• No results found

Zo ouder, zo kind?! De effectiviteit van de Vrolijke Peuter-training op driftbuien: de mediërende rol van emotieregulatie van ouders

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Zo ouder, zo kind?! De effectiviteit van de Vrolijke Peuter-training op driftbuien: de mediërende rol van emotieregulatie van ouders"

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ- EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN

Graduate School of Childhood Development and Education

Like parent, like child?!

The effectiveness of The Happiest Toddler on temper tantrums: the mediational role of parental emotion regulation

Zo ouder, zo kind?!

De effectiviteit van de Vrolijke Peuter-training op driftbuien: de mediërende rol van emotieregulatie van ouders

Masterscriptie Orthopedagogiek Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam E. Boon (11986018) dr. H. R. Rodenburg (begeleider, eerste beoordelaar) dr. D. van der Giessen (tweede beoordelaar) Amsterdam, januari 2020

(2)

Abstract

Temper tantrums are the most common behavioral problems in toddlers. Although tantrums are inherent to toddler’s development, parents can impact on tantrums. Aim of this study was to examine the effectiveness of The Happiest Toddler on child temper tantrums and whether parents’ emotion regulation serves as a mediator in reducing tantrums. A total of 98 participants (N = 98) was randomly assigned to The Happiest Toddler or a waiting list control group. Both groups received two home visits and completed questionnaires before and at the end of the study, which took a total of six weeks. Repeated measures ANOVAs were used to examine the effect on tantrums and emotion regulation, showed that toddlers 'tantrums did not significantly decrease nor did parents' emotional regulation. Contrary to expectations, the emotion regulation of parents and the tantrums of toddlers were not meaningfully interrelated. Testing the mediation model via regression techniques, showed that The Happiest Toddler did not predict tantrums. Therefore, the model could not be further tested for the possible

mediational role of parental emotion regulation in reducing toddler’s tantrums. This study showed that toddler tantrums were not reduced after introduction of the Happiest Toddler to parents. Future studies should include populations with parents of toddlers with clinical levels of tantrums.

(3)

Samenvatting

Driftbuien zijn de meest voorkomende gedragsproblemen bij peuters. Hoewel driftbuien passend zijn bij de ontwikkeling van peuters, kunnen ouders invloed hebben op driftbuien. Het doel van dit onderzoek was om de effectiviteit van de Vrolijke Peuter-training op driftbuien bij kinderen te onderzoeken en te onderzoeken of de emotieregulatie van ouders als mediator diende bij het verminderen van driftbuien. In totaal werden 98 deelnemers (N = 98) willekeurig toegewezen aan de Vrolijke Peuter-training of een wachtlijstcontrolegroep. Beide groepen ontvingen twee huisbezoeken en vulden voorafgaand en aan het einde van het onderzoek, dat in totaal zes weken duurde, vragenlijsten in. Repeated Measures ANOVA’s die werden gebruikt om het effect op driftbuien en emotieregulatie te onderzoeken, toonden aan dat de driftbuien van peuters niet significant afnamen en de emotieregulatie van ouders niet significant toenam na de Vrolijke Peuter-training. In tegenstelling tot de verwachtingen waren de emotieregulatie van ouders en de driftbuien van peuters niet betekenisvol met elkaar verbonden. Een mediatieanalyse met behulp van regressietechnieken toonde aan dat de

Vrolijke Peuter-training geen driftbuien voorspelde. Daarom kon het model niet verder worden getoetst op de mogelijk mediërende rol van ouderlijke emotieregulatie bij het verminderen van driftbuien van peuters. Deze studie toonde aan dat driftbuien van peuters niet werden verminderd na de introductie van de Vrolijke Peuter-training bij ouders. Toekomstige studies zouden populaties met ouders van peuters met klinische driftbuien moeten aanspreken.

(4)

Inhoudsopgave

De effectiviteit van de Vrolijke Peuter-training op driftbuien: de mediërende rol van

emotieregulatie van ouders 5

Methode 11 Design en procedure 11 Participanten 13 Meetinstrumenten 13 Statistische analyses 14 Resultaten 16 Beschrijvende resultaten 16 Toetsende resultaten 16 Discussie 19 Literatuur 26

(5)

De effectiviteit van de Vrolijke Peuter-training op driftbuien: de mediërende rol van emotieregulatie van ouders.

Driftbuien zijn de meest voorkomende gedragsproblemen bij kinderen in de leeftijd van achttien maanden tot vier jaar, de zogenaamde peutertijd (Potegal & Davidson, 2003). Schattingen van de prevalentie van driftbuien in deze levensfase variëren van 50 tot 91% (Giesbrecht, Miller, & Müller, 2010). Er bestaan echter grote verschillen tussen peuters in de frequentie van het voorkomen van driftbuien, variërend van één driftbui per maand tot meerdere driftbuien per dag. Ook verschilt het voorkomen van driftbuien tussen jongens en meisjes. Zo komen driftbuien bij 38% van de jongens en bij 29% van de meisjes voor in de peutertijd (Caspi, Elder, & Bem, 1987). Een driftbui duurt gemiddeld drie minuten en definieert zich door episoden van sterke emotionele uitingen in combinatie met één of meer van de volgende gedragingen: verstijven, op de grond gaan liggen, schreeuwen, huilen, duwen, trekken, stampen, slaan, schoppen, gooien of weglopen (Belden, Thomson, & Luby, 2008; Giesbrecht et al., 2010). Ook gedragingen als bijten, knijpen, krabben en haren trekken vallen hieronder (Potegal, Kosorok, & Davidson, 1996). In de peutertijd leren kinderen gaandeweg met hun emoties om te gaan. Dit gaat met vallen en opstaan, waardoor driftbuien juist in deze periode veel voorkomen (Giesbrecht, 2009).

Het goed kunnen omgaan met emoties, ook wel emotieregulatie genoemd, blijkt een belangrijke rol te spelen in het wel al dan niet voorkomen van emotionele- en

gedragsproblemen zoals driftbuien (Morris, Silk, Steinberg, Myers, & Robinson, 2007). Omdat peuters nog niet goed in staat zijn om hun emoties te reguleren worden driftbuien in de peutertijd aan de ene kant als normale uiting van woede en/of frustratie gezien, die verklaard kan worden vanuit de ontwikkelingsfase waarin zij zich bevinden (Potegal & Davidson, 2003). In de peutertijd doen zich namelijk juist veel situaties voor die tot woede en frustraties kunnen leiden en waarbij emotie regulerende vaardigheden nodig zijn. Zo ontwikkelen peuters vanaf het tweede levensjaar een drang naar autonomie. Peuters willen alles ‘‘zelf doen’’ terwijl zij hier motorisch en cognitief nog niet toe in staat zijn. Dit leidt tot woede en frustraties die bij een gebrek aan zelfregulerende vaardigheden kunnen worden geuit in een driftbui (Mönks & Knoers, 2004). Daarnaast is de taalontwikkeling in de peutertijd in volle gang, waardoor peuters vaak nog niet in staat zijn om zich voldoende uit te drukken in woorden, terwijl peuters in deze fase wel steeds meer gaan begrijpen. Dit komt omdat het receptieve taalgebruik (begrijpen) zich eerder ontwikkelt dan het expressieve taalgebruik (gebruiken) (Davies, 1976). Ook hierdoor kunnen woede en frustratie ontstaan die zich uiten via driftbuien (Mönks & Knoers, 2004).

(6)

Hoewel driftbuien dus passend zijn voor de ontwikkelingsfase waarin peuters zich bevinden, verklaart dit de grote verschillen in de frequentie van het voorkomen van driftbuien niet. Driftbuien variëren tussen peuters van één driftbui per maand tot meerdere driftbuien per dag (Caspi et al., 1987). Dit verschil kan mogelijk verklaard worden door de rol van ouders in de ontwikkeling van peuters. Ouders blijken een belangrijke rol te spelen in het wel al dan niet voorkomen van driftbuien. Zo blijkt dat driftbuien meer voorkomen bij peuters waarvan de moeders onvoldoende sensitief en responsief reageren op de emoties van de peuter (Monks & Knoers, 2004; Kuczynski & Kochanska, 1990). Onvoldoende sensitief en responsief gedrag uit zich in het niet of niet adequaat reageren op de emoties van de peuter. Bijvoorbeeld door de peuter niet te troosten wanneer hij of zij verdrietig is. Peuters van ouders die wel

voldoende sensitief en responsief opvoeden hebben juist een lager risico op het ontstaan van gedragsproblemen als driftbuien (Gardner, Shaw, Dishion, Burton, & Supplee, 2007). Een voorbeeld van sensitief en responsief opvoeden is gezamenlijk spelen. Zo blijkt dat peuters die vaak samen met hun ouders spelen minder last hebben van driftbuien dan peuters die dit niet doen. (Gardner et al., 2007).

Hoewel onderzoek uitwijst dat ouders invloed hebben op het wel al dan niet voorkomen van driftbuien bij peuters zijn er, voor zover bij de onderzoeker bekend, in Nederland weinig interventies die specifiek gericht zijn op het voorkomen van driftbuien bij peuters. Dit is zorgelijk omdat driftbuien de meest voorkomende gedragsproblemen bij kinderen in de peutertijd zijn (Potegal & Davidson, 2003). Driftbuien bij peuters zijn dus enerzijds een normale uiting van woede en/of frustratie, die verklaard kan worden vanuit de ontwikkelingsfase waarin zij zich bevinden (Potegal & Davidson, 2003). Maar anderzijds kan het veelvuldig voorkomen van driftbuien bij jonge kinderen echter een voorspeller zijn voor het ontwikkelen van internaliserende en externaliserende gedragsproblematiek op latere leeftijd (Calkins & Howse, 2004; Giesbrecht et al., 2010). Of het voorkomen van driftbuien bij peuters dus problematisch is hangt af van de frequentie van de driftbuien. Als deze frequentie hoog is kunnen interventies van belang zijn (Belden et al., 2008).

Als wordt gekeken naar veel gebruikte interventies voor gedragsproblemen bij kinderen in Nederland, valt op dat deze interventies een gemeenschappelijk werkzaam mechanisme hebben: positief opvoeden (Gardner et al., 2007). Positief opvoeden wordt als volgt gedefinieerd: het liefhebben van het kind door warmte en opvoeding, het begrijpen van het temperament van het kind, het hebben van duidelijke grenzen en discipline, het bieden van flexibiliteit, leermogelijkheden en een beschermende/veilige omgeving (Seay, Freysteinson, & McFarlane, 2014).

(7)

Een opvoedinterventie die het mechanisme positief opvoeden inzet is het Positive Parenting Program (Triple P), dat in ruim de helft van de Nederlandse gemeenten wordt aangeboden (Schappin, de Graaf, & Reijneveld, 2017). Het doel van de interventie is om gedragsproblemen bij kinderen, tussen de 0 en 16 jaar, te voorkomen en/of aan te pakken door ouders opvoedingsvaardigheden aan te leren die hun kinderen positief beïnvloeden.

Bijvoorbeeld door kinderen veelvuldig te complimenteren voor- en aanmoedigen tot- juist gedrag. Hoewel Triple P veelvuldig in Nederland wordt aangeboden zijn de resultaten van effectiviteitonderzoek naar de interventie tegenstrijdig. Op internationaal niveau worden de effecten van Triple P door verschillende onderzoeken als klein tot middelgroot beoordeeld (d = .35 – d = .53). Onderzoeken naar de effecten van Triple P in Nederland zijn echter een stuk minder positief. Een meta-analyse met vier studies naar de effectiviteit van Triple P in

Nederland, wijst uit dat Triple P niet effectiever wordt gevonden dan gebruikelijke zorg en dat de interventie niet bijdraagt aan het verminderen van emotionele- en gedragsproblemen bij kinderen (Sanders, Kirby, Tellegen, & Day, 2014).

Een andere in Nederland veel gebruikte opvoedinterventie is Video-feedback

Intervention to promote Positive Parenting and Sensitive Discipline (VIPP-SD) (Bakermans- Bakermans-Kranenburg, Juffer, & van IJzendoorn, 2015). Deze interventie is gericht op het verhogen en verbeteren van de sensitiviteit en discipline van ouders met als einddoel het verminderen van gedragsproblemen bij kinderen in de leeftijd van 0-6 jaar. Ook bij deze interventie ligt de focus op positief opvoeden. Verschillende onderzoeken beoordelen deze interventie, in tegenstelling tot Triple P, als effectief in Nederland (Bakermans-Kranenburg, van IJzendoorn, Pijlman, Mesman, & Juffer, 2008). Zo blijkt dat moeders die de interventie hebben gekregen een significant hogere score op sensitieve responsiviteit laten zien dan moeders uit de controlegroep die een treatment-as-usual behandeling ontvingen (d = .78) (Kalinauskiene et al., 2009). Ook blijkt er in de interventiegroep een afname te zijn van probleemgedrag bij kinderen (Bakermans-Kranenburg et al., 2008).

Effectiviteitsonderzoeken geven dus zowel positieve als negatieve resultaten over de werkzaamheid van veelgebruikte interventies voor gedragsproblemen in Nederland. Het is opvallend dat er in beide interventies veel aandacht is voor het positieve gedrag van het kind, maar nauwelijks aandacht voor het negatieve gedrag van het kind, dat wil zeggen: het

negatieve gedrag wordt genegeerd. Bovendien zijn beide interventies gericht op bredere gedragsproblemen dan alleen driftbuien. Een interventie die wel specifiek gericht is op

driftbuien bij peuters is de ouder managementtraining: De Vrolijke Peuter-training, gebaseerd op het boek The Happiest Toddler on the Block van Karp (2008). Deze ‘’National Bestseller’’

(8)

is ontzettend populair onder ouders van peuters in de Verenigde Staten. Wetenschappelijk effectiviteitsonderzoek naar de interventie ontbreekt echter.

De mechanismen van de Vrolijke Peuter-training bestaan eveneens voor een belangrijk gedeelte uit het uitbreiden van positieve interacties tussen ouder en kind. Positief opvoeden speelt dus ook in deze methode een belangrijke rol. Naast aandacht voor het positieve gedrag van de peuter is er echter bij de Vrolijke Peuter-training ook veel aandacht voor het negatieve gedrag van de peuter, in de vorm van driftbuien. De interventie leert ouders ongewenst gedrag, in de vorm van driftbuien, juist aandacht te geven. Dit is in tegenstelling tot de eerdergenoemde interventies Triple-P en VIPP-SD, waar negatief gedrag zoveel mogelijk genegeerd dient te worden. Ouders leren door de Vrolijke Peuter-training om de emotie van hun peuter te helpen reguleren door aandacht te geven aan het negatieve gedrag van de peuter. Dit doen zij doormiddel van het teruggeven van de peuters emotie, in de taal die peuter zelf ‘spreekt’. Ouders zeggen bijvoorbeeld tijdens een driftbui tegen hun peuter: “je bent boos hè, boos, boos!” waarbij ze een deel van de emotie van de peuter spiegelen in de toon van hun stem en hun lichaam. Dit teruggeven van de emotie aan de peuter wordt de Teruggeefregel genoemd. Ouders wordt geleerd de Teruggeefregel in kinderlijke taal uit te voeren en daarbij het volume en het lichaamsgedrag van de peuter te spiegelen. Dit wordt Peutertaal genoemd (Karp, 2008). Volgens Karp (2008) is zijn interventie effectief en helpt het driftbuien te voorkomen en te keren, maar wetenschappelijk bewijs hiervoor is er niet.

De Vrolijke Peuter is als boek in de Verenigde Staten een bestseller, maar het

ontbreken van wetenschappelijk bewijsmateriaal voor de effectiviteit hiervan geeft aanleiding tot een onderzoek naar de effectiviteit van de Vrolijke Peuter-training. Bovendien vragen de negatieve resultaten van bestaande interventies om onderzoek naar mogelijk nieuwe

effectieve interventies voor het aanpakken van gedragsproblemen van kinderen in Nederland. Onderzoek naar de effectiviteit van de Vrolijke Peuter-training wordt momenteel uitgevoerd aan de Universiteit van Amsterdam door van der Giessen, Rijn-van Gelderen, Möller en Rodenburg (2017). Huidige studie maakt deel uit van het onderzoek van van der Giessen et al. (2017) en kijkt naar het verband tussen de Vrolijke Peuter-training aan ouders en de

frequentie van driftbuien van peuters. Huidige studie kijkt daarnaast naar welke rol de emotieregulatie van ouders speelt in dit verband.

Ervan uitgaande dat driftbuien bij peuters voortkomen vanuit een gebrek aan emotie regulerende vaardigheden lijkt het namelijk van belang te zijn om deze vaardigheden bij peuters te verbeteren (Giesbrecht, 2009). Het verbeteren van de emotieregulatie van kinderen gebeurt voor een belangrijk gedeelte via de emotieregulatie van ouders (Morris et al., 2007).

(9)

Emotieregulatie wordt gedefinieerd als alle interne en externe processen die betrokken zijn bij het initiëren, onderhouden en moduleren van het voorkomen, de intensiteit en uitdrukking van emoties (Thompson, 1994). Een goede emotieregulatie duidt op het adequaat om kunnen gaan met opkomende emoties, waarbij de gedragsuiting passend is bij de ervaren emotie. Ouders blijken een belangrijke rol te spelen in het ontwikkelen van de emotieregulatie van peuters. Volgens een emotieregulatie model hebben ouders op drie verschillende manieren invloed op de emotieregulatie van hun kinderen (Morris et al., 2007).

Allereerst gebeurt het leren reguleren van emoties voor een belangrijk gedeelde via observationeel- of modelleren. Deze vorm van leren wordt als goed onderbouwd mechanisme beschouwd waardoor kinderen specifiek gedrag aanleren (Bandura, 1977). Kinderen leren hun emoties te reguleren door de emotionele uitingen van hun ouders te observeren. Via de

emotieregulatie van ouders leren kinderen dus impliciet welke emoties aanvaard worden in de specifieke gezinscontext en hoe deze emoties gemoduleerd dienen te worden. Wanneer een ouder bijvoorbeeld in het bijzijn van een peuter boos wordt op de conducteur omdat de trein vertraging heeft, leert een kind iets anders dan wanneer de ouder rustig aangeeft dat hij of zij hiervan baalt. Wanneer ouders in staat zijn om hun eigen emoties op gepaste wijze te

reguleren, leren zij hun kinderen ditzelfde te doen in situaties waar emoties voorkomen (Morris et al., 2007; Thompson, 1994).

Ten tweede heeft een veilig gezinsklimaat een positieve invloed op de ontwikkeling van emotieregulatie bij kinderen. Hierbij zijn verschillende mechanismen belangrijk. Allereerst geldt dat de hechtingsrelatie tussen ouders en kind van invloed is op te

ontwikkeling van emotieregulatie van kinderen. Zo blijkt dat veilig gehechte kinderen in hun derde levensjaar betere emotie regulerende vaardigheden hebben dan onveilig gehechte kinderen (Gilliom, Shaw, Beck, Schonberg, & Lukon, 2002). Naast hechting heeft de opvoedstijl van ouders invloed op de ontwikkeling van de emotieregulatie van kinderen. Verschillende opvoedstijlen worden anders in verband gebracht met de ontwikkeling van emotieregulatie van kinderen (Morris et al., 2007). Zo blijkt een autoritatieve opvoedingsstijl, die gekenmerkt wordt door een hoge mate van warmte en controle, te leiden tot een positieve emotionele ontwikkeling bij kinderen. Een autoritaire opvoedingsstijl, gekenmerkt door een lage mate van warmte en een hoge mate van controle, en een permissieve opvoedingsstijl, gekenmerkt door een hoge mate van warmte en een lage mate van controle, worden negatief geassocieerd met de ontwikkeling van emotieregulatie van kinderen. Dit laatste geldt ook voor een laissez-faire opvoedstijl, die gekenmerkt wordt door een lage mate van warmte en controle (Topham et al., 2011).

(10)

Tot slot leren kinderen hun emoties te reguleren door de emotie gerelateerde

opvoedingspraktijken die ouders hanteren. Hiermee wordt de manier waarop ouders reageren op de emoties van hun kinderen en de wijze waarop ouders hun kinderen leren over emoties bedoeld. Kinderen die in staat zijn hun emoties op een juiste wijze te reguleren hebben vaak ouders die zich bewust zijn van de emoties van hun kind en hun kind helpen om hun emoties te verwoorden. Daarnaast checken deze ouders of de emoties die zij denken te herkennen bij het kind kloppen en zijn zij empathisch naar hun kind (Morris et al., 2007). Ook kunnen ouders specifieke strategieën inzetten om hun kinderen te leren omgaan met emoties. Bijvoorbeeld door hun kinderen te leren om bij boosheid tot tien te tellen alvorens een kind reageert. Ouders blijken een actieve rol te spelen in bijvoorbeeld de duur van teleurstelling van hun kind. Kinderen, waarvan de ouders erin slaagden te helpen om een teleurstellende situatie om te buigen naar een positieve situatie ervoeren minder lange gevoelens van woede en verdriet dan kinderen die deze hulp van hun ouders niet ontvangen (Morris et al., 2007).

Om de emotieregulatie van kinderen te verbeteren speelt de emotieregulatie van ouders dus een belangrijke rol. Peuters die emotie regulerende vaardigheden adequaat

ontwikkelen zullen minder driftbuien hebben. Om invloed uit te oefenen op de driftbuien van peuters is de emotieregulatie van ouders dus van groot belang. Binnen de

Vrolijke-Peutertraining is het aanleren van de Teruggeefregel aan ouders een vorm van het aanleren van emotieregulatie.

In deze studie wordt onderzoek gedaan naar het verband tussen de Vrolijke Peuter-training aan ouders en de frequentie van driftbuien van peuters. Deze studie onderzoekt daarnaast welke rol de emotieregulatie van ouders heeft in dit verband. Met deze studie wordt beoogd de volgende vraag te beantwoorden: wat is het verband tussen de Vrolijke Peuter-training voor ouders en de frequentie van driftbuien van peuters? Er wordt verwacht dat de frequentie van driftbuien van peuters afneemt nadat ouders de Vrolijke Peuter-training hebben gevolgd. Daarnaast wordt verwacht dat de emotieregulatie van ouders wordt vergroot door de Vrolijke Peuter-training. De emotieregulatie van ouders speelt naar verwachting een

mediërende rol in het verband tussen de Vrolijke Peuter-training en de frequentie van driftbuien van peuters. De volgende deelvragen en hypotheses zijn opgesteld: hangt een betere emotieregulatie van ouders samen met een lagere frequentie van driftbuien van peuters (1)? Er wordt een negatief verband verwacht tussen de emotieregulatie van ouders en de frequentie van driftbuien van peuters. Naar verwachting hebben ouders met een hogere score op emotieregulatie, peuters met een lage frequentie van driftbuien en andersom (Morris et al., 2007). Neemt de frequentie van driftbuien van peuters af nadat ouders de Vrolijke

(11)

Peutertraining hebben gevolgd (2)? Er wordt verwacht dat de frequentie van driftbuien van peuters afneemt nadat ouders de Vrolijke Peuter-training hebben gevolgd (Karp, 2008). Neemt de emotieregulatie van ouders toe nadat ouders de Vrolijke Peuter-training hebben gevolgd (3)? Er wordt verwacht dat de emotieregulatie van ouders toeneemt nadat zij de Vrolijke Peuter-training hebben gevolgd (Karp, 2008). Wordt het effect van de Vrolijke Peuter-training op de frequentie van driftbuien gemedieerd via de emotieregulatie van ouders (4)? Er wordt verwacht dat de emotieregulatie van ouders een mediërende rol heeft in het verband tussen de Vrolijke Peuter-training en de frequentie van driftbuien (Morris et al., 2007).

Methode

Design en procedure

Het huidige onderzoek heeft een Gerandomiseerd Gecontroleerd Design (RCT) met een interventie- en een controlegroep. De dataverzameling heeft plaats gevonden van januari 2018 tot mei 2019. Participanten werden geworven door meerdere studenten van de

Universiteit van Amsterdam middels het verspreiden van informatie over het onderzoek via sociale media en flyers/posters. De flyers/posters werden verspreid binnen verschillende delen van Nederland, bijvoorbeeld op kinderdagverblijven en in (kinder)cafés. Daarnaast vond er mond-op-mond verspreiding plaats. Geïnteresseerde ouders meldden zich vervolgens

vrijwillig aan via de website van het onderzoek. Ouders mochten meedoen aan het onderzoek als zij binnen de gestelde inclusiecriteria vielen. Deze hielden in dat ouders tijdens het

onderzoek in ieder geval één kind in de leeftijd van één tot vier jaar oud hadden en dit kind in goede gezondheid verkeerde. Daarnaast dienden ouders goed Nederlands te spreken. Ouders die zich hadden aangemeld en aan de vereiste inclusiecriteria voldeden werden gekoppeld aan een student, die ouders vervolgens telefonisch benaderde om afspraken te maken voor het onderzoek. Van ouders werd verwacht dat zij op twee tijdstippen een reeks vragenlijsten invulden (voormeting, nameting). Daarnaast werd van hen gevraagd om gedurende het onderzoek (zes weken) twee keer per week een kort dagboekje in te vullen. Er vonden in totaal twee huisbezoeken plaats en een telefonische afspraak. Ouders werden na aanmelding random onderverdeeld in twee groepen, een interventie- en een controlegroep. De

interventiegroep kreeg tussen de voormeting en de nameting de Vrolijke Peuter-training aangereikt. De controlegroep kreeg de Vrolijke Peutertraining na de nameting. Het effect van de Vrolijke Peuter-training op de controlegroep werd niet gemeten. Hierdoor wordt deze

(12)

groep vanaf nu aangeduid als wachtlijstcontrolegroep. Voor de interventiegroep zag het onderzoek er als volgt uit (Figuur 1).

Figuur- Onderzoeksfases interventiegroep

De Vrolijke Peuter-training werd mondeling aan ouders overgedragen en duurde ongeveer een uur. Er was sprake van een één op één situatie, waarbij enkel de ouder en de onderzoeker aanwezig waren. Er werd tijdens de training gebruik gemaakt van visuele ondersteuning door een PowerPointpresentatie. Achteraf ontvingen ouders een hand-out met daarop de informatie van de training samengevat. De training bestond uit de volgende

onderdelen. Allereerst werd achtergrondinformatie gegeven over de ontwikkelingsfase waarin peuters zich bevinden. Daarna werden de Teruggeefregel en Peutertaal uitgelegd. Dit werd stapsgewijs gedaan waarbij voorbeelden werden gegeven in de vorm van tekst en enkele filmfragmenten. Tot slot werd ouders met voorbeelden uitgelegd hoe zij positieve interacties met hun peuter konden stimuleren.

De wachtlijstcontrolegroep kreeg twee huisbezoeken maar ontving binnen de gemeten tijd (voormeting, nameting) geen training. Dat deze wachtlijstcontrolegroep de Vrolijke Peuter-training alsnog ontving na de nameting wordt niet meegenomen in de resultaten van dit onderzoek. Er is gekozen om de wachtlijstcontrolegroep na het onderzoek alsnog de Vrolijke Peuter-training aan te reiken, omdat verwacht werd dat het aanmelden als deelnemer van het onderzoek dan aantrekkelijker zou worden. Voor de wachtlijstcontrolegroep zag het onderzoek er als volgt uit (Figuur 2).

(13)

Participanten

In totaal hebben 140 ouders meegedaan aan het onderzoek. Voorafgaand aan de analyses is met behulp van ‘’listwise deletion’’ in SPSS gecontroleerd op ontbrekende gegevens van de participanten. In dit onderzoek zijn alleen de participanten meegenomen waarvan geen gegevens ontbraken. In totaal bleven er 98 participanten (N = 98) over waarvan de volledige gegevens zijn verkregen. De leeftijd van de participanten ligt tussen de 27 en 45 jaar (M = 33,84, SD = 3,71). Hiervan was 96,9% vrouw en 3,1% man. Het grootste gedeelte van de participanten had een Mbo-opleiding (17,3%), Hbo-opleiding (36,7%) of Universitaire Master (35,7%) afgerond. De etniciteit van de participanten was voor het overgrote deel Nederlands (85,7%) of overig (14,3%), waaronder Afghaans, Aziatisch, Belgisch, Chinees, Colombiaans, Duits, Antilliaans, Indonesisch, Iraans, Spaans en Zuid-Afrikaans. De

participanten hadden tijdens het onderzoek minimaal één peuter (55,1% jongen; 44,9% meisje) met een gemiddelde leeftijd van 2 jaar en 3 maanden (SD = 0,76). Ongeveer de helft van de peuters (43,8%) was tijdens het onderzoek enig kind. De andere peuters hadden één (46,9%) of 2 broertjes of zusjes (9,2%) tijdens het onderzoek.

Meetinstrumenten

Driftbuien: driftbuien zijn gemeten met behulp van de Temper Tantrum Grid (TTG) (Potegal & Davidson, 2003). De TTG is een vragenlijst die de frequentie en intensiteit van driftbuien meet. Ouders vulden de vragenlijst in over de driftbuien van hun kind in de

afgelopen twee weken. De vragenlijst werd afgenomen tijdens de voormeting en de nameting en bevat achttien gedragingen behorend bij een driftbui waarbij ouders per item aangaven hoe vaak (schaal: frequentie) en hoe intens (schaal: intensiteit) het gedrag zich had voorgedaan. Voor dit onderzoek werd enkel de schaal frequentie gebruikt, omdat gekeken werd naar de hoeveelheid driftbuien en niet naar de intensiteit van deze driftbuien. Voorbeelditems uit de vragenlijst zijn: ‘’tranen tijdens het huilen’’, ‘’rood worden’’, ‘’stampen’’, ‘’schoppen’’ en ‘’slaan’’. De antwoordmogelijkheden variëren op schaal frequentie van ‘’nooit’’ (1), ‘’zelden’’ (2), ‘’soms’’ (3), ‘’vaak’’ (4) tot ‘’altijd’’ (5). Er zijn geen items her-gecodeerd. Een hogere score per item betekende een hogere totaalscore op de frequentie van driftbuien. De totale score werd berekend door de som van alle scores op de schaal frequentie te delen door het aantal items. De schaal frequentie bleek een hoge interne consistentie te hebben (Cronbach’s Alpha = .76 op de voormeting en Cronbach’s Alpha = .81 op de nameting). Emotieregulatie: emotieregulatie is gemeten met behulp van The Affective Style Questionnaire (ASQ) (Hofmann & Kashdan, 2010). De ASQ is een kort instrument om individuele verschillen in emotieregulatie te meten. De vragenlijst werd afgenomen tijdens de

(14)

voormeting en de nameting. Voorbeelditems uit de vragenlijst zijn: ‘’mensen hebben het normaal gesproken niet door hoe ik me van binnen voel’’ en ‘’ik heb mijn emoties goed onder controle’’. De ASQ bevat twintig items waarop de volgende antwoord mogelijkheden worden gegeven: ‘’helemaal niet op mij van toepassing’’ (1), ‘’een klein beetje’’ (2), ‘’soms wel/soms niet’’ (3), ‘’tamelijk’’ (4) en ‘’helemaal op mij van toepassing’’ (5). Er werden geen items her-gecodeerd. Een hogere score per item betekende een hogere totaalscore op

emotieregulatie. De totaalscore is berekend door de som van alle scores te delen door het aantal items. De interne consistentie voor deze vragenlijst was hoog (Cronbach’s Alpha = .80 op de voormeting en Cronbach’s Alpha = .76 op de nameting).

Statistische analyses

De statistische analyses zijn uitgevoerd met behulp van het programma IBM SPSS Statistics, versie 25. Om een algemeen beeld te krijgen van de geworven data zijn allereerst beschrijvende statistieken berekend over de scores van de participanten op de variabelen driftbuien en emotieregulatie. En werd hierin onderscheid gemaakt tussen de scores op de voormeting en de nameting.

Om antwoord te kunnen geven op de vraag of een betere emotieregulatie van ouders samenhangt met een lagere frequentie van driftbuien van peuters is een Pearson

correlatiecoëfficiënt berekend. Omdat er tijdens de voormeting nog geen verschil is tussen de interventie- en de wachtlijstcontrolegroep, werden de scores van alle participanten

meegenomen in de analyse. De totaalscore op de frequentieschaal van de TTG werd gecorreleerd met de totaalscore op de ASQ.

Om antwoord te kunnen geven op de vraag of de frequentie van driftbuien van peuters afneemt nadat ouders de Vrolijke Peuter-training hebben gevolgd werd een Repeated

Measures ANOVA uitgevoerd. De between-subjects factor was meetmoment (voormeting, nameting), de within-subjects factor was conditie (interventiegroep, wachtlijstcontrolegroep) en de afhankelijke variabele driftbuien. Aan de assumpties van een Repeated Measures ANOVA is voldaan: de afhankelijke variabele driftbuien is voor elke conditie

(interventiegroep, wachtlijstcontrolegroep) normaal verdeeld, de onafhankelijke variabele tijd is gemeten op categorisch niveau en de afhankelijke variabele driftbuien is gemeten op continue meetniveau, er is voldaan aan de aanname van sphericiteit en de scores van de variabele conditie (interventiegroep, wachtlijstcontrolegroep) zijn onafhankelijk van elkaar. De effectgrootte is berekend met behulp van de partial eta square (η2

p). Een partial eta square van .10 duidt op een klein effect, een partial eta square van .30 duidt op een gemiddeld effect en een partial eta square van .50 duidt op een groot effect (Field, 2009).

(15)

Om antwoord te kunnen geven op de vraag of de emotieregulatie van ouders toeneemt nadat ouders de Vrolijke Peuter-training hebben gevolgd werd tevens een Repeated Measures ANOVA uitgevoerd. De between-subjects factor was meetmoment (voormeting, nameting), de within-subjects factor was conditie (interventiegroep, wachtlijstgroep) en de afhankelijke variabele emotieregulatie. Aan de assumpties van een Repeated Measures ANOVA is voldaan: de afhankelijke variabele emotieregulatie is voor elke conditie (interventiegroep, wachtlijstcontrolegroep) normaal verdeeld, de onafhankelijke variabele tijd is gemeten op categorisch niveau en de afhankelijke variabele emotieregulatie is gemeten op continue meetniveau, er is voldaan aan de aanname van sphericiteit en de scores van de variabele conditie (interventiegroep, wachtlijstcontrolegroep) zijn onafhankelijk van elkaar. Ook hier is de effectgrootte berekend met behulp van de partial eta square (η2

p).

Om antwoord te kunnen geven op de vraag of het effect van de Vrolijke Peuter-training wordt gemedieerd via de emotieregulatie van ouders werd een mediatieanalyse uitgevoerd. Hiervoor is het programma PROCESS for SPSS gedownload (Hayes, 2019). De onafhankelijke variabele (X) was conditie (interventiegroep, wachtlijstcontrolegroep), de afhankelijke variabele (Y) was driftbuien, en de mediator (M) was emotieregulatie. Er werd bij de variabelen driftbuien en emotiesregulatie gebruik gemaakt van de verschilscores tussen de voormeting en de nameting op de TTG en de ASQ. In Figuur 3 is het mediatiemodel dat is getoetst weergegeven. Aan de assumpties voor een mediatieanalyse is voldaan: de

onafhankelijke variabele conditie is gemeten op continu niveau, de afhankelijke variabele driftbuien is continue, de steekproef is random verkregen, de onafhankelijke variabele conditie heeft variantie, er is geen sprake van multicollineariteit, er is sprake van

homoscedasticiteit, de residuen zijn ongecorrigeerd, normaal verdeeld en het verband tussen de onafhankelijke variabele conditie en de afhankelijke variabele driftbuien is lineair.

(16)

Resultaten

Beschrijvende resultaten

Voorafgaand aan de statistische analyses zijn een aantal beschrijvende statistieken berekend. Deze geven een algemeen beeld van de scores op emotieregulatie en driftbuien op de voormeting en de nameting (Tabel 1).

Tabel 1 - Beschrijvende statistieken emotieregulatie en driftbuien op voor- en nameting

Toetsende resultaten

Hangt een betere emotieregulatie van ouders samen met een lagere frequentie van driftbuien van peuters? (1)

Om te onderzoeken of een betere emotieregulatie van ouders samenhangt met een lagere frequentie van driftbuien van peuters is een Pearson correlatiecoëfficiënt berekend. Hiervoor zijn de data van de voormeting samengenomen voor zowel de interventiegroep als de wachtlijstcontrolegroep. De resultaten laten een zwakke niet significante negatieve correlatie (r = -.12) zien tussen emotieregulatie en driftbuien. De emotieregulatie van ouders en de frequentie van driftbuien van peuters hangen niet dus niet betekenisvol met elkaar samen (Tabel 2).

(17)

Neemt de frequentie van driftbuien van peuters af nadat ouders de Vrolijke Peuter-training hebben gevolgd? (2)

Om te onderzoeken of de frequentie van driftbuien van peuters is afgenomen nadat ouders de Vrolijke Peuter-training hebben gevolgd is een Repeated Measures ANOVA uitgevoerd. De between-subjects factor is tijd (voormeting, nameting), de within-subjects factor is conditie (interventiegroep, wachtlijstcontrolegroep) en de afhankelijke variabele driftbuien. De effectgrootte is berekend met behulp van de partial eta square (η2

p). De resultaten laten zien dat er een significant hoofdeffect is van tijd F(1, 96) = 10.65, p < .05, η2

p = .10. Dit betekent dat er een betekenisvol verschil is gevonden in de frequentie van

driftbuien tussen de voormeting en de nameting. Er is geen significant interactie-effect gevonden tussen meetmoment * conditie F(1, 96) = .40, p > .05, η2

p = .00: ouders die de Vrolijke Peuter-training hebben gevolgd rapporteren geen betekenisvolle afname van de frequentie van driftbuien bij peuters (Figuur 4).

Figuur 4 - Afname van de frequentie van driftbuien van peuters na het wel of niet volgen van de Vrolijke Peuter-training door ouders.

Neemt de emotieregulatie van ouders toe nadat ouders de Vrolijke Peuter-training hebben gevolgd? (3)

Om te onderzoeken of de emotieregulatie van ouders toeneemt nadat ouders de Vrolijke Peuter-training hebben gevolgd is een Repeated Measures ANOVA uitgevoerd. De between-subjects factor is tijd (voormeting, nameting), de within-subjects factor is conditie (interventiegroep, wachtlijstgroep) en de afhankelijke variabele emotieregulatie. De

effectgrootte is berekend met behulp van de partial eta square (η2

p). De resultaten laten zien

dat er geen significant hoofdeffect is van tijd F(1, 96) = 2.31, p > .05, η2

(18)

dat er geen betekenisvolle verandering heeft plaatsgevonden in emotieregulatie van ouders, tussen de voormeting en de nameting. Er is geen significant interactie-effect gevonden tussen meetmoment * conditie F(1, 96) = .07, p > .05, η2

p = .00: ouders rapporteren geen

betekenisvolle toename van emotieregulatie na het volgen van de Vrolijke Peuter-training (Figuur 5).

Figuur 5 – Toename van de emotieregulatie van ouders na het wel of niet volgen van de Vrolijke Peuter-training.

Wordt het effect van de Vrolijke Peuter-training op de frequentie van driftbuien gemedieerd via de emotieregulatie van ouders (4)?

Om te onderzoeken of het effect van de Vrolijke Peuter-training op de frequentie van driftbuien wordt gemedieerd via de emotieregulatie van ouders is een mediatieanalyse uitgevoerd. Het gaat hierbij om een verandering voor driftbuien en emotieregulatie van de nameting ten opzichte van de voormeting. De onafhankelijke variabele (X) is conditie (interventiegroep, wachtlijstcontrolegroep), de afhankelijke variabele (Y) is driftbuien, en de mediator (M) emotieregulatie. Eerst zijn de voorwaarden voor mediatie getoetst. Er is

gekeken of driftbuien wordt voorspeld door conditie, of emotieregulatie wordt voorspeld door conditie en of driftbuien wordt voorspelt door emotieregulatie. De resultaten laten zien dat conditie geen significante voorspeller is voor driftbuien, zonder emotieregulatie, b = .0574, t = .6367, p > .05. Doordat er niet aan de voorwaarden voor mediatie is voldaan kan er geen mediatie-effect worden gevonden voor emotieregulatie. Dit is te zien aan de resultaten die laten zien dat zowel conditie als emotieregulatie geen significante voorspellers zijn voor driftbuien, b1 = .0574, t = .6367, p > .05; b2 = .0360, t = .2716, p > .05: de Vrolijke

(19)

Peuter-training is geen betekenisvolle voorspeller voor de frequentie van driftbuien van de peuter, en de emotieregulatie van ouders kan dan ook geen mediërende rol hebben (Figuur 6).

Figuur 6 - Mediatieanalyse effect van de Vrolijke Peuter-training op de frequentie van driftbuien gemedieerd via de emotieregulatie van ouders

Discussie

In het huidige onderzoek is de effectiviteit van de Vrolijke Peuter-training op driftbuien van peuters onderzocht. Er is daarbij gekeken naar de mediërende rol van de emotieregulatie van ouders. Er werd verwacht dat ouders met een betere emotieregulatie, peuters zouden hebben met een lagere frequentie van driftbuien (Morris et al., 2007). Daarnaast werd verwacht dat de frequentie van driftbuien van peuters zou afnemen nadat ouders de Vrolijke Peuter-training hebben gevolgd (Karp, 2008). Als derde werd verwacht dat de emotieregulatie van ouders na het volgen van de Vrolijke Peuter-training zou zijn

verbeterd door het aanleren van de Teruggeefregel (Karp, 2008). Tot slot werd verwacht dat de emotieregulatie van ouders een mediërende rol zou spelen in het verband tussen de

Vrolijke Peuter-training voor ouders en de frequentie van driftbuien van peuters (Morris et al., 2007).

Allereerst is onderzoek gedaan naar de samenhang tussen de emotieregulatie van ouders en de frequentie van driftbuien van peuters. Uit de resultaten bleek een zwak niet significant negatief verband tussen de emotieregulatie van ouders en de frequentie van driftbuien van peuters. Er kan dus worden gesteld dat de emotieregulatie van ouders en de frequentie van driftbuien van peuters niet betekenisvol met elkaar samenhangen. Dit resultaat is in tegenstelling met de verwachting op basis van resultaten uit eerder onderzoek. Eerder onderzoek toonde namelijk aan dat het voorkomen van driftbuien bij peuters afhangt van de

(20)

mate waarin peuters in staat zijn hun emoties te reguleren (Morris et al., 2007; Giesbrecht, 2009). Peuters die over goede emotie regulerende vaardigheden beschikken uiten situaties die tot woede en frustraties leiden niet in de vorm van driftbuien (Mönks & Knoers, 2004). Bij het aanleren van emotie regulerende vaardigheden aan peuters, blijkt de emotieregulatie van ouders een belangrijke rol te spelen. Wanneer ouders in staat zijn om hun eigen emoties op gepaste wijze te reguleren, leren zij hun kinderen ditzelfde te doen in situaties waar emoties voorkomen (Morris et al., 2007; Thompson, 1994). Hierdoor werd er verwacht dat ouders met een betere emotieregulatie, peuters zouden hebben met een betere emotieregulatie, die

daardoor een lagere frequentie van driftbuien zouden laten zien (Morris et al., 2007). Dit verband werd in het huidige onderzoek echter niet gevonden.

Dit resultaat kan mogelijk worden verklaard doordat het aanleren van emotie regulerende vaardigheden niet alleen via de emotieregulatie van ouders gebeurt. Ook een veilig gezinsklimaat, bestaande uit een veilige hechting en een autoritatieve opvoedstijl, en de emotie gerelateerde opvoedingspraktijken die ouders hanteren blijken van invloed te zijn op het aanleren van emotie regulerende vaardigheden door kinderen (Gilliom et al., 2002; Morris et al., 2007). In het huidige onderzoek is enkel onderzocht of ouders met een betere

emotieregulatie kinderen hebben met een lagere frequentie van driftbuien. Het gezinsklimaat en de emotie gerelateerde opvoedingspraktijken van de ouders zijn echter niet onderzocht. Daarom wordt aangeraden om bij vervolgonderzoek niet alleen te kijken naar de

emotieregulatie van ouders als voorspeller van driftbuien van peuters, maar ook het gezinsklimaat en de opvoedingspraktijken mee te nemen in het onderzoek.

Ten tweede werd onderzocht of de frequentie van driftbuien van peuters afnam nadat ouders de Vrolijke Peuter-training hadden gevolgd. Zowel in de interventiegroep als in de wachtlijstcontrolegroep was een kleine afname van driftbuien te zien tussen de voormeting en de nameting. Deze afname was echter voor beide groepen niet significant. Er wordt daarom gesteld dat de Vrolijke Peuter-training aan ouders niet betekenisvol heeft gezorgd voor een afname van de frequentie van driftbuien van peuters. Hoewel wetenschappelijk onderzoek naar de effectiviteit van de Vrolijke Peuter-training tot nu toe miste, is dit resultaat in tegenstelling tot wat Karp (2008) en de enorme aandacht voor zijn methode deden

vermoeden. Volgens Karp (2008) helpt de Vrolijke Peuter-training aan ouders, driftbuien bij peuters te voorkomen en te keren.

Ook dit resultaat kan mogelijk worden verklaard vanuit het idee dat het aanleren van emotie regulerende vaardigheden bij peuters, die verband houden met het minder voorkomen van driftbuien, niet enkel via de emotieregulatie van ouders gebeurt (Morris et al., 2007). De

(21)

Vrolijke Peuter-training beoogde de emotieregulatie van ouders te verbeteren door het aanleren van de Teruggeefregel (Karp, 2008). De verbeterde emotieregulatie van ouders zou op zijn beurt via observationeel- of modelleren leiden tot een verbeterde emotieregulatie van peuters. Dit laatste zou naar verwachting zorgen voor een lagere frequentie van driftbuien bij peuters na het volgen van de Vrolijke Peuter-training door ouders. Er is hierbij echter geen rekening gehouden met de andere manieren waarop ouders invloed hebben op de

emotieregulatie van hun kinderen. Niet alleen de emotieregulatie van ouders, maar ook een veilig gezinsklimaat, bestaande uit een veilige hechting en een autoritatieve opvoedstijl, en de emotie gerelateerde opvoedingspraktijken die ouders hanteren zijn van belang bij het

ontwikkelen van emotie regulerende vaardigheden bij peuters (Gilliom et al., 2002; Morris et al., 2007).

Een andere mogelijke verklaring voor het niet vinden van het verwachte resultaat is dat de onderzoekduur mogelijk te kort was om een verandering in de frequentie van driftbuien te kunnen vinden. Ouderinterventies kenmerken zich door het gegeven dat de beoogde

gedragsverandering van het kind niet direct, maar indirect via de ouders plaatsvindt.

Onderzoek heeft aangetoond dat de effecten van ouderinterventies op het gedrag van het kind soms pas bij latere follow-up metingen zichtbaar worden. Dit wordt ook wel het ‘sleeper’ effect genoemd (van Aar, Leijten, de Castro, & Overbeek, 2017). Om in toekomstig onderzoek mogelijk wel het verwachte resultaat te vinden wordt aangeraden om het gezinsklimaat en de opvoedingspraktijken van ouders mee te nemen in het onderzoek.

Daarnaast wordt aangeraden om een latere follow-up meting toe te voegen om zo het ‘sleeper’ effect te kunnen tegengaan.

Vervolgens is onderzocht of de emotieregulatie van ouders toeneemt nadat ouders de Vrolijke Peuter-training hebben gevolgd. Zowel in de interventiegroep als in de

wachtlijstcontrolegroep was een kleine toename van emotieregulatie te zien tussen de voormeting en de nameting. Deze toename was echter niet significant. Er wordt daarom gesteld dat de emotieregulatie van ouders niet betekenisvol is toegenomen door het volgen van de Vrolijke-Peuter-training. Dit resultaat is in tegenstelling met de verwachting dat het aanleren van de Teruggeefregel zou zorgen voor een toename aan emotie regulerende vaardigheden bij ouders (Karp, 2008).

Dit resultaat kan mogelijk worden verklaard door de manier waarop de Vrolijke training in het huidige onderzoek is overgedragen aan ouders. De Vrolijke Peuter-training is eenmalig aan ouders gegeven waarbij er voornamelijk sprake was van eenzijdige kennisoverdracht. De onderzoeker vertelde terwijl de ouder luisterde. Hoewel er tijdens de

(22)

training ruimte was voor vragen vanuit de ouder, kreeg de ouder niet de mogelijkheid om de geleerde kennis onder begeleiding van de onderzoeker te oefenen. Uit een studie naar de werkzaamheid van ouderinterventies in het algemeen, blijkt dat de mogelijkheid tot het oefenen van vergaarde kennis heel belangrijk is voor het laten beklijven van deze kennis (DaGarmo, Patterson, Marion, & Forgatch, 2004). Bovendien blijkt dat als ouders, de uit ouderinterventies vergaarde kennis, ook daadwerkelijk op hun kind kunnen oefenen, dit de effectiviteit van de ouderinterventie vergroot (Wyatt-Kaminksi, Valle, Filene, & Boyle, 2008). Als wordt gekeken, naar de eerder besproken, als effectief beoordeelde

opvoedinterventie VIPP-SD, valt op dat twee van de werkzame elementen uit deze opvoedinterventie te maken hebben met de manier waarop de interventie op ouders is

overgedragen. Zo blijkt een belangrijk werkzaam element uit deze interventie de mogelijkheid voor ouders om de geleerde strategieën te oefenen in het bijzijn van de trainer. Vervolgens krijgen ouders feedback op deze oefensituatie, wat hen in staat stelt de geleerde kennis in de praktijk op een juiste manier te kunnen toepassen (Bakermans-Kranenburg et al., 2015). Bij de overdracht van de Vrolijke Peuter-training hebben ouders niet de mogelijkheid gekregen om de vergaarde kennis in het bijzijn van de onderzoeker te oefenen en hier feedback op te ontvangen. Dit kan ertoe hebben geleid dat de kennis van de Vrolijke Peuter-training niet goed is beklijft, wat geleid kan hebben tot het gevonden resultaat dat de Vrolijke Peuter-training aan ouders niet betekenisvol heeft gezorgd voor een toename van de emotieregulatie van ouders. Om in vervolgonderzoek mogelijk wel het verwachte resultaat te vinden, wordt aangeraden om bij het overdragen van de Vrolijke Peuter-training een oefenmoment te plannen. Tijdens dit oefenmoment kunnen ouders de vergaarde kennis uitproberen in het bijzijn van de trainer, waarna zij hierop feedback kunnen ontvangen. Er wordt aangeraden om de ouders hierbij ook direct op hun kind te laten oefenen. De informatie van de Vrolijke Peuter-training zal hierdoor beter beklijven (DaGarmo et al., 2004; Wyatt-Kaminski, 2008).

Tot slot werd onderzocht of het effect van de Vrolijke Peuter-training op de frequentie van driftbuien werd gemedieerd via de emotieregulatie van ouders. De resultaten laten zien dat de Vrolijke Peuter-training geen betekenisvolle voorspeller is voor de frequentie van driftbuien. De emotieregulatie van ouders kan daarmee geen mediërende rol spelen omdat niet aan de voorwaarden voor mediatie is voldaan.

Om te resultaten gedegen te interpreteren moet rekening worden gehouden met een aantal sterke punten en beperkingen van het onderzoek. Zoals eerder beschreven kent de manier waarop de Vrolijke Peuter-training aan ouders is gegeven een aantal beperkingen. Wat echter wel als sterk punt wordt bevonden is dat de Vrolijke Peuter-training bij de

(23)

participanten thuis is gegeven. Onderzoek heeft namelijk aangetoond dat gedragsinterventies over het algemeen effectiever worden bevonden wanneer deze in de thuissituatie plaatsvinden (Bakermans-Kranenburg et al., 2015).

Wat daarnaast sterk is aan het onderzoek is het onderzoeksdesign. Het

Gerandomiseerde Gecontroleerde Design (RCT) waarbij participanten random zijn ingedeeld in de interventiegroep of de wachtlijstcontrole groep zorgde ervoor dat deze groepen met elkaar vergeleken konden worden en dat eventueel verschillen aan de Vrolijke Peuter-training geweten konden worden (van Aar et al., 2017). Bovendien zijn er binnen dit

onderzoeksdesign betrouwbare en gevalideerde vragenlijsten gebruikt (Hofmann & Kashdan, 2010; Potegal & Davidson, 2003).

Dat er is gekozen voor een wachtlijstcontrolegroep in plaats van een controlegroep is echter een beperking van het onderzoek. Deze wachtlijstcontrolegroep ontving namelijk geen interventie tijdens de onderzoeksperiode waardoor de Vrolijke Peuter-training niet kan worden vergeleken met een behandeling als gewoonlijk. Uit de resultaten van de getoetste Repeated Mesuares ANOVA’s blijkt dat in zowel de interventie- als in de wachtlijstcontrole groep 1) de frequentie van driftbuien licht is afgenomen en 2) de mate van emotieregulatie licht is toegenomen. Dit terwijl de interventiegroep wel de Vrolijke Peuter-training heeft gekregen en de wachtlijstcontrolegroep niet. Mogelijk heeft de invloed van bewustwording van driftbuien en het bijhouden van dagboekjes bijgedragen aan de toename van

emotieregulatie in de wachtlijstcontrolegroep (van Aar et al., 2017).

Een andere beperking van het onderzoek betreft de samenstelling van de

onderzoeksgroep. Deze bestond uit voornamelijk moeders (96,9%) met een hoogopgeleide achtergrond (36,7% Hbo-opleiding; 35,7% Universitaire Master-opleiding). Hierdoor is het onderzoek mogelijk niet generaliseerbaar naar de algemene ouderpopulatie. Een implicatie voor vervolgonderzoek is dan ook inzetten op het werven van meer laagopgeleide ouders teneinde de steekproef representatiever voor de algemene populatie te laten zijn. Eerder onderzoek heeft namelijk aangetoond dat de werkzaamheid van interventies over

gedragsproblemen beter is bij laagopgeleide ouders (Finders, Díaz, Geldhof, Sektnan, & Rennekamp, 2016).

Tevens een beperking betreft de keuze voor de gemeten schaal frequentie op de TTG. Er is gekozen om voor het meten van driftbuien enkel de frequentieschaal van de TTG te gebruiken. Hiermee is gemeten hoe frequent driftbuien voorkwamen op de voormeting en de nameting. De intensiteitsschaal van de TTG is niet meegenomen in het onderzoek. De resultaten laten zien dat de Vrolijke Peuter-training geen effect heeft gehad op de frequentie

(24)

van driftbuien. Mogelijk heeft de Vrolijke Peuter-training echter wel effect gehad op de intensiteit van driftbuien. Een implicatie voor vervolgonderzoek is het meenemen van zowel de frequentieschaal als de intensiviteitschaal van de TTG. Wat hierbij belangrijk om te noemen is dat er bij de peuters in het huidige onderzoek geen sprake was van klinische gedragsproblematiek. Er was sprake van een gemiddelde score op driftbuien van 1,39 op een schaal van 1 tot 5. Dit kan geïnterpreteerd worden als een lage gemiddelde score op driftbuien (Potegal & Davidson, 2003). De peuters in het huidige onderzoek behoorde dan ook tot de normale populatie peuters. Onderzoek wijst uit dat gedragsinterventies over het algemeen effectiever zijn onder doelgroepen met klinische problematiek, dan onder normale populaties (Brestan & Eyberg, 1998). Er wordt dan ook geadviseerd om in vervolgonderzoek ouders van peuters te includeren waarbij sprake is van klinische problematiek.

Een laatste beperking van het onderzoek is het gebrek aan kennis over de

interbeoordelaarsbetrouwbaarheid en de behandelintegriteit van de Vrolijke Peuter-training. De Vrolijke Peuter-training is over een periode van twee jaar door een tiental verschillende studenten gegeven. Deze studenten hebben hiervoor een eenmalige voorbeeldtraining ontvangen. Daarnaast waren de middelen die zij tijdens de training gebruikten

(PowerPointpresentatie, hand-out voor ouders) gestandaardiseerd. Dit is een sterk punt van het onderzoek. Het is echter niet duidelijk of de studenten de training op precies dezelfde manier hebben gegeven (gebrek aan kennis over interbeoordelaarsbetrouwbaarheid)

(Boendermaker, 2012). Daarnaast waren de omstandigheden bij het geven van de training in iedere situatie anders. De training werd bij de participanten thuis gegeven waarbij soms de peuter of andere kinderen aanwezig waren en soms niet. Dit kan van invloed zijn op hoe de training is ontvangen door ouders. Tijdens een telefonische sessie, twee weken na de training, konden ouders vragenstellen over de training. Ook dit is een sterk punt van het onderzoek, omdat mogelijke onduidelijkheden hiermee verhelderd konden worden. Het is echter niet gemeten of ouders de technieken van de Vrolijke Peuter-training daadwerkelijk hebben toegepast en hoe vaak (gebrek aan kennis over de behandelintegriteit) (Boendermaker, 2012). Een implicatie voor vervolgonderzoek is het vergaren van kennis over de behandelintegriteit. Dit kan gedaan worden door ouders informatie te laten invullen over wanneer, hoe en hoe vaak zij de technieken van de Vrolijke Peuter-training hebben ingezet.

De sterke punten en beperkingen van dit onderzoek meegenomen kan geconcludeerd worden dat er in het huidige onderzoek geen betekenisvol verband is gevonden tussen de Vrolijke Peuter-training voor ouders en de frequentie van driftbuien van peuters. Alhoewel niet formeel geëvalueerd gaven ouders tijdens het onderzoek wel veel positieve reacties over

(25)

de Vrolijke Peuter-training. Zo gaven ouders terug het als prettig te ervaren om door de Vrolijke Peuter-training meer in contact met hun peuter te zijn en voelde zij zich gemotiveerd om met de opgedane kennis aan de slag te gaan. Door deze positieve berichten, de geluiden uit de Verenigde Staten en de beperkingen van het huidige onderzoek wordt geadviseerd om de effectiviteit van de Vrolijke Peuter-training nog verder te onderzoeken. Implicaties voor vervolgonderzoek naar de effectiviteit van de Vrolijke Peuter-training zijn gericht op het includeren van peuters met klinische driftbuien en het werven van meer laagopgeleide ouders. Daarnaast wordt geadviseerd om de interventie te intensiveren door het toevoegen van

momenten waarin ouders in het bijzijn van de trainer met hun peuter kunnen oefenen en hierop feedback kunnen ontvangen. Tot slot wordt geadviseerd om gedurende

vervolgonderzoek meer zicht te houden op de behandelintegriteit en de

interbeoordelaarsbetrouwbaarheid en om een follow-up meting na een langere periode toe te voegen aan het onderzoek.

(26)

Literatuur

van Aar, J., Leijten, P., de Castro, B. O., & Overbeek, G. (2017). Sustained, fade-out or sleeper effects? A systematic review and meta-analysis of parenting interventions for disruptive child behavior. Clinical psychology review, 51, 153-163.

Bakermans-Kranenburg, M.J., Van IJzendoorn, M.H., Pijlman, F.T.A., Mesman, J., & Juffer, F. (2008a). Experimental evidence for differential susceptibility: Dopamine D4 Receptor Polymorphism (DRD4 VNTR) moderates effects on toddlers’ externalizing behavior in a randomized control trial. Developmental Psychology, 44, 293-300. Bakermans-Kranenburg, M. J., Juffer, F., & van IJzendoorn, M. H. (2015). Methods of the

video-feedback programs to promote positive parenting alone, with sensitive discipline, and with representational attachment discussions. In Promoting positive parenting (pp. 31-42). Routledge.

Bandura, A. (1977). Social learning theory. Englewood Cliffs, NJ: Prentice-Hall.

Belden, A.C., Thomson, N. R., & Luby, J. L. (2008). Temper tantrums in healthy versus depressed and disruptive preschoolers: Defining tantrum behaviors associated with clinical problems. Journal of Pediatrics, The, 152(1), 117-122.

doi:10.1016/j.jpeds.2007.06.030.

Boendermaker, L. (2012). Richtlijnen voor behandelintegriteit. Kind & Adolescent, 33(3), 160-163.

Brestan, E. V., & Eyberg, S. M. (1998). Effective psychosocial treatments of conduct-disordered children and adolescents: 29 years, 82 studies, and 5,272 kids. Journal of

clinical child psychology, 27(2), 180-189.

Calkins, S. D., & Howse, R. B. (2004). Individual differences in self-regulation: Implications for childhood adjustment. In P. Philippot & R. S. Feldman (Eds.), The regulation of emotion (pp. 307-332). Mahwah, NJ: Lawrence Erlbaum Associates.

Caspi, A., Elder, G. H., & Bem, D. J. (1987). Moving against the world: life-course patterns of explosive children. Developmental Psychology, 23,

308-313.doi:0012-1649/87/S00.75.

DeGarmo, D. S., Patterson, G. R., & Forgatch, M. S. (2004). How do outcomes in a specified parent training intervention maintain or wane over time?.Prevention Science, 5(2), 73-89.

Davies, N. F. (1976). Receptive versus productive skills in foreign language learning. The Modern Language Journal, 60(8), 440-443.

(27)

Field, A. (2009). Discovering statistics using SPSS third edition. Londen: SAGE publications.

Finders, J. K., Díaz, G., Geldhof, G. J., Sektnan, M., & Rennekamp, D. (2016). The impact of parenting education on parent and child behaviors: Moderators by income and

ethnicity. Childeren and Youth Services Review, 71, 199-209. http://dx.doi.org/10.1016/j.childyouth.2016.11.006

Gardner, F., Shaw, D. S., Dishion, T. J., Burton, J., & Supplee, L. (2007). Randomized

prevention trial for early conduct problems: Effects on proactive parenting and links to toddler disruptive behavior. Journal of Family Psychology, 21(3), 398.

Giesbrecht, G. (2009). Emotion regulation and temper tantrums in preschoolers: Social, emotional, and cognitive contributions Available from Dissertations & Theses Europe Full Text: Social Sciences.

Giesbrecht, G. F., Miller, M. R., & Müller, U. (2010). The anger-distress model of temper tantrums: Associations with emotional reactivity and emotional competence. Chichester: Wiley Subscription Services, Inc. doi:10.1002/icd.677.

Gilliom, M., Shaw, D., Beck, J., Schonberg, M., & Lukon, J. (2002). Anger regulation in disadvantaged preschool boys: Strategies, antecedents, and the development of self-control. Developmental Psychology, 38, 222–235.

Hayes, A. F. (2019). PROCESS: A versatile computational tool for observed variable mediation, moderation, and conditional process modeling. Retrieved from http://www.afhayes.com/public/process2019.pdf

Kalinauskiene, L., Cekuoliene, D., Van IJzendoorn, M.H., Bakermans-Kranenburg, M.J., Juffer, F., & Kusakovskaja, I. (2009). Supporting insensitive mothers: the Vilnius randomized control trial of video-feedback intervention to promote maternal

sensitivity and infant attachment security. Child: Care Health and Development, 35, 613-623.

Karp, H. (2008). The Happiest Toddler on the Block: How to Eliminate Tantrums and Raise a Patient, Respectful and Cooperative One-to Four-Year-Old: Revised Edition. Bantam. Kuczynski, L. & Kochanska, G. (1990). Development of children noncompliance strategies

from toddlerhood to age 5. Developmental Psychology, 26, 398-408. Mönks, F.J. & Knoers, A.M.P. (2004). Ontwikkelingspsychologie. Inleiding tot de

verschillende deelgebieden. Nijmegen: Van Gorcum.

Morris, A. S., Silk, J. S., Steinberg, L., Myers, S. S., & Robinson, L. R. (2007). The role of the family context in the development of emotion regulation. Social

(28)

Development, 16(2), 361-388. doi:10.1111/j.1467-9507.2007.00389.

Potegal, M., & Davidson, R. J. (2003). Temper tantrums in young children: 1. behavioral composition. United States: Lippincott Williams & Wilkins, WK Health.

doi:10.1097/00004703-200306000-00002.

Potegal, M., Kosorok, M. R., & Davidson, R. J. (1996). The Time Course of Angry Behavior in the Temper Tantrums of Young Children a. Annals of the New York Academy of Sciences, 794(1), 31-45.

Sanders, M. R., Kirby, J. N., Tellegen, C. L., & Day, J. J. (2014). The triple P-positive parenting program: A systematic review and meta-analysis of a multi-level system of parenting support. Clinical Psychology Review, 34, 337–357.

Schappin, R., De Graaf, I. M., & Reijneveld, S. A. (2017). Effectiviteit van Triple P in Nederland: stand van zaken en controverse. Kind en Adolescent, 38(2), 75-90.

Seay, A., Freysteinson, W. M., & McFarlane, J. (2014, July). Positive parenting. In Nursing Forum (Vol. 49, No. 3, pp. 200-208).

Thompson, R. A. (1994). Emotion regulation: A theme in search of definition. Monographs of the society for research in child development, 59(2‐3), 25-52.

Topham, G. L., Hubbs-Tait, L., Rutledge, J. M., Page, M. C., Kennedy, T. S., Shriver, L. H., & Harrist, A. W. (2011). Parenting styles, parental response to child emotion, and family emotional responsiveness are related to child emotional eating. Appetite, 56(2), 261-264.

Wyatt-Kaminski, J., Valle, L. A., Filene, J. H., & Boyle, C. L. (2008). A meta-analytic review of components associated with parent training program effectiveness. Journal of Abnormal Child Psychology, 36, 567–589. doi.org/10.1007/s10802-007-9201-9.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The book positions the psychology of retention as a function of six inter-related factors: (1) an appropriate evaluative paradigm through which retention is explored, (2) retention

In de interviews werden de motieven om een partnerschap aan te gaan achterhaald. Voor de culturele organisaties geldt dat financiële ondersteuning voor de bedrijfsvoering het

Door een duidelijk overzicht te geven van de representatie van de Gallische intelligentie door de Romeinen hoop ik een beter beeld te geven van de positie van

One Participant stated that they picked the combination of Gif and Text because “I wouldn't feel uncomfortable using a GIF with my best friend but only after I

In the context of funding in humanitarian assistance specifically, the definition would imply that donors trust organizations in that they will not mobilize funds for

Het andere item bevatte een hoog risico en mat de risicoperceptie van proefpersonen wanneer zij zichzelf niet regelmatig insmeren met een hoge factor antizonnebrandcrème of

The most important examples of the current developments of the EU into the role of strategic military actorness, are the structural funding for defence, the various

More specifically, it looks at two banana industry companies operating in Costa Rica, Hipp and Rewe, which have both implemented a socially inclusive approach with local communities