011). De Haan en anderen (2004) toonden aan dat de emotionele omgeving die door baby’s wordt ervaren, de maternale disposities, bijdragen aan de ontwikkeling van hun eigen reacties op emotionele gezichtsuitdrukkingen. De data van de huidige studie sluit de mogelijkheid niet uit dat ouders van de angstige baby’s mogelijk ook minder geneigd zijn hun kinderen te betrekken in JA en emotionele communicatie.

Vervolgonderzoek zou zich kunnen richten op de relatie tussen ouderkenmerken en JA in een dergelijke context met emoties. Informatie met betrekking tot maternale disposities en de emotionele staat van ouders kan meegenomen worden door vragenlijsten in te laten vullen, waarbij tevens rekening gehouden kan worden met het feit dat dezelfde ouders het

temperament van de baby rapporteren. Daarnaast kan ook het gedrag van ouders in de interacties geobserveerd worden, zoals ouderlijke responsiviteit en sensitiviteit of in welke mate ouders JA initiëren en op welke wijze zij interacteren met hun baby. Gelet kan worden op hoe ouders van angstige baby’s reageren op de negatieve gezichten. Met meer zicht op de ouderkenmerken wordt rekening gehouden met het transactionele kader waarin baby en ouder zich bevinden. Aslin en Smith (1988) benoemen dat er altijd een interactie is tussen

genetische factoren (temperament) en de omgeving. De omgeving kan een specifieke ontwikkeling bevorderen, stabiliseren of afremmen. Mogelijk biedt dergelijk

vervolgonderzoek klinische implicaties voor interventies bij ouders van angstige baby’s.

Conclusie

Concluderend kan gesteld worden dat middels de resultaten van deze studie een waardevolle aanvulling is geboden op voorgaand onderzoek naar aandacht voor emoties in dyadische interacties, alsmede op voorgaand onderzoek naar de relatie tussen temperament en JA. Gevonden is dat baby’s met een angstig temperament minder JA laten zien wanneer zij worden blootgesteld aan boze, verdrietige en bange emotionele gezichtsuitdrukkingen van vreemden. Hiermee is vernieuwend inzicht verkregen in de biologische disposities van het kind die een effect hebben op het leren over de omgeving, via JA en emotieverwerking, en biedt hiermee een basis voor vervolgonderzoek dat zich kan richten op de relatie met

ouderkenmerken en emotionele expressies van baby en ouder in deze context. Alsmede voor

(27)

Referenties

Aktar, E., Mandell, D. J., de Vente, W., Majdandzic, M., Raaijmakers, M. E. J., & Bögels, S. M. (2015). Infants’ Temperament and Mothers’, and Fathers’ Depression Predict Infants’ Attention to Objects Paired with Emotional Faces. Journal of Abnormal Child Psychology, 1, 1-16.

Aslin, R. N., & Smith, L. B. (1988). Perceptual Development. Annual Review of Psychology, 391, 435-473.

Bakeman, R., & Deckner, D. F. (2005). Analysis of Behavioral Streams. Chapter to appear in: Teti, D. M. (Ed.), Handbook of Research Methods in Developmental Psychology. Oxford, UK: Blackwell Publishers.

Barrera, M. E., & Maurer, D. (1981). The perception of facial expressions by the three-month-old. Child Development, 52, 203-206.

Carpenter, M., Nagell, K., Tomasello, M., Butterworth, G., & Moore, C. (1998). Social cognition, joint attention, and communicative competence from 9 to 15 months of age. Monographs of the Society for Research in Child Development, 63, 1–143.

Carver, L. J., & Vaccaro, B. G., (2007). 12-Month-Old Infants Allocate Increased Neural Resources to Stimuli Associated With Negative Adult Emotion. Developmental Psychology, 43, 54–69. doi: 10.1037/0012-1649.43.1.54

Colonnesi, C., Nikolić, M., de Vente, W., & Bögels, S. M. (2016). Social Anxiety Symptoms in Young Children: Investigating the Interplay of Theory of Mind and Expressions of Shyness. Journal of Abnormal Child Psychology, 1-15.

doi:10.1007/s10802-016-0206-0

Colonnesi, C., Rieffe, C., Koops, W., & Perucchini, P. (2008). Precursors of a theory of mind: A longitudinal study. British Journal of Developmental Psychology, 26, 561–577. Colonnesi, C., Zijlstra, B. J. H., van der Zande, A., & Bögels, S. M. (2012). Coordination of

gaze, facial expressions and vocalizations of early infant communication with mother and father. Infant Behavior and Development, 35, 523– 532.

doi:10.1016/j.infbeh.2012.02.004

Corkum, V., & Moore, C. (1998). The origins of joint visual attention in infants. Developmental Psychology, 34, 28–38.

De Haan, M., Belsky, J., Reid, V., Volein, A., & Johnson, M. H. (2004). Maternal personality and infants’ neural and visual responsivity to facial expressions of emotion. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 45, 1209–1218.

(28)

De Haan, M., & Nelson, C. A. (1998). Discrimination and categorization of facial expressions of emotion during infancy. In A. M. Slater (Ed.), Perceptual development: Visual, auditory, and language perception in infancy (pp. 287-309). London: University College London Press.

De Schuymer, L., De Groote, I., Striano, T., Stahl, D., & Roeyers, H. (2011). Dyadic and triadic skills in preterm and full term infants: A longitudinal study in the first year. Infant Behavior & Development, 34, 179–188.

Dice, J. L., & Dove, M. K. (2011). A Piagetian approach to infant referential behaviors. Infant Behavior and Development, 34, 481-486.

Farroni, T, Csibra, G., Simion, E., & Johnson, M. H. (2002). Eye contact detection in humans from birth. Proceedings of the National Academy of Science, 99, 9602-9605.

Farroni, T., Menon, E., Rigato, S., & Johnson, M. H. (2007). The perception of facial expressions in newborns. European Journal of Developmental Psychology, 4, 2–13. doi:10.1080/17405620601046832

Field, A. (2009). Discovering Statistics Using SPSS (3th ed.). London: Sage Publications. Fleiss, J. L. (1981). Statistical methods for rates and proportions. New York: Wiley. Gartstein, M. A., & Rothbart, M. K. (2003). Studying infant temperament via the Revised

Infant Behavior Questionnaire. Infant Behavior & Development, 26, 64–86.

Grossmann, T., Striano, T., & Friederici, A. D. (2007). Developmental changes in infants’ processing of happy and angry facial expressions: A neurobehavioral study. Brain and Cognition, 64, 30–41.

Gunnar, M. R., & Stone, C. S. (1984). The effects of positive maternal affect on infant responses to pleasant, ambiguous, and fear-provoking toys. Child Development, 55, 1231–1236.

Hoehl, S. (2014). Emotional processing in infancy. Children and Emotion, 26, 1-12. Hoehl, S, & Striano, T. (2008). Neural processing of eye gaze and threat-related emotional

facial expressions in infancy. Child Development, 79, 1752-1760.

Hunnius, S., De Wit, T. C. J., Vrins, S., Von Hofsten, C. (2011). Facing threat: Infants' and adults' visual scanning of faces with neutral, happy, sad, angry, and fearful emotional expressions. Cognition & Emotion, 25, 193-205.

Key, A. P., Ibanez, L. V., Henderson, H. A., Warren, Z., Messinger, D. S., & Stone, W. L. (2014). Positive Affect Processing and Joint Attention in Infants at High Risk for Autism: An Exploratory Study. J Autism Dev Disord, 45, 4051–4062.

(29)

Leppänen, J. M., & Nelson, C. A. (2009). Tuning the developing brain to social signals of emotions. Neuroscience, 10, 37-47.

Martinos, M., Matheson, A., & de Haan, M. (2012). Links between infant temperament and neurophysiological measures of attention to happy and fearful faces. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 53, 1118–1127.

Moore, C., & Corkum, V. (1994). Social Understanding at the End of the First Year of Life. Developmental Review, 14, 349-372. doi:10.1006/drev.1994.1014

Morales, M., Mundy, P., Crowson, M., Neal, R., & Delgado, C. E. F. (2005). Individual differences in infant attention skills, joint attention, and emotion regulation behavior. International Journal of Behavioral Development, 29, 259–263.

Mundy, P., Block, J., Delgado, C., Pomares., Y., Vaughan Van Hecke, A., & Parlade, M. V. (2007). Individual differences and the development of joint attention in infancy. Child Development, 78, 53-69.

Mundy, P., & Newell, L. (2007). Attention, Joint Attention, and Social Cognition. Current Directions in Psychological Science, 16, 269-274.

Nichols, K. E., Martin, J. N., & Fox, N. A. (2005). Individual differences in the development of social communication: Joint attention and temperament. Cognition, Brain, and Behavior, 9, 317–328.

Noldus, L. P. J. J., Trienes, R. J. H., Hendriksen, A. H. M., Jansen, H., & Jansen, R. G. (2000). The observer video-pro: New software for the collection, management, and presentation of time-structured data from videotapes and digital media files. Behavior Research Methods, Instruments, & Computers, 32(1), 197-206.

Osorio, A., Martins, C., Meins, E., Martins, E. C., Soares, I. (2011). Individual and relational contributions to parallel and joint attention in infancy. Infant Behavior and

Development, 34, 515-524.

Parise, E., Handl, A., & Striano, T. (2010). Processing faces in dyadic and triadic contexts. Neuropsychologia, 48, 518-528.

Pascalis, O., & Kelly, D. J. (2009). The Origins of Face Processing in Humans. Association for Psychological Science, 4, 200-209.

Ravicz, M. M., Perdue, K. L., Westerlund, A., Vanderwert, R. E., & Nelson, C. A. (2015). Infants’ neural responses to facial emotion in the prefrontal cortex are correlated with temperament: a functional near-infrared spectroscopy study. Frontiers in Psychology, 6, 1-12.

(30)

Rothbart, M. K., & Derryberry, D. (1981). Development of individual differences in temperament. Advances in developmental psychology 1, 37–86.

Saito, D. N., Tanabe1, H. C., Izumal, K., Hayashi, M. J., Morito, Y., Komeda, H., . . . Sadato, N. (2010). “Stay tuned”: inter-individual neural synchronization during mutual gaze and joint attention. Integrative Neuroscience, 4, 1-12.

Salley, B. J., & Dixon, W. E. (2007). Temperament and joint attentional predictors of language development. Merrill-Palmer Quarterly, 53, 131–154.

Slaughter, V., & McConnel, D. (2003). Emerge of joint attention: Relationships Between Gaze Following, Social Referencing, Imitation, and Naming in Infancy. The Journal of Genetic Psychology, 164, 54-71.

Striano, T., & Stahl, D. (2005). Sensitivity to triadic attention in early infancy. Developmental Science, 8(4), 333–343.

Todd, J. T., & Dixon, W. E. (2010). Temperament moderates responsiveness to joint attention in 11-month-old infants. Infant Behavior & Development 33, 297-308.

Tomasello, M. (1995). Joint attention as social cognition. In C. Moore & P. Dunham (Eds.), Joint attention: Its origins and role in development. Hillsdale, NJ: Erlbaum.

Van der Schalk, J., Hawk, S. T., Fischer, A. H., & Doosje, B. J. (2011). Moving faces, looking places: The Amsterdam Dynamic Facial Expressions Set (ADFES). Emotion, 11, 907-920. doi: 10.1037/a0023853

Vaughan Van Hecke, A., Mundy, P. C., Acra, C. F., Block, J. J., Delgado, C. E. F., Parlade, M. V., … Pomares, Y. B. (2007). Infant joint attention, temperament, and social competence in preschool children. Child Development, 78, 53–69.

Vaughan, A., Mundy, P., Block, J., Burnette, C., Delgado, C., Gomez, Y., … Pomares, Y. (2003). Child, caregiver, and temperament contributions to infant joint attention. Infancy, 4, 603–616.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De man duwt zijn penis in de vagina van de vrouw en loost zijn zaad.. Dit is voor beide een

A cross-sectional survey design was used to achieve the research objectives, utilising four standardised questionnaires, namely the Leader Empowering Behaviour

Voor mensen die zelf niet in deze emotionele achtbaan hebben gezeten, is het moeilijk om jullie gevoelens te begrijpen.. Onbedoeld en ongewild kunnen er dan in jullie oren

Baby’s vermaken zich het beste met materiaal waaraan ze veel zelf kunnen ontdekken op veel verschillende manieren.. Bekers, zakdoekjes,

Vergeet niet dat iedere baby zijn eigen ritme en ontwikkeling

Gegeven het feit dat de kansen tot JA toenemen en de aard ervan verandert als een kind leert lopen, wordt verwacht dat baby’s tussen de 11 en 16 maanden die kunnen lopen vaker

The aim of the present study is to identify condition- transcending determinants of success of self- management interventions in two parallel individual patient data meta-analyses

Het is belangrijk professionele hulp te zoeken als je gevoelens de dagelijkse routine gaan beïnvloeden:. • niet meer kunnen werken vanwege