• No results found

Enige aspecten van het graslandgebruik en de graslandverbetering in Zuid-Duitsland : verslag van een in 1959 ondernomen studiereis

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Enige aspecten van het graslandgebruik en de graslandverbetering in Zuid-Duitsland : verslag van een in 1959 ondernomen studiereis"

Copied!
52
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

INSTITUUT VOOR BIOLOGISCH EN SCHEIKUNDIG ONDERZOEK VAN LANDBOUWGEWASSEN

Wageningen

Verslagen nr. 14 1959

ENIG* ASPECTEN VAN HET GRAS LANDGEBRUIK EN DE

GRASLANDVEBBSTERING IN ZUID-DUITSLAND

VERSLAG VAN EEN IN 1959 ONDERNOMEN STUDIEREIS

Ir. Th.A. de Boer, A. Kemp, Ir. J.W. Minderhoud

en Ir. A. Sonneveld

(2)

INHOUD

biz

I Inleiding 1 II Bezochte Instituten en Instellingen 1

III Korte beschrijving van de bezochte instituten en instellingen

1. Versuchsgut "Rengen", Kreis Daun (Eifel) 2 2. Institut für Pflanzenbau und Pflanzenzüchtung te Stuttgart-Hohenheim 4

3. Staatliche Versuchsanstalt für Grünlandwirtschaft und Futterbau

te Aulendorf 10 4. Algemene opmerkingen over het Allgäugebied 13

5. Landesanstalt für Pflanzenbau und Pflanzenschutz te München 14 6. Lehr- und Forschungsinstitut zur Förderung der Grünlandwirtschaft,

Steinach bei Straubing 16 7. Staatliche Lehr- und Versuchsanstalt für Grünlandwirtschaft und

Futterbau, Bad Hersfeld 19 IV De verschillen in botanische samenstelling van het grasland in het

bezochte gebied en de omstandigheden die dit veroorzaken

1. Inleiding 21 2. Indeling van het grasland naar de plantengezelschappen 21

3. "Ödlandrasen" 23 a. "Borstgrasheiden" 23 b."Kalktrockenrasen" 2 ^ c."Kleinseggenrasen" 25 d. Molinietum (blauwgrasland) 25 4. "Kulturrasen" 25 a. Festuceto-Cynosuretum 26 b. Lolieto-Cynosuretum 27 c. TrJsetefcum flavescentis 28 5. Literatuur 29 V Graslandgebruik en chemische samenstelling van het weidebestand

1. Verkregen indrukken en gegevens 29

2. Literatuur 39 VI Verbetering van blijvend grasland

1. Inleiding 39

2. Methoden 4 o

3. Sukkelperiode ^ 4. Mengsels

5. Literatuur

VII Lijst van de in dit verslag genoemde Latijnse plantenamen en de Nederlandse benaming

44 46 47

(3)

1

-1 Inleiding

Van 31 mei t/m 10 juni 1959 werd een bezoek gebracht aan het zuidelijk deel van de Duitse Bondsrepubliek ter bestudering van het grasland en het ge-bruik daarvan in dat gebied. De belangstelling gold in de «erste plaats de volgende onderwerpen:

a. de hoedanigheid van het grasland onder de plaatselijke, bij ons niet voor-komende, omstandigheden wat betreft bodem en klimaat.

b. het afwijkende graslandgebruik en de daaruit voortvloeiende gevolgen voor de veevoeding.

c. de minerale samenstelling van het gewas onder de afwijkende omstandigheden en het bij ons niet bekende gebruik van het grasland.

d. de methoden waarmee men aldaar het blijvende grasland tracht te verbeteren. Aan de reis -.jerd deelgenomen door:

Ir. Th.A. de Boer Ir. J.W. Minderhoud A. Kemp

Ir. A. Sonneveld

De beide eerstgenoemden zijn als onderzoeker werkzaam bij het Proef-station voor de Akker- en Weidebouw (P.A.W.) te Wageningen en de beide

laatstgenoemden bij het Instituut voor Biologisch en Scheikundig Onderzoek van Landbouwgewassen (I.B.S.), eveneens te Wageningen.

Op een enkele uitzondering na had men zich naar aanleiding van onze van tevoren kenbaar gemaakte belangstelling en wénsen veel moeite gegeven om ons in de korte tijd die beschikbaar was zoveel mogelijk te laten zien «n inten-sief van gedachten te kunnen wisselen. De studiereis is daardoor voor de deel-nemers zeer effectief geworden en zij zijn daarom aan de betrokken Duitse

collega's veel dank verschuldigd. II Bezochte instituten en instellingen

In de loop van de reis werden achtereenvolgens de volgende instituten en Instellingen bezocht, waarbij tevens is aangegeven met welke personen van gedachten is gewisseld.

1. Versuchsgut "Rengen", Kreis Daun (Eifel) van het Institut fur Pflanzenbau der Rheinischen Friedrlch-Wllhelms-Unlversität Bonn

Dr. R. Arens

2. Institut für Pflanzenbau und Pflanzenzüchtung der Landw. Hochschule Hohen-heim Stuttgart-HohenHohen-heim

Prof.Dr. W. Brouwer, Dr. G. Voigtländer, Dr. K.H. Martin, K. Müller 3. Staatliche Versuchsanstalt für Grünlandwirtschaft und Futterbau te

Aulendorf

(4)

"2

-4. Landesanstait für Pflanzenbau und Pflanzenschutz te München Mej. Dr. B. Finckh

5. Lehr- und Forschungsinstitut zur Forderung der Grünlandwirtschaft te Steinach bei Straubing (HBy)

Prof.Dr. F. König, Dr. N. Mott

6. Staatliche Lehr- und Versuchsanstalt für Grünlandwirtschaft und Futterbau Bad Hersfeld (Hessen)

Prof.Dr. Wellman, Dr. B. Speidel

III Korte beschrijving van de bezochte instituten en Instellingen

Verderop in dit verslag wordt nader ingegaan op hetgeen gezien en bespro-ken is op de verschillende instituten. Als inleiding hierop worden in het volgende enige algemene gegevens samengevat.

III.1 Versuchsgut "Rengen", Kreis Daun (Eifel)

Dit proefbedrijf werd in 1930 opgericht ten behoeve van het Institut für Boden- und Pflanzenbaulehre der Landwirtschaftlichen Hochschule Bonn op een bij een ruilverkaveling overgebleven strook grond ter grootte van 75 ha. Het was toenmaals onland, waarvoor DM 200 per ha werd betaald. Het grootste deel van de 2,5 km lange strook werd geploegd en ingezaaid met gras. In 19I5 werd het bedrijf, nadat het in 193^ reeds door het Ministerie van Landbouw was overgedragen aan het Ministerie van Onderwijs, eigendom van het Land Rheinland-Pfalz en verpacht aan een gewezen beroepsofficier. Het grasland werd ten dele gescheurd om aardappelen te verbouwen. In 19^9 werd het bedrijf weer verpacht aan de Universiteit te Bonn en werd de akkerbouw geleidelijk aan weer ingekrompen; in 1958 werd het bedrijf ten behoeve van de Universiteit te Bonn weer teruggekocht door het Land Nordrhein-Westfalen. Dit alles was weinig bevorderlijk voor een goede exploitatie en rustige op-bouw van het bedrijf.

Vooral dit laatste zou echter wel gewenst zijn daar aan het bedrijf verschillende bezwaren kleven. Zoals reeds gezegd bestaat het uit een smal-le strook van 2,5 km smal-lengte. Het ligt 75 km van Bonn en er was nooit

vol-doende geld beschikbaar om volvol-doende vee aan te schaffen en de bedrijfsge-bouwen uit te breiden.

De dagelijkse leiding van het bedrijf berust bij een wetenschappelijke kracht, geschoold op graslandgebied, niet bij een bedrij fsdeskundige. Het bedrijf is gelegen op het verweringsprodukt van "Grauwacken, Grauwacken Sandsteine" en "Quarzite" en het overheersende bodemtype is "Graulèhm-Pseu-dogley" met wisselende dikte van de laag "Braunerde". De dikte van deze

laag bepaalt de kwaliteit van de grond. De "Reichsbpdenschätzung" taxeerde de waarde van de grond tussen 30 en 10 (max. 100). De gemiddelde hoeveel-heid neerslag per Jaar bedraagt 808 mm. De plaatselijke bevolking noemt de

(5)

3

-streek "die Trocken-Elfel", omdat ze In een regenschaduw ligt. Vooral de maanden mei en Juni zijn droog. Juli is de regenrijkste maand van het ge-hele jaar. De inzaai van grasland vindt daarom vooral in deze maand plaats, echter ook wel tot in augustus. Men heeft geen grondwater, maar wel veel last van "Staunässe" (pseudogley). Geen ongunstige invloed wordt hiervan meer ondervonden als de laag "bruine aarde" dikker is dan 1,50 tn. Dit komt voor op kleine stukjes in de dalen waar samenspoeling is opgetreden. De "grauwe leem" is zeer ondoorlatend en drainage ineffectief omdat geen zijde-lingse waterbeweging plaatsheeft. Op de toppen is plaatselijk alle "grauwe leem" weggespoeld en is alleen een dunne laag "bruine aarde" aanwezig. Deze "bruine aarde" is goed doorlatend, waardoor op bedoelde plaatsen juist spoedig last van droogte wordt ondervonden.

De grond was zeer P-arm (P-AL 1-5) maar door vermenging met vulkanische as K-rijk. De pH-KCl liep oorspronkelijk uiteen van 3,8-5,6. De grond wordt Mg-rijk genoemd hoewel men geen concrete cijfers ter beschikking heeft. Op het onland bevat de laag 0-20 cm 4,5$ humus.

Bij beweiding van het onland komt bij het vee veel tussenklauwontste-king voor. Dit euvel verdwijnt zodra het land verbeterd is, hetgeen in verband wordt gebracht met het element P.

De ervaring werd opgedaan dat het vee het grasland, dat men langs na-tuurlijke weg van bouwland tot grasland had laten worden, liever afweidde dan het ingezaaide grasland. Een beschrijving van deze typen grasland is opgenomen in hoofdstuk IV.

In het enigszins aan de droge kant zijnde jaar 1957 werd van de tota-le oppervlakte grasland van 51.55 ha een gemiddelde netto zetmeelwaarde-opbrengst van 2<*72 kg per ha verkregen. 1958 was een natter Jaar en voor de grasgroei zeer gunstig, vooral omdat de zomer zeer regenrijk was. Toen werd van ^9,6l ha grasland een gemiddelde netto opbrengst van 331^ kg zet-meelwaarde per ha verkregen. Het grote verschil in opbrengst tussen belde Jaren is echter niet alleen het gevolg van de weersomstandigheden. In 1958 was ook de bemesting iets hoger.

In 1957 werd bij Jongvee lichter dan *K)0 kg over het gehele weidesei-zoen gerekend een gewichtstoename verkregen van 0,76^ kg per dier per dag. In 1958 was dit 0,781 kg. In het laatste jaar werd ook jongvee zwaarder dan 400 kg ingeschaard. Hierbij was de gewlchtstoename 0,831 kg per dier per dag.

In 1958 gaf ingezaaid grasland, waaruit het Engels raaigras was ver-dwenen en waar rood zwenkgras en beemdlangbloem het overwicht in het be-stand hadden, bij 60 kg N per ha een bruto opbrengst van 5000 kg zetmeel-waarde.

Op het bedrijf liggen verschillende demonstratieproefvelden, die uit plantensociologische overwegingen buitengewoon interessant zijn.

(6)

I*

-Er komen plaatselijk enige koolzuurgasbronnenvoor. Gewassen, hierboven ingezaaid,' kiemen normaal en lopen aanvankelijk goed uit. Daarna wordt het gewas echter roodbruin van kleur en sterft snel af.

Zoals reeds werd opgemerkt, is de grond ter plaatse zeer 'P-arm. Toch werd een proefveld'getoond waar de oude ohlandvegetatie wat de opbrengst betreft niet of zelfs negatief reageerde op P-bemesting. Werd zowel P als K gegeven, dan werd een zeer sterke positieve reactie verkregen terwijl K alleen een kleine positieve reactie gaf. Men had geen enkel idee in welke richting de verklaring van dit verschijnsel moet worden gezocht. Zeer op-vallend was de toename van liet gehalte aan rode klaver bij bemesting met K.

Bij andere proeven werd de ervaring opgedaan dat een eenmalige bekal-king van het onland met 1000 kg CaO per ha minstens 5 jaar lang hetzelfde effect, ten gevolge had als een volledige bemesting met P en K. Desgevraagd werd de mening gegeven dat dit geen effect van uitmergeling is.

Er werden ook proeven genomen over het woelen met een ganzevoet om de ondoorlatendheid van de pseudogleylaag op te heffen. Dit woelen werd al of niet gecombineerd met het inbrengen van kalk op 30 en 60 cm diepte. Van geen dezer behandelingen werd tot nu toe enig effect gezien.

Een typische bijzonderheid is nog dat de boeren van het dorp Rengen geen enkele belangstelling tonen voor het werk van het proefbedrijf. De boeren van het dorp aan de andere zijde van het bedrijf doen dit daaren-tegen wel en nemende resultaten snel over. Zij strooiden nu veel slakken-meel om te laten uitkomen dat zij niet achterlijk zijn. Ze passen het ge-bruik van het grasland echter niet aan bij de'bemesting, evenals dit bij ons, vooral in de zandgebieden, veel het geval is. In de gehele streek komt uitsluitend kleinbedrijf voor (gem. + 5 ha), een bedrijf van 20 ha wordt als zeer groot beschouwd.

III.2 Institut für Pflanzenbau und Pflanzèhzüchtung te Stuttgart-Hohenheim Na een korte kennismaking met de directeur, Prof.Dr. W. Brouwer en een oriënterende gedachtenwisseling met Dr. G. Voigtländer, Dr. K.H. Martin en K. Muller werd allereerst het bij Würtingen gelegen "Versuchsgut Oberer Lindenhof" bezocht. Dit bedrijf omvat 100 ha cultuurgrond, waarvan de helft grasland en de helft bouwland. De veestapel omvat 40 melkkoeien en 40 à 50 stuks Jongvee. Per ha voederoppervlakte wordt totaal 1,0 groótvee-eenheid, waarvan 0,7 melkkoeien, gehouden.

De Jaarlijkse neerslag bedraagt 900 rom, welke vooral in de winter valt in de vorm van sneeuw, 's Zomers, vooral in juli en augustus, wordt nogal eens last van droogte ondervonden. Speciaal in deze droge tijden worden dikwijls zetmeelrijke Produkten, zoals pulp enz. bijge'vo'erd.

De dieren lopen 's zomers steeds, buiten en werden alleen binnenge-bracht om te worden gemolken. Op de kleinere bedrijven in de omgeving is

(7)

5

-het gebruikelijk de dieren ook in de zomer op stal te houden. Op de gro-tere bedrijven gebeurt dit niet en handelt men als op de "Oberer Lindenhof". Dit "Versuchsgut" is overigens voor de desbetreffende streek een volkomen afwijkend bedrijf.

De kleine bedrijven houden het vee 's zomers op stal omdat ze sukkelen met een verspreide ligging van de percelen of perceeltjes en bij zonneschijn het vee veel last van een zeer agressief soort vliegen ("Bremsen") onder-vindt, vooral In de nabijheid van bos, terwijl het stalvoederen bovendien grasbesparing geeft.

In de streek rond Stuttgart komt nogal wat z.g. "sociale braak" voor. De mensen werken In de industrie maar houden de landbouwgrond aan. Ze laten hem tot natuurlijk grasland worden, waarvan ze alleen eventueel het gras verkopen. De grond wordt aangehouden om er zo nodig bij slechtere tijden

(werkloosheid e.d.) op te kunnen terugvallen.

De veestapel van de "Oberer Lindenhof" bestaat uit z.g. "Fleckvieh". De gemiddelde melkproduktie hiervan bedraagt 3500-3800 1 pe r jaar per dier. Het vetgehalte van de melk is gemiddeld + 4,5$, bij alle dieren ligt het boven 4$ en men bezit zelfs een koe welke regelmatig aan een vetgehalte van 7 à 8% komt. Dit laatste Is echter een grote uitzondering, hoewel wel-kom, daar de melk naar vetgehalte wordt uitbetaald. Daar het bedrijf eerst 4 jaar geleden werd aangekocht. Is de veestapel nog in opbouw. Men bezit echter reeds enkele koeien met een produktle boven 6000 1 per jaar.

Men streeft op het bedrijf naar een wisselend gebruik van het grasland; men maait éénmaal voor hooi of kuil al of niet na voorwelden en daarna wordt alleen geweid. Er wordt gehooid op 3- of 4-poots ruiters, omdat de bodem-laag te ondiep Is om z.g. "Zweedse ruiters" of "draadruiters" te plaatsen.

Het grasland wordt bemest met 90 kg P O per ha als slakkenmeel, 120 kg K O per ha als K-40 en 80-120 kg N per ha (éo N In het voorjaar en 30 N

voor elke beweiding). Men heeft ook enig grasland dat uitsluitend wordt gemaaid ("Wiesen"). Hierop wordt in zoverre dezelfde bemesting gegeven dat alleen de N-bemesting Iets lager is. De stalmest gaat niet naar het gras-land maar naar het bouwgras-land. Op het grasgras-land komt alleen eens in de-4 jaar 15 ton compost, ontstaan uit dors- en ander afval. Men brengt de stalmest naar het bouwland omdat de grond zwaar is en men op het grasland toch reeds voldoende humus meent te hebben.

De exploitatie van het bedrijf is in zoverre moeilijk dat door de vele vrij steile hellingen de mechanisatie wordt geremd. Dit neemt echter niet weg, dat men van mening Is dat op de kleine bedrijven in de omgeving reeds

te veel Is gemechaniseerd. Het geld van de ouders en de verdiensten van de man die in de industrie werkt, worden gebruikt om een trekker en/of andere werktuigen aan te schaffen. Economisch wordt dit niet verantwoord geacht,

(8)

magnesiumgebrek aangetroffen. Het K-gehalte van de grond is goed, hij Is echter arm aan ï. Men "beschikt niet over tnineralenanalysen van het grasland-gewas. De bovenste 10 à 15 cm dikke bodetnlaag is tamelijk zuur. Men. geeft daarom de P in de vorm van slakkenmeel. Op het bouwland wordt 5. à 6fo humus gevonden.

Het klaveraandeel is in het blijvend grasland in het voorjaar het laagst en in het najaar (aug.-sept.) het hoogst. Men meent dat hiervan de oorzaak is dat de grassen in het voorjaar te veel schaduw geven. Men gaat daarom bij de hooiwinning met de stikstofbemesting niet hoger dan 60 kg/ha (soms tot 8o kg/ha) om de klaver niet te laten verdwijnen. Men acht dit zeer belangrijk voor de kwaliteit van het voer. Later in het seizoen geeft men steeds 30 kg N per ha na elke beweiding, ook al wordt soms nogmaals gemaaid.

Men weidt het gras af als het vrij lang is omdat anders de eltwit-zet-meeiwaardeverhouding te laag is waardoor men moet bijvoeren en dat is te duur. Het beweiden van gras met een overmaat aan eiwit ziet men als een ver-spilling. De zode houdt zich onder deze beweiding vrij goed, er wordt dan

ook steeds nageweld met jongvee. Dit laat echter o.m. ook de kropaarpollen staan. Er moet dan ook steeds nagemaald worden, waarbij tegelijk met een eg de mest wordt verspreid.

Het grasland dat het verst van huls ligt wordt gehooid en heeft een botanische samenstelling, die erop wijst dat het tot het Trisetum flaves-centls behoort. Voor verdere gevevens wordt verwezen naar hoofdstuk IV.

Op het bedrijf waren verschillende graslandproeven aangelegd waarvan de volgende werden bezichtigd:

a. Een proef met kunstmatige windschermen om te zien of de opbrengst van het grasland hierdoor te verhogen Is. Men had na 2 à 3 jaar proefnemin-gen nog geen enkele opbrengstverhoging geconstateerd en men meent dan ook dat van windschermen geen effect in gunstige zin is te verwachten. Dit in tegenstelling tot de ervaringen in Noord-Duitsland waar men In het vlakke land wel een gunstig effect heeft geconstateerd.

b. Naar aanleiding van een bezoek van de Zweed Rappe had men dit jaar een z.g. Zweedse proef met maaltijden aangelegd, zoals ook in ons land en-kele jaren geleden verscheidene zijn genomen.

c. Eén uitgebreide proef met uiteenlopende N-bemestlngen waarbij elke Jaar-bemesting nog weer op verschillende wijze over het seizoen was verdeeld.

Deze proef wordt elk jaar op een andere plaats aangelegd. Men was van mening dat men met een dergelijke proef de stikstofbehoefte van het bedrijf en de meest gunstige verdeling van de N-bemestlng over het seizoen zou kun-nen vaststellen. Op grond van de tot nu toe verkregen resultaten meent men dat met 200 kg N per ha per jaar de klaver en de kruiden niet geheel ver-dwijnen. Meer dan JÖ/i gras in het gewas wordt 'echter al ongewenst geacht,

(9)

7

-omdat het dan niet meer als gezond voor het vee kan worden beschouwd. Be-wijzen voor deze mening kon men echter niet aanvoeren. Men was anderzijds

zeer beslist van mening dat het onder de daar heersende omstandigheden nooit mogelijk zou zijn om met stikstof alle klaver en vooral alle kruiden uit het gewas te verdrijven. Wel echter zou het percentage klaver en krui-den zo laag te krijgen zijn, dat de kwaliteit van het gewas er onder zou lijden. Onder kwaliteit verstaat men immers ook een gehalte aan minstens 30JÓ kruiden en klaver in het gewas.

Het plan was om in de toekomst in het gewas van de graslandproeven ook mineralen te gaan bepalen. De indruk werd verkregen dat dit een gevolg was van de met ons plaatsgehad hebbende gedachtenwisseling.

Na het bezoek aan het "Versuchsgut Oberer Lindenhof" werd nog een

bezoek gebracht aan een graslandkarteringsgebied nabij Wasserstätten. Hier waren op zeer korte afstand de graslandgezelschappen bij wateroverlast tot

en met het meest arme gezelschap op hogere, rotsachtige, arme en droge schapeweiden te zien.

Door de zeer sterke teruggang van de schapehouderij is er een groot probleem ontstaan ten aanzien van de toekomstige bestemming van de steile, moeilijk beweidbare en droge schapeweiden. Er worden de laatste tijd op verschillende van deze schapeweiden graslandkarteringen uitgevoerd om een indruk te krijgen van eventuele mogelijkheden. Men zoekt het in de rich-ting van herbebossing, hoewel daarmee tot nu toe weinig resultaat kon worden geboekt, daar alleen Juniperus het vlot wil doen. De bodemlaag is te dun en bovendien heeft deze veel last van droogte. Er zou wat te be-reiken zijn door gaten in de rotsen te laten springen en daarin de bodem-laag bijeen te brengen. Deze methode is echter voor de praktijk veel te duur.

De volgende dag werden met dezelfde heren enkele praktijkbedrijven en een tweede graslandkarteringsgebied bezocht.

Te Sixenhof bij Mögglingen, Kreis Schwabisch-Gmünd werd het bedrijf van de heer Weisz bezocht. De totale grootte van dit op 5^6 m hoogte

ge-legen bedrijf is + 75 ha waarvan + 20 ha bouwland en 10 ha bos. Van de ruim 40 ha grasland werd 5 ha uitsluitend als weiland voor het melkvee gebruikt. Het overige grasland werd overwegend gemaaid. Op het bedrijf komen zeer veel hellingen voer, waaronder tot 23$. De grond is bruine Jura, een zware leem met slechte structuur, die spoedig te nat of te droog kan zijn. Bij vrij veel regenval wordt zelfs het gebruik van een trekker on-mogelijk. Er stonden dan ook naast een trekker nog 3 paarden ter beschik-king. De jaarlijkse neerslag ter plaatse bedraagt 760 mm.

Het bedrijf was door de vorige pachter ernstig verwaarloosd en bij de aanvaarding had de huidige eigenaar-gebruiker de volgende drie mogelijk-heden om het beschikbare kapitaal te besteden.

(10)

a. Aankoop van een hoogproduktleye veestapel

b. Verbetering van het wegenstelsel en aanleg van nieuwe wegen waardoor alle percelen van dit vrij grote, in sterk heuvelachtig terrein gelegen bedrijf beter bereikbaar zouden worden.

c. De aanleg van een mestverspuitingsinstallatie, tevens becegeningsinstal-latie, waardoor de opbrengst van het grasland zekerder zou worden met als gevolg een betere veevoeding.

De eerste twee mogelijkheden werden als zijnde te riskant verworpen en daarom werd in 1952 apparatuur voor "Gülle"-verspuiting aangeschaft (fabri-kaat Hölz te Wangen, Allgäu). De Installatie heeft een capaciteit van 38-^0 m^ per uur en wordt aangedreven door een 25 pk luchtgekoelde Deutz diesel-motor». Alle grasland dat uitsluitend of overwegend wordt gemaaid, wordt tweemaal per jaar "gegülld", het beweide grasland tot viermaal. Naast de "Gulle" wordt voor het gehele bedrijf per jaar, vermengd met de "Gulle", 6000 kg superfosfaat en stof fijn gemalen ruw fosfaat met 30$ P20,- gebruikt.

De veestapel bestaat uit 20 melkkoeien ("Fleckvieh") en 30 stuks jong-vee. De gemiddelde leeftijd van het vee was ten tijde van het bezoek <),2 jaar, het oudste dier had l6 kalveren gebracht. Verder werden op dit bedrijf een beperkt aantal varkens en een aantal ganzen gehouden. Ten behoeve van de "Gülle"-verspuiting was een zeer diep gelegen dal bij de bedrijfsgebou-wen, waardoor een watertje zijn weg zocht, afgedamd en omgezet in een vrij groot stuwmeer. In dit meer wordt vis geteeld die wordt afgezet als poot-vis. Hierdoor brengt het meer nu financieel meer op dan het vroegere gras-land en de visverkoop dekt de afschrijving van de "Gülle"-installatie.

Voor het gehele bedrijf zijn 5 arbeidskrachten beschikbaar, waarin begrepen de boerin en een leerling. Er wordt op dit bedrijf zeer weinig krachtvoer gebruikt, nl. 50-60 kg per dier per jaar tegen in Noord-Duits-land 350 kg. Bovendien wordt slechts de helft aangekocht, de andere helft komt van het eigen bouwland. Er staat veel siloruimte ter beschikking, waar-onder twee torensilo's met elk 50 w? Inhoud. Deze siloruimte is wel nodig, daar elk jaar 200 à 300 m^ silovoer wordt gemaakt.

Bij de eerste weidegang in het voorjaar wordt gedurende 4- weken bij-gevoerd met minder.eiwitrijk voer dan de weide op dat moment geeft. Hier-voor wordt eiwitarme silage gebruikt. Dit bijvoeren geschiedt om een val in het vetgehalte van de melk te voorkomen en de dieren in een betere con-ditie te houden. De gemiddelde melkproduktie ligt boven 'J-OOO kg per dier met een vetgehalte boven *$. Er worden regelmatig mineralen bijgevoerd, vooral met het oog op de P-voorziening. Op het grasland wordt geen kunst-meststikstof gegeven. V/el wordt naast de superfosfaat en het ruwe fosfaat dat met de "Gulle" wordt verspoten in de herfst nog wat slakkenmeel ge-strooid ter wille van d; voorziening met sporenelementen. Slakkenmeel kan niet met de "Gulle" worden verspoten, omdat het zich niet door ce "Gülle"

(11)

laat roeren daar het te snel bezinkt.

Het melken geschiedt steeds op stal. Dit met het oog op het bijvoeren, de vaste installatie voor machinaal melken en op deze zware grond ook om bij regen een te grote smeerboel op de melkplaats te vermijden.

Het vee wordt in het voorjaar nooit op vers bemeste percelen gebracht. De percelen die het eerst zullen worden beweid, worden reeds in de herfst bemest. De achtergrond hiervan is dat op vers bemeste percelen het gras te veel eiwit bevat waardoor diarree optreedt en de dieren vermageren. Boven-dien wordt dan wel meer melk gewonnen maar met een lager vetgehalte. Dit wordt ongewenst geacht met het oog op de betaling van de melk naar vetge-halte. Om het hoge gehalte aan ruw eiwit te ontwijken gaat het vee in het voorjaar ook vrij laat naar buiten. Met behulp van.de "Gülle"-installatie kan beregend, worden én daarom wordt over het algemeen weinig last van

droogte ondervonden. Wanneer dit echter het geval is, wordt alleen op stal tijdens het.melken.bijgevoerd. met akkerbouwprodukten. Alle geproduceerde stalmest, ook indien deze strorijk is, wordt.vermalen, en met veel water

verspoten. Ondanks de intensieve "Gülle"-aanwending komt op het bedrijf zeer veel klaver voor, vooral na de eerste snede, wanneer veel licht tot de grond kan doordringen. Vroeger werd veel last van tromme.lzucht onder-vonden, nu niet meer.

In de desbetreffende streek en vooral ook in de Allgäu is de groei van het jongvee zeer goed en mag op gemiddeld.;1 kg per dier per dag worden gesteld bij een maximale weidetijd van 200 dagen. Op dit bedrijf wordt in het weideseizoen een groei van 200-300 kg verkregen, hetgeen dus zeer hoog is.

Het volgende bezoek gold het Mähweidebetrieb van.Gottlob Sperr te Breitenbach-Ellenburg, Kreis Aalen. Dit op. ^97'm hoogte gelegen gezinsbe-drijf is 7i5 ha groot en kan sedert 1953» althans ten dele, beschouwd wor-den als een stikstofproefbedrijf. De jaarlijkse neerslag in het desbetref-fende gebied bedraagt ruim 7 00 mm, waarvan, ruim i|00 mm valt in de maanden april t/m september. De grondsoort is leemhoudend zand en in goede cultuur-.toestand verkerend zuiver zand. Voor verdere gegevens over dit bedrijf

wordt verwezen naar het hoofdstuk over "Graslandgebruik en chemische samen-stelling van het .weidebestand".

Als stikstofproefbedrijf beantwoordt dit bedrijf niet aan zijn doel, daar de maaltijden bij de verschillende N-trappen niet varieerden en de N-trappen worden doorkruist door zware bemestingen met stalmest.

Naast stalmest wordt op dit bedrijf ook veel beer verwerkt. Dit ver-hoogt nog de voorziening met organische. N van de niet met kunstmeststik-stof bemeste percelen van het proefgedeelte van het bedrijf.

Gedurende de zomerperiode, waarin de vliegen ("Bremsen") actief zijn, wordt 's morgens en 's avonds telkenmale 2 uur geweid. De rest van de dag

(12)

10

-wordt het vee op stal gehouden. Het grasbestand wees op wisselend vochtige omstandigheden, waarop ook de gleyverschljnselen in het bodemprofiel wezen.

Geheel in tegenstelling met de wijze waarop bij het vorige bedrijf werd gehandeld, werd op dit bedrijf dit jaar reeds op 15 april voor het eerst ingeschaard en werd ten tijde van het bezoek reeds voor de derde maal beweid. Gestreefd wordt naar inscharen bij een graslengte van + 15 cm.

Aan het einde van de dag werd nog een bezoek gebracht aan een grasland-karteringsgebied in het stroomgebied van de Brenz. Deze kartering was op-gedragen, omdat men grote veranderingen in de grondwaterstand verwachtte door normalisering van de Brenz, die nodig was geworden, omdat de uitbrei-ding van de nabijgelegen stad Giengen wateroverlast ondervond.

Bij de kartering bleek, dat ruim 55$ van het 250 ha grote betrokken gebied onvoldoende opbracht door te grote vochtigheid. Bovendien werd vast-gesteld dat de bemestingstoestand en de verpleging op een groot gedeelte der percelen te wensen overlieten. Vooral fosfaatgebrek kwam veel en in sterke mate voor. Toen men daarop de bedrijven, die het grasland in gebruik hadden, nader ging bezien, bleek dat voor de aanwezige veestapel mede door de lage opbrengsten van het grasland, chronisch onvoldoende voeder ter be-schikking was. Vooral aan droge stof en zetmeelwaarde was behoefte. Het aandeel van de minderwaardige grassoorten was op de meeste percelen zo groot dat men voor een snelle verbetering van de situatie slechts heil zag in het scheuren van het oude grasland, na de betere ontwatering van het gebied, gevolgd door opnieuw inzaaien, hetzij direct, hetzij na twee- à driejarig gebruik als grasland. Men toonde ons het verbeterde grasland en liet ons in de omgeving nog een gebied zien, waar de situatie nog was als voor de ontwatering en aanpak van het grasland. De verschillen waren inderdaad op-vallend. Voor verdere bijzonderheden moge worden verwezen naar het hoofd-stuk over de botanische samenstelling van het Zuidduitse grasland.

III.3 Staatliche Versuchsanstalt für Grünlandwirtschaft und Futterbau te Aulendorf Na een inleidend onderhoud met de directeur Dr. F. Brünner werd ons

door Dr. K. Schoene een aantal proefvelden op het bij het instituut behoren* de terrein getoond. Vooral voor ons interessant was hierbij een proef met een l8-tal mengsels, aangevuld met de objecten hooizaad en natuurlijke be-groeiing. Het proefveld werd in 8-voud aangelegd. ^ parallellen worden re-gelmatig beweid. Voor elke beweiding worden proefstroken uitgemaaid om de opbrengst te bepalen en er wordt zoveel vee op het proefveld gebracht, dat het gewas in één dag wordt opgemaakt. De andere ^parallellen worden als zuiver hooiland behandeld en tweemaal per jaar gemaaid. Een gedeelte van het proefveld was ingezaaid in 1952, een ander gedeelte in 1956.

Uit de desbetreffende proef werden de volgende conclusies getrokken: wanneer weinig of• geen goudhaver, Frans raaigras of kropaar in het mengsel

(13)

11

-waren opgenomen, ging bij het gebruik als hooiland, dat tweemaal wordt ge-maaid, witbol overheersen. Op het gemaaide gedeelte werd de hoogste op- , brengst aan droge stof, op het beweide gedeelte de hoogste opbrengst aan ruw eiwit verkregen.

Ter demonstratie was bij het instituut een silo opgesteld met beweeg-baar en opklapbeweeg-baar dak. Voor het maken van gootjes tussen de veldjes van graslandproefvelden heeft men een handige ploeg geconstrueerd.

Vervolgens werden met Dr. Schöllhorn enige "Gulle"-bedrijven in het Allgäu-gebied bezocht. Allereerst het bedrijf van Otto Jörg, Hüttenweiler, Kr. Wangen/Allgäu. Dit 6,82 ha grote gezinsbedrijf ligt op 530 m hoogte bij een jaarlijkse hoeveelheid neerslag van 1200 mm. De grondsoort is zandige leem. Het is praktisch een zuiver graslandbedrij f (.slechts 0,H0 ha bouwland), dat 11 à 12 melkkoeien, 2 paarden, 1 stier en verder vrouwelijk jongvee houdt. Gemiddeld wordt slechts gedurende 120 dagen per seizoen ge-weid en dan nog gedurende slechts 5 uren per dag, in het begin van de

morgen en het eind van de middag. Ook hier weer zijn hiervoor de vliegen ("Bremsen") mede een reden. Doordat het vee zo weinig buitenloopt, wordt veel mest en urine in de stal verkregen. Dit kan worden opgeslagen in 3 kelders met 100 nr inhoud. Op het grasland wordt tweemaal per jaar "Gulle" aangewend, terwijl bijna de gehele oppervlakte nog jaarlijks 15 ton stal-mest per ha krijgt. In totaal worden per ha en per jaar de volgende hoe-veelheden voedingsstoffen aangewend (in kg):

Is "Gulle" " stalmest " kunstmest Totaal N .

113

63

ll

190

;p

2 ° 5

i 20

1 29

; 63

1112

;

K2O

i 239

: 71

1

i 311 ! CaO !

! 65

! 61 ! 290 1 ! ^19

Deze hoeveelheden zijn in zoverre betrekkelijk, dat van de als "Gulle" gegeven K wel een deel niet tot zijn recht zal komen omdat het als NH. .

verdwijnt bij de verspuiting. Verder heeft men de indruk dat van de K20... iets verloren gaat door uitspoeling wanneer direct na de verspuiting van de "Gulle" zware regenval optreedt.

Met de hierboven genoemde hoeveelheden aan voedingsstoffen wordt ge-middeld een netto opbrengst van 5662 kg zetmeelwaarde per ha verkregen. Hierbij dient bedacht te worden, dat het gras grotendeels op stal wordt gevoerd en de beweidingsver.liezen dus relatief gering zijn.

•••.;." Tijdens het bezoek werd ons nog het volgende meegedeeld. De percelen die in het voorjaar als eerste zullen worden beweid, krijgen in winter en voorjaar geen "Gulle". Indien dit wel wordt gedaan worden deze percelen minder goed afgeweid. Als regel wordt de "Gulle" verspoten vermengd met ? delen water, in regenrijke tijden wordt echter minder water toegevoegd

(14)

12

-en in de zomer bij' droogte meer. Op de "Gülle"-bedrijv-en werd-en via de kaas-fabrieken steeds aanzienlijke hoeveelheden van een niet nader omschreven kalk-meststof aangevoerd en met de "Gulle" over het land verspoten. De landbouw-voorlichting komt van deze kalkaanwending terug, de boeren echter naar onze indruk nog niet. De kalk werd aangewend op aandrang van de kaasfabrieken in verband met : de kaaskwalitelt. In 't algemeen wordtop de "Gülle"-bedrijven een zetmeelrijk en ruwe-celstofrijk bijvoeder verstrekt gedurende de weide-gang of wanneer op stal vers gras wordt gevoerd. Op het bedrijf van Jörg

bedraagt deze bljvoedering slechts 100 kg/koe/weideseizoen. Op onze vraag waarom deze bljvoedering wordt verstrekt en nog wel in deze kleine hoeveel-heid, werd geantwoord dat dit het totale rantsoen volwaardiger zou maken en het optreden van diarree zou tegengaan.

Op dit bedrijf wordt naast "Gulle" ook nog stalmest als zodanig aange-wend, Het wordt beter geacht een grotere oppervlakte van een betrekkelijk kleine gift te voorzien dan een kleine oppervlakte van een grote gift omdat men meent dat in het laatste geval de werking relatief minder gunstig is. Naast de "Gulle" lijkt dus de aanwending van stalmest gunstig (dichtere zode, enz. ).

Men was van mening dat witte klaver gevoeliger is voor kunstmeststik-stof dan voor de stikkunstmeststik-stof uit de "Gulle".

In verband met de t.b.c.-bestrijding was de veestapel ten tijde van het bezoek nog In opbouw. Hij bestond zowel uit "Inntaler Grauvieh" als uit

"Schwarzvieh" en "Angler". Het streven was weer een veestapel van louter "Braunvleh" te verkrijgen. Dit vee is echter zeer duur. De "Anglers" stam-men uit Zuid-Jutland. Ze voldoen in het gebied van de Voor-Alpen matig en worden na enkele generaties minderwaardig. Het "Inntaler Grauvieh" (Inntal, Montafon) staat bekend om zijn eigenschap nog te gedijen op de zeer slechte alpenweiden.

Als tweede werd het bedrijf van de. heer Harlacher te Eisenharz bezocht. Dit bedrijf was vooral interessant omdat dit een van de eerste was waar het "Gullen" werd toegepast en hier dus de beste indruk kon worden verkregen van de invloed die het na vele jaren op de grasmat heeft. De jaarlijkse regenval is er nog iets groter dan op het vorige bedrijf (l.HOO m m ) , terwijl het ook iets hoger is gelegen (720.m). Het is bovendien .groter (l6,0 ha), maar omvat ook bijna uitsluitend grasland (98$), dat zeer. overwegend als maaiweide wordt gebruikt. Ook hier wordt slechts gedurende 5 uren per dag geweid, echter over een langere periode per jaar (19Q dagen). Bovendien wordt frequenter "gegüllt" (2,6 maal per jaar) tot een totale hoeveelheid van l W m^ "Gulle" per ha per jaar. De "Gulle" heeft ook een iets andere samenstelling. In totaal worden per ha en per jaar-de volgende hoeveelheden voedingsstoffen aangewend :

(15)

13

-1 N

I 1 W

: 9 i ?

l6l

j

P

2°5

I

9 ^

8

1 18

2

>

; 120

K

2

0

199

36

0

235

CaÖ

12

1 1

333

Als "Gulle" " stalmest " kunstmest Totaal

1) 29 kg aangekocht als super en In de grup gestrooid, 65 kg van oorsprong In de "Gulle" aanwezig. 2) als super direct op het land gestrooid.

De netto opbrengst van alle grasland bedraagt op dit bedrijf W + l ' kg zetmeelwaarde per ha, dus aanzienlijk minder dan op het vorige bedrijf. De oorzaak hiervan wordt gezocht in het minder gunstige klimaat.

Op beide bedrijven werden'door ons op een gemiddeld perceel monsters genomen van de grond, van het gewas als zodanig en van enkele afzonderlij-ke tweezaadlobbigen (klaver, kruiden). Het grondmonster werd genomen van dezelfde plekken als het totale gewasmonster.

Voor verdere bijzonderheden en de resultaten van het onderzoek van deze monsters moge worden verwezen naar het hoofdstuk "Graslandgebruik en chemische samenstelling van het weidebestand".

III. *<• Algemene opmerkingen over het Alïgau-gebied

In het algemeen werd een eeuw geleden nog 70 à 8o# van de cultuur-grond als bouwland gebruikt, omdat de boeren aangewezen waren op zelfver-zorging.

Door betere verbindingen (wegen en spoorwegen) is nadien met name de graanteelt onrendabel geworden en geleidelijk aan hebben de boeren zich meer toegelegd op grasland. De opkomst van het "Gülle"-systeem heeft deze ontwikkeling nog in de hand gewerkt. Dit systeem was mogelijk omdat de boerderijen reeds temidden van de grond lagen. Deze verspreiding van de gebouwen buiten de dorpen werd 150 à 200 jaar geleden sterk bevorderd door het toenmalige Oostenrijkse bestuur. Op bedrijven met verspreid liggende percelen en de bedrijfsgebouwen in de dorpen is het "gullen" niet mogelijk. Dit is b.v. het geval in de Schwäbische Alb.

Bij het systeem van stalvoeren is het rendement van de bruto grasland-produktie wel uitermate hoog, maar dit systeem vraagt zeer veel arbeid. De toch aangeschafte trekkers worden er echter rendabeler door. Het voeren van het gras op stal heeft bovendien nog het voordeel dat hierbij nog gras van een zodanige lengte kan worden vervoederd, dat zonder grote verliezen niet meer beweldbaar zou zijn.

Hetzelfde geldt voor de "Gülle-wlrtschaft". Ook deze vraagt veel ar-beid, maar ook hierbij kan de naar ons idee wel eens te ver gaande mecha-nisering rendabeler worden gemaakt,

(16)

III.5 Landesanstalt für Pflanzenbau und Pflanzenschutz te München

Dit is een staatsinstituut, dat niet behoort tot de Universiteit te München. De taak van het instituut is het verrichten van onderzoek en het geven van voorlichting aan de plaatselijke voorlichtingsambtenaren.

We werden ontvangen door mej. Dr. Finckh, die een uitvoerig overzicht gaf van de graslandproblemen in Zuid-Beieren.

Bijzonderheden omtrent de graslandverbetering en de botanische samen-stelling van het grasland in Zuid-Beieren zijn samengebracht in de hoofd-stukken IV en VI.

Zuid-Beieren heeft veel regen én: weinig last van droogte, maar de luchtvochtigheid is als regel laag. Er is veel gebrek aan voedingsstoffen, vooral P. De K-voorziening loopt zeer uiteen en hangt af van het tnoederge-• steente. Er komen zeer K-rijke gronden voor, daartegenover echter ook zeer

K-arme. Als regel wordt een.zeer: sterke reactie op.de P-bemesting gevonden, soms ook op de K-bemesting.. . . .

De grote verschillen in.bodem- en klimaatsomstandigheden maken de voor-• lichting zeer moeilijk en vragen veel onderzoek. De voorlichting aan de

boeren moet daarom geschieden door plaatselijke ambtenaren, die met de om-standigheden in de desbetreffende streek goed bekend zijn.

In Zuid-Beieren komt de witte k-la-ver eigenlijk alleen in relatief gro'te hoeveelheden voor op de goed bemeste bedrijven. Men kent geen' bedrijven waar naar het gevoel te zwaar wordt bemest. Bij 150-l60 kg kunstmeststikstof per ha houdt men slechts sporen klaver over en in 't geheel geen kruiden, hetgeen zeer ongewenst geacht wordt in verband met de voeding van het vee. Concrete feiten betreffende dit laatste kon men echter niet verstrekken.

De naar het plaatselijk oordeel goede weiden bevatten 15-20$ klaver, 10$ kruiden en 10% gras. Een hoger percentage gras wordt ongewenst geacht. Beweerd werd, dat. als men maar niet weidt men nooit, een eenzijdige (grasach-tig) bestand krijgt. Intussen is men zich wel bewust dat verhoging van de opbrengst zal samengaan met een verhoging van het grasaandeel in het be-. be-.stand en naar men meent tot een te hoog aandeelbe-.

Ook in Zuid-Beieren komt kopziekté praktisch niet voor. Dit brengt men ook hier in verband met de kruiden en de klaver, maar tevens met de

veel-soortigheid aan grassen en de geringe hoeveelheid Engels raaigras. Trommel-zucht komt meer voor, vooral op grasland dat veel of uitsluitend beweid wordt. Dit wordt daarom wel gebruikt.als argument, tegen beweiding.

Over gegevens omtrent de minerale samenstelling van het graslandbestand beschikt men praktisch niet. Alleen van enige als hooi geoogste bemestings-proefvelden had men analysen ter beschikking. Het Mg.-gehalte werd-echter niet bepaald en ook in 't algemeen zijn geheel geen' Mg-gehalten van. gras-landprodukten uit Zuid-Beieren bekend. Voor verdere bijzonderheden' moge ook

(17)

15

-hier weer worden verwezen naar het hoofdstuk "Graslandgebruik en chemische samenstelling van het weidebestand".

Uitvoerig werd gesproken over het wezen van het maaisysteem. De vol-gende redenen werden hiervoor genoemd:

a. Psychologische redenen; alleen al hierom stapt men ongaarne van het sys-teem af.

b. De verkaveling; de percelen liggen verspreid en bovendien verschillend hoog.

c. Er wordt altijd op stal gemolken in verband met het veelvuldig voorkomen van sterke wisselingen in temperatuur en regenval.

d. De vrees voor onvoldoende wintervoer is diep geworteld.

e. Bij zonnig weer wordt het vee ernstig geplaagd door vliegen ("Bremsen"), die slechts in zeer beperkte mate zijn te bestrijden met lnsekticiden. f. Men wil tot elke prijs dicht bij elkaar in de dorpen blijven wonen. Dit

in tegenstelling tot de Allgäu waar de gebouwen juist temidden van de grond staan.

De genoemde redenen gelden voor geheel Beleren voor zover er grasland is (dus daar waar 1100 of meer mm regen valt).

Men weidt of maalt in Zuid-Beieren gedurende 170-l8o dagen per sei-zoen. Om een geleidelijke overgang- van wintervoer op weidegras te bevorde-ren voert men ook hier In de voorjaarsperiode op vele bedrijven bij- .met hooi of stro, gemengd met melasse. Dit laatste om vooral het stro goed op-genomen te krijgen. Er zijn echter ook hier bedrijven waar tijdens het ge-hele groeiseizoen wordt bijgevoerd ten einde een goed evenwicht te verkrij-gen tussen eiwit, zetmeelwaarde en ballast. Dit zijn over 't algemeen de bedrijven met de naar het plaatselijk inzicht goede weiden.

Over deze bijvoedering bestaat echter ook in Betelen veel verschil van mening, voornamelijk omdat er geen goedkope en toch doelmatige bijvoeder-middelen vekrijgbaar zijn. Als "wetenschappelijk" argument voor <3eze bij-voedering wordt veelal de waterrijkdom van, het groenvoeder (soms echter de armoede aan ruwe celstof) aangevoerd en niet de overmaat aan eiwit. Het is ons niet gebleken in hoeverre bij deze stellingname de correlatie tus-sen ruw-eiwitgehalte en watergehalte is ontkoppeld.

In Beieren komen + 200.000 ha veengronden voor. Op deze gronden treft men nogal wat Cu-gebrek en likzucht aan; Men tracht belde bezwaren te ver-mijden door het bijvoeren van raineralenmengsels. Bij het Cu-gebrek heeft men de onaangename omstandigheid dat bij het gevlekte vee bepaalde bij ons bruikbare symptomen, zoals ringen om de ogen enz. door de normale huid-tekening niet of moeilijk zijn te onderkennen.

Het Beierse vlekvee is verreweg het meest gebruikte vee. Het is ge-fokt op vlees, melk en robuustheid en niet alleen op melkproduktie. Het bruinvee daarentegen is meer eenzijdig op melk gefokt, zelfs iets te

(18)

een i6 een

-zljdig en is zeer gevoelig voor t.b.o. Onder invloed van de huidige inten-sieve t.b.c.-bestrijding fokt men weer wat meer op robuustheid en minder eenzijdig op de melkproduktle. De gemiddelde:bedrijfsgrootte in geheel Beieren is 8|- ha.

Er komen in Beieren gronden voor waar het Mg zeer sterk wordt gebonden, zodat in de gewassen Mg-gebrek optreedt. Als regel zijn dit de zeer kalk-rijke gronden.

Evenals in Baden-Wttrttemberg nemen ook in Beieren de maalweiden een zeer grote plaats in. Dit moge blijken uit het volgende tabelletje, waarin is aangegeven welk gedeelte de maaiv;eiden in procenten uitgedrukt innemen van de totale oppervlakte cultuurgrond C"Landwirtschaftliche Nutzfläche") in de verschillende "Länder".

Schleswig-Holstein lU-% Hessen 26; • Niedersachsen l8$ Bayern 35?a

Nordrheln-Westfalen lUfo Baden-Württemberg ^Jp Rheinland-Pfalz 2%

Vooral dus in de "Länder" met veel middengebergte en de Voor-Alpen, waar de regenval relatief hoog is, wordt deze vorm van graslandexploitatie veel aangetroffen.

III.6 Lehr- und Forschungsinstitut zur Förderung der Grünlandwirtschaft,Steinach bei Straubing

We werden ontvangen door Prof. F. König en Dr. N. Mott, met welke herei we ook een Intensieve gedachtenwlsseling mochten hebben.

Dit instituut beperkt zich tot grasland en voederbouw, inclusief de conservering. Het bemoeit zich echter niet met de veevoeding als zodanig. Er worden regelmatig cursussen georganiseerd voor de academisch gevormde voorlichtingsambtenaren, voor de onderwijzers aan landbouwscholen en voor technici zonder landbouwkundige opleiding, zoals waterbouwkundigen, enz. Het Instituut ligt gunstig temidden van verschillende grondsoorten. Zelf is het gelegen op ontkalkte lössleem, op de rand van het graniet en

het gneis van het Beierse Woud. Bovendien ligt vlak bij het instituut op de grens van de Donauvlakte en het Beierse Woud nog een Juraschol àan de oppervlakte met zeer kalkrljk dolomiet. In de naaste omgeving van het in-stituut komt daarnaast ook nog veen voor (Donaumoos of Steinacher Moos). Deze grond bestaat uit 20 à 30 cm goed verteerd veen op ondoorlatende leem.

De boeren van het Beierse Woud zelf zijn bekend om hun armoede, die even groot is als die van hun grond (zuur, veel regen).

De neerslag bij het instituut bedraagt gemiddeld 900 mm per jaar. De meeste regen valt In juli, terwijl ook juni en augustus zeer regenrijk zijn. •

(19)

17

-het Beierse grasland. Dit wordt gezien als een verzekering tegen allerlei gebreken bij het vee, b.v. aan mineralen en sporenelementen. Als achter-grond van deze opvatting werd o.a. genoemd dat van de 4-00 in het Beierse grasland voorkomende soorten er 100 worden gerekend tot de geneeskrachtige krulden. Verder werd er met nadruk op gewezen dat de kruiden zeker zo rijk zijn aan kalk en magnesium als- de klavers en in elk geval rijker dan de

grassen-. In het hoofdstuk over "Graslandgebruik en chemische samenstelling van het weidebestand" wordt hierop nader ingegaan. In dit verband werd ons bovendien nog gewezen op de bewering van Prof. Boas, dat Ca in de vlirider-bloemigen en daarnaast ook in enkele kruiden gebonden is aan oxaalzuur en daardoor dierfysiologisch minder goed bruikbaar is. Dit zou echter niet het geval zijn bij het overgrote deel der kruiden. Anthriscus sylvestris wordt beschouwd als een goed weidekruid, de soort kan echter bij de

"Güllewirtschaft" een massaal onkruid worden.

Het reeds genoemde veen van het Donau- of Steinacher Moos, dat op on-doorlatende leem ligt, lijdt gemakkelijk aan wateroverlast zowel als aan droogte, doordat de veenlaag zo dun is en via de ondergrond weinig of geen water wordt aan- of afgevoerd.

Het blauwgrasland, dat hier voorkwam was botanisch anders-dan de blauwgraslanden, die we in Nederland kennen. Dit komt omdat er hier via het grondwater kalk wordt aangevoerd wat een hoge pH van de bovengrond ver-oorzaakt (pH-KCl 6,5-7).

Evenals in München werd er ons ook hier weer op gewezen dat men in de laagveengebieden en op de venige gronden in geheel Beieren grote K-armoede aantreft. Er liggen in het Steinacher Moos verschillende bemestingsproef-velden op ingezaaid maaigrasland, waar vooral de K-bemesting wordt bestu-deerd. Opvallend was dat de niet met kali bemeste stroken zeer duidelijk opvielen (veel rood zwenkgras), evenals de paden zonder N-bemesting waar het gras geel van kleur was, maar waar door de sterke betreding veel

klaver groeide die echter blijkbaar weinig N aanbracht. Hier werd wel zeer duidelijk gedemonstreerd dat witte klaver niet gesteld is op losse grond. Vooral timothee bleek zeer sterk op de K-bemesting te reageren. Wanneer

Frans raaigras in het mengsel was opgenomen, bleek dit zeer agressief te zijn en deze soort verdrong dan zelfs kropaar.

De opzet der proeven was eenvoudig. Ze werden alleen gemaaid en lie-ten niet toe na te gaan welke K-gift optimaal is. Hiervoor was het aantal objecten te klein. Er werd slechts 6o kg N/ha gegeven en niet meer omdat dan het K-effect minder duidelijk wordt.

Bij het instituut was op aangevoerde grond een zeer interessante kruidentuin aangelegd die zeer goede diensten bewees bij de cursussen en demonstraties.

(20)

18

-van Prof. Wied en Prof. Könekamp, dat een eiwitteveel (eiwitvergiftiging)

niet bestaat.maar dat er sprake zou zijn van een.tekort aan ruwvezel. Te

voohtrijk voer geeft dunne mest (diarree) en dit weer teruggang in conditie.

Deze opvatting was aanleiding bij langer gras (25-30 cm) in te scharen

om-dat dit een hoger droge-stofgehalte heeft. Rondgaande op het bedrij,^

merk-ten we op, dat d,it consequent werd gedaan.

De bezochte weilanden bevatten veel beemdgrassen en fiorien. Het was

oud grasland dat tijdens het bezoek slechts

7%

uitte klaver bevatte,

ter-wijl 10$. als normaal, wordt, beschouwd. Engels raalgras kwam relatief slechts

weinig voor. Deze soort wintert steeds uit als gevolg van aantasting door

sneeuwschimmel. De gras : klaver : onkruid-verhouding was als 9°

:

7

:

3.

De opbrengst van dit grasland lag van 195^-1958 gemiddeld bij 4150 kg ZW

(dieropbrengst).

In de laatste jaren werd aan de bemesting van het grasland gem. DM 320

per ha uitgegeven. Men vindt dit te hoog en wil teruggaan tot + DM 120 per

ha. Iets minder gunstige uitkomsten van de exploitatie tracht men op te

vangen door minder zwaar te bemesten en een zekere vorm van roofbouw te

gaan toepassen.

Tezaaen met de eerdergenoemde heren werd ook een bedrijf in het

Beier-se Woud bezocht nl. dat van Johann Hecht te Hötzelsdorf, Landkreis Bogen.

De totale grootte van dit bedrijf is

58

ha, waarvan 35 ha cultuurgrond,

17 ha bos en 6 ha onland. Het neemt in de desbetreffende streek in zoverre

een bijzondere plaats in dat de exploitatie ervan als zeer vooruitstrevend

kan worden beschouwd. De veestapel, gevormd door "Fleckvieh", is vrij van

t.b.c. en abortus en er wordt "Güllewirtschaft" bedreven, waarvoor een zeer

doelmatige installatie aanwezig is. De grond is lemig zand, ontstaan door

verwering van het onderliggende gesteente. Hij is zwak zuur, arm aan P en

heeft een matige K-toestand. De hoogteligging bedraagt 650 m, de

jaarlijk-se neerslag 850 mm en de gemiddelde jaartemperatuur 6,2°C. De regenval is

in dit gebied dus niet zo groot als in het uiterste zuiden van

West-Duits-land. Daar staat echter tegenover dat de grond veel armer is. Dieper in

het Beierse Woud waar de bedrijven nog hoger zijn gelegen en de jaarlijkse

regenval ook groter is, is de toestand nog aanzienlijk ongunstiger. Het

bezochte bedrijf dient gezien te worden als een voorbeeldbedrijf voor de

lagere westelijke delen van het Beierse Woud. Dit was voor ons in zoverre

teleurstellend, dat wij gehoopt hadden een meer gemiddeld bedrijf uit de

desbetreffende streek te zullen kunnen bezoeken. De tijd liet helaas niet

toe dit alsnog te doen. Er komen op het bedrijf zeer grote verschillen in

hoogtellgging voor. Op de hoogste top wordt een slechts 10-12 cm dikke

bodemlaag aangetroffen. Deze grond is daarom zeer droogtegevoellg en er

moet gezorgd worden dat het grasland niet te kort wordt afgeweid. Gebeurt

(21)

19

-bestand volledig overheersen. BIJ grote droogte In de zomer wordt de zode bedekt met kortstro. Indien dit mogelijk is in verband met het beschikbare water, streeft men er naar over dit kortstro ook nog kunstmatig te beregenen met behulp van de aanwezige "Gülle"-installatie.

Het is van belang vroeg te maaien, zodat er al vroeg nagroei is en dan komt men in 't algemeen op deze dunne bodemlaag nog wel de zomer door. Is de grond eenmaal volkomen kaal, dan behoeft men voor de rest van de zomer niet meer op voldoende voer te rekenen.

Ondanks de armoede van de grond wordt op dit als voorbeeld te beschou-wen bedrijf toch jaarlijks slechts voor DM 145 aan kunstmeststoffen per ha aangewend. Dit dan gemiddeld over alle op het bedrijf als bouw- of grasland aanwezige cultuurgrond. Bos en onland zijn bij de berekening van dit gemid-delde buiten beschouwing gelaten. De cultuurgrond kan als volgt worden on-derverdeeld:

Granen 16,0 ha

Hakvruchten 4,4 " ^.23,3 ha bouwland Voedergewassen 2,9 " |

Grasland 11,7 " '

Gemiddeld wordt op 3 ha nog een stoppelgewas geteeld voor voederdoel-einden.

De veestapel bestaat uit 2 paarden, 1 stier, 16 koeien en 19 stuks Jong-vee. Als gemiddelde van meer Jaren bracht het grasland netto 3000 kg zet-meelwaarde per ha op.

III.7 Staatliche Lehr- und Versuchsanstalt für Grünlandwirtschaft und Futterbau, Bad~Hersfëïd

Dit is een soortgelijke instelling als te Steinach. Het instituut telt 50 personeelsleden, w.o. 9 academici en heeft de beschikking over + 100 ha grond, waarvan 40 ha grasland. Het Land Hessen heeft de meest Intensieve landbouwvoorlichting van de gehele Duitse Bondsrepubliek. Er is één plaatse-lijke voorlichter per 300 à 400 bedrijven. Daarnaast beschikt men dan nog over gespecialiseerde voorlichters voor een groter gebied. Bij deze

voor-lichting wordt de meeste aandacht besteed aan de bedrijven tussen 10 en 15 ha. De zeer grote bedrijven hebben en betalen hun eigen voorlichting en aan de zeer kleine bedrijven besteedt men weinig of geen aandacht, omdat daar de landbouw als regel nevenberoep is.

De leraren aan de landbouwscholen zijn academici ("Diplomlandwirte"), die tevens de leiding hebben van de landbouwvoorlichting. Elke voorlichter volgt minstens eenmaal per jaar een, cursus, hetzij in weide- en voederbouw op het bezochte instituut, hetzij elders waarnen gespecialiseerd is op een ander onderdeel van de landbouw. In Hessen worden dus aan de "Lehranstalt" ook cursussen gegeven aan de plaatselijke voorlichters, niet-academici. Dit

(22)

20

-in tegenstell-ing tot hetgeen -in S.te-inaoh gebeurt, . .'.'.. Het grasland "behorende tot \he_tinstituut bestaat voor een zeer groot

deel uit blijvend grasland dat wordt beweid. Dit ook in tegenstelling.tot wat we zagen in Baden-Württemberg en Beieren.

Het viel ons op dat men zich. bij het chemisch gewasonderzoek van gras-landprodukten bij de mineralen veelal beperkt tot P O en CaO omdat alleen

2 5 deze elementen genoemd worden in de beoordelingstabel voor hooi.

Het is bij het instituut de.gewoonte het melkvee 's morgens gedurende 3 uren in de weide te laten lopen. In deze periode eten ze de buik vol. Weer op stal gezet krijgen zij 's middags kuilvoer en/of hooi. Voor deze gang van zaken heeft men de volgende redenen:

a. Men heeft toch voldoende hooi en kuilvoer ter beschikking.

b. De beweidingsverliezen worden bij deze methode sterk beperkt. Er wordt minder vertrapt en verlegen, er ontstaan minder bossen en. er wordt min-der gras te lang.

c. Men krijgt meer stalmest ter.beschikking en minder geilplekken in het grasland.

Tijdens ons bezoek werd 's middags op stal vers gemaaid gras gevoerd. Het percentage land dat gemaaid wordt ligt dan ook hoger dan bij ons gebruikelijk is. Een voordeel hiervan is dat het opvoeren van de grasproduk-tie met behulp van N minder moeilijkheden geeft dan bij beweiding. Botanisch was het beweide grasland te vergelijken met extensief beweide percelen onder gelijke groeiomstandigheden in Nederland. Door dit. instituut is veel onder-zoek gedaan over graslandverbetering in het middengebergte. Op 850 m hoogte in de Rhön (1100 à 1200 mm neerslag) werd op een Nardetum met behulp, van "

een veelzijdig mengsel nagegaan welke soorten het onder die omstandigheden kunnen volhouden.

Op dit proefveld, dat tevens eën bemestingsproefveld was, werd ook de rentabiliteit van de bemesting nagegaan. Op het PK-object bleek 1.00 kg meer-opbrengst aan hooi (85$ ds) t.o.v, onbemest DM 7,^0 te kosten. PKCa: DM7,60

(ook hier is de Ca-werking zeer gering), NPK: DM 7,^5, HPKCa: DM 6^5 en NFKCa stalmest: DM 6,65. Het cijfer voor NPK was één van de argumenten voor de in dit gebied gevestigde mening dat N-bemesting op hooilanden niet ren-dabel zou zijn. Een en ander hangt mogelijk samen met de verschuivingen in de botanische samenstelling van de grasmat. Het werd niet duidelijk of bij een ander grasbestand en een ander maalregime dezelfde resultaten zouden zijn verkregen.

Buiten het tot het instituut' behorende grasland werden nog enige prak-tijkpercelen in de omgeving bezocht. Op onze indruk van deze percelen wordt nader ingegaan in het volgende hoofdstuk.

(23)

21

-IV De verschillen In botanische samenstelling van het grasland In het bezochte gebied en de omstandigheden die dit veroorzaken

IV.1 Inleiding

De botanische samenstelling van het grasland in het bezochte gebied is niet alleen vaak verschillend van die van het Nederlandse grasland, maar loopt ook veel meer uiteen.

De factoren, die deze verschillen met het Nederlandse grasland veroor-zaken, zijn vnl. het gebruik, het klimaat, de grondwaterhuishouding en in mindere mate de bemesting en de topografie.

In het zuidelijk deel van Duitsland wordt het grootste gedeelte van het grasland uitsluitend gemaaid voor hooien of stalvoeren. Een gedeelte wordt nog nageweid en slechts weinig grasland wordt alleen beweid.

Deze methode van gebruik heeft als belangrijkste gevolg een veel grote-re plantesoortenrijkdom dan vergrote-reweg het grootste gedeelte van het Neder-landse grasland. Men treft er veel meer soorten krulden en vlinderbloemlgen aan, doch ook het aantal grassoorten is groter. Tevens werkt deze methode van gebruik een slechtere bemestingstoestand van het grasland in de hand, waardoor men over het algemeen ook andere typen grasland dan in Nederland aantreft.

Doordat er in het zuidelijk deel van Duitsland veel gebergten voorkomen, ontstaan er vrij belangrijke verschillen in klimaat, die gecombineerd met topografische verschillen en een grote variatie in kalkgehalte door geolo-gische verscheidenheid, resulteren in een veel groter aantal typen grasland dan wij in Nederland kennen. In de gebergten bestaat een samenhang tussen de hoogte van de jaarlijkse neerslag en het voorkomen van gebieden met over-wegend grasland. De grens ligt hier bij + 1100 mm neerslag, daarboven is akkerbouw onrendabel.

Aangezien vele van deze standplaatsfactoren niet te veranderen zijn, zal men alléén een goed inzicht in de landbouwkundige problemen van het Zuidduitse grasland verkrijgen als men kennis neemt van de plantensoclolo-gische verschillen dezer graslanden. Ook wanneer men deze graslanden tracht te verbeteren vla de weg van Inzaaien, zal men moeten weten, welke soorten het bij de niet te veranderen milieu-omstandigheden kunnen uithouden.

Indien men de graslandproduktie in een gebied wil verbeteren, zal men het huidige produktleniveau en de omstandigheden, die dit veroorzaken, moeten kennen. Hierbij kan kennis van de botanische samenstelling op snelle wijze een goed inzicht geven. Evenals in Nederland wordt hiervan in Zuid-Duitsland dan ook gebruik gemaakt.

TV.2 Indeling van het grasland naar de plantengezelschappen

(24)

22

-van Duitsland, kan men reeds aan de hand -van verschillen in de combinatie van bepaalde plantesoorten, êen goede indeling van het grasland maken. Men maakt er dan ook gebruik van de plantensociologische methode, die vooral door Braun-Blanquet als een indelingscriterium is uitgewerkt. Hierbij on-derscheidt men zgn. groepen van kensoorten, die bepalen tot welk planten-gezelschap een graslandvegetatie gerekend moet worden. Deze groepen stellen binnen zekere grenzen bepaalde voorwaarden aan de groeiomstandigheden."

Het lijkt ons in het kader van dit verslag niet juist uitgaande van

de verschillende plantensociologische eenheden de indeling van het grasland te bespreken. Dit zou een uitgebreide toelichting van plantensociologische begrippen nodig maken. Daarom lijkt het ons juister de gezelschappen te omschrijven uitgaande van een indeling naar milieu-omstandlgheden.

Als eerste indelingscriterium gebruikt men in Duitsland veel de split-sing in "Odlandrasen" en "Kulturrasen".

Onder "ödlandrasen" verstaat men het grasland, dat slechts zeer ex-tensief gebruikt wordt. (In Engeland "rough grazings" genoemd.) Het feit, dat het een grasachtige vegetatie is, wijst erop, dat men er maait of weidt, omdat anders op de meeste plaatsen in Z.-Duitsland een bosvegetatie zou bestaan. Slechts enkele gebieden maken hierop een uitzondering b.v. het gebied boven de bootngrens in de Alpen.

Deze landbouwkundig gezien zeer arme graslandvegetaties met geringe opbrengsten ("Odlandrasen"), worden slechts weinig door de mens beroerd. Men maait er op z'n hoogst lx per jaar en past een zeer onregelmatige be-weiding toe, om maar niet te spreken van bemesting en andere verzorgings-maatregelen.

Onder "Kulturrasen" verstaat men grasland waar, misschien slechts in bescheiden mate, volgens een bepaald plan verplegingsmaatregelen genomen worden en een geregeld graslandgebruik plaatsvindt. Hoe intensiever ge-bruik en verpleging van het grasland worden, hoe meer het aantal soorten afneemt en hoe meer de van origine zeer verschillende typen grasland een toename van niet karakteristieke plantesoorten te zien geven. Dit zijn plantesoorten, die echter landbouwkundig goed gewaardeerd worden en aan-wijzers zijn voor intensieve cultuurmaatregelen. Zo kan men hoog in de bergen bij intensieve beweiding en bemesting een graslandtype aantreffen dat veel op de weidevegetatie in Nederland lijkt. Wel is er dan nog een . aantal soorten, vaak in gewichtsaandeel onbelangrijk, die erop wijzen uit welk oorspronkelijk type grasland het desbetreffende weiland zich ontwik-keld heeft. Het is overigens de vraag of dominerende soorten, zoals b.v. Lolium perenne, die zowel in het weiland in de bergen als in Nederland voorkomen, tot eenzelfde variëteit behoren met eenzelfde landbouwkundige waarde.

(25)

in 25 in

-vloed bestaat,is aanleiding, dat men de verschillende gezelschappen er botanisch veel scherper kan scheiden, doordat ze veel minder plantesoorten gemeen hebben dan de "Kulturrasen". Omdat in Nederland de menselijke in-vloed via gebruik en bemesting groot is, hebben wij bij het ontwerpen van een karteringsschema veel meer moeilijkheden, dan in de meeste gebieden van Duitsland. Doordat ons grasland praktisch voor 100$ tot de "Kulturrasen" te rekenen is, hebben we geregeld te maken met soortencombinaties, die el-kaar voor een groot deel overlappen. Daarom zijn wij er in Nederland ook toe overgegaan, om bij de botanische indeling de massaverhouding der soor-ten als belangrijk criterium te gebruiken. Op deze wijze laat men niet alleen het feit dat een plantesoort in een vegetatie aanwezig is meetellen, maar ook de mate waarin een soort aanwezig is, wordt dan als ecologisch verschijnsel gebruikt.

IV.3 "ödlandrasen"

Van de "ödlandrasen" hebben we tijdens de excursie vier voorbeelden gezien: 1. "Borstgrasheiden".

2. "Kalktrockenrasen". 3. "Kleinseggenrasen". 4. Molinietutn.

rv.3 a. "Borstgrasheiden"

Van de zgn. "Bcrstgrasheiden" zagen we voorbeelden op het proef-bedrijf "Rengen", gelegen midden op de Eifel op + 470 m hoogte nabij Daun. De gemiddelde neerslag bedraagt hier 810 mm per jaar. De grond

is een zware grauwe leem (verweringsprodukt van "Grauwacken"-kwartsiet) met pseudogley-verschijnselen, door de slechte doorlatendheid. De pH

is laag nl. pH-KCl van 3,6-4,4 in het onbekalkte natuurgrasland en de grond is zeer arm aan fosfaat, terwijl de kalitoestand matig is. Dit zijn inderdaad de voorwaarden, die bij extensief graslandgebruik een

"Borstgrasheide" te zien geven. Naar gelang van verschillen in exposi-tie en doorlatendheid van de bodem treft men verschillende typen der "Borstgrasheiden" aan. Hieronder geven we een opsomming van de belang-rijkste plantesoorten, die we aantroffen cp plekken met uiteenlopende "vocht-voorziening. De meest voorkomende soorten zijn: Nardus stricta, Deschamp-sia flexuosa, Pestuca ovina, Sieglingia decumbens en Agrostls tenuis. Het zijn grassoorten met een slechte landbouwkundige waardering.

Verder vielen ons nog de volgende geregeld voorkomende soorten op: Calluna vulgaris, Genista pilosa en Genista germanica, soorten die ook op de heide voorkomen en aangeven, dat dit type grasland nog sterke plantensociologische verwantschap met de heide heeft.

(26)

24

-Potentllla erecta, Galium hercynioum, Arnica montana, Hieracium pilosella, Polygala vulgaris, Succisa pratensis, Lotus ulicinosus, Achillea ptarmica, Hypochaeris radiata, Platanthera bifolia, Veronica officinalis en Orchis maculata. Deze laatste groep omvat soorten, die zowel in vochtige heiden, blauwgraslanden en zeer slecht bemeste droge zandgraslanden voorkomen.

Bovenstaande vegetatie (waarvan we niet alle soorten vermeldden)wijst er wel op, dat we landbouwkundig gesproken met een slecht veevoedergewas te maken hebben. Dit graslandtype' wordt zowel beweid als gehooid. Als hooi-land brengt het gemiddeld niet meer-op dan + 1000 kg hooi totaal per sei-zoen.

IV.3 b."Kalktrockenrasen"

Nabij Wasserstätten in de Schwäbische Alb zagen we een voorbeeld van de zgn. "Kalktrockenrasen". Dit zijn landbouwkundig gesproken slechte gras-landen op zeer droge plaatsen op kalkhoudende grond. Meestal zijn het stei-le hellingen en worden ze gebruikt als schapeweïden. De grond is fosfaatarm, maar meestal kalirijk. Het bodemprofiel bestaat uit een dunne verwerings-laag op kalkgesteente en behoort tot de groep der rendzina-achtige gronden. Er komen over het algemeen zeer veel plantesoorten voor, vooral veel krui-den met kleurige bloemen en een behoorlijk aantal vlinderbloemigen.

Afhankelijk van klimaat en expositie kan men verschillende typen van deze kalkgraslanden onderscheiden in verschillende droogtegraden. De op-brengst in kg hooi per seizoen uitgedrukt, ligt voor de gemiddelde typen op + 1300 kg/ha. We vinden deze typen op + '+00 m hoogte bij een jaarlijkse regenval van + 650 mm. Deze graslanden worden zoals gezegd meestal alleen beweid en nooit bemest, ook niet wanneer ze dicht bij de bedrijven liggen. Door de droogte zouden de meststoffen toch niet werken, terwijl ook de ligging op steile hellingen een bezwaar i's. Bij vlakke ligging kan men ze meestal ook alleen beweiden, daar de rotsen vaak door de dunne teeltlaag heenkomen. De meest op de voorgrond tredende grassoort (vooral bij geringe-re beweidingsintensiteit) is Bromus' egeringe-rectus. Bij een intensieve beweiding kunnen soorten als Brachypodium pinnatum, Festuca ovina, Carex humills, Sesleria caerulea en vlinderbloemigen op de voorgrond treden. We krijgen dan dus een gewas met vrij stengelige grassoorten en daartussen vlinder-bloemigen als: Anthyllis vulneraria, Hippocrepis comosa, Lotus cornicula-tus, Trifolium montanum en Medlcago lupulina.

Van de kruiden die ons opvüen noemen we hier: Sanguisorba minor,

Helianthemum nummuiarium, Filipendula vulgaris, Salvia pratensis, Centau-rea scabiosa, Cirsium acaule en Ononis repens.

Uit de bovengenoemde plantesoorten blijkt wel de geheel andere bo-tanische samenstelling als bij de "Borstgrasheiden", wat zich op het eerste gezicht in het veld vooral uit, doordat laatstgenoemde veel

(27)

gras 25 gras

-rijker zijn en weinig vllnderbloemigen bevatten t.o.v. de kalkgras landen. Landbouwkundig gezien is de botanische samenstelling van de kalkgraslan-den veel beter dan die van de "Borstgrasheikalkgraslan-den".

IV.3 c.. "Kleinseggenrasen"

Nabij Wasserstätten zagen we ook voorbeelden van de "Kleinseggenrasen". Dit zijn graslanden op gronden met over het algemeen stilstaand grondwater, die geregeld wateroverlast hebben. Ze worden veel gemaald en leveren een gewas op, dat als minderwaardig hooi of zelfs strooisel betiteld moet worden. De gemiddelde opbrengst ligt bij 2000 kg hooi per ha.

De typen die wij van deze groep van "Kleinseggenrasen" zagen, hadden een kalkrijke ondergrond .en ook kalkrijk grondwater. Hierop wezen soorten als: Schoenus ferrugineus, Orchis incarnata en Galium boreale. Er komen uiteraard veel Carex-soorten voor: Verder troffen we o.a. aan: Sanguisorba officinalis, Phragmitus communis, Thalictrum flavum, Valeriana dioica, Pilipendula ulmaria, Menyanthes trifoliata en Galium uliginosum. Soorten, die wij in onze slecht bemeste natte graslanden in Nederland ook tegen-komen.

IV.3 d. Molinietum (blauwgrasland)

In het Steinacher Moos troffen we een voorbeeld aan van een Molinie-tum, een graslandtype wat wij in Nederland blauwgrasland noemen. Het kwam daar, evenals in Nederland, op veengrond voor, die in winter en voorjaar van wateroverlast te lijden heeft, doch zomers oppervlakkig sterk uit-droogt. In het Steinacher Moos is de oorzaak hiervan een ondoorlatende leamlaag waarop het veen ligt. In tegenstelling met onze blauwgraslanden was bij het blauwgrasland in het Steinacher Moos de pH hoog (pH-KCl 6,5-7). Hierdoor heeft men dan ook een wat andere botanische samenstelling, dan bij de Nederlandse blauwgraslanden. Wel overheersen ook hier soorten als Mollnia caerulea en Carex panicea, waardoor de aanblik niet veel verschil vertoont met die van onze blauwgraslandeo. Soorten als Galium boreale, Galium verum, Phyteuma orblculare en op de drogere delen Bromus erectus wijzen er echter op, dat we met een ander soort blauwgraslanden te doen hebben en zijn een aanwijzing dat de pH veel hoger is.

De opbrengst van'deze kalkrijke blauwgraslanden is hoger dan van on-ze blauwgraslanden en zou gemiddeld 2500 kg hooi bedragen. Dit hooi is echter evenals van onze blauwgraslanden grof en van matige tot slechte botanische kwaliteit.

IV.4 "Kulturrasen"

Naast deze "ödlandrasen" waarvan we van de vorengenoemde typen een aantal voorbeelden tijdens de excursie zagen, hebben we ook verschillende

(28)

26

-voorbeelden van "Kulturrasen" gezien. Deze komen veel meer overeen.met wat wij over het algemeen onder grasland verstaan. Een belangrijke factor, die duidelijke verschillen in botanische samenstelling te zien geeft, is het gebruik.

Grasland dat uitsluitend beweid of voor het grootste, gedeelte van het . seizoen beweid wordt, heeft een geheel andere botanische samenstelling dan percelen die uitsluitend gehooid worden of waarvan de eerste snede altijd in laat stadium gehooid wordt.

De verschillen in botanische samenstelling van uitsluitend beweide per-celen, als gevolg van andere groeifactoren zijn ook minder groot, dan bij gehooide percelen. De factor weiden heeft dus een sterk selecterende werking.

Bij de weilanden kunnen we twee groepen van botanische typen onderschei-den: 1. De weiden behorende tot het Festuceto-Cynosuretum, met een matige tot

onvoldoende kwaliteit, die matige eisen aan hun groeiomstandigheden stellen. '

2. De weiden behorende tot het zgn. Lolleto-Cynosuretum, ni. de betere weiden, die vrij hoge tot hoge eisen aan hun groeiomstandigheden stellen.

De hooilanden zijn in twee groepen in te delen, die van het Ar-rhenatheretum elatioris en die van het Trisetetum f laves centis. De eerstge-.

noemde hooilanden komen vnl. in het laagland voor en de laatstgenoemde op grotere hoogten. De grens zou ongeveer bij 500 m liggen. Door bepaal-de groeiomstandighebepaal-den kunnen we het Trisetelum ook lager aantreffen. Ook vinden we een gebied met overgangen van het Arrhenatheretum naar het Trisetuia.

Op deze excursie hebben we allaen enkele voorbeelden van het Trisete-tum fiavescentis gezien.

IV. tf a. Festuceto-Cynosuretum

Van het Festuceto-Cynosuretum hebben we voorbeelden op "Rengen"(ln het Beierse V/oud en in de omgeving van Bad Hersfeld gezien.

Het onderscheid met de hiernavolgende groep van weilanden, die van het Lolieto-Cynosuretum is vnl. het veel geringere percentage Lolium pe-renne, terwijl soorten als Agrostis tenuis, Festuca rubra en Anthoxanthum odoratum met belangrijke percentages voorkomen. Hoewel niet altijd met zeer hoge percentages, komen ook geregeld voor, soorten als Hypochaeris radicata., Campanula rotundifolia, Luzula campestris en Festuca ovina. Deze laatste soorten, die ook in de "Borstgrasrasen" voorkomen, wijzen er duidelijk op dat we met arme weiden te doen hebben.

Opbrengsten aan zetmeelwaarde van 3600 kg/ha zijn hier zeer goed, meestal liggen ze zo van 2000-2500 kg,.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

of what we consider work, the roles of women in guild-organized production and trade remains a key theme in the history of women’s work, although Goldberg calls attention to a

In mijn vorige brief (Kamerstuk 33 576 nr. 3) heb ik u een drietal randvoorwaarden voor een succesvolle introductie van het nieuwe stelsel genoemd, te weten goedkeuring van de

De ploegbreedte en de ploegdiepte zijn zeer regelmatig, als de ploeg goed wordt afgesteld en de hefinrichting van de trekker in goede conditie verkeert.. De maximale breedte

Om reclame in de openbare ruimte te reguleren bestaan er verschillende mogelijkheden. Van oudsher was een groot deel van de reclame-uitingen vergunningplichtig en

§ heeft brede kennis van de branche, producten en diensten van de organisatie (bedrijf) § heeft brede kennis van de materialen en middelen die bij het werk worden toegepast §

De allround natuursteenbewerker houdt zich aan voorgeschreven (werk)procedures van het bedrijf en indien van toepassing van de begraafplaats, gebruikt materialen, gereedschappen

huidige landbouwpolitiek in Zweden t.a.v. dé agrarische inkomens gestelde doel is het garanderen van een bepaald inkomen aan de landbouw in totaal gezien. Teneinde de hiervoor

The twelve main themes that were extracted from the interviews are set out as follow: general conceptualisation of career success; executives’ personal meaning