Het verschil in hand en voet
coördinatie bij leerlingen uit groep
7 en 8.
Maxime Hoksbergen (500641092) Onderzoeksthema Meten van motoriek Academie voor Lichamelijke Opvoeding
Domein Bewegen Sport en Voeding, Hogeschool van Amsterdam 10-05-2017
1e gelegenheid
Begeleider: Antoine de Schipper
Voorwoord
Deze afstudeerscriptie is geschreven door Maxime Hoksbergen.
Door mijn eigen liefde voor balsporten ben ik op mijn onderzoeksvraag gekomen. Zelf moest ik vroeger kiezen tussen een selectieteam tennis of voetbal, wat eigenlijk twee hele
verschillende sporten zijn. Het enige punt waarop deze sporten over een komen is dat er een bal aan te pas komt. Hierdoor vroeg ik mij af of kinderen een allround aanleg hebben voor balsporten, of dat er toch een verschil zit tussen balsporten met handden en balsporen met voeten.
Voor de onderzoekrichting motoriek ben ik terecht gekomen bij mijn scriptiebegeleider Antoine de Schipper. Na het eerste gesprek had ik al een goed gevoel over de samenwerking met Antoine. Officieel participeren alle afstudeer studenten in de richting motoriek aan het Meten Amsterdamse Motoriek Basis Onderwijs (MAMBO) project. Omdat de data uit het MAMBO-project niet voldoende aansloot bij mijn onderzoeksvraag, heb ik zelf een test batterij mogen ontwerpen wat erg leerzaam was. Daarnaast heb ik voor MAMBO ook een aantal testdagen mee gedraaid.
Alle testen heb ik afgenomen op de school waar ik mijn afstudeerstage loop. Ik wil mijn stagebegeleider, Gerben Donker bedanken voor de ondersteuning tijdens het uitvoeren van mijn onderzoek. Ook bedank ik de de G.Th. Rietveldschool en leerlingen voor de soepele samenwerking en goede inzet.
Daarnaast ben ik mijn medestudenten uit de onderzoeksgroep MAMBO dankbaar voor de bijdrage die ze geleverd hebben aan mijn proces in het schrijven en uitvoeren van mijn
onderzoek. In het bijzonder wil ik Antoine de Schipper bedanken voor de fijne begeleiding en ondersteuning tijdens het schrijven van mijn scriptie.
Maxime Hoksbergen
1 mei ’17
Inhoud
Voorwoord ... 2 Samenvatting ... 4 Inleiding ... 5 Methode ... 9 Proefpersonen ... 9Werkwijze ... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Procedure ... 10
Validiteit en betrouwbaarheid ... 11
Dataverzameling en statistische analyse ... 12
Resultaten ... 12 Discussie ... 15 Conclusie ... 16 Aanbeveling ... 16 Bronnen ... 17 Bijlage ... 20
Bijlage 1: Brief aan ouders ... 20
Blijlage 2:Testprotocol ... 21
Bijlage 3: SPSS output ... 22
Bijlage 4: Ephorus inleverbewijs ... 24
Samenvatting
Doel
Doel van dit onderzoek is om te achterhalen of er een samenhang is tussen objectcontrole met handen en objectcontrole met voeten bij basisschoolkinderen uit groep 7 en 8. Deze
informatie is relevant voor de beroepspraktijk bij het maken van homogene niveaugroepen en het bieden van gelijke weerstand bij objectcontrole activiteiten in de les lichamelijke
opvoeding.
Methode
Voor het meten van de hand objectcontrole is “Stuiten” gebruikt, afkomstig uit de 4ss-en test van Van Gelder. Door middel van een basketbal dribbel om palen is hand objectcontrole gemeten. Eenzelfde opzet is gebruikt voor het meten van voet objectcontrole, door middel van een dribbel met een bal aan de voet. Ook zijn alle proefpersonen ondervraagd over
sportbeoefening buiten school. Er zijn twee lessen van 45 minuten gebruikt per klas. De onderzoeksgroep telde 131 kinderen uit groep 7 en 8, waarvan 62 jongen en 69 meisjes. Voor dit correlatieonderzoek is alle data gecontroleerd op normaliteit. Door middel van een Pearson correlatie zijn de scores van iedere proefpersoon getoetst op samenhang. Als laatste is er, door middel van een regressievergelijking, een predictiemodel opgesteld om voet objectcontrole te kunnen voorspellen.
Resultaten
Zowel hand als voet score waren normaal verdeeld. Om verband aan te tonen tussen hand (Gem. 8,1 Sd. 1,9) en voet objectcontrole (Gem. 10,8 Sd. 1,9) is in SPSS een Pearson
correlatie uitgevoerd. Daarnaast is een regressieanalyse gemaakt. Er blijk verschil in jongens en meisjes bij de correlatie tussen hand en voet objectcontrole. (p<0,000) Wanneer kinderen lid zijn van en voetbalvereniging (p<0,000) heeft dit ook effect op de correlatie tussen hand en voet dribbel. Met een sterke correlatie tussen de hand en voet objectcontrole test (r=0,681) en de gegevens over sportparticipatie is een predictie model opgesteld waarmee de
voetdribbel score berekend kan worden.
Conclusie
Het opgestelde predictie model maakt een schatting van de voet objectcontrole score. In de beroepspraktijk zal het model geen meerwaarde bieden voor de ervaren docent LO, omdat een vakleerkracht lichamelijke opvoeding de vaardigheid van leerlingen zelf kan inschatten.
Inleiding
“Mike Zonneveld was tot zijn tweeëndertigste voetballer, (NEC, NAC, PSV) was linksbenig als voetballer, rechtshandig als tennisser – bleek meer te kunnen dan hard rennen en ballen terugslaan. Eigenlijk heb ik hem amper zien rennen, dat was niet nodig. Hij deed alles op techniek. Gevoelige volleys, geplaatste smashes, topspin-lobs, gerichte mokerslagen vanaf de baseline. En Mike Zonneveld sloeg zijn tweede service net zo hard als zijn eerste. Dat doen er meer, maar hij sloeg geen enkele dubbele fout.” (van Leeuwen, 2013)
Inleiden onderwerp
Mike Zonneveld heeft een zeer goed ontwikkelde motoriek van zowel handen als voeten. Motoriek is een belangrijk aspect tijdens het beoefenen van balsporten. Williams (1983) definieert motoriek als: “De processen en structuren welke de daadwerkelijke uitvoering van motorische of bewegingsgedragingen coördineren en controleren. Het betreft in het bijzonder de regulatie van actuele bewegingsactiviteiten van het lichaam die door spierwerking tot stand komen en die een zekere simultane, tijdruimtelijke coördinatie vereisen van een aantal
lichaamssegmenten”(Williams, 1983). Motorische activiteit wordt aangestuurd door een deel in de hersenen wat motorische cortex wordt genoemd. Bij het beoefenen van balsporten is dit gebied zeer actief.
Het controleren van een voorwerp met het lichaam noemt men ook wel
“objectcontrole”(Object conrtoll skills, 2016). Objectcontrole in spel sporten gaat voornamelijk over balcontrole. Wanneer een speler beschikt over veel balcontrole zal hij behendig en snel het spel kunnen spelen. Voor deze studie is objectcontrole onder verdeeld in hand objectcontrole en voet objectcontrole. In de 4ss-en testbaterij zijn vier elementen op genomen: Springen Kracht, Springen Coördinatie, Stilstaan en Stuiten (van Gelder & Stroes, 2006). Het element “Stuiten” geeft een indicatie hoe vaardig leerlingen zijn in hand
objectcontrole. Of dit automatisch aangeeft hoe vaardig leerlingen zijn in voet objectcontrole activiteiten is niet bekend. Als de ontwikkeling van hand en voet objectcontrole parallel lopen bij alle leerlingen zal de Stuit test ook geschikt zijn om niveau van voet objectcontrole te bepalen. Zo niet dat is er een extra test nodig om voet objectcontrole te meten. Voet
objectcontrole is voornamelijk van belang tijdens voetbal activiteiten maar komt ook van pas
bij een activiteit als (touw)klimmen. Om kinderen deze activiteiten aan te bieden op
homogeen niveau zal de leerkracht over gegevens moeten beschikken van voet objectcontrole. Homogene niveau groepen zijn voor object manipulatie sporten van belang. Denk
bijvoorbeeld aan weerstand van de tegenstander of doorstroomsnelheid in een oefencircuit. Wanneer voet en hand objectcontrole een hoge correlatie hebben zal de 4ss-en Stuit test voldoende zijn om homogene groepen te maken in activiteiten waarbij zowel hand als voet objectcontrole van toepassing is. Bij het achterblijven van één van de twee manipulatie vaardigheden kan hier in de gymles dan ook rekening mee worden gehouden.
Naast van Gelder bestaan er meerdere methodes om motorische ontwikkeling van kinderen in kaart te brengen. Hier onder zijn een aantal grote motorische testen vergeleken om te zien of hand en voet objectcontrole binnen een test gemeten kunnen worden. The Gross Motor Developement (TGMD) is een van de meeste gebruikte testen voor kinderen van 3 tot en met 10 jaar. Deze bevat onder anderen “Objectcontrole”. Het is de meest uitgebreide test als het gaat om balvaardigheden. Er zitten zes verschillende taken in TGMD om objectcontrole te meten met zowel handen als voeten (tabel 1). Door de scoringsmethode, behalen of niet behalen van een doel is de TGMD echter niet geschikt om verschil aan te kunnen tonen in hand en voet object controle. Ook de Peabody Developmental Motor Scales 2 (PDMS-2) bevat zowel een hand als voet objectcontrole opdracht. Echter is de PDMS-2 ontwikkeld om peuters en kleuters te screenen op motorische vaardigheden. De Bruininks-Oseretsky Test of Motor Proficiency (BOT-2) heeft hierin tegen wel een groot leeftijdsbereik. Nadeel is dat de BOT-2 alleen bovenste ledematen mee neemt in screenen van objectcontrole (tabel 1).
Tabel 1 Vergelijking balvaardigheidsonderdelen uit veel gebruikte motoriek testen
Motorische test Balvaardigheid onderdeel
Leeftijd (jaar)
betrouwbaarheid
Movement ABC rollen, vangen en gooien 4 - 12 0,88
TGMD-2 mikken, stuiteren, schoppen, vangen,
bovenhands gooien en onderhands rollen
3 - 10
PDMS-2 gooien, vangen, schoppen 0 - 6 0,84 – 0,99
KTK geen 5 -14 0,85
BOT-2 vangen, stuiteren en gooien 4 - 21 0,80
4ss-en stuiteren 6 - 12 Nnb
(Cools, Martelaer, Samaey, & Andries, 2009).
Objectcontrole in het algemeen is in verschillende studies onderzocht. Het verschil in balvaardigheden van jongens en meisjes is aangetoond in een studie van Butterield (Butterfield, Angell, & Mason, 2012). Alle kinderen in dit onderzoek zijn getest op het vangen, gooien, trappen en rollen van een bal. Waarin meisjes gemiddeld iets lager scoorde op gooien en rollen in vergelijking met jongens van dezelfde leeftijd. Ook is gebleken dat kinderen die actief zijn in het dagelijks leven beter scoren op motorische testen (Kambas et al., 2012). Nog een belangrijk aspect als het gaat om objectcontrole is het visuele zintuig, dit blijkt een groot aandeel te leveren bij het controleren en manipuleren van een bal (Dogan, 2009)
Hersenonderzoek laat zien dat handen en voeten door verschillende delen van de motorische cortex worden aangestuurd. (Boeree, 2003). Het tweede verschil tussen hand en
voetbewegingen is de complexiteit van aansturen. Neurologisch onderzoek naar de aansturing van hand- en voetbewegingen wijst uit dat het maken van handbewegingen complexer is voor de hersenen dan aansturing van voetenbewegingen (Cicirata & Zeeuw, 2005). Of dit in de sport betekend dat de controle over een voetbal makkelijker aan te leren is dan de controle over een basketbal is nog niet onderzocht.
In hersenonderzoek naar motorische ontwikkeling van hand en voet coördinatie bij kinderen zijn verschillende leeftijden onderzocht. Hieruit blijkt dat kinderen voor het 10e levensjaar nog geen volledig ontwikkelde aansturing hebben vanuit de hersenen (Cavallari, Cerri, &
Baldissera, 2001). In deze studie is daarom gekozen voor een onderzoekspopulatie uit de groepen zeven en acht van de basisschool.
Op neurologische gebied is er veel bekend over coördinatie van handen en voeten. Onderzoekers hebben gekeken naar hersenactiviteit bij het maken van hand en voetbewegingen. De motorische cortex is hier verantwoordelijk voor. Binnen de motorische cortex komen signalen voor handbewegingen uit een ander gebied dan signalen voor voetbewegingen (Meier, Topka, & Hänggi, 2016). Figuur 1 laat zien dat het gedeelte voor handen en voeten een stuk uit elkaar liggen.
Gat
Objectcontrole is onderdeel van verschillende grote motoriek testbatterijen (tabel 1) Geen van de testen is geschikt voor het aantonen van correlatie tussen hand en voet objectcontrole. Daarbij is het verplaatsen van een object over een bepaalde afstand (dribbelen) niet
opgenomen in de meest gebruikte motoriek testen. Van Gelder heeft wel stuiten opgenomen in zijn test voor motorische ontwikkeling. Met de “Stuit” test is hand objectcontrole te screenen. Voet objectcontrole heeft van Gelder niet opgenomen in de 4ss-en testen. Voor de beroepspraktijk zou één test voor zowel hand als voet objectcontrole de meest praktische oplossing zijn. Er zijn geen onderzoeken bekend waarin hand en voet objectcontrole van kinderen met elkaar worden vergeleken. In het geval van Mike Zonneveld is de object controle in het algemeen goed ontwikkeld. Om te kijken of dit bij basisschoolleerlingen ook het geval is zal hand objectcontrole worden vergeleken met voet objectcontrole. De
onderzoeksvraag van dit onderzoek luidt daarom:
Is er een verschil tussen hand objectcontrole en voet objectcontrole bij basisschoolleerlingen uit groep 7 en 8?
Hypothesen
H0: Er zit geen verband tussen hand objectcontrole en voet objectcontrole bij basisschoolleerlingen uit groep 7 en 8.
Figuur 1 Somatosensorische cortex met aansturing lichaamsdelen
H1: Er is een correlatie te vinden tussen hand en voet objectcontrole bij basisschoolleerlingen uit groep 7 en 8.
Er wordt een gemiddelde correlatie verwacht tussen hand en voet objectcontrole. (Cohen, 1988) Dit wil zeggen dat de mate van hand objectcontrole geen optimale voorspelling kan geven over de mate van voet objectcontrole. Visuele verwerking bij het controleren van een object is voor zowel hand als voet objectcontrole van belang. De invloed hiervan zal positief effect hebben op de correlatie (McLeod, 1991). Daarnaast wordt er een groter verschil tussen hand en voet objectcontrole verwacht bij kinderen die op een voetbalvereniging zitten. Deze groep heeft meer trainingsuren gemaakt waardoor de voet objectcontrole beter ontwikkeld zal zijn.
Methode
Proefpersonen
Voor dit cross-sectioneel onderzoek naar hand en voet objectcontrole zijn testen uitgevoerd op de G.Th. Rietveldschool te Badhoevedorp. Deze Dalton school telt 549 leerlingen waarvan vijf groepen zeven en acht. Leerlingen hebben twee keer per week 40 minuten
bewegingsonderwijs, waarvan minimaal één lesuur van een vakleerkracht. Buiten schooltijd is er aanbod van verschillende schoolsport toernooien waaronder voetbal en korfbal. Nagenoeg alle leerlingen uit de bovenbouw beoefenen één of meerdere sporten buiten school. De onderzoeksgroep bestond uit leerlingen uit groep 7 of 8 van de Rietveldschool. In totaal hebben 131 leerlingen ( Ntot=131) meegedaan waarvan 62 jongens en 69 meisjes. De proefpersonen hadden een leeftijd tussen de 9,8 en 13,4 jaar op het moment van de eerste meting. Proefpersonen die één keer zijn gemeten en proefpersonen die tijdens één van de twee meetmomenten niet fit waren, werden uitgesloten van dit onderzoek.
Om leerlingen onder 18 jaar te laten deelnemen aan een onderzoek is vooraf toestemming nodig van ouders/verzorgers en schooldirectie. Door middel van een brief zijn ouders en verzorgers van proefpersonen op de hoogte gesteld. De brief beschrijft de verschillende testen en bestemming van de onderzoekdata. Ouders/verzorgers van alle proefpersonen hadden mogelijkheid tot aantekenen van bezwaar tegen het afnemen van de testen bij desbetreffende leerling. Wanneer er geen bezwaar was hoefde de ouders/verzorgers niet te reageren (bijlage 1).
Table 1 Leeftijd en geslacht proefpersonen
Totaal Leeftijd Gemiddelde (sd),
jaren
Jongens N (%) Meisjes N (%)
N= 131 11,36 (0,07) N= 62 (47,0%) N= 69 (53,0%)
Design
Voor de testen van zowel hand als voet objectcontrole zijn vooraf protocollen opgesteld (bijlage 2). Voorafgaand aan de meting bij groep 7 en 8 is een pilot les bij groep 6 van de Rietveldschool uitgevoerd. Het opgestelde protocol (bijlage 2) werd doorlopen om te
controleren of de instructie, tijd en uitvoerbaarheid van de test in orde waren. In figuur 2 is de proefopstelling weergegeven. Op de grond zijn 3 stukken markeringstape geplakt om de score zo nauwkeurig mogelijk te noteren. De officiële meetdagen vonden plaats tussen 10 en 20 januari 2017. Testen zijn binnen twee opeenvolgende weken afgenomen bij twee groepen 8, twee groepen 7 en een combiklas groep 7/8.
Figuur 2 Testopzet voet-objectcontrole en hand-objectcontrole test
Procedure
Op de testdag is er in vier vakken gewerkt waarvan één vak gebruikt werd voor het testen van de hand object controle. In de tweede meetweek is de voet object controle test afgenomen. Ieder les begon met een instructie over de verschillende les onderdelen (bijlage 4). Bij het testvak werd direct klassikaal een voorbeeld gegeven over het uitvoeren van de test. Hierna werden leerlingen ingedeeld in groepen op volgorde van de namenlijst. Iedere deelnemer heeft individueel de testen uitgevoerd. Omgevingsruis door medeleerlingen is zo beperkt mogelijk gehouden. Vooraf kreeg iedere groep proefpersonen nog een mondeling instructie
van de testafnemer. Leerlingen die niet aan de beurt waren mochten op de dikke mat stoeien. Op deze manier werd het etalage effect beperkt. In een les van 45 minuten werden alle leerlingen getest. Alle vier de groepjes bestonden uit circa zes leerlingen. Dit betekent dat er 10 minuten getest is per groepje. Achteraf zijn de proefpersoenen ondervraagd over
sportbeoefening buiten school. Alle gegevens zijn op papier genoteerd en vervolgens ingevoerd in Excel.
Meetinstrument
Voor het testen van de hand objectcontrole is “Stuiten” gebruikt, afkomstig uit de 4ss-en test van Van Gelder (2010). De manier van scoren is aangepast van motorisch leeftijd naar
punten. Eenzelfde testopzet is doorgetrokken naar de voet objectcontrole test, dit door middel van een dribbel met een bal aan de voet. Alle proefpersonen zijn op dezelfde manier getest.
De hand objectcontrole test werd als volgt uitgevoerd: De proefpersoon kreeg
opdracht om met één hand de basketbal te stuiteren en tegelijkertijd zo snel mogelijk om 2 palen te rennen, in de vorm van een liggende acht (figuur 3). Voorkeurshand of voet is niet relevant, door de vorm van de acht werd in beide richtingen een draai gemaakt. Wanneer de bal buiten het test vak kwam, was de test ongeldig en diende opnieuw te worden uitgevoerd. Proefpersonen hadden één geldige kans om zo veel mogelijk rondes te maken om de palen. Een volledige ronde had een waarde van twee punten. Iedere gepasseerde markering stond voor een half punt. Een
proefpersoon had 30 seconden om zo veel mogelijk punten te halen. Met behulp van een stopwatch werd de tijd bij gehouden.
Voor het meten van de voet objectcontrole is een vergelijkbare test uitgevoerd.
De opzet komt overeen met de hand objectcontrole test. Het verschil is dat proefpersonen bij de voet objectcontrole test de voetbal door middel van een voet dribbel om de palen begeleidt in de vorm van een acht. Tijd, puntentelling en kansen waren gelijk.
Validiteit en betrouwbaarheid
Rekening gehouden met de lestijd kreeg iedere proefpersoon één geldige poging. Wanneer de bal buiten het test vak terecht kwam werd de poging afgekeurd. Ook bij het omvallen van een paal werd de poging afgebroken. Alle testen zijn afgenomen door dezelfde testafnemer. De
Figuur 3 Uitvoering objectcontrole testen
organisatie van de lessen zelf werden verzorgd door een vakleerkracht lichamelijke opvoeding. Om betrouwbaarheid zo hoog mogelijk te houden is voor iedere testdag de testopstelling opnieuw uitgemeten. Ter voorkoming van typfouten zijn scores eerst op papier genoteerd om vervolgens over te nemen in Excel. De validiteit van de uitgevoerde testen is nog niet bekend. Naar de validiteit van de 4ss-en test van Van Gelder wordt momenteel onderzoek gedaan.(Toussaint Huub, )
Dataverzameling en statistische analyse
Verkregen data zijn van papier over genomen in Excel. Leeftijd en geslacht waren afkomstig van de klassenlijst. In Excel is leeftijd berekend met één decimaal. Vervolgens zijn alle data geïmporteerd in SPSS. Analyses zijn uitgevoerd met SPSS 21.0. Vooraf zijn alle data gecontroleerd op uitschieters en normaliteit (via een descriptieve analyse met o.a. een box-plot en een histogram met normaalcurve). Door middel van een histogram was op het oog te zien of deze gegevens normaal verdeeld waren (bijlage 3). De uitkomsten werden significant bevonden wanneer p<0,05. Aan de hand van gegevens uit de regressieanalyse is een
eenvoudig predictie model opgesteld met als uitkomstmaat de score van voet objectcontrole (VS). De mogelijkheid voor het opstellen van een predictiemodel diende zich aan bij een sterke correlatie van 0,5 of hoger (Cohen, 1988).
Resultaten
In totaal zijn er 141 proefpersonen getest. Na het excluderen van missende waarden bleven 131 cases over waarvan 62 (47,3%) jongens en 69 (52,7.%) meisjes.
Na de descriptieve analyse is de normaliteit is bepaald. Door middel van een histogram
(figuur 3) en een boxplot (bijlage 1) is op het oog te zien of data normaal verdeeld zijn. Zowel de resultaten van de hand objectcontrole als de voet objectcontrole test zijn normaal verdeeld. Overige relevante resultaten uit SPSS zijn bijgevoegd in de bijlage.
Figuur 4 Normaalverdeling hand test Figuur 5 Normaalverdeling voet test
Om verband aan te tonen tussen hand en voet objectcontrole is in SPSS een Pearson correlatie uitgevoerd. De resultaten zijn weergegeven in tabel 3. De gemiddelde score op de hand objectcontrole test was 10,8 (sd. 1,9), bij de voet objectcontrole was dit 8,1 (sd. 1,9). Wanneer de correlatie boven de 0,5 uit komt mag deze volgens Cohen sterk worden genoemd (Cohen, 1988).
Tabel 3 Toetsing objectcontrole
1.Cohen (1988)
Met als uitkomst een sterke correlatie (0,681) is een simpel predictiemodel opgesteld voor de beroepspraktijk. Voor het opstellen van een predictiemodel is een regressieanalyse
uitgevoerd. Als variabelen zijn Geslacht (p=0,004) en Lid van een Voetbal Vereniging (p< 0,000) relevant voor het omzetten van Hand dribbel Score naar Voet dribbel Score.
Significante gegevens zijn cursief in tabel 4 weergegeven. Score gemiddelde (Sd) Correlatie (Pearson’s r) Richting p;N Voet Objectcontrole 8,1 (1,9) 0,681 Sterk verband 1 0,000 ; 131 Hand Objectcontrole 10,8 (1,9) 13 | P a g e
Tabel 4 Regressie analyse Voet objectcontrole
Aan de hand van de significante gegevens is het volgende predictie model opgesteld. Wanneer HandScore, geslacht en de sportvereniging van een leerling bekend zijn, is Voet Score (VS) in te schatten door middel van onderstaande formule. Jongens krijgen een 0 en meisjes een 1. Wanneer de leerling op lid is van een voetbalvereniging wordt er een 1 ingevuld.
𝑉𝑉𝑉𝑉 = 1,634 + (1,96 ∗ 𝐿𝐿𝐿𝐿𝐿𝐿𝑉𝑉𝑉𝑉) + (0,49 ∗ 𝐻𝐻𝐻𝐻𝐻𝐻𝐿𝐿𝑉𝑉𝐻𝐻𝐻𝐻𝐻𝐻𝐻𝐻) − (0,61 ∗ 𝐺𝐺𝐻𝐻𝐺𝐺𝐺𝐺𝐻𝐻𝐻𝐻ℎ𝑡𝑡)
Meisje = 1, Lid van voetbal = 1Voorspeller Std. Error t Sig. B
Lid van VV. 0,246 7,974 0,000 1,963
HandScore 0,056 8,710 0,000 0,488
Geslacht 0,211 -2,909 0,004 -0,614
Leeftijd 0,128 0,732 0,466 0,094
Discussie
Het doel van dit onderzoek was om te achterhalen of er een correlatie te vinden is tussen hand en voet objectcontrole. Er werd een gemiddelde correlatie (Cohen) verwacht tussen de hand en voet object controle (H1). Omdat hersen onderzoek heeft aangetoond dat bovenste en onderste extremiteiten door verschillende delen van de motorische cortex worden aangestuurd (Boeree, 2003). Hierdoor is motorische aansturing van ledematen afzonderlijk te verbeteren. Door hand objectcontrole met voet objectcontrole te vergelijken, is te zien of met de “Stuit test” van Van Gelder het niveau aangeeft van zowel hand als voet objectcontrole.
De correlatie tussen de Hand dribbel (Stuit test) en de Voet dribbel is sterk (r=0,68). Dit stijgt boven de verwachting uit. Door middel van een regressie tabel is gekeken naar de variabelen die in invloed hebben op de correlatie tussen de hand en voet test. De eerste factor die invloed heeft op de samenhang tussen hand en voet score is het geslacht van een leerling. Dit is eerder aangetoond in een Portugees onderzoek. (Saraiva, Rodrigues, Cordovil, & Barreiros, 2013). Ook komt naar voren dat het lid zijn van een voetbalvereniging invloed heeft op de voet dribbel score. Kinderen die op een voetbal vereniging zitten hebben meer oefening gehad in de voetbal dribbel (Willingham, 1998). Deze groep heeft dus voorsprong in balcontrole bij de voetbal dribbel.
De gebruikte methode om object controle te meten is gericht op het onderwijs en praktisch om uit te voeren binnen een gymles. Metingen zijn afgenomen door één persoon. Een
controleorgaan ontbrak, waardoor eventuele handelingsfouten tijdens de metingen niet zijn opgemerkt. Daarbij komt dat alle metingen zijn uitgevoerd op één school uit Badhoevedorp waardoor het aantal casussen beperkt bleef tot 131. Hierdoor is de ook de populatie niet representatief voor de gemiddelde Nederlandse leerling uit groep 7 en 8.
Er is rekening gehouden met buitenschoolse sportparticipatie van leerlingen. Direct verwante sporten aan voetbal en basketbal zijn mee genomen in het model. Overige beweeg activiteiten zijn achter wegen gelaten. Hierdoor zullen leerlingen die dagelijks buiten clubverband
balspellen spelen eerder onderschat worden. Om docenten lichamelijke opvoeding een tool te bieden is het predictie model opgesteld. Hiermee kan de beroepspraktijk met één test een inschatting maken van zowel voet object controle niveau als handobject controle niveau.
De voetbal dribbeltest dekt niet de volledige voetbal vaardigheden van een kind. Het zegt daarmee onvoldoende over de kwaliteit van een kind tijdens een spel. Het is niet bekend of dribbel test nu echt objectcontrole meet of dat er meerdere vaardigheden binnen deze test gemeten worden. Door naast dynamische object controle ook statische object controle te testen zal hand en voet objectcontrole beter in kaart gebracht kunnen worden.
Nog een beperkende factor is de validiteit. Beide testen zijn nog niet gevalideerd. Ook de Stuit test van Van Gelder wordt nog onderzocht op validiteit.
Conclusie
H1 is aangenomen, er is een positieve correlatie te vinden tussen hand en voet objectcontrole bij basisschoolleerlingen uit groep 7 en 8. Met een sterke correlatie (r=0,68) en de gegevens over sportparticipatie is een predictie model gegenereerd waarmee de voetdribbel score berekend kan worden. Een regressie tabel laat zien dat geslacht, en het lid zijn van een voetbalvereniging significant zijn. Deze twee gegevens hebben dus voldoende invloed op de voetbal dribbel score. Voor de beroepspraktijk zou het predictie model gebruikt kunnen worden. Echter zitten er wel een aantal gaten in waardoor niet alle kinderen op hun werkelijke niveau ingeschat worden. Met name kinderen die in hun vrije tijd voetballen maar niet bij een vereniging spelen kunnen onderschat worden. Daarnaast heeft een ervaren docent vaak goed in de gaten wat het beweegniveau van zijn leerlingen is. Dit betekent dat de meeste
vakleerkrachten lichamelijke opvoeding net zo goed leerlingen zonder hulpmiddel kunnen indelen op niveau.
Aanbeveling
Ondanks het predictie model is het voorspellen van voet objectcontrole met alleen de “Stuit” test niet aan te raden voor de ervaren docenten lichamelijke opvoeding. Aangezien de
validiteit van beide testen nog niet is onderzocht, is vervolgonderzoek noodzakelijk. Ook vervolgonderzoek naar correlatie tussen hand en voet objectcontrole is aan te raden. Wanneer de vakleerkracht lichamelijke opvoeding groepen in deelt op basis van objectcontrole is toch aan te raden om zowel hand als voet object controle te meten. Een statische object controle test kan hierin mee worden genomen.
Bronnen
References
Boeree, G. (2003). The cerebrum. Retrieved from
http://webspace.ship.edu/cgboer/genpsycerebrum.html
Butterfield, S. A., Angell, R. M., & Mason, C. A. (2012). Age and sex differences in object
control skills by children ages 5 to 14. Perceptual and Motor Skills, 114(1), 261-274.
doi:10.2466/10.11.25.PMS.114.1.261-274
Cavallari, P., Cerri, G., & Baldissera, F. (2001). Coordination of coupled hand and foot
movements during childhood. Experimental Brain Research, 141(3), 398-409.
doi:10.1007/s00221-001-0898-3
Cicirata, F., & Zeeuw, C. I. d. (2005). Creating coordination in the cerebellum. New York:
Elsevier.
Cohen, J. (1988). Statistical power analysis for the behavioral sciences (2. ed. ed.). Hillsdale,
NJ [u.a.]: Erlbaum.
Cools, W., Martelaer, K. D., Samaey, C., & Andries, C. (2009). Movement skill assessment of
typically developing preschool children: A review of seven movement skill assessment
tools. Journal of Sports Science & Medicine, 8(2), 154-168. Retrieved from
http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/24149522
Dogan, B. (2009). Multiple-choice reaction and visual perception in female and male elite
athletes. Journal of Sports Medicine and Physical Fitness, 49.1, 91-6. Retrieved from
http://search.proquest.com/openview/f7daec5b44bc3cd80cd2347c8c7011b0/1?pq-origsite=gscholar
Kambas, A., Michalopoulou, M., Fatouros, I. G., Christoforidis, C., Manthou, E.,
Giannakidou, D., Zimmer, R. (2012). The relationship between motor proficiency and
pedometer-determined physical activity in young children. Pediatric Exercise Science,
24(1), 34. Retrieved from http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/22433263
Mcleod, B. (1991). Effects of Eyerobics Visual Skills Training on Selected Performance
Measures of Female Varsity Soccer Players. Perceptual and Motor Skills, 72(3),
863-866.
Meier, J., Topka, M. S., & Hänggi, J. (2016). Differences in cortical representation and
structural connectivity of hands and feet between professional handball players and ballet
dancers. Neural Plasticity, 2016, e6817397. doi:10.1155/2016/6817397
Object conrtoll skills. (2016). Retrieved from
https://www.myactivesg.com/~/media/consumer/files/start%20out/children%20and%20y
outh/guide%20for%20parents/fundamental%20movement%20skills/object%20control%
20skills/fms_kitforparents_object_control_skills.pdf
Saraiva, L., Rodrigues, L. P., Cordovil, R., & Barreiros, J. (2013). Influence of age, sex and
somatic variables on the motor performance of pre-school children. Annals of Human
Biology, 40(5), 444-450. doi:10.3109/03014460.2013.802012
Toussaint Huub.Gymmermansoog. (). Amsterdam: Kenniscentrum Bewegen, Sport en
Voeding.
van Gelder, W., & Stroes, H. (2006). Leerlingvolgsysteem ‘Bewegen en spelen’. ().
van Leeuwen, R. (2013, 30 juni). Tennissen tegen een prof. Retrieved from
http://www.hpdetijd.nl/2013-07-30/tennissen-tegen-een-prof/
Williams, H. G. (1983). Perceptual and motor development. Englewood Cliffs, NJ:
Prentice-Hall.
Willingham, D. B. (1998). A neuropsychlogical theorie of motor skill learing. Psychological
Revieuw, 105(3), 558-584. Retrieved from
http://faculty.virginia.edu/willinghamlab/reprints/PsychRev98.pdf
Bijlage
Bijlage 1: Brief aan ouders
Blijlage 2:Testprotocol
Bijlage 3: SPSS output
Geslacht
Frequency Percent Valid Percent Cumulative Percent
Valid
Man 62 47,3 47,3 47,3
Vrouw 69 52,7 52,7 100,0
Total 131 100,0 100,0
a. Unless otherwise noted, bootstrap results are based on 1000 stratified bootstrap samples
Case Processing Summary
Cases
Valid Missing Total
N Percent N Percent N Percent Oog-voet coödinatie 131 92,9% 10 7,1% 141 100,0% Oog-hand coördinatie 131 92,9% 10 7,1% 141 100,0%
Descriptive Statistics Mean Std. Deviation N Oog-voet coödinatie 8,092 1,9103 131 Oog-hand coördinatie 10,798 1,9193 131 Correlations Oog-voet coödinatie Oog-hand coördinatie Oog-voet coödinatie Pearson Correlation 1 ,681 Sig. (2-tailed) ,000 N 131 131 Oog-hand coördinatie Pearson Correlation ,681 1 Sig. (2-tailed) ,000 N 131 131 23 | P a g e
Coefficientsa
Model Unstandardized Coefficients Standardized Coefficients t Sig. B Std. Error Beta 1 (Constant) 1,634 1,451 1,126 ,262 Leeftijd ,094 ,128 ,038 ,732 ,466 Voet sport 1,963 ,246 ,434 7,974 ,000 Hand sport -,142 ,642 -,011 -,221 ,825 Oog-hand coördinatie ,488 ,056 ,490 8,710 ,000 GeslachtNUM -,614 ,211 -,161 -2,909 ,004
a. Dependent Variable: Oog-voet coödinatie