• No results found

De invloed van groepsemoties op de groepsprestatie bij balsporten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van groepsemoties op de groepsprestatie bij balsporten"

Copied!
21
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Invloed van Groepsemoties op de Groepsprestatie bij

Balsporten

Key Roos

UvA

Bachelorproject Sociale Psychologie

Datum: 22-05-2015

Studentennummer: 10362207 Begeleider: Marc Heerdink Aantal woorden: 4569

(2)

Inhoudsopgave Abstract ... 3 Inleiding ... 4 Methode ... 7 Resultaten ... 9 Discussie ... 16 Literatuurlijst... 19

(3)

Abstract

Groepsemoties hebben verschillende invloeden op groepsprestaties. Wat de invloeden van groepsemoties zijn bij sportprestaties is echter nog niet onderzocht. In dit onderzoek is gekeken naar het verband tussen verschillende groepsemoties en groepsprestaties bij balsportteams. Bij 11 sportteams werd gekeken wat het verband tussen verschillende groepsemoties was met de groepsprestatie van het team in verschillende contexten, trainingen en wedstrijden. Voor positieve groepsemoties werd een positief verband gevonden met groepsprestatie, dit effect was sterker tijdens wedstrijden dan tijdens trainingen. Negatieve groepsemoties hadden een negatief verband met de groepsprestatie, dit verband was sterker tijdens wedstrijden dan tijdens trainingen. Om een causale relatie aan te tonen is een experimentele opzet nodig. Tevens was de steekproef klein, grotere steekproef zal duidelijkere verbanden kunnen aantonen.

(4)

Inleiding

Emoties, iedereen ervaart ze, elke dag. Emoties beïnvloeden ons gedrag, emotionele expressies van anderen zorgen voor verschillende reacties van degene die de expressie waarneemt (Van Kleef, 2009). Maar ook de eigen ervaring van emoties heeft invloed, op gedrag, maar ook op prestaties (Uphill, Groom & Jones, 2014). Uit het onderzoek van Uphill en collega’s blijkt dat de ervaren emotie een invloed kan hebben op een sportprestatie, in dit geval basketbal. Het gaat hier om een individuele emotie, de emotie die een persoon zelf ervaart en de invloed van deze ervaren emotie op een individuele prestatie. Bij een teamsport als basketbal is het echter relevanter om te weten of het ook invloed heeft op de groepsprestatie. De totale prestatie van een groep zorgt voor de uitkomst van een wedstrijd. Of emoties ook invloed hebben de prestatie van een groep, onderzochten Klep, Wisse en Van der Flier (2011). Zij keken in dit onderzoek niet naar individuele emoties, maar naar groepsemoties. Wanneer mensen in groepen samenkomen ontstaan groepsemoties. Die emoties zijn gelijk voor alle leden van de groep en ze worden onderling gedeeld. Bartel en Saavedra (2000) tonen aan dat deze groepsemoties ontstaan door actieve processen, zoals sociale interactie en emotional contagion. Emotional contagion is het proces waarin een persoon de emoties van een ander persoon of een groep beïnvloedt door het bewust of onbewust uiten van emoties (Hatfiel & Cacioppo, 1994). Uit het onderzoek van Klep en collega’s blijkt dat verschillende groepsemoties een verschillende invloed kunnen hebben op de prestatie van een groep. De groepsemoties kunnen zowel positief als negatief zijn en dat heeft verschillende invloeden op de prestaties. Positieve

groepsemoties zorgen voor een betere groepsprestatie bij creatieve taken (Grawitch, Munz, Elliott, & Mathis 2003; Klep, Wisse, & Van der Flier, 2011), terwijl negatieve emoties zorgen voor een betere prestatie bij een analytische taak (Klep et al., 2011; Kooij‐ de Bode, Van Knippenberg, & Van Ginkel, 2010). Een creatieve taak is hier bijvoorbeeld een zo goed mogelijk slogan verzinnen, een analytische taak kan het oplossen van een wiskundig probleem zijn. Kennis over de invloed van groepsemoties kan van nut zijn om prestaties van sportteams te stimuleren, door te sturen in de ervaring van emoties. Dit kan voor sportteams een groot voordeel opleveren als de prestaties hierdoor verbeteren. Wanneer een trainer bijvoorbeeld kennis heeft van deze invloeden kan hij of zij de spelers dus danig beïnvloeden dat bepaalde emoties tot stand komen, om te zorgen voor een gewenst effect. Presteren tijdens een

(5)

team dat goed presteert tijdens trainingen, zal hoogstwaarschijnlijk de prestatie in wedstrijden verbeteren. Deze contexten verschillen veel van elkaar, bij een training is er bijvoorbeeld geen ander team aanwezig. Daarom is het interessant om te kijken of ook de invloed van emoties verschilt tussen deze twee contexten. Zijn emoties van even veel belang zowel tijdens een training als een wedstrijd en hebben ze in beide contexten hetzelfde effect, of verschilt dit?

Dat groepsemoties een invloed kunnen hebben op groepsprestaties is al duidelijk (Klep, Wisse, & Van der Flier, 2011). Of groepsemoties in sportteams dezelfde effecten hebben is echter nog niet onderzocht. Uit een onderzoek van Uphill en collega’s (2014) blijkt al wel dat op individueel niveau positieve emoties een positief effect hebben op de individuele prestatie bij basketbal, in een

intergroepscontext (een wedstrijd). Hoewel dit op individueel niveau is onderzocht, is er reden om aan te nemen dat op groepsniveau hetzelfde effect zal optreden. Volgens Bartel en Saavedra (2000) ontstaat de groepsemotie onder andere door emotional

contagion. In een sportteam treedt emotional contatgion op. Spelers nemen bewust of

onbewust de emotie van hun teamgenoten over en er kan verwacht worden dat de emoties van de spelers in het onderzoek van Uphill overeenkwamen met de emoties van hun teamgenoten. Uit een onderzoek van Totterdell (2000) blijkt ook dat de emoties van een speler gerelateerd zijn aan de emoties van teamgenoten. Er kan worden verwacht dat als individuele prestaties omhoog gaan, dat de groep als geheel ook beter presteert. Dit is reden om aan te nemen dat bij een groepsemotie hetzelfde kan worden verwacht als bij een individuele emotie. Er wordt verondersteld dat positieve groepsemoties een positief effect op de prestatie zullen hebben, in tegenstelling tot negatieve groepsemoties, die een negatief effect op de prestatie zullen hebben. Het gaat echter in de voorgaande genoemde resultaten nog steeds om een individuele prestatie en niet om een groepsprestatie. Er is nog onderzoek nodig dat aantoont dat de groepsemotie hetzelfde effect heeft op een groepsprestatie.

Dat individuele spelers beter presteren in een sport door positieve emoties, kan erop wijzen dat deze sport een creatieve taak is. Klep en collega’s (2011) toonden aan dat positieve emoties een positief effect hebben op de groepsprestatie bij een creatieve taak. Afhankelijk van de sport, kan de taak van een sportteam creatief of analytisch zijn. Zo is de taak van een roeiteam volledig analytisch, terwijl de taak van een balsport meestal erg creatief is, met uitzonderlijk veel mogelijkheden om een doelpunt te scoren. Dat balsporten mogelijk creatief zijn, blijkt omdat de creativiteit

(6)

van kinderen omhoog gaat wanneer zij getraind worden in balsporten (Memmert & Roth, 2007; Memmert & Perl, 2009; Greco, Memmert & Morales, 2010). Wanneer de kinderen alleen getraind werden in de vaardigheden van de sport ging creativiteit niet omhoog, maar bij het leren van het spel wel. Dit wijst erop dat balsporten een

creatieve component bevatten. Er kan dus verwacht worden dat voor een balsport positieve groepsemoties een positief effect hebben op de groepsprestatie, door het creatieve component. Hieruit volgt ook de verwachting dat negatieve emoties een negatief effect zullen hebben op de groepsprestatie.

Nu is de vraag, of de invloed van groepsemoties anders is in een

intragroepscontext, dan in een intergroepscontext. Hebben de emoties meer invloed op een training, of in een wedstrijd? Als er wordt gekeken naar de invloed van cohesie, kan worden verwacht dat de invloeden van groepsemoties groter zijn in een intergroepscontext, dan in een intragroepscontext. Cohesie is de mate waarin leden van een groep zich verbonden voelen met andere leden van de groep. Ten eerste blijkt uit eerder onderzoek dat cohesie op zichzelf een positieve invloed heeft op prestatie (Carron, Bray & Eys, 2002; Filho, Tenenbaum & Yang, 2014). Ten tweede is de cohesie van een groep sterker in een intergroepscontext. In tijden van competitie rapporteren leden van sportteams meer cohesie (Evans & Eys, 2014). Totterdell, Kellett, Teuchmann, en Briner vonden dat mensen die meer toegewijd zijn aan een groep en dus cohesiever zijn, sterker beïnvloed worden door emotional contagion. Er kan dan verwacht worden dat bij een sterkere cohesie de groepsemotie sterker ervaren wordt en dat dit leidt tot een grotere invloed op prestatie. Hierdoor is te verwachten dat de invloeden van groepsemoties bij een intergroepscontext groter zijn dan bij een intragroepscontext, omdat de cohesie bij een wedstrijd groter is en daardoor de groepsemotie sterker wordt ervaren.

Er wordt verwacht dat positieve groepsemoties een positief effect hebben op de groepsprestatie bij een balsport, omdat balsporten een creatieve component

bevatten en omdat positieve emoties een positief effect hebben op de prestatie bij een creatieve taak. Van negatieve groepsemoties wordt een negatief effect op de

groepsprestatie verwacht, door de creatieve component van de balsport en omdat negatieve emoties een negatief effect hebben op de prestatie van een creatieve taak. Omdat de cohesie in een intergroepscontext sterker is dan in een intragroepscontext, wordt verwacht dat de invloed van emoties sterker zijn in een intergroepscontext. Bij gelijke positieve groepsemoties in een inter- en intragroepscontext wordt verwacht dat

(7)

de prestatie hoger is in de intergroepscontext, omdat de cohesie zorgt voor een sterker ervaren emotie en daardoor meer invloed op de prestatie. Bij gelijke negatieve

groepsemoties in een inter- en intragroepscontext wordt verwacht dat de prestatie lager is in de intergroepscontext. Om deze verwachtingen te toetsen, zullen bij verschillende teams de emoties van de spelers tijdens trainingen en wedstrijden gemeten worden. Daarbij zal gekeken worden naar de prestatie van de teams tijdens dezelfde trainingen en wedstrijden.

Methode

Deelnemers

In totaal deden 11 sportteams in Nederland mee aan het onderzoek, waarvan drie waterpoloteams, twee basketbalteams, twee hockeyteams, één honkbalteam, één volleybalteam, één voetbalteam en één American footballteam. Vier van deze teams waren vrouwenteams en zeven waren mannenteams (34 vrouwen, 66 mannen). De leeftijd van de spelers in de teams varieerde van 18 tot 40 jaar (M = 24.57, SD = 5.07). Deelname aan het onderzoek was vrijwillig en er werd geen beloning gegeven. De deelnemers zijn geworven door teams die bij de onderzoekers bekend waren te vragen of zij deel wilden nemen aan het onderzoek.

Materialen

Om het verschil in invloed van groepsemoties op groepsprestatie in een intergroepscontext en in een intragroepscontext te meten is gebruik gemaakt van verschillende vragenlijsten. Er is gebruik gemaakt van een vragenlijst voor het meten van individuele emoties, een vragenlijst voor het meten van groepsemoties, een vragenlijst om identificatie met het team te meten, een vragenlijst voor het meten van conflicttypen en ten slotte een vragenlijst om de prestatie van het team te meten.

Om individuele emoties te meten is gebruik gemaakt van een verkorte versie van de Job-related Affective Well-being Scale (JAWS, Schaufeli & van Rhenen, 2006). In deze vragenlijst wordt deelnemers gevraagd om van verschillende emotiewoorden op een vijfpuntschaal aan te geven hoe vaak ze voorkomen. Deze woorden zijn afkomstig van de vier verschillende typen emoties uit het circumplexe model van emotie (Russell, 1980). Volgens dit model kunnen vier typen emoties worden onderscheiden. Positieve emoties met een hoge activatie (enthousiast), positieve emoties met een lage activatie (ontspannen), negatieve emoties met een

(8)

hoge activatie (gefrustreerd) en negatieve emoties met een lage activatie (vermoeid). In de JAWS worden emotiewoorden aangeboden die onder deze vier typen emoties vallen, een deelnemer moet voor ieder woord op een vijfpuntschaal aangeven hoe vaak hij of zij deze emotie ervaren heeft. Hiermee wordt zowel de valentie als de activatie van emoties gemeten. Omdat we geïnteresseerd waren in wat voor mate de emoties voorkwamen tijdens een training of wedstrijd is de schaal aangepast van

nooit tot vaak, naar van heel weinig tot heel veel. In de officiële JAWS wordt gebruikt

gemaakt van 30 items, omdat dit met de andere vragenlijsten een te hoge belasting zou worden voor de deelnemers, is gekozen voor een verkorte versie. In deze versie zijn er drie woorden gekozen per type emotie uit het circumplexe model van emotie. Dit brengt de vragenlijst op 12 items.

Omdat het niet zeker was dat er met de JAWS overal groepsemoties gevonden zouden worden, is voor de zekerheid een sfeervragenlijst ontwikkeld die vraagt naar groepsemoties. In deze vragenlijst werd gevraagd naar de sfeer binnen een groep, met vragen als, “De sfeer was positief”. Antwoorden werden gegeven op een schaal van

helemaal mee eens, tot helemaal mee oneens. De vragenlijst bestond uit acht items,

vijf van de items waren gericht op positieve emoties en drie op negatieve.

Om identificatie te meten is gebruik gemaakt van een combinatie van een vragenlijst van vier items, gebruikt in Van Zomeren, Leach, Spears (2010) en de

Single‐ item Measure of Social Identification (SISI, Postmes, Haslam & Jans, 2013).

Voor het meten van conflicttypen is gebruik gemaakt van een vertaalde

vragenlijst uit Jehn (1995). De vragen zijn geherformuleerd, zodat ze beter toepasbaar waren op sportteams.

Om de prestatie van de teams te meten is een vragenlijst ontwikkeld. Hierin werd direct gevraagd naar de prestatie van het team, met stellingen als, “Het team

heeft goed gepresteerd.” Daarnaast is er onderzoek gedaan naar componenten van

prestatie en zijn er vragen gemaakt bij elk van deze componenten. Aan de hand van onderzochte literatuur is gekozen voor de componenten samenwerking (McEwan & Beauchamp, 2014) en communicatie. Daarbij zijn op basis van expertise van de onderzoekers de componenten vooruitgang en concentratie toegevoegd. Deze

componenten geven samen een compleet beeld van de geleverde prestatie. Onder deze componenten vielen stellingen als, “Het team heeft vooruitgang geboekt.” en “Het

team was gefocust.” Antwoorden op de vragen werden gegeven op een vijfpuntschaal

(9)

voorgelegd aan een expert met een Master in Experimentele Sociale Psychologie, om de gezichtsvaliditeit te verbeteren. De uiteindelijke vragenlijst bestond uit 16 items, vier vragen onder ieder component.

Procedure

Voordat de eerste vragenlijst werd ingevuld, is de deelnemers gevraagd een

informed consent te ondertekenen waarin de procedure van het onderzoek beschreven

stond. Als niet werd ondertekend, kon er niet worden deelgenomen aan het onderzoek. Geen van de deelnemers heeft het ondertekenen geweigerd.

Vragenlijsten werden afgenomen op trainingen en wedstrijden. Hierbij zijn trainingen de intragroepscontext en wedstrijden de intergroepscontext. Alle

vragenlijsten werden afgenomen bij de spelers van het team, behalve de prestatievragenlijst, deze werd ook afgenomen bij de trainer van het team.

Voor een wedstrijd en training werd bij de spelers eerst de JAWS afgenomen en vervolgens de identificatievragenlijst. Na een training en wedstrijd werd bij de spelers weer eerst de JAWS afgenomen, vervolgens de prestatie, daarna de

conflictvragenlijst en ten slotte de cohesievragenlijst. Bij de trainer werd eerst de prestatievragenlijst afgenomen, hierna de sfeervragenlijst.

Om te zorgen dat de volgorde van het afnemen van vragenlijsten niet van invloed kon zijn op de resultaten is er gebruik gemaakt van counterbalancing, hierbij zijn de vragenlijsten bij zeven teams eerst afgenomen bij een training en daarna bij een wedstrijd, bij de overige drie teams is dit andersom gebeurd. Of een team eerst deelnam bij een training of wedstrijd, werd willekeurig bepaald.

Resultaten

In de data is bekeken of er een verband was tussen prestatie en emotie en of dit verband afhankelijk was van de context. Dit werd gedaan met behulp van een

multilevel linear models analyse. Hierin werd de invloed van positieve en negatieve

emoties op de prestaties van de verschillende teams vergeleken, waarbij ook werd gekeken wat de invloed van de context was. Voorafgaand aan deze analyses werden een aantal standaard analyses gedaan.

De betrouwbaarheid van de vragenlijsten is berekend met een Cronbach’s

(10)

Over de eigengemaakte prestatievragenlijst is een PCA uitgevoerd, om te kijken welke componenten de vragenlijst bevatte.

Om te kijken of er werkelijk groepsemoties waren tijdens wedstrijden en trainingen en om te zien of de prestatievragenlijst een groepsprestatie mat, zal er over deze data een intraclass correlation (ICC2) worden uitgevoerd. Deze analyse laat de verhouding tussen de variantie binnen de groepen en de variantie tussen de groepen zien. Wanneer bij emotie de variantie binnen groepen meer samenhang vertonen dan tussen groepen, kun je spreken van een groepsemotie.

Voorbereidende analyses cohesie

Eerst is met een One-way ANOVA en ICC2 bekeken of er een sprake was van teamcohesie. In een training was dit het geval, F(10, 60) = 3.631, p = .001, ICC2 = .72. Ook voor wedstrijden is een groepscohesie gevonden, F(10, 60) = 4.745, p < .001, ICC2 = .79.

Met een onafhankelijke t-test is vervolgens de groepscohesie op trainingen en wedstrijden met elkaar vergeleken. De cohesie in de teams verschilde niet tussen trainingen (M = 3.7, SD =.52) en wedstrijden (M = 4.03, SD = .68), t(20) = -1.29, p = .21.

Prestatievragenlijsten

De spelersprestatielijst is bekeken met een PCA. Hieruit kwamen drie

componenten met een eigenwaarde boven de één en samen verklaarden deze 64.59% van de variantie. Omdat alle items hoog correleren met component één is besloten om de vragenlijst als geheel te gebruiken.

De trainersprestatielijst is ook bekeken met een PCA. Hieruit kwamen vier componenten met een eigenwaarde boven de één en samen verklaarden deze 78.98% van de variantie. Omdat alle items hoog correleren met component één is besloten om de vragenlijst als geheel te gebruiken.

De spelersprestatielijst is vergeleken met de trainersprestatielijst met een

paired-sample t-test. De metingen van prestatie door trainers (M = 3.53, SD = .78) en

spelers (M = 3.47, SD = .55) verschilden niet van elkaar, t(21) = .52, p = .61. Bij verdere analyses zullen beide vragenlijsten apart van elkaar bekeken worden.

(11)

De betrouwbaarheid van de vragenlijsten is gemeten met een Cronbach’s

alpha, in Tabel 1 zijn de resultaten weergegeven. De betrouwbaarheden van alle

vragenlijsten waren hoog genoeg om ze kunnen gebruiken voor verdere analyses. Bij niet een van de vragenlijsten werd de betrouwbaarheid significant beter bij het verwijderen van een item.

Tabel 1

Betrouwbaarheden van de afgenomen vragenlijsten.

Intraclass correlations

Met One-way ANOVA’s is bekeken of bepaalde variabelen afhankelijk waren van het team, hiermee kon vervolgens een ICC2 worden berekend om te zien of de variabelen verder op groepsniveau gebruikt kon worden.

Voor positieve emoties tijdens een training gold: F(10,60)=1.617, p = .124,

ICC2 = .38. Bij wedstrijden was het resultaat voor positieve emoties: F(10,71) =

9.662, p <.001, ICC2 = .90.

Bij een training was het resultaat voor negatieve emoties: F(10,60) = 1.659, p = .112, ICC2 = .40. Bij wedstrijden was het resultaat: F(10,71) = 3.964, p <.001,

ICC2 = .75.

Voor de prestatie, gerapporteerd door spelers op trainingen, was de ANOVA,

F(10,60) = 2.387, p = .019, ICC2 = .58. Voor wedstrijden was dit F(10,70) = 13.321,

p <.001, ICC2 = .93.

Omdat bij zowel positieve als negatieve emoties de ICC2 op trainingen te laag was en daar dus niet kon worden gesproken van groepsemoties, is voor verdere analyses de sfeervragenlijst van de trainer gebruikt, voor zowel training als wedstrijd.

Vragenlijst JAWS positief .83 JAWS negatief .79 Prestatie spelers .91 Prestatie trainer .90 Sfeer positief .87 Sfeer negatief .68

(12)

Resultaten van cohesie

Uit de multilevel linear models analyse met spelersprestatie als afhankelijke variabele en context en groepscohesie als voorspellers, blijkt dat context de prestatie niet significant voorspelt, F(1, 12.299) = .196, p = .665. Groepscohesie heeft wel een positief verband met de prestatie, F(1, 8.241) = 49.812, p < .001, b = .75. Tevens was er een interactie tussen context en groepscohesie. Het verband tussen groepscohesie en prestatie verschilde over de context, F(1, 17.086) = 6.392, p = .022, b = .24. Voor de training was het simple effect b = .51, voor een wedstrijd was dit b = .99. In Figuur 1 is de interactie van groepscohesie en spelersprestatie weergegeven.

Figuur 1

Interactie tussen context en positieve sfeer als voorspellers van spelersprestatie

Uit de multilevel linear models analyse met trainersprestatie als afhankelijke variabele en context en groepscohesie als voorspellers, blijkt dat context de prestatie niet significant voorspelt, F(1, 10.545) = .370, p = .556. Groepscohesie heeft wel een positief verband met de prestatie, F(1, 15) = 10.559, p = .005, b = .79. Er was echter geen interactie tussen context en groepscohesie, F(1, 12.190) = .000, p = .996.

Resultaten van positieve sfeer

Uit de multilevel linear models analyse met spelersprestatie als afhankelijke variabele en context en positieve sfeer als voorspellers, blijkt dat context de prestatie niet significant voorspelt, F(1, 9.245) = 4.659, p = .058. Positieve sfeer heeft wel een

0 1 2 3 4 5 1 2 3 4 5 Sp el er sp rest at ie Groepscohesie Training Wedstrijd

(13)

positief verband met de prestatie, F(1, 14.572) = 6.260, p = .025, b = .29. Tevens was er een interactie tussen context en positieve emotie. Het verband tussen positieve sfeer en prestatie verschilde over de context, F(1, 12.729) = 4.632, p = .051, b = .23. Voor de training was de helling b = .06, voor een wedstrijd was dit b = .52. In Figuur 2 is de interactie van positieve sfeer en spelersprestatie weergegeven.

Figuur 2

Interactie tussen context en positieve sfeer als voorspellers van spelersprestatie

Wanneer cohesie als voorspeller wordt meegenomen in de analyse

spelersprestatie en positieve sfeer, blijft de interactie tussen context en positieve sfeer significant, F(1, 16.395) = 6.071, p < .001, b = .19. Voor een training is het simple effect -.17, voor een wedstrijd .21. Cohesie is geen mediator in de invloed van

positieve emoties. Het is nog steeds mogelijk dat cohesie het verband wel beïnvloedt.

Uit de multilevel linear models analyse met trainersprestatie als afhankelijke variabele en context en positieve sfeer als voorspellers, blijkt dat context de prestatie significant voorspelt, F(1, 7.034) = 10.825, p = .013, b = .27. Positieve sfeer heeft geen significant verband met de prestatie, maar er is wel een trend F(1, 6.133) = 4.640, p = .074, b = .37. Er was een interactie tussen context en positieve emotie, F(1, 8.338) = 6.505, p = .033, b = .35. Voor de training was de helling b = .02, voor een

0 1 2 3 4 5 1 1 3 4 5 Sp el er sp rest at ie Positieve Sfeer Training Wedstrijd

(14)

wedstrijd was dit b = .72. In Figuur 3 is de interactie van positieve sfeer en trainersprestatie weergegeven.

Figuur 3

Interactie tussen context en positieve sfeer als voorspellers van trainersprestatie

Wanneer cohesie als voorspeller wordt meegenomen in de analyse

trainersprestatie en positieve sfeer, is de interactie tussen context en positieve sfeer niet langer significant, F(1, 8.758) = 3.296, p = .104, b = .28.

Resultaten van negatieve sfeer

Uit de multilevel linear models analyse met spelersprestatie als afhankelijke variabele en context en negatieve sfeer als voorspellers, blijkt dat context de

spelersprestatie significant voorspelt, F(1, 10.355) = 5.739, p = .037. Negatieve sfeer heeft een negatief verband met de spelersprestatie, F(1, 15.906) = 6.863, p = .019, b = -.39. Er was echter geen interactie, het verband verschilde niet over de context, F(1, 13.970) = 1.547, p = .234, b = -.18.

Uit de multilevel linear models analyse met trainersprestatie als afhankelijke variabele en context en negatieve sfeer als voorspellers, blijkt dat context de

spelersprestatie significant voorspelt, F(1, 5.311) = 17.773, p = .007. Negatieve sfeer heeft geen negatief verband met de spelersprestatie, maar er is wel een trend F(1,

0 1 2 3 4 5 1 2 3 4 5 Tr ain er sp rest at ie Positieve sfeer Training Wedstrijd

(15)

3.309) = 7.687, p = .062, b = -.53. Het verband verschilde over de context, er was een interactie gevonden tussen context en negatieve sfeer F(1, 8.303) = 5.999, p = .039, b = -.37. Voor de training was de helling b = -.16, voor een wedstrijd was dit b = -.9. In Figuur 4 is de interactie van negatieve sfeer en trainersprestatie weergegeven.

Figuur 4

Interactie tussen context en negatieve sfeer als voorspellers van trainersprestatie

Wanneer cohesie als voorspeller wordt meegenomen in de analyse van trainersprestatie en negatieve sfeer, blijft de interactie tussen context en negatieve sfeer significant, F(1, 11.113) = 5.873, p = .034, b = -.4. Voor een training was de helling b = .15, voor een wedstrijd b = -.65. Cohesie is geen mediator in de invloed van negatieve emoties. Het is nog steeds mogelijk dat cohesie het verband wel beïnvloedt. 0 1 2 3 4 5 1 2 3 4 5 Tr ain er sp rest at ie Negatieve sfeer Training Wedstrtijd

(16)

Tabel 2

Overzicht van significante interacties van emoties met context en cohesie met context bij zowel spelersprestatie als trainersprestatie

b p Training Wedstrijd Spelersprestatie Cohesie * Context .51 .99 .022 Positief * Context .06 .52 .051 Trainersprestatie Positief * Context .02 .72 .033 Negatief * Context -.16 -.9 .039 Discussie

Uit de resultaten komt naar voren dat, afhankelijk van de gebruikte

vragenlijsten, alle hypotheses die voorafgaand aan het onderzoek zijn opgesteld, wel een keer ondersteund worden. Er is een positief verband gevonden tussen positieve emoties en prestaties. Dit verband was tijdens wedstrijden sterker dan tijdens trainingen, zoals verwacht werd. Tevens is er een negatief verband gevonden tussen negatieve emoties en prestaties. Ook dit verband was sterker tijdens wedstrijden dan tijdens trainingen. Opvallend is dat de verbanden in trainingen heel zwak waren en tijdens de wedstrijden sterk.

Deze bevindingen sluiten aan op eerder onderzoek van Klep en collega’s (2011), waarin positieve emoties een positief effect hebben op de prestatie bij een creatieve taak. Dit sluit aan op de gevonden resultaten, omdat verwacht werd dat balsporten een creatieve taken waren. Als het geen creatieve was, had er een ander resultaat gevonden kunnen worden. Het is geen hard bewijs dat balsporten een creatieve taak zijn, maar het is wel een ondersteuning. Tevens sluit het aan op eerder onderzoek van Uphill en collega’s (2014), waarin gevonden werd dat positieve individuele emoties bij sporters een positief effect hadden op de individuele prestatie tijdens een wedstrijd.

Of de verbanden gevonden werden was afhankelijk van de gebruikte vragenlijsten. Voor positieve emoties werden de verbanden zowel bij de prestatie

(17)

gemeten door spelers als de prestatie gemeten door trainers gevonden. Bij negatieve emoties was er echter geen verschil in context wanneer de spelersprestatie gebruikt werd. Dat voor negatieve emoties geen interactie gevonden is met de context bij de spelersprestatie kan komen door de grootte van de steekproef. Aan het onderzoek namen maar 11 teams deel en dit is te weinig om echte conclusies op te baseren. Het is goed mogelijk dat met meerdere deelnemers de invloed van negatieve emoties wel verschilt tussen de verschillende contexten. Om werkelijk aan te kunnen tonen dat de invloed van emotie verschilt over de contexten is meer onderzoek nodig. Omdat het verband wel gevonden is bij de trainersprestatie, is het aannemelijk dat het verband bestaat. Echter zal er meer onderzoek gedaan moeten worden met grotere

steekproeven om het verband duidelijk aan te tonen.

Volgens de verwachtingen zou het verschil in verband tussen emotie in training en wedstrijd verklaard kunnen worden door cohesie. Uit de resultaten komt dit echter niet naar voren. De cohesie in de teams verschilde niet tussen training en wedstrijd en het kan hierdoor de gevonden verschillen niet verklaren. Dat dit verschil in cohesie niet gevonden werd, kan toegeschreven worden aan de gebruikte

vragenlijst. De cohesievragenlijst bestond maar uit één vraag en wellicht is dit niet voldoende geweest om cohesie goed te meten. In een onderzoek van Evans en Eys (2014) is er wel een sterkere cohesie gevonden in tijden van competitie. Zij hebben in dit onderzoek gebruik gemaakt van de Group Environment Questionnaire (GEQ; Carron, Widmeyer & Brawley, 1985). Door gebruik van de GEQ zou het effect wel gevonden kunnen worden en dan zou ook bekeken kunnen worden of het verschil in invloed hiervan afhankelijk is. Ondanks dat cohesie niet verschilde over de contexten, werd er wel een positief verband gevonden tussen groepscohesie en prestatie. Dit verband was sterker tijdens een wedstrijd dan tijdens een training. Hierdoor kan men zich afvragen of wellicht niet positieve emotie, maar groepscohesie zorgt voor het verschil in prestatie. Wanneer cohesie echter werd meegenomen in de analyse van positieve emoties, bleef het interactie effect van context en positieve emoties

significant. Dit betekent dat cohesie alleen niet het verschil kan verklaren en dat ook de emoties een verband hebben. Om aan te kunnen tonen of cohesie een modererend effect heeft op de invloed van emotie op prestatie, zal nog verder onderzoek nodig zijn.

Door de opzet van dit onderzoek kan er nog niets gezegd worden over de richting van de gevonden verbanden tussen emoties en prestaties. Het is goed

(18)

mogelijk dat emotie niet een verbetering in prestatie veroorzaakt, maar dat een goede prestatie zorgt voor een positievere emotie. Dit lijkt een logische conclusie, gezien het effect sterker is in wedstrijden, wanneer de prestatie van een groter belang is. Echter is er in het onderzoek wel rekening gehouden met de mogelijkheid van deze

alternatieve verklaring. Er is bij de emotievragenlijsten specifiek gevraagd naar emoties tijdens de wedstrijd en trainingen, in de hoop dat wanneer er geantwoord werd, deelnemers minder beïnvloed werden door uitkomst van een training of

wedstrijd. Ongeacht zal het met de huidige opzet niet mogelijk zijn causale verbanden vast te stellen, hiervoor zal onderzoek met een experimentele opzet nodig zijn, waarin de emoties van deelnemers worden gemanipuleerd.

Uit dit onderzoek komt naar voren dat bij balsporten positieve groepsemoties een positief verband hebben met groepsprestatie en dat negatieve groepsemoties een negatief verband hebben met groepsprestaties. Deze verbanden zijn vooral aanwezig tijdens wedstrijden, maar ze zijn veel minder sterk tijdens trainingen. Als trainer van een sportteam kan het dus van belang zijn om vooral tijdens wedstrijden positieve emoties te stimuleren bij de spelers, voor een zo goed mogelijke prestatie.

(19)

Literatuurlijst

Bartel, C. A., & Saavedra, R. (2000). The collective construction of work group moods. Administrative Science Quarterly, 45, 197-231.

Carron, A. V., Bray, S. R., & Eys, M. A. (2002). Team cohesion and team success in sport. Journal of Sports Sciences, 20, 119-126.

Carron, A. V., Widmeyer, W. N., & Brawley, L. R. (1985). The development of an instrument to assess cohesion in sport teams: The group environment questionnaire. Journal of Sport Psychology, 7, 244-266.

Evans, M. B., & Eys, M. A. (2014). Collective goals and shared tasks: Interdependence structure and perceptions of individual sport team

environments. Scandinavian Journal of Medicine & Science in Sports, 25, 139-148.

Filho, E., Tenenbaum, G., & Yang, Y. (2014). Cohesion, team mental models, and collective efficacy: Towards an integrated framework of team dynamics in sport. Journal of Sports Sciences, 33, 641-653.

Grawitch, M. J., Munz, D. C., Elliott, E. K., & Mathis, A. (2003). Promoting

creativity in temporary problem-solving groups: The effects of positive mood and autonomy in problem definition on idea-generating performance. Group

Dynamics: Theory, Research, and Practice, 7, 200.

Greco, P., Memmert, D., & Morales, J. C. (2010). The effect of deliberate play on tactical performance in basketball. Perceptual and Motor Skills, 110, 849-856. Hatfield, E., & Cacioppo, J. T. (1994). Emotional contagion. Cambridge University

Press.

Jehn, K. A. (1995). A multimethod examination of the benefits and detriments of intragroup conflict. Administrative Science Quarterly, 40, 256-282.

Klep, A., Wisse, B., & Van der Flier, H. (2011). Interactive affective sharing versus non-interactive affective sharing in work groups: Comparative effects of group affect on work group performance and dynamics. European Journal of Social

Psychology, 41, 312–323.

Klep, A. H., Wisse, B., & Flier, H. (2013). When sad groups expect to meet again: Interactive affective sharing and future interaction expectation as determinants of work groups' analytical and creative task performance. British Journal of

Social Psychology, 52, 667-685.

(20)

effects of bad feelings: Negative affectivity and group decision‐ making.

British Journal of Management, 21, 375-392.

McEwan, D., & Beauchamp, M. R. (2014). Teamwork in sport: A theoretical and integrative review. International Review of Sport and Exercise Psychology, 7, 229-250.

Memmert, D., & Perl, J. (2009). Game creativity analysis using neural networks.

Journal of Sports Sciences, 27, 139-149.

Memmert, D., & Roth, K. (2007). The effects of non-specific and specific concepts on tactical creativity in team ball sports. Journal of Sports Sciences, 25, 1423-1432.

Postmes, T., Haslam, S. A., & Jans, L. (2013). A single‐ item measure of social identification: Reliability, validity, and utility. British Journal of Social

Psychology, 52, 597-617.

Russell, J. A. (1980). A circumplex model of affect. Journal of Personality and Social

Psychology, 39, 1161-1178.

Schaufeli, W., & van Rhenen, W. (2006). Over de rol van positieve en negatieve emoties bij het welbevinden van managers: Een studie met de job-related affective well-being scale (JAWS). Gedrag en Organisatie, 19, 323-344. Terry, P. C., Carron, A. V., Pink, M. J., Lane, A. M., Jones, G. J., & Hall, M. P.

(2000). Perceptions of group cohesion and mood in sport teams. Group

Dynamics: Theory, Research, and Practice, 4, 244-253.

Totterdell, P. (2000). Catching moods and hitting runs: Mood linkage and subjective performance in professional sport teams. Journal of Applied

Psychology, 85, 848-859.

Totterdell, P., Kellett, S., Teuchmann, K., & Briner, R. B. (1998). Evidence of mood linkage in work groups. Journal of Personality and Social Psychology, 74, 1504-1515.

Uphill, M., Groom, R., & Jones, M. (2014). The influence of in-game emotions on basketball performance. European Journal of Sport Science, 14, 76-83. Van Kleef, G. A. (2009). How emotions regulate social life the emotions as social

Information (EASI) model. Current Directions in Psychological Science, 18, 184-188.

(21)

group identification? Resolving their paradoxical relationship. Journal of

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

It is notable that the geological record of heavily silicifying SIT-L-containing species show a decline in silicification and diversity ( Lazarus et al., 2009; van Tol et al., 2012

Er zijn enkele huisplaatsen die door relatief veel andere sporen uit de midden-bronstijd worden oversneden, hiervan veronderstel ik dat ze tot een oude gebruiksfase van het

De oplossing en zeer veel andere werkbladen om gratis te

In the NASCENCE project a variety of hardware plat- forms have been built to allow computer controlled appli- cation of signals to the material and for the response of the material

These key concepts line up straightforwardly with the definition given in chapter 1 of this book: a 4C legal entity performs supply chain management (SCM) activities and sup- ply

BlueSpec SystemVerilog (BSV) [49] is a hardware description language with a syn- tax similar to SystemVerilog [35]. It is a high-level language that features guarded atomic

landse consumenten is vanuit dit perspectief aanzienlijk groter: van de totale web-omzet die bedrijven in 2013 hebben behaald, is 19 procent gerealiseerd door te verkopen