• No results found

Streekproducten van het Twentseland tot aan de klant.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Streekproducten van het Twentseland tot aan de klant."

Copied!
122
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

25-8-2014

Een thesisonderzoek naar een geschikt distributiesysteem ten

aanzien van streekproducten uit Twente

|

Anouk Oude Vrielink

S

AXION

S

TREEKPRODUCTEN

:

VAN HET

T

WENTSELAND

(2)

Titel: Streekproducten: van het Twentseland tot aan de klant

Ondertitel:Een thesisonderzoek naar een geschikt distributiesysteem ten aanzien van streekproducten uit Twente

Auteur: Anouk Oude Vrielink, 2431010

Instelling: Hoger Toeristisch en recreatief onderwijs, Saxion Deventer

Plaats en datum van uitgave: Deventer, 25 augustus 2014

Betrokken partijen:

Kenniscentrum Hospitality lectoraat Experience Projectbureau De Groene Poort

Betrokken personen:

Opdrachtgever: Martin Verbeek

Projectbegeleiders kenniscentrum: Bert Janssen en Nienke Nije Bijvank 1e examinator: Bert Janssen

2e examinator: Jan-Willem Meijerhof Onderzoekdocent: Joris Verwijmeren

(3)

Voorwoord

Voor u ligt mijn thesisrapport met als titel ‘Streekproducten: van het Twentseland tot aan de klant’. Dit rapport is tot stand gekomen in het kader van mijn afstudeerscriptie voor de opleiding Hoger

Toeristische en Recreatief Onderwijs. Ik ben een half jaar bezig geweest om informatie te verzamelen en te verwerken. Het resultaat hiervan is dit rapport. Het vraagstuk dat centraal staat wordt aangeduid door de ondertitel. Het is een thesisonderzoek naar een geschikt distributie systeem ten aanzien van streekproducten. Dit is een vraagstuk van projectbureau de Groene Poort. Het onderzoek is dan ook in opdracht voor projectbureau de Groene Poort uitgevoerd. Verder is dit rapport gericht aan

geïnteresseerden die zich bezig houden met de opzet en/of uitvoer van de distributie van streekproducten.

De uitvoer van het thesisproject heeft mijn kennis buiten mijn vakgebied, toerisme en recreatie, verbreed. Mijn kennis uit dit vakgebied heb ik kunnen gebruiken in de uitvoer van het project en in het gegeven advies. De combinatie van vakgebieden heeft mij tijdens het hele project geïnspireerd en gemotiveerd.

Tot slot wil ik graag de personen bedanken die betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van dit rapport. In het bijzonder de informanten, voor hun informatie en bereidheid tot een interview. De opdrachtgever, dhr. M. Verbeek, voor de samenwerking en het vertrouwen dat mij in de uitvoer van het project is gegeven. Mijn eerste examinator dhr. B. Janssen voor de begeleiding die ik tijdens het project heb ontvangen. Als laatst mijn familie en vrienden die mij hebben geholpen bij de uitvoer van het project.

Losser, 21 augustus 2014 Anouk Oude Vrielink

(4)

Inhoudsopgave

Voorwoord ... 2 Samenvatting ... 6 1 Inleiding ... 8 1.1 De betrokken partijen ... 8 1.2 Aanleiding ... 8 1.3 Doelstellingen ... 9 1.4 Onderzoeksvragen ... 9

2 Methoden van onderzoek ... 10

2.1 Theoretisch kader ... 10 2.2 Literatuuronderzoek ... 11 2.3 Veldonderzoek. ... 11 3 Theoretisch kader ... 14 3.1 Streekproducten ... 14 3.2 Distributie ... 16 3.3 Grootverbruikers in de foodindustrie ... 18 3.4 Samenhang kernbegrippen ... 18 4 Resultaten literatuuronderzoek ... 19 4.1 Grootverbruikers foodindustrie ... 19

4.2 Distributie van streekproducten ... 21

4.2.1 Algemene indeling distributiesystemen. ... 22

4.2.2 Bestaande distributiesystemen ten aanzien van streekproducten ... 22

4.3 Succes- en faalfactoren... 23

5 Resultaten veldonderzoek ... 25

6 Conclusie ... 30

6.1 Type grootverbruikers in de foodindustrie ... 30

6.2 Distributiesystemen ... 30

6.2.1 Type distributiesystemen ... 30

6.2.2 Succes- en faalfactoren ... 31

6.3 Wensen en behoeften van grootverbruikers in de foodindustrie. ... 32

7 Betrouwbaarheid en validiteit ... 33

7.1 Betrouwbaarheid steekproef ... 33

(5)

7.3 Betrouwbaarheid meetprocedure ... 33

7.4 Begripsvaliditeit ... 34

7.5 Interne validiteit ... 34

7.6 Externe validiteit ... 35

8 Advies ... 35

8.1 Opties voor de invulling van het distributiesysteem. ... 35

8.2 Het advies ... 39

8.2.1 Invulling van het distributiesysteem ... 39

8.2.2 Toekomstvisie ... 41

8.2.3 De kracht van het distributiesysteem ... 42

8.3 Financiën ... 42 8.3.1 Investeringsbegroting ... 42 8.3.2 Financieringsbegroting ... 43 8.3.3 Exploitatiebegroting ... 43 8.4 Te ondernemen vervolgstappen ... 44 8.5 Conclusie ... 46 8.5.1 Distributiesysteem ... 46 8.5.2 Haalbaarheid... 46 8.5.3 Te ondernemen vervolgstappen ... 47 8.5.4 Aanbevolen vervolgonderzoek ... 47 Nawoord ... 48 Literatuurlijst ... 50 Bijlage A: Workbreakdownstructure ... 55 Bijlage B: Zoekproces ... 59 Bijlage C: Interviewguide ... 61

Bijlage D: Overzicht thema’s, labels en fragmenten. ... 65

Bijlage E: Definities streekproducten ... 74

Bijlage F: Operationalisering streekproducten. ... 76

Bijlage G: Definities ‘supply chain’ (management)... 78

Bijlage H: Operationalisering distributie. ... 79

Bijlage I: SBI codering ... 82

Bijlage J: Motivaction ... 84

(6)

Bijlage L: Branche cijfers ... 91

Bijlage M: Succes- en faalfactoren ... 96

Bijlage N: Bedrijfsprofielen respondenten ... 99

Bijlage O: Weging criteria ...106

Bijlage P: Rechtsvormen ...112

Bijlage Q: Financiële berekeningen ...114

Bijlage R: Investerings- en exploitatiebegroting. ...117

(7)

Samenvatting

De Groene Poort, het buitengebied bij Borne, bestaat uit kleinschalige landschappen die voornamelijk voor de landbouw worden gebruikt. Schaalvergroting en daarmee verkaveling zijn nodig om als agrariër in de toekomst te kunnen concurreren op de nationale en internationale markt. De

verkavelingen tast de eigenheid van het landschap aan en is daarom niet wenselijk. Agrariërs zullen zich op een andere wijze moeten ontwikkelen. Projectbureau de Groene Poort heeft het idee om hierbij streekproducten een rol te laten spelen. Daarom is door een groep studenten onderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheden van streekproducten in combinatie met het landschap en toerisme. Daarnaast is onderzocht of de verkoop en verbouw van streekproducten ondersteund kan worden door de opzet van een grote streekwinkel. Dit bleek niet het geval. Uit het onderzoek kwam namelijk naar voren dat de distributie het knelpunt is waarom momenteel nog maar beperkt streekproducten worden verbouwd. Dit onderzoek is verder gegaan op dit knelpunt. Er is onderzoek uitgevoerd naar de meest geschikte en rendabele manier van het distribueren van streekproducten uit de regio Twente.

Uit de literatuur ten aanzien van distributie blijkt dat het van belang is om de wensen en behoeften van de beoogde afnemers in kaart te brengen en de distributie hier op aan te passen. Projectbureau de Groene Poort ziet de grootverbruikers in de foodindustrie als potentiële afnemers. Daarnaast is in kaart gebracht welke distributiesystemen geschikt zijn voor de distributie van

streekproducten en wat hiervan de succes- en faalfactoren zijn. Op basis van deze informatie zijn drie onderzoeksvragen opgesteld. Door middel van literatuur- en veldonderzoek is gezocht naar

antwoorden op deze vragen. In het veldonderzoek zijn bij zes bestaande distributieorganisaties informaten geïnterviewd.

De eerste onderzoeksvraag luidt: Welk type grootverbruikers in de foodindustrie gebruiken (of willen gebruik maken van) streekproducten? Deze vraag is van belang omdat de wensen en behoeften van deze afnemers in kaart gebracht moeten worden en om de potentie van de mogelijke afnemers te onderzoeken. In het theoretisch kader is de definitie in kaart gebracht. Deze definitie is vergeleken met de Standaard Bedrijf Indeling. Daarnaast is gezocht welke grootverbruikers meer of minder interesse hebben in streekproducten en is in kaart gebracht welke consumentendoelgroep interesse heeft in streekproducten. Het antwoord op de vraag is dat grootverbruikers in de foodindustrie die interesse hebben in streekproducten restaurants-, catering en hotelbedrijven zijn. De consumentendoelgroep die interesse heeft in streekproducten is volgens het BSR segmentatiemodel ‘ingetogen aqua’. In Twente valt ongeveer 18 procent van de inwoners binnen deze groep, welke één van de drie grootste groepen in Twente is. Andere belangrijke cijfers zijn de groei aan horeca bedrijven in Twente en het feit dat de omzet in Twente hoger is dan in de rest van Overijssel. In combinatie met de cijfers in Twente lijkt er voldoende potentie te zijn bij deze beoogde afnemers.

De tweede onderzoeksvraag luidt: Wat zijn de kritische succes- en faalfactoren van bestaande distributiesystemen ten aanzien van streekproducten? Deze vraag is beantwoord door eerst

verschillende distributiesystemen en de toepassing daarvan in de praktijk in kaart te brengen.

Vervolgens zijn van deze systemen de succes- en faalfactoren in kaart gebracht. In deze thesis staat de distributielogistiek centraal. Dit heeft betrekking op de effectieve en efficiënte voorstuwing van de informatie- en goederenstromen zodat de gerede producten in de juiste kwaliteit en op de juiste plaats en tijdstip bij de afnemers aanwezig zijn. Bij de inrichting van een distributiesysteem zullen keuzes moeten worden gemaakt voor de distributiestructuur, vestigingsplaats, besturing van het

(8)

grofweg twee distributiestructuren geschikt zijn. Een systeem waarbij producten uit een bepaalde regio landelijk worden gedistribueerd. Deze producten worden opgeslagen in een distributiecentrum en vanuit daar gedistribueerd. De andere mogelijkheid is dat producten uit een bepaalde regio

rechtstreeks worden geleverd aan afnemers binnen deze regio. De vestigingsplaats is afhankelijk van gekozen distributiestructuur. Uit het veldonderzoek blijkt dat groepen van producenten of externe ondernemers het distributiesysteem besturen. De besturing wordt ondersteund door ICT, welke bestaat uit onder andere een website, webshop, bestelsysteem, factureringsysteem en routeplanningsysteem. De ICT faciliteert de informatiestromen. De fysieke verwerking van de orders is afhankelijk van het type systeem. Producten worden of opgeslagen en klaargezet voor bestelling bij een distributiecentrum of de producent zorgt zelf voor opslag en het klaarzetten van bestellingen. Het transport is afhankelijk van het volume, vraag, afzetgebied en het type producten. De gevonden succes- en faalfactoren in de opzet en uitvoer van distributie van streekproducten wordt hier opgesomd. De succesfactoren zijn: samenwerken, professionele ICT/software, de mens, verhaal bij het product, kwaliteit van het product, transport in eigen beheer en een brede afzetmarkt. De faalfactoren zijn: de afstemming van de keten (samenwerken), jaloezie en argwaan (samenwerken), omvang van de organisatie, de markt, voldoen aan plotselinge toename in de vraag, logistieke kosten bij een kleine afzet, de stap naar

professionalisering en jaarrond leveren.

De derde onderzoeksvraag luidt: Wat zijn volgens bestaande distributieorganisaties de wensen en behoeften van de grootverbruikers in de foodindustrie ten aanzien van de distributie van

streekproducten? De wensen en behoeften van de grootverbruikers in de foodindustrie omtrent de informatie- en goederenstroom zijn in kaart gebracht. Deze afnemers willen hun producten op een snelle en simpele manier bestellen, het liefst in een webshop. De communicatie van het verhaal van de producten en producenten vinden zij van belang. Een website kan de communicatie ondersteunen. Uit het onderzoek is niet duidelijk naar voren gekomen of dit type afnemers de behoefte hebben aan bepaalde typen producten. De wensen en behoeften ten aanzien van de goederenstroom zijn wel duidelijk geworden. De juiste plaats van levering is op locatie van het bedrijf en de juiste tijdstippen zijn een dag voor en een dag na het weekend.

De resultaten van het onderzoek bieden een aantal mogelijke oplossingen. Om tot een passend advies te komen zijn de opties gemeten aan de hand van criteria. Deze criteria bestaan uit de succes- en faalfactoren, de wensen en behoeften van de grootverbruikers in de foodindustrie en de

doelstellingen van projectbureau de Groene Poort. Het advies is om de distributiestructuur in te richten door producten uit de regio Twente rechtstreeks te leveren aan grootverbruikers in de foodindustrie in deze regio. Ondanks knelpunten in de samenwerking is het advies om met een groep producenten in de vorm van een vereniging de distributie aan te sturen. Door een onafhankelijke persoon te betrekken in de organisatie en gezamenlijke doelen op te stellen kunnen de faalfactoren in de samenwerking worden onderdrukt. Het advies is om de aansturing, informatiestromen, fysieke verwerking van de orders en het transport te ondersteunen door een compleet softwaresysteem. Bij de fysieke verwerking van de orders zijn de producenten en de chauffeur betrokken. Producenten bewaren goederen op hun bedrijf en zorgen dat deze worden klaargezet op bestelling van de afnemers. De chauffeur haalt deze dan op. Het wordt aanbevolen het transport in eigen beheer te houden. Eventueel in samenwerking met een maatschappelijke instelling. Inkomsten worden gegenereerd door een marge over de producten. In de toekomst kunnen toeristische of recreatieve activiteiten leiden tot extra inkomsten, en een rol spelen in het overbrengen van het verhaal en de marketing. Het advies ondersteunt het doel om de verkoop en productie van streekproducten in de regio Twente te stimuleren.

(9)

1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een omschrijving gegeven van de betrokken partijen. De aanleiding en relevantie van het thesisproject zijn weergegeven en van daaruit is het managementprobleem beschreven. Om het managementprobleem op te lossen zijn er onderzoeksvragen opgesteld. 1.1 De betrokken partijen

Deze thesisopdracht is verworven via het Kenniscentrum Hospitality Lectoraat Experience in Hospitality & Leisure. Saxion heeft een aantal kenniscentra waarvan het kenniscentrum Hospitality er één is. Het kenniscentrum houdt zich bezig met vraagstukken in de praktijk. Het lectoraat Experience in

Hospitality & Leisure doet onderzoek naar de relatie tussen services, hospitality en experiences in de business-context. Dit is de input voor het creëren van innovatieve gastvrije serviceconcepten (Kenniscentrum Hospitality, 2014).

Het kenniscentrum werkt samen met de provincie in het project ‘Kracht van Overijssel’. Speerpunten zijn de ondersteuning en innovatie van de vrijetijdseconomie en het stimuleren van innovatief ondernemerschap. Binnen het project zijn er drie thema’s te onderscheiden; Cultuur, Puur en Waterplezier. Deze thesisopdracht valt onder het thema ‘Puur’. Dit thema richt zich op de gebruiker (bezoeker, gast, toerist en bewoner) die via de zintuigen het ‘pure’ van de provincie Overijssel beleeft. De opdrachtgever is projectbureau de Groene Poort en is een onderdeel van de gemeente Borne. Zij hebben als doel om het buitengebied van Borne ’de Groene Poort’ te ontwikkelen als een groene verbinding tussen Netwerkstad Twente en een verbinding te creëren tussen Noordoost en Zuidwest-Twente (De Groene Poort, 2014). De Groene Poort wil een netwerkverbinding creëren tussen stad en platteland en wil streekproducten hierbij een rol laten spelen.

1.2 Aanleiding

Het buitengebied de Groene Poort kenmerkt zich door kleinschalige landschap dat voornamelijk voor agrarische doeleinden wordt gebruikt. Om als landbouwer te blijven bestaan, is een grote afzet nodig. In de kleinschalige landschappen is het echter niet mogelijk om op grote schaal te produceren. De vraag is of men mee wil gaan in de schaalvergroting, waarvoor herverkaveling nodig zal zijn. Het antwoord daarop is volgens de opdrachtgever nee, omdat schaalvergroting en herverkaveling de eigenheid van het landschap aantasten. Daarom dient men het gebied op een andere manier een impuls te geven. Dit kan door producenten in de streek de kans te geven om zich op een andere wijze te ontwikkelen. Projectbureau De Groene Poort stelt voor om hierbij streekproducten een rol te laten spelen. Door studenten van Saxion is eerder onderzoek gedaan. Zij hebben gekeken naar de

mogelijkheden in het landschap in combinatie met streekproductie, recreatie en toerisme in combinatie met streekproducten en naar de invulling voor een grootschalige streekwinkel. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat er zowel vanuit de markt als vanuit de producenten een behoefte is aan een distributiesysteem ten aanzien van streekproducten. De streekproductie in Twente is op dit moment in beperkte mate ontwikkeld. Producenten zijn bereid over te stappen op streekproductie, maar de distributie wordt als belangrijk knelpunt gezien waarom het niet gebeurt. Als afnemer moet je langs alle producenten rijden voor je producten. In de praktijk blijkt dit niet te werken. Een gezamenlijk of centraal distributiesysteem kan dit oplossen. De opdrachtgever wil zich daarbij richten op de

grootverbruikers in de foodindustrie. In de toekomst kunnen er toeristische en recreatieve concepten rondom dit systeem worden opgezet.

(10)

1.3 Doelstellingen

De doelstelling bestaat uit drie onderdelen; het managementprobleem dat in de thesis centraal staat, de kennis die het onderzoeksgedeelte moet opleveren en de doelstelling van het advies.

Uit het voorgaande onderzoek blijkt dat er behoefte is aan een gezamenlijk of centraal distributiesysteem ten aanzien van streekproducten. De vraag die echter blijft is hoe men dit systeem kan inrichten. De managementvraag die in deze thesis centraal staat luidt: Op welke wijze is het mogelijk om een rendabel distributiesysteem op te zetten ten aanzien van streekproducten uit de regio Twente waarbij rekening wordt gehouden met de wensen en behoeften van de grootverbruikers in de foodindustrie?

Het doel in het onderzoeksgedeelte is ten eerste kennis te werven over de bestaande distributiesystemen en de succes- en faalfactoren van deze systemen. Ten tweede kennis te werven over de wensen en behoeften van de grootverbruikers in de foodindustrie. De doelstelling van het onderzoeksgedeelte is om op basis van de gevonden resultaten te komen tot een passend advies. Het doel in het adviesgedeelte is het geven van een advies over een geschikt en rendabel distributiesysteem ten aanzien van streekproducten uit de regio Twente, dat aansluit bij de wensen en behoeften van de grootverbruikers van de foodindustrie. Het doel van het advies is om met de opzet van een distributiesysteem een impuls te geven aan de verbouw en verkoop van streekproducten in de regio Twente.

Samenvattend: Het doel van dit thesisrapport is om een bijdrage te leveren aan de oplossing voor de invulling van een distributiesysteem ten aanzien van streekproducten waarmee de verbouw en verkoop kan worden gestimuleerd, door inzicht te geven in succes- en faalfactoren van bestaande

distributiesystemen, inzicht te geven in de wensen en behoeften van de grootverbruikers in de foodindustrie en een advies te geven over de invulling van het distributiesysteem.

1.4 Onderzoeksvragen

Bij de start van dit thesisproject bestond er nog geen distributiesysteem voor streekproducten in Twente. Uit de literatuur over distributie blijkt dat het van belang is om in kaart te brengen wat de wensen en behoeften van de beoogde afnemers zijn en hier het distributiesysteem op aan te passen. In Nederland bestaan er wel distributie organisaties die streekproducten distribueren. Er kan dus in kaart worden gebracht welke distributiesystemen worden toegepast. Een keuze zal moeten worden gemaakt voor het best passende systeem voor de situatie in Twente. Door de succes- en faalfactoren in kaart te brengen van bestaande systemen kunnen de mogelijke opties worden afgewogen. Op basis van de doelstellingen en de informatie in de literatuur zijn de volgende hoofd- en deelvragen opgezet om voldoende kennis te verzamelen waarmee er een advies kan worden gegeven over het

managementprobleem.

1: Welk type grootverbruikers in de foodindustrie gebruiken (of willen gebruik maken van) streekproducten?

 Welk type grootverbruikers in de foodindustrie zijn er volgens de Standaard Bedrijf Indeling (SBI) codering?

 Welk type grootverbruikers in de foodindustrie hebben in meer of mindere mate interesse in streekproducten?

(11)

2: Wat zijn de kritische succes- en faalfactoren van bestaande distributiesystemen ten aanzien van streekproducten?

 Welke distributiesystemen ten aanzien van streekproducten zijn er reeds beschikbaar?

 Wat zijn de succesfactoren van de bestaande distributiesystemen ten aanzien van streekproducten?

 Wat zijn de faalfactoren van de bestaande distributiesystemen ten aanzien van streekproducten? 3: Wat zijn volgens bestaande distributieorganisaties de wensen en behoeften van de grootverbruikers in de foodindustrie ten aanzien van de distributie van streekproducten?

 Wat zijn de wensen en behoeften van de grootverbruikers in de foodindustrie ten aanzien van streekproducten?

 Wat zijn de wensen en behoeften van de grootverbruikers in de foodindustrie ten aanzien van de goederenstroom?

 Wat zijn de wensen en behoeften van de grootverbruikers in de foodindustrie ten aanzien van de informatiestroom?

Het thesisproject kan worden verdeeld in een aantal deelprojecten. De tijdsplanning van deze deelprojecten is opgenomen in bijlage A.

In het onderzoek zijn meerdere stappen ondernomen om antwoord te geven op de managementvraag en onderzoeksvragen. Om antwoord te vinden op de onderzoeksvragen is een passende

onderzoeksmethode nodig. Deze onderzoeksmethode is beschreven in hoofdstuk twee. Daarnaast is een afbakening van de kernbegrippen gewenst. De begrippen zijn daarom gedefinieerd in hoofdstuk drie. De methode van onderzoek en de afbakening van de begrippen geven een houvast bij de uitvoer van het onderzoek. Daarna kan worden gestart met de uitvoer van het onderzoek. De resultaten die zijn voortgekomen uit het literatuuronderzoek zijn in hoofdstuk vier beschreven. In hoofdstuk vijf zijn de resultaten van het veldonderzoek beschreven. De resultaten van zowel het literatuur- als

veldonderzoek zijn gebruikt om antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvragen. Dit staat in hoofdstuk zes. De resultaten en conclusies die zijn getrokken komen voort uit het doen van onderzoek. Hoe betrouwbaar en valide deze resultaten zijn, staat beschreven in hoofdstuk zeven. De antwoorden op de onderzoeksvragen vormen de basis voor het advies. In hoofdstuk acht wordt het advies gegeven waarbij antwoord wordt gegeven op de managementvraag.

2 Methoden van onderzoek

In dit hoofdstuk wordt de aanpak van het onderzoeksgedeelte beschreven. Bestaande uit de aanpak van het theoretisch kader, het literatuuronderzoek en het veldonderzoek. Het doel van het

onderzoekgedeelte is beschreven in de inleiding. 2.1 Theoretisch kader

De definities van de kernbegrippen in deze thesis zijn opgenomen in het theoretisch kader (hoofdstuk drie). Met het gebruik van diverse zoektermen is er gezocht naar informatie met verschillende

zoekmachines. De gevonden literatuur is beoordeeld aan de hand van de AAOCC criteria. De uitgebreide toelichting van dit zoekproces is te vinden in bijlage B.

(12)

2.2 Literatuuronderzoek

De doelstelling in het literatuuronderzoek is het in kaart brengen van bestaande distributiesystemen ten aanzien van streekproducten. Daarnaast wat de succes- en faalfactoren zijn bij het opzetten van de distributie van streekproducten. Het tweede doel is het in kaart brengen van de grootverbruikers in de foodindustrie die gebruik maken of willen maken van streekproducten. Het doel van het

literatuuronderzoek is om het veldonderzoek af te stemmen op de informatie die al beschikbaar is in de literatuur.

De eerste hoofdvraag: “Welk type grootverbruikers in de foodindustrie gebruiken (of willen gebruik maken van) streekproducten?” en de daarbij behorende deelvragen (§1.4) worden volledig beantwoord door middel van literatuur onderzoek. De tweede hoofdvraag “Wat zijn de kritische succes- en faalfactoren van bestaande distributiesystemen ten aanzien van streekproducten?” met bijbehorende deelvragen (§1.4) worden zowel door literatuur als veldonderzoek beantwoord.Met het veldonderzoek worden de gevonden resultaten in de literatuur getoetst in de praktijk.

Voor het vinden van informatie is een soortgelijke strategie aangehouden als met het onderdeel theoretisch kader. Een toelichting is te vinden in bijlage B.

2.3 Veldonderzoek.

De doelstelling in het veldonderzoek is het verzamelen van informatie over de wensen en behoeften van de grootverbruikers in de foodindustrie ten aanzien van streekproducten en de distributie van deze streekproducten. Daarnaast wordt er in kaart gebracht welke distributiesystemen er worden

gehanteerd en wat hiervan de kritische succes- en faalfactoren zijn. De doelstelling van het

veldonderzoek is om, in combinatie met het literatuuronderzoek, tot een conclusie te komen waarbij antwoord wordt gegeven op de hoofdvragen en wat leidt tot een advies over het managementprobleem. De tweede hoofdvraag “Wat zijn de kritische succes- en faalfactoren van bestaande

distributiesystemen ten aanzien van streekproducten?” en derde hoofdvraag: “Wat zijn volgens

bestaande distributieorganisaties de wensen en behoeften van de grootverbruikers in de foodindustrie ten aanzien van de distributie van streekproducten?” met bijbehorende deelvragen (§1.4) worden beantwoord door middel van veldonderzoek. Voor de tweede hoofdvraag is ook in de literatuur gezocht naar informatie.

Onderzoeksmethode

De onderzoeksmethode die is gekozen is een kwalitatief survey. Met een kwalitatief survey kan men als onderzoeker een dwarsdoorsnede maken van de opvattingen of betekenissen die iemand toekent, en/of de gedragingen beschrijven van personen of groepen betreft een facet van de

onderzoekverschijnselen (Baarde, de Goede & Teunissen, 2009). Het is dus niet hetzelfde als bij een kwantitatief survey waarbij men als onderzoeker de gevonden resultaten wil reflecteren op de gehele populatie.” Je wilt immers de centrale tendentie van de opvattingen en meningen van een grotere groep personen beschrijven. De informatie moet namelijk bruikbaar zijn om de doelgroep in het algemeen beter te kunnen bereiken” (Baarda et al.2009 p. 125, 126). Het is van belang te inventariseren wat de succes- en faalfactoren van bestaande distributiesystemen zijn en daarnaast wat de wensen en behoeften van grootverbruikers in de foodindustrie zijn. Omdat het in dit onderzoek gaat om een inventarisatie is deze methode passend.

Een voordeel is volgens Brotherton (2008) dat een survey in verhouding tot andere relatief snel en simpel kan worden opgezet, uitgevoerd en verwerkt. Als nadeel noemt hij dat respondenten alleen

(13)

kunnen antwoorden op van te voren vastgestelde vragen, deze anders kunnen interpreteren en/of een sociaal wenselijk antwoorden geven. Met een open vraagstelling zijn deze problemen in mindere mate aanwezig.

In dit onderzoek is er de behoefte om te inventariseren en niet om te verklaren. Een beschrijvende onderzoeksmethode sluit hier het beste op aan. Baarda et al. (2009) geven een omschrijving van een kwalitatief beschrijvend onderzoek: “Bij kwalitatief beschrijvend onderzoek gaat het om het benoemen en inventariseren van karakteristieken van de onderzoekseenheden in termen van kwaliteiten en niet om kwantiteiten. Vanuit het gezichtspunt van de betrokkenen worden gevoelens, belevingen,

ervaringen, betekenisverleningen in kaart gebracht. Dat kan gaan over mensen of situaties, maar ook over producten (imago onderzoek)“ (Baarda et al. 2009, p 95-96). Het in kaart brengen van de gevoelens, belevingen, ervaringen en betekenisverleningen is belangrijk in dit onderzoek, omdat bij streekproducten vooral het verhaal een belangrijke rol speelt.

Onderzoekseenheden

In de inleiding wordt genoemd dat er in Nederland een aantal organisaties zijn die streekproducten distribueren. Aan informanten bij deze organisaties kan gevraagd worden naar het distributiesysteem en de succes- en faalfactoren hiervan. De wensen en behoeften van de afnemers, in dit geval de grootverbruikers in de foodindustrie, zijn van belang bij het inrichten van een distributiesysteem. Deze dienen dus in kaart te worden gebracht. Door alleen gegevens te verzamelen over de wensen en behoeften van de afnemers kan er geen advies worden gegeven over een geschikt en rendabel distributiesysteem. De mening van de producenten is hier ook bij nodig, want zij moeten bereid zijn om mee te werken aan een distributiesysteem. Om naar drie verschillende onderzoekseenheden te gaan, bestaande distributie organisaties, grootverbruikers in de foodindustrie en producenten, is binnen de tijd die staat voor de thesis niet haalbaar.Daarom is in overleg met de examinator en de opdrachtgever gekozen voor één onderzoekseenheid, de bestaande distributie organisaties. Zij zijn als het ware de schakel tussen producent en afnemer. Ze hebben informatie over het systeem, succes- en faalfactoren, maar hebben ook informatie over de wensen en behoeften van de afnemers en

producenten.

Er is gekozen voor een beredeneerde steekproef van onderzoekseenheden. Volgens Baarda et al. (2009) wordt er daarbij gericht toegewerkt naar een bepaalde samenstelling van de

onderzoeksgroep. Op basis van de literatuur in het theoretisch kader en de doelstellingen van de Groene Poort zijn er criteria opgesteld om geschikte onderzoekseenheden te vinden.

 Wanneer men spreekt over streekproducten worden hiermee voedselproducten bedoeld.

 De organisatie dient criteria te hebben opgesteld ten aanzien van streekproducten.

 Het systeem dient gericht te zijn op zakelijke afnemers.

 Grootverbruikers in de foodindustrie zijn een afnemer

 De organisatie dient van Nederlandse oorsprong te zijn.

Informanten worden bij de gekozen onderzoekseenheden geïnterviewd. Deze informanten zijn

eigenaren of bestuursleden van de organisaties. Zij hebben de meeste kennis van de organisatie in zijn geheel (de onderzoekseenheid).

Zoals Baarda et al. (2009) stellen is de kwaliteit en daarmee de representativiteit van de

(14)

Hiermee dient rekening te worden gehouden bij de selectie. Volgens Baarda et al. (2009) dient de onderzoeker ook de praktische en realistische kant mee te nemen in de selectie. In Nederland zijn niet een groot aantal organisaties die de distributie van streekproducten verzorgen. Praktische zaken zoals reistijd spelen ook een rol omdat deze bedrijven door heel Nederland verspreid zijn. Zoals ook Baarda et al. (2009) noemen dient er met de tijd en/of bereidheid van eventuele informanten rekening te worden gehouden. Eigenaren of bestuursleden bijvoorbeeld, hebben in het algemeen een drukke agenda. Op basis van de genoemde punten is er in eerste instantie uitgegaan van een selectie van vijf tot zeven informaten.

Via internet is er gezocht naar bestaande distributie organisaties die voldoen aan de criteria. Door middel van een introductie e-mail (of wanneer geen e-mail adres beschikbaar was telefonisch) zijn de organisaties benaderd. Ook bij afwijzing is er telefonisch of per e-mail nog een keer gevraagd voor medewerking.

Waarnemingsmethode

De waarnemingsmethode die passend is bij een kwalitatief survey is het gebruik van interviews om de meningen en opvattingen van een facet van de doelgroep te verzamelen. “Het kwalitatief survey gaat uit van een richtinggevende, open vraagstelling. Er wordt uitvoerig en diepgaand ingegaan op de gebeurtenissen, opvattingen of ideeën die er onder de doelgroep leven” (Baarda et al. ,2009, p. 128). Een richtinggevende open vraagstelling is van belang in dit onderzoek omdat respondenten dan meer ruimte krijgen om hun verhaal kwijt te kunnen. Daardoor kunnen er meer aanknopingspunten en aanvullingen worden gevonden op de gevonden informatie in de literatuur.

Er is gekozen voor een gedeeltelijk gestructureerd en individueel interview. Alvorens het afnemen van de interviews is er informatie verzameld in het literatuuronderzoek. Op het moment van interviewen is er dus al enige voorkennis over het onderwerp. Er wordt gebruik gemaakt van een focused interview omdat er in dit onderzoek behoefte is informatie te verzamelen over van te voren vastgelegde onderwerpen. Want de resultaten van het veldonderzoek worden vergeleken met de literatuur. De verzamelde voorkennis is meegenomen in de opzet van de topics. De belangrijkste vragen, met open karakter, zijn vastgelegd in een interviewguide (bijlage C).

Voordeel van deze methode is dat respondenten door de open vraagstelling vrijer zijn in het geven van antwoorden. Hierdoor kan er ook informatie worden verzameld over onderwerpen die van te voren niet zijn vast gelegd. Nadeel is dat door de open vraagstelling de betrouwbaarheid en validiteit wordt verminderd. Men kan vragen en opvattingen anders interpreteren. Om de betrouwbaarheid te vergroten is er tijdens de interviews gebruik gemaakt van een interviewguide en opname apparatuur. Daarnaast zijn de interviews zo veel mogelijk onder dagelijkse omstandigheden afgenomen.

Operationalisering kernbegrippen

Zoals genoemd was bij aanvang van de interviews enige voorkennis opgedaan. De kernbegrippen ‘streekproducten’, ‘distributie’ en ‘grootverbruikers in de foodindustrie’ zijn uitgewerkt in het theoretisch kader (hoofdstuk drie). Dit is gedaan om de begrippen die worden gehanteerd in dit thesisrapport af te bakenen. De uitwerking hiervan is tevens gebruikt voor de vormgeving van de interviewguide.

(15)

Analysetechniek

De opgenomen interviews zijn handmatig geanalyseerd. De interviews zijn volledig uitgeschreven. Niet relevante tekst is daarna doorgestreept. Hiermee wordt de tekst bedoeld die niet relevant is voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen. Daarna volgt de fragmentering en labeling. Fragmenten zijn tekstfragmenten die los kunnen worden gelezen. Aan deze fragmenten worden labels geplakt die de kern van het fragment omschrijven. Een fragment kan meerdere labels hebben. De fragmenten zijn voorzien van een nummer. Door alle interviews te fragmenteren en labelen en dit in een tabel te zetten is overzichtelijk gemaakt welke onderwerpen vaak of minder vaak worden genoemd. Daarna is er axiaal gecodeerd. Verwantschappen en verschillen tussen verschillende interviews en topics zijn hierbij achterhaald. Hieruit zijn meerdere thema’s ontstaan met labels en sub-labels. Deze zijn verwerkt in een tabel (bijlage D). Op die wijze is het overzichtelijk welke onderwerpen meer of minder relevant zijn. Aan de hand daarvan zijn de resultaten van het onderzoek beschreven.

3 Theoretisch kader

In dit hoofdstuk zijn de kernbegrippen ‘streekproducten’, ‘distributie’ en ‘grootverbruikers in de foodindustrie’ uitgewerkt. De betekenis van de begrippen is afgebakend. De definities die in de literatuur zijn gegeven zijn met elkaar vergeleken. Op basis daarvan is de betekenis die wordt gegeven aan de begrippen in dit thesisrapport gevormd. In elk van de paragrafen is een begrip uitgelegd. In de laatste paragraaf wordt de samenhang tussen de begrippen weergegeven.

3.1 Streekproducten

In de literatuur is gezocht naar informatie om tot een verheldering van het begrip ‘streekproducten’ te komen. Omdat het volgens de auteurs moeilijk is om een definitie te geven komen veel auteurs met kenmerken. De definities of kenmerken van auteurs die zijn meegenomen in dit onderzoek zijn opgenomen in bijlage E. Een overzicht van de kenmerken die de auteurs geven zijn opgenomen in de onderstaande tabel (3.1). Een aantal van de kenmerken overlappen elkaar. Met name omdat de

kenmerken die de ene auteur geven breder zijn gedefinieerd dan een ander. Om de overlap inzichtelijk te maken zijn de kenmerken in een boomdiagram gezet (bijlage F). Kenmerken die overlappen kunnen samen worden genomen. Op basis daarvan is de keuze gemaakt wat er wordt verstaan onder

streekproducten in dit thesisrapport

Tabel 3.1: Kenmerken streekproducten naar auteur.

De Vlieger et al. (1999)

Van Heusden (2007) Motivaction (2009) Ottenhof (2011) SPN (2013) Territoraliteit Verhaal achter het product Met liefde gemaakt Verhaal achter

het product

Afbakening van de streek Typiciteit Maatschappelijk verantwoord

ondernemen

Ambachtelijk gemaakt Herkomst grondstoffen uit de streek

Traditionaliteit Diervriendelijkheid Authentiek Verwerking in de streek

Collectiviteit Streek van herkomst in naam product.

Bij de boer vandaan Duurzaamheid

Landschappelijheid Vers van het land

Van Nederlandse oorsprong

Specifieke receptuur Kenmerkend voor delen van het land

(16)

Veel van de kenmerken die auteurs geven kunnen worden gekoppeld aan de bredere definitie van kenmerken die Vlieger, de, Ittersum & van der Meulen. (1999) geven. Bijvoorbeeld de kenmerken ‘authentiek’ en ‘ambachtelijk gemaakt’ die Motivaction (2009) geeft kunnen worden geplaatst onder het kenmerk ‘traditionaliteit’ die de Vlieger et al. (1999) geven. Naast kenmerken van streekproducten delen de Vlieger et al. (1999) streekproducten op in drie categorieën. Producten die zijn verbonden met de landbouw van een streek, producten die van oudsher uit de streek komen, en industriële producten. Naast de bovengenoemde kenmerken blijkt het verhaal bij het product een belangrijk kenmerk te zijn. Zowel de Vlieger et al. (1999), van Heusden (2007), Motivaction (2009) en Ottenhof (2011) verwijzen hiernaar. Ottenhof (2011) vindt het verhaal bij het product het belangrijkst. ‘Met liefde gemaakt’ (Motivaction, 2009) is ook een voorbeeld van een verhalend kenmerk.

Uit de literatuur blijken keurmerken of certificeringen een belangrijk onderwerp. Deze worden gebruikt om streekproducten af te bakenen. De certificering kan daarom goed worden gebruikt om streekproducten te definiëren. Voor een keurmerk zal men in Nederland moeten voldoen aan de nationale certificering: afbakening van de streek, herkomst van grondstoffen uit deze streek (51 procent), de verwerking vindt plaats in deze streek en duurzaamheid (SPN, 2013). Auteurs gebruiken deze certificering om zelf tot kenmerken of een definitie te komen zoals van Heusden (2007) heeft gedaan. Echter, lang niet alle producten die kunnen worden gezien als steekproducten voldoen aan de criteria van de bestaande keurmerken. Daarom wordt de certificering of de keurmerken apart genoemd in dit thesisrapport.

In dit thesisrapport wordt de definitie die de Vlieger et al. (1999) geven aan streekproducten

aangehouden. Deze keuze is gemaakt omdat de definiëring die zij aan de kenmerken geven breed zijn genomen. Ze overlappen veel van de kenmerken die andere auteurs geven. Het ‘verhaal bij het product’ en de certificering worden daar aan toegevoegd, omdat dit vanuit literatuuronderzoek belangrijke kenmerken blijken te zijn. Ze zijn daarbij een aanvulling zijn op de kenmerken die de Vlieger et al. al in 1999 hebben gegeven.

De Vlieger et al. (1999) hebben de volgende omschrijving gegeven aan de kenmerken. Het eerste kenmerk territorialiteit verwijst naar de fysieke verbondenheid van een voedselproduct aan een gebied of plaats (de Vlieger et al. ,1999). De typiciteit staat voor de kenmerken van het product en/of productie die ze onderscheiden van vergelijkbare voedselproducten. In het bijzonder voor de mate waarin de kenmerken passen bij de streek (de Vlieger et al.,1999). Traditionaliteit verwijst naar de ouderdom, de historische band tussen product en streek, het historische verhaal achter het product, de kwaliteit daarvan en de mate waarin het product wordt gemaakt op traditionele wijze. Collectiviteit houdt in dat een product door meerdere producenten in de streek wordt gemaakt. Landschappelijkheid verwijst naar de mate waarin de kenmerken van het landschap, landbouwproductie en verwerking tot uiting komt of in stand wordt gehouden (de Vlieger et al.,1999).

Ter conclusie, wanneer er in dit thesisrapport wordt gesproken over streekproducten worden daarmee producten bedoeld die verbonden zijn met de landbouw van de streek. Kenmerken zijn territorialiteit, typiciteit, traditionaliteit, collectiviteit, landschappelijkheid en het verhaal bij het product. Wanneer er wordt gesproken over een keurmerk of certificering wordt de definitie van de regionale certificering (SPN, 2013) aangehouden: afbakening van de streek, herkomst van grondstoffen uit deze streek (51 procent), de verwerking vindt plaats in deze streek en duurzaamheid.

(17)

3.2 Distributie

De distributie van producten is een ingewikkeld proces. De overkoepelende term is de distributieketen of in het Engels ‘supply chain’. Logistiek en distributie zijn onderdeel van de supply chain. Deze termen worden veel door elkaar gebruikt, maar er zijn wel degelijk verschillen. Voor het onderzoek is het van belang in beeld te brengen wat distributie inhoudt, want hier dient een advies over te worden gegeven. Daarnaast is het van belang welk deel van de gehele distributieketen centraal staat in dit onderzoek. Daarom wordt in dit onderdeel dieper ingegaan op de definities van supply chain (management), distributie en logistiek. Daarnaast wordt ingegaan op het toepassen van de distributielogistiek in de praktijk. De volledige definities die de auteurs geven zijn opgenomen in bijlage G.

Leeman (2007) en Simchi-Levi, Kaminsky & Simchi-Levi (2008) geven beiden een omschrijving van de supply chain. Leeman (2007) noemt dat de supply chain bestaat uit alle partijen in de keten die betrokken zijn bij het vervullen van klantbehoeftes. Deze partijen zijn leveranciers, transporteurs, de mensen in het distributiecentrum, retailers en de klanten zelf. Simchi-Levi et al. (2008) benoemen ook de partijen in de keten, maar gaan niet in op het vervullen van klantbehoeften. Naast de partijen in de keten noemen zij de materialen, producten in het productieproces en gerede producten die stromen tussen verschillende locaties als onderdeel van de supply chain.

Leeman (2007) en Simchi-Levi et al. (2008) geven de definitie van de inhoud van de supply chain. Andere auteurs gaan in op supply chain management. Van der Vorst (2000) noemt dat supply chain management te maken heeft met het integreren en het coördineren van alle logistieke activiteiten en processen. Dit met het doel om een superieure consumer value te leveren. Dit tegen zo laag

mogelijke kosten terwijl er aan de behoeften van alle stakeholders in de keten wordt voldaan. Simchi-Levi et al. (2008) zeggen dat supply chain management gaat om het efficiënt integreren van de

betrokken partijen. Zodat dat de producten in de juiste hoeveelheid, op de juiste plaats en op de juiste tijd worden gemaakt. Met als doel de totale kosten in de supply chain te verlagen, maar waarbij wel aan het service level wordt voldaan. Van Goor en Ploos van Amstel (2009) noemen dat het management gaat om de afstemming van de informatie- en goederenstromen aan de afnemersmarkt. Zodat tegen optimale kosten aan de wensen van de afnemers kan worden voldaan.

Uit de definities die de auteurs geven komt duidelijk naar voren dat de supply chain alle schakels in de keten omvatten. Vanaf het productieproces tot aan de levering bij de eindgebruiker. Daarbij gaat het naast de goederenstroom om de informatiestroom. Zowel Leeman (2007), Simchi-Levi et al. (2008) en van Goor en Ploos van Amstel (2009) hebben het over het voldoen aan behoeften van de afnemers. Van Goor en Ploos van Amstel (2009) noemen dit letterlijk. Leeman (2007) en Simchi-Levi et al. (2008) verwijzen naar consumer value of service level. Leeman’s (2007) definitie onderscheid zich omdat hij ook expliciet het vervullen van behoeften van alle partijen in de keten noemt. Alle auteurs gaan in op de afstemming van de supply chain tegen zo laag mogelijke of optimale kosten. Het managen van de supply chain gaat om het vervullen van klantbehoeften tegen optimale kosten.

Het is van belang de supply chain aan te passen aan de wensen en behoeften van de klanten of eindgebruikers. Dit feit is meegenomen in de vraagstelling van dit onderzoek resulterende in de hoofdvragen beschreven in hoofdstuk één. Het kosten aspect is ook meegenomen in de vraagstelling. Zoals beschreven in hoofdstuk één dient het systeem wel rendabel te zijn. Met het opzetten van een

(18)

distributiesysteem is het van belang de gehele supply chain in acht te nemen. Echter, slechts een klein deel van de gehele keten staat centraal in het onderzoek.

Voor het onderzoek is het van belang in kaart te brengen welk deel van de supply chain centraal staat. Een verduidelijking van de begrippen is daarom nodig. Want zoals genoemd, worden de begrippen ‘logistiek’ en ‘distributie’ door elkaar gebruikt. Rusthon, Croucher & Baker (2014) geven duidelijk weer wat het onderscheid is tussen de begrippen.

 Logistics= materials management + distribution

 Supply chain= suppliers + logistics + customers

“Supply and materials management represent the storage and flows into and through the production process; while distribution represents the storage and flows from the final production point through the customer or end user.” (p. 4)Daarnaast benoemen Rusthon et al. (2014) dat de logistiek en supply chain niet alleen bestaat uit de fysieke goederenstromen maar ook uit de informatiestromen.

Andere auteurs geven een verdere specificering. Van Goor en Ploos van Amstel (2009) hebben de supply chain verdeeld in deeltrajecten, te weten: distributielogistiek, productie logistiek, physical supply chain, inkooplogistiek en reverse logistics. De distributielogistiek is het onderdeel van de supply chain dat direct aansluit op de markt. Dit deel van de supply chain heeft betrekking op de besturing en beheersing van de producten die gereed zijn. Van het einde van het productieproces tot en met de uiteindelijke afnemer. De definitie die van Goor en Ploos van Amstel geven (2009) voor distributielogistiek luidt: “Onder distributielogistiek verstaan wij de effectieve en efficiënte voorstuwing van goederenstromen en informatiestromen tussen producenten en afnemers, zodanig dat het gerede product op de juiste plaats en juiste tijdstip in de juiste kwaliteit aanwezig is bij de afnemers” (p. 30). Deze definitie sluit aan bij die definitie die Rusthon et al. (2014) geven van distributie. De definitie die van Goor en Ploos van Amstel (2009) geven van distributielogistiek is exact het onderdeel van de supply chain dat centraal staat in dit thesisrapport. Het onderzoek en advies zijn gericht op dit deel van de supply chain. Het begrip ‘distributielogistiek’ is ter verduidelijking uitgezet in een

boomdiagram (bijlage H). In de praktijk wordt ‘distributie logistiek’ ook wel de ‘fysieke distributie’ genoemd.

Mulders (2010) geeft de toepassing weer van fysieke distributie of distributielogistiek. Bij het toepassen dienen er keuzes te worden gemaakt over de distributiestructuur, vestigingsplaats, besturing van het distributienetwerk, fysieke verwerking van orders, transport en kosten. Wat deze stappen inhouden staat in bijlage H. De definitie van Goor en Ploos van Amstel (2009) geeft de

theoretische inhoud weer van distributielogistiek. Het model van Mulders (2010) geeft de toepassing in de praktijk weer. Het kan worden gebruikt om een invulling te geven aan de distributielogistiek in de praktijk. Of om te bekijken hoe bestaande systemen zijn ingericht. In dit onderzoek is het model van Mulders voor zowel het veldonderzoek als het advies bruikbaar

Ter conclusie staat in dit thesisrapport de distributielogistiek centraal. De definitie die van Goor en Ploos van Amstel (2009) geven wordt aangehouden. Voor de toepassing van de distributielogistiek wordt het stappenplan van Mulders (2010) aangehouden. Met het opzetten van een distributiesysteem is het van belang de wensen en behoeften van de eindgebruikers mee te nemen. Dit is meegenomen in de vraagstelling. Uit de literatuur blijkt het kosten aspect van belang, wat tevens is meegenomen in de vraagstelling in dit onderzoek.

(19)

3.3 Grootverbruikers in de foodindustrie

In deze paragraaf wordt het begrip ‘grootverbruikers in de foodindustrie’ afgebakend. Dit is gedaan aan de hand van bestaande literatuur.

De Vlieger et al. (1999) gaan in op het grootverbruik in de foodindustrie. Ze noemen dat naast de term restaurants ook de term ‘food service industry’ wordt gebruikt. De term food service industry omvat naast het buitenhuishoudelijk gebruik ook het binnenhuishoudelijk gebruik van door derden bereide voedsel (Van Gaasbeek, 1996 in de Vlieger et al., 1999). Daarnaast benoemen de Vlieger et al. (1999) dat bij buitenhuishoudelijk gebruik kan worden gedacht aan: eten bij restaurants,

fastfoodketens, snackbars, lunchrooms, treinen, vliegtuigen, bedrijfsrestaurants en schoolkantines. Theoretisch gezien horen sociale instellingen en ziekenhuizen ook tot deze categorie.

De Rabobank (2014) geeft een iets andere indeling dan de Vlieger et al. (1999). De Rabobank (2014) maakt binnen de sector horeca en recreatie onderscheid in restaurants en cafetaria’s en kleine eetwarenverstrekkers. Restaurants zijn horeca bedrijven die zich richten op de bereiding en verkoop van maaltijden (Rabobank, 2014). Café-restaurants, bistro’s en wegrestaurants vallen volgens de Rabobank ook onder deze maaltijdverstrekkers. Een restaurant kan een onderdeel zijn van een hotel. Daarnaast wordt er onderscheid gemaakt in het type keuken.

Kenniscentrum horeca (2014) gaat in tegen stelling tot de andere auteurs specifieker in op de definitie van een restaurant. Volgens Kenniscentrum Horeca (2014) werd tot 2000 in de drank- en horecawet aangegeven dat een restaurantbedrijf een horecabedrijf is die alcoholhoudende drank schenkt voor gebruik ter plaatse tezamen met de verstrekking van maaltijden. Vanaf 2000 wordt er geen onderscheid meer gemaakt in een café- en restaurantbedrijf, maar zijn de begrippen maaltijd en restaurantbezoek van belang voor de definiëring. Onder maaltijd wordt verstaan “Een geheel van warme gerechten, hetwelk tenminste bestaat uit de volgende drie, niet met elkaar gemengde bestanddelen: vlees, vis, gevogelte of wild, groente en aardappelen, rijst of meelspijzen”. Als de bedrijfsvoering zich hier op richt is er sprake van een restaurant en van restaurantbezoek. Wanneer een bedrijf gericht is op het verstrekken van kleine maaltijden en/of dranken, zoals in een lunchroom of pannenkoekenhuis, is er geen sprake van een restaurant.

Volgens Bureau Eerlijke Mededinging (2014) en Kenniscentrumhoreca (2014) wordt met catering bedoeld “Het bedrijfsmatig in opdracht verstrekken van gerechten en dranken voor gebruik elders”. Er kan onderscheid worden gemaakt in contractcatering en partycatering. Bij contractcatering valt te denken aan de catering voor bedrijven, zorginstellingen en scholen. Party catering is het verlenen van catering op diensten of feesten van particulieren. De maaltijden bij zorginstellingen worden veelal verstrekt door middel van catering.

De conclusie is dat grootverbruikers in de foodindustrie bedrijven zijn die de maaltijden van zowel binnen- als buitenshuis consumptie verzorgen. Het zijn restaurants, kleine maaltijdverstrekkers, party- en contractcatering bedrijven.

3.4 Samenhang kernbegrippen

Zoals blijkt uit de literatuur ten aanzien van distributie is het van belang het systeem af te stemmen op de wensen en behoeften van de afnemers. De afnemers die de opdrachtgever voor ogen heeft zijn de grootverbruikers in de foodindustrie. De wensen en behoeften van deze afnemers zullen in kaart worden gebracht. Het moet duidelijk zijn wie de grootverbruikers in de foodindustrie zijn. Daarom is dit begrip uitgelegd in het theoretisch kader. Onderdeel van de wensen en behoeften is de juiste

(20)

kwaliteit van het product. De focus ligt op streekproducten. Het gaat dus om de juiste kwaliteit van streekproducten. Alle type producten hebben een bepaalde manier van distribueren die het meest effectief en efficiënt is. Daarom is het van belang om deze producten af te bakenen. Dit is gedaan met de uitwerking van het begrip ‘streekproducten’.

4 Resultaten literatuuronderzoek

Nu de kernbegrippen in het theoretisch kader zijn uitgewerkt, wordt in dit hoofdstuk ingegaan op het literatuuronderzoek. In bestaande literatuur is gezocht naar informatie om de onderzoeksvragen te beantwoorden. De gevonden resultaten zijn in dit hoofdstuk opgenomen.

4.1 Grootverbruikers foodindustrie

Op de vraag: “Welk type grootverbruikers in de foodindustrie gebruiken (of willen gebruik maken van) streekproducten?” is geen direct antwoord te vinden. Er is niet één typisch voorbeeld te geven van een grootverbruiker in de foodindustrie die gebruikt maakt of wil maken van streekproducten. Daarom zijn de grootverbruikers in de foodindustrie op een aantal manieren belicht. Hierbij wordt gekeken naar welke type grootverbruikers er zijn (SBI codering), welke type grootverbruikers meer of minder interesse in streekproducten hebben en welke consumentengroep interesse heeft in streekproducten. Dit sluit aan bij de deelvragen (§1.4). Daarnaast is er gekeken naar de huidige situatie in Twente. Dit is van belang om de potentiele afzetmarkt in kaart te brengen.

In het theoretisch kader is er een definiëring gegeven van ‘Grootverbruikers in de foodindustrie’ (§3.3). Deze definiëring is vergeleken met de SBI codering (KVK, 2014, a) (zie bijlage I voor het overzicht van de SBI codering). Hier is uit af te leiden dat zowel bedrijven in de logiesverstrekking (55) als eet- en drinkgelegenheden (56) gebruik kunnen maken van streekproducten. Bedrijven die volgens de SBI codering overblijven zijn: Hotel-restaurants (55.10.1), restaurants, cafetaria’s e.d (56.1), restaurants, cafetaria’s, ijssalons e.d (56.10), restaurants (56.10.1), cafetaria’s, lunchrooms, snackbars, ijssalons, eetkramen e.d (56.10.2), kantines en catering (56.2), eventcatering (56.2.1), kantines en

contractcatering (56.29). Streekproducten zijn verbonden met de landbouw van de streek (Vlieger, de, et al. , 1999). De producten komen dus van Nederlandse bodem. Kenniscentrum horeca (2013) en de Rabobank (2014) verdelen de horeca in naar type keuken. Omdat de producten van Nederlandse bodem komen, passen deze het beste bij een Nederlands/Franse keuken.

Er is gezocht of er binnen de branche bepaalde ondernemingen meer of minder interesse hebben in streekproducten. Al in 1999 benoemden de Vlieger et al. (1999) de horeca als een kansrijke afzetmarkt. Meer recent noemt de Kamer van Koophandel (2011) de horeca ook als een kansrijke afzetmarkt. Als knelpunt noemen ze de distributie. De Rabobank (2014) gaat verder in op de interesse vanuit de horeca. In het trendrapport van de Rabobank (2014) wordt duidelijk dat er niet één specifieke horeca onderneming valt aan te wijzen die geïnteresseerd is in het gebruik van streekproducten. De algemene trend is een hang naar gezonde voeding waarbij de focus zou moeten liggen op verse, biologische of regionale producten (Rabobank, 2014).

Naast de horeca hebben andere grootverbruikers in de foodindustrie interesse in streekproducten. Het Groene Hart (2009) beschrijft dat streekproducten steeds meer onder de aandacht komen van de consument en dat er steeds meer vraag is vanuit zorginstellingen en cateringorganisaties. In de bestaande literatuur wordt er door auteurs wisselend gesproken over de

(21)

behoefte vanuit zorginstellingen. Zo benoemen het Groene Hart (2009) en stichting Landwaard (2012) dat er interesse is voor streekproducten vanuit deze sector. Echter, Cort (2014) en Gastvrije zorg (2013) benoemen dat er nog maar weinig visie is vanuit de zorg voor gezonder en duurzamer eten. Vanuit de trends en ontwikkelingen komt niet duidelijk één type onderneming naar voren dat meer of minder interesse heeft in het gebruik van streekproducten. Wel wordt er vaker gerefereerd naar restaurants of horeca. Contractcatering wordt ook als een belangrijke afzetmarkt gezien.

Om verder te specificeren is er gekeken naar de consumentendoelgroep die interesse heeft in streekproducten. Daarbij is er gebruik gemaakt van segmentatiemodellen. Motivaction (2009) heeft hier onderzoek naar gedaan. De primaire doelgroep is te typeren als ‘do good’ en bestaan uit postmaterialisten en kosmopolieten. De secundaire doelgroep wordt door Motivaction (2009) omschreven als ‘stay good’ en bestaan uit de traditionele burgerij en nieuwe conservatieven. De tertiaire doelgroep wordt door Motivaction (2009) omschreven als ‘feel good’ en bestaat uit opwaarts mobielen. Meer informatie over het onderzoek door Motivaction staat in bijlage J.

Door RECRON is het BSR segmentatiemodel gebruikt. Het BSR model is verdeeld in vier kleuren waarbij zeven belevingswerelden horen. De groepen ‘creatief en inspirerend rood’, ‘uitbundig geel’, ‘gezellig lime’, ‘rustig groen’, ‘ingetogen aqua’, ‘stijlvol en luxe blauw’, en ‘ondernemend paars’ zijn te onderscheiden. Verdere toelichting staat in bijlage K. RECRON heeft aan de hand van het BSR

segmentatiemodel de smaakbeleving van gasten in kaart gebracht. De ondernemer, onderneming en gast staan met elkaar in verbinding. Deze staan wederom in verbinding met de omgeving. Een ondernemer heeft een onderneming die past bij zijn persoonlijkheid. De gast komt bij een onderneming die bij hem past. Wanneer men kijkt naar het BSR model zullen de ondernemer,

onderneming en gast in dezelfde kleur vallen. Er is wel sprake van primaire en secundaire kleuren die bij elkaar passen. (Powerpoint Saxion, persoonlijke communicatie, 1 april 2014).

In dit onderzoek is het van belang om te de beantwoorden welke grootverbruikers in de foodindustrie interesse hebben in streekproducten. RECRON heeft een beeld geschets van zowel de consument als type onderneming. Omdat over het BSR model kan worden gezegd dat de onderneming, ondernemer en gast met elkaar in verbinding staan is deze informatie bruikbaar voor het

beantwoorden van de bovengenoemde eerste hoofdvraag.

Bij de smaakbeleving wordt het verhaal, gerecht, presentatie, bediening, plaats, moment, gezelschap en doel beschreven. Hiermee kan een beeld worden gecreeërd van hoe deze beleving er uit ziet en bij welk type onderneming dit past. De groep ‘ingetogen aqua’ kan worden aangewezen als primaire groep die interesse heeft in streekproducten (RECRON, 2010, b).

“Recreanten uit de aqua belevingswereld zijn bedachtzaam en geïnteresseerd in cultuur en wat zij kunnen betekenen voor de maatschappij. Ze beschrijven zichzelf als ruimdenkend, rustig,

geïnteresseerd in anderen en serieus. In deze groep vinden we relatief vaker empty nestes, die weer tijd hebben voor hun eigen interesses. Inspirerende maar ook vaak rustige activiteiten horen daar bij. Zij verdiepen zich graag in kunst en cultuur, willen nog volop meedoen aan de maatschappij van vandaag en alle veranderingen die zij daarin zien. Deze recreanten houden ook wel van sportieve activiteiten. Wandelen, fietsen, nordic walking: dat houdt je fit!” (RECRON, 2010, a).

Volgens de RECRON (2010, b) hebben recreanten in de groep ‘ingetogen aqua’ als doel om de streek en cultuur te leren kennen en culinair te genieten. Dit kan prima met een gezonde maaltijd. Nostalgie, bewust eten, gezond, duurzaam, streekverhaal, kwaliteit en cultuur meegeven zijn

(22)

belangrijke elementen voor deze groep. Ze hebben de voorkeur voor een streek-, seizoen- of inspirerend gerecht. De presentatie, bediening en plaats dienen gewoon, herkenbaar en Hollands te zijn. Het verhaal bij het gerecht is belangrijk evenals informatie over de omgeving. De bediening dient beleefd en geïnteresseerd te zijn. Ze hebben voorkeur voor plaatsen of plekken met een

huiskamersfeer, die authentiek zijn of die doen denken aan vroeger. De omgeving is comfortabel ingericht maar wel iets luxer dan thuis. Op de tafel staan bloemen en er is een aparte plaats om de jassen op te hangen bij binnenkomst. De tafels zijn bedekt met tafelkleden, aan de wand hangen schilderijen en de verlichting is zacht geel. De plaats dient geschikt te zijn om uitgebreid te kunnen dineren. Het gezelschap bestaat relatief vaker uit één- en tweepersoonshuishoudens in de oudere leeftijdsklassen. Deze groep is meer introvert.

De smaakbeleving die past bij de groep ‘rustig groen’ komt op veel elementen overeen met die van ‘ingetogen aqua’. Deze kan als de secundaire doelgroep worden aangewezen. In bijlage K is deze groep toegelicht.

In Twente bestaat de grootste groep dagrecreanten en inwoners uit gezellig lime (27%), uitbundig geel (20%) en ingetogen aqua (18%). Rustig groen is juist ondervertegenwoordigd (Regio Twente, 2010). De groep ingetogen aqua behoord tot de drie meest voorkomende in Twente. Dat deze groep geïnteresseerd is in streekproducten, is gunstig voor het potentieel wanneer men de

streekproducten wil afzetten bij grootverbruikers in de foodindustrie die zich op deze groep richten. Een aantal kerncijfers over de huidige situatie in Twente zijn in kaart gebracht. Dit is van belang voor het potentieel van de beoogde afzetmarkt, de grootverbruikers in de foodindustrie. Een overzicht van de gegevens is weergegeven in bijlage L. De belangrijkste kerncijfers zijn uitgelicht. De gemiddelde toename van horeca bedrijven in Overijssel was over de periode 2003-2013 6.3 procent.

(Kenniscentrum Horeca, 2013). Van de drie gebieden in Overijssel, Noord-Overijssel, Zuidwest-Overijssel en Twente, zijn er in verhouding in Twente de meeste horecavestigingen. De meeste winst wordt ook in Twente gemaakt (Kenniscentrum Horeca, 2013). Dit is dus gunstig wanneer men zich wil richten op deze afnemers. Volgens Kenniscentrum Horeca (2013) zijn er in de provincie Overijssel 381 restaurants met een Nederlands/Franse keuken tegenover 395 restaurants met een buitenlandse keuken. Ongeveer de helft van de restaurants is dus Nederlands/Frans en zouden, afhankelijk van het concept en de doelgroep, gebruik kunnen maken van streekproducten. Gebaseerd op deze kerncijfers kan men afleiden dat de situatie in Twente wel gunstig is om te focussen op grootverbruikers in de foodindustrie. Echter dient in acht te worden genomen dat het aantal potentiële grootverbruikers in de foodindustrie dat daadwerkelijk interesse heeft in streekproducten nog niet in kaart is gebracht. De resultaten uit deze paragraaf worden meegenomen in het veldonderzoek door de wensen en behoeften van de grootverbruikers in de foodindustrie ten aanzien van streekproducten en de distributie te onderzoeken. Daarnaast is in de praktijk gekeken of er voldoende potentie zit bij deze afnemers.

4.2 Distributie van streekproducten

De tweede hoofdvraag “Wat zijn de kritische succes- en faalfactoren van bestaande distributiesystemen ten aanzien van streekproducten?” en daarbij behorende deelvragen (§1.4) worden gedeeltelijk

beantwoord door middel van een literatuuronderzoek. Om een antwoord te krijgen op de deelvraag “Welke distributiesystemen ten aanzien van streekproducten zijn er reeds beschikbaar?” is er gezocht naar informatie over de algemene indeling van distributiesystemen. Deze vormen namelijk de kern.

(23)

Daarnaast is gezocht naar distributiesystemen die specifiek gericht zijn op streekproducten. Dit zijn feitelijk varianten op de algemene distributiesystemen. In het literatuuronderzoek is informatie gezocht over de succes- en faalfactoren van de distributiesystemen. Daarmee zijn de tweede en derde

deelvraag gedeeltelijk beantwoord. In bijlage M is een schematisch overzicht te vinden van de voor- en nadelen van distributiesystemen evenals de succes- en faalfactoren naar auteur die in deze paragraaf worden besproken.

4.2.1 Algemene indeling distributiesystemen.

Simchi-Levi et al. (2008) geven de bestaande distributiesystemen weer. Globaal gezien zijn er twee distributiesystemen te onderscheiden. Rechtstreekse distributie en distributies via consolidatie. Bij consolidatie vindt er tussenopslag plaats, meestal in een distributiecentrum.

Bij rechtstreekse distributiesystemen worden producten rechtstreeks van producent afgeleverd bij de afnemers, dit wordt ook wel direct-shipment genoemd. De voordelen van dit systeem zijn dat de levertijden worden verkort en de kosten van een distributiecentrum zoals opslag, rente en personeel worden vermeden. De nadelen van dit systeem zijn onder andere dat de transportkosten hoog zijn doordat er kleinere vervoersmiddelen met minder voorraden naar meerdere locaties moeten rijden. Dit systeem wordt veel gebruikt wanneer korte levertijden belangrijk zijn en/of voor producten die een korte houdbaarheid hebben. Deze methode wordt ook veel toegepast in de industrie voor

supermarkten (Simchi-Levi et al., 2008).

Distributiecentra bestaan grofweg uit twee systemen, namelijk: cross-docking en warehousing. In cross-docking systemen is het distributiecentrum meer een verdeelcentrum waarbij er geen

voorraad is. De producten worden geleverd en herverdeeld. Het doel hiervan is het vervoeren en leveren van volgeladen vrachten. Dit gebeurt veel voor producten die kort houdbaar zijn. Dit systeem is te gebruiken voor goederen en bedrijven op grote schaal. Dit systeem is voordelig wanneer de

afnemers geografisch verspreid zijn, maar wel grote hoeveelheden in één keer nodig hebben (Simchi-Levi et al., 2008).

Bij een traditioneel distributiecentrum, oftewel warehousing, worden voorraden bewaard en wordt er geleverd wanneer een afnemer een bestelling doet. Een traditioneel distributiecentrum kan zowel centraal als decentraal worden aangestuurd. Bij een centraal aangestuurd systeem worden beslissingen gemaakt over de gehele supply chain. Dit heeft als doel om de totale kosten in het

systeem te verlagen en wanneer er behoefte is aan een bepaald service level. In een decentraal systeem bepaald elke organisatie in de totale supply chain de strategie voor de bijbehorende schakel in de supply chain. Dit leidt tot lokale optimalisatie. Ideaal gezien is het systeem centraal aangestuurd, maar dit is niet altijd mogelijk als er meerdere organisaties in de supply chain zitten. Het is namelijk zo dat voor een centraal aangestuurd systeem informatie over voorraden en dergelijke voor alle schakels in de supply chain inzichtelijk dienen te zijn (Simchi-Levi et al. , 2008).

De distributie van streekproducten staat in dit onderzoek centraal. Streekproducten worden niet op grote schaal vervoerd en de vraag naar deze producten is ook niet op grote schaal. Het cross-docking systeem valt daarmee al af. De distributie van streekproducten vindt wel rechtstreeks en via consolidatie (distributiecentra) plaats.

4.2.2 Bestaande distributiesystemen ten aanzien van streekproducten

Uit de literatuur blijkt dat het distribueren van streekproducten verloopt via een traditioneel distributiesysteem waarbij er gebruik wordt gemaakt van distributiecentra, zoals voor de meeste

(24)

producten gebeurt. Het alternatief is direct-shipment en wordt in de literatuur ook wel het korte keten initiatief genoemd.

“Korte keten in de landbouw is een distributiemodel dat omschreven kan worden als een rechtstreeks samenwerkingsverband tussen producent en consument” (Cazaux,2010, p. 9). Bij het korte keten initiatief koopt de afnemer rechtstreeks van de producenten zonder tussenschakels van de voedselverwerkende industrie of distributie. Volgens Cazaux (2010) is er in het korte keten initiatief een grote variatie aan verschijningsvormen. Voorbeelden zijn directe verkoop aan het bedrijf,

boerenmarkten, via collectieve systemen zoals voedselteams of groente abonnementen. Er kan sprake zijn van fysieke verkoop, maar ook van web-verkoop.

Korte keten initiatieven zijn gericht op de invulling van lokale voedselsystemen. Volgens Chazaux (2010) wordt onderscheid gemaakt in globale voedselsystemen die onafhankelijk zijn van een specifieke plaats en lokale voedselsystemen, deze zijn nauw verbonden met een specifieke plaats. De bevindingen van Snels (2013) zijn een aanvulling op die van Chazaux (2010). Snels (2013) maakt onderscheid in Local 2 Local en Local 4 Local. Het verschil zit in distributie op landelijk en op regioniveau. Bij Local 4 Local worden producten uit een bepaalde regio ook gedistribueerd in deze regio. Met Local 2 Local worden lokale/regionale producten landelijk gedistribueerd. Snels (2013) noemt dat bij het korte keten initiatief de productie regio ook de afzetregio, oftewel een L4L systeem. De opdrachtgever wil streekproducten uit Twente distribueren in de regio Twente. Afgeleid uit de literatuur lijkt een L4L systeem hier op aan te sluiten. Volgens Snels (2013) is het korte keten initiatief een L4L systeem. Op basis van het literatuuronderzoek kan er niet worden uitgesloten dat een distributiecentrum niet kan worden gebruikt bij een L4L systeem. Om te bepalen wat het meest

geschikte distributiesysteem is, wordt in het veldonderzoek onderzocht wat de juiste plaats, juiste tijdstip en juiste kwaliteit zijn. Daarmee wordt, zoals van Goor en Ploos van Amstel (2009) weergeven in hun definitie, de meest effectieve en efficiënte manier van het voorstuwen van de goederen- en informatiestroom bepaald.

4.3 Succes- en faalfactoren

In deze paragraaf zijn de succes- en faalfactoren beschreven die een aantal auteurs noemen. Deze betreffen succes- en faalfactoren over bepaalde systemen, maar ook over de opzet en uitvoer van de distributie van streekproducten.

Te beginnen met succesfactoren en knelpunten die Janzen en de Vlieger (1999) geven bij het opzetten van een keten. De afstemming tussen de schakels in de keten is een belangrijk knelpunt. Met name de samenwerking waarbij verkeerde interpretatie van mondelinge afspraken, gebrek aan kennis, gebrek aan enthousiasme, groei van de keten en regels omtrent toetreden als knelpunten worden genoemd. Ze noemen als knelpunt het afstemmen van de doelstellingen van de belanghebbende. Een logistiek knelpunt dat ze noemen is dat er niet kan worden voldaan aan de plotselinge toename in de vraag. Janzen en de Vlieger (1999) beschrijven de succes- en faalfactoren bij de opzet van een

distributieketen. Chazaux (2010) gaat in op de succes- en faalfactoren van een type distributieketen, het korte keten initiatief. Hij beschrijft de voor- en nadelen op sociaal-, ecologisch- en economisch niveau. Hij noemt het direct contact tussen landbouwer en consument als een voordeel, maar ook het contact tussen stad en platteland. Op ecologisch niveau de vermindering van transport- en

energieverbruik. De voordelen op economisch niveau zijn onder andere de bevordering van de lokale economie en een eerlijke prijs, voor consument en producent, zonder tussenschakels. De nadelen die

(25)

Chazaux (2010) noemt zijn de tijdsintensiteit voor de producenten, onzekere rentabiliteit en een onzekere afzet

Chazaux (2010) gaat in op een specifiek systeem. Ypma (2011) en Multifunctionele Landbouw (2011) gaan in op algemene succes- en faalfactoren die zich voordoen bij het distribueren van

streekproducten. Volgens Ypma (2011) is samenwerken het sleutelwoord. Deze samenwerking kan op meerdere gebieden voor succes zorgen. De belangrijkste winst zit in het gezamenlijk ophalen en leveren van de producten waarbij het totale volume wordt verhoogd. Daarbij kan er gebruik worden gemaakt van een gezamenlijke koelwagen. De voordelen van een gezamenlijke koelwagen voor de producenten zijn kostenbesparing, ontzorging en groeimogelijkheden.

Volgens van der Kolk, zoals beschreven in Ypma (2011), is de passende oplossing afhankelijk van het volume. Het volume is afhankelijk van de markt die men bedient. Het afnamevolume in de horeca is hoger dan bij de consument.

Taskforce Multifunctionele Landbouw (2011) gaat verder in op de succesfactor ‘samenwerken’ dat Ypma (2011) heeft genoemd. Volgens Taskforce Multifunctionele Landbouw (2011) kan men ook samenwerkingen zoeken met een groothandel. De samenwerking met een horeca leverancier zou de markt kunnen vergroten. Het nadeel hiervan is dat de producten wel eerst moeten worden verkocht aan de groothandel. Dit brengt wel extra kosten met zich mee.

Ypma (2011) heeft nog meer verbeterpunten. Volgens Ypma (2011) is het gebruik van professionele ICT een verbeterpunt. Taskforce Multifunctionele Landbouw (2011) gaat hier op in. De administratieve complexiteit zit in het afrekenen met de producenten door de soms wisselende seizoensprijzen, en een grote variatie aan producten door het jaar heen. De daaraan gekoppelde facturatie aan klanten is daardoor ook lastig uit te voeren. Wanneer men een schaalvergroting ondergaat is gebruiken van professionele ICT een must. Op die manier kunnen alle administratieve handelingen worden bijgehouden (Taskforce Mulltifunctionele Landbouw, 2011).

De bevindingen van Asselt & van der Spiegel (2013) zijn een aanvulling op de bevindingen van de andere auteurs. Volgens van Asselt & van der Spiegel (2013) is de logistiek een knelpunt wanneer een stap wordt gemaakt naar professionalisering waarbij een grotere afzet hoort. Ze benoemen als voordeel dat door de opzet van een distributiesysteem en daarmee schaalvergroting de afzet aan de Business 2 Business markt zal toenemen. Dit komt ten gunste van de producenten. Het nadeel is dat de producenten zich dienen aan te passen aan een andere manier van werken. Vooral de voedselveiligheid is vaak een probleem. Lang niet alle producenten voldoen aan de hygiëne eisen zoals de HACCP. Deze omschakeling is belangrijk voor het succes en de kwaliteitswaarborging van de producten.

Snels (2013) gaat net als Asselt en van der Spiegel (2013) in op de logistieke knelpunten. Volgens Snels (2013) zijn de logistieke kosten bij kleinschalige en/of regionale afzet twee maal zo groot als bij grootschalige en/of landelijke afzet (5%-10%). Het volume van het aantal producten is beperkt en het assortiment smal. Dan heeft men nog te maken met seizoensproducten en het hele jaar rond leveren. Een grote barrière bij het opzetten van logistieke systemen voor streekproducten is het gebrek aan volume en een goed werkend distributiesysteem (Snels, 2013). Volgens Snels (2013) is ‘ultravers dagelijks beleveren’ een succesfactor. Het regelen van het transport vanuit de organisatie is ook een succesfactor. Dit zorgt voor een directe beheersbaarheid en contact met de afnemers, maar is alleen mogelijk bij voldoende schaalgrootte (Snels, 2013).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Die filosofies- opvoedkundige mandaat (grondslag) van die Pretorius-kommissie was tweërlei van aard: dat “die Christelike beginsel in onderwys en op- voeding erken, openbaar en

Verdergaande centralisatie van aanvraag- en toekenningsprocedures Het College begrijpt het voorstel zo, dat de toekenning van andere – meer algemene - voorzieningen benodigd

These aspects are: (1) general goals of Brazilian development assistance; (2) differences between the Brazilian approach to development assistance and the approaches adopted by

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

Die afstanden zijn gekozen omdat de stuurgroep Co- existentie die als norm wil gebruiken voor de afstand tussen respectievelijk genmaïs en gewone maïs, en genmaïs en biologische

Aan de hand van 4 vragen werd aan partners van kankerpatiënten gevraagd of ze in de afgelopen tijd wel eens informatie hadden opgezocht of gelezen over de

De provincie Flevoland heeft geen helder beeld van wie behoefte heeft aan welke informatie van de provincie, via welke media deze externe partijen bepaalde informatie, diensten

De biologische reumaremmer wordt gezien als laatste optie en dit zou een reden kunnen zijn waarom de respondent zulke hoge verwachtingen van deze medicatie hebben.. Als deze