• No results found

Spirituele mensen schrijven meer agency toe aan natuurlijke fenomenen dan niet-spirituele mensen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Spirituele mensen schrijven meer agency toe aan natuurlijke fenomenen dan niet-spirituele mensen"

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Spirituele mensen schrijven meer agency toe aan natuurlijke fenomenen dan

niet-spirituele mensen.

Willemijn Waterbolk

Masterthese Sociale Psychologie Universiteit van Amsterdam Studentnummer 10003420

Begeleiders: David Maij en Michiel van Elk 19 mei 2015

(2)

Inhoudsopgave Abstract 3 Inleiding 4 Methode 9 Resultaten 13 Conclusie en Discussie 22 Literatuur 26

(3)

Abstract

Onderzoekers suggereren dat het geloof in bovennatuurlijke agents, zoals goden en mystieke wezens, te maken heeft met het cognitieve mechanisme dat mensen hebben om agency (de aanwezigheid van anderen) in de omgeving waar te nemen. In het onderzoek wordt gekeken in hoeverre mensen agency toekennen in de vorm van intentie en vrij wil aan dieren en natuurlijke fenomenen en wat de rol van absorptie (de mate waarmee iemand geabsorbeerd kon raken in bepaalde objecten) is bij mensen die verschillen in mate van spiritualiteit. Uit de resultaten bleek dat spirituele mensen meer agency toeschreven aan (bedreigende) natuurlijke fenomenen dan niet-spirituele mensen. Deze resultaten sluiten aan bij de bevindingen van Maij en van Elk (in progress). Absorptie was echter alleen van invloed bij spirituele mensen. Exploratief werd gekeken naar opleidingsniveau.

(4)

Inleiding

Geloof in het bovennatuurlijke staat in vrijwel alle religies centraal. Sommige mensen zijn ervan overtuigd dat zij God of een heilige hebben gezien, Zijn stem hebben gehoord of hebben het gevoel door hem te zijn aangeraakt (Van Elk, 2012). Onderzoekers suggereren dat deze spirituele ervaringen mogelijk het gevolg zijn van de meest alledaagse denkprocessen van de mens (e.g., Atran & Norenzayan, 2004).

Recentelijk is veel onderzoek gedaan naar de rol van menselijke cognitie bij religie en spiritualiteit (Atran & Norenzayan, 2004; Barrett & Lunman, 2008; Nieuwboer, van Schie, & Wigboldus, 2014, in press; Petrican & Burris, 2012; Van Elk, 2013). Deze onderzoeken suggereren dat religieuze ervaringen mogelijk tot stand zijn gekomen door alledaagse cognitieve processen omdat deze cognitieve processen ons evolutionair gezien voordeel opleveren. Religie zou daarbij als bijproduct zijn ontstaan (e.g., Atran & Norenzayan, 2004). Zo zou menselijke cognitie als bijproduct hebben dat we in staat zijn om te geloven in bovennatuurlijke agents, zoals goden of mystieke wezens (e.g. Guthrie, 1993; Boyer, 1994; Barrett, 2000; Atran & Norenzayan, 2004).

Bovennatuurlijke agents staan vaak centraal in spirituele ervaringen en vormen een belangrijk onderdeel van religie en spiritualiteit (Boyer, 2003; Barrett, 2000). Agents

kenmerken zich door het hebben van een bepaald doel of intentie, zoals mensen en dieren dat hebben (Barrett, 2000). Met bovennatuurlijk wordt datgene bedoeld wat het menselijke voorstellingsvermogen te boven gaat (Boyer, 1994). Onderzoekers suggereren dat het geloof in deze bovennatuurlijke agents te maken heeft met het cognitieve mechanisme dat mensen hebben om agency, dat wil zeggen de aanwezigheid van anderen, in de omgeving waar te nemen (Atran & Norenzayan, 2004; Maij en Van Elk, in progress; Van Elk, 2013; Willard & Norenzayan, 2013).

(5)

Evolutionair gezien is het nuttig om de aanwezigheid van anderen in de omgeving snel waar te nemen. Anderen vormen immers het centrum van onze sociale wereld (De Jaegher & Froese, 2009). Volgens Guthrie (1993) kunnen mensen goed in het detecteren van de

aanwezigheid van andere agents omdat we de wereld op een antropomorfe manier

interpreteren. Antropomorfisme is het toekennen van menselijke eigenschappen aan objecten (Guthrie, 1993). Zo zien we gezichten in wolken en vinden we dat honden ons smekend aankijken. Niet alleen bij natuurlijke fenomenen en dieren wordt geantropomorfiseerd, ook bij religie wordt dit gedaan. Zo spreekt men van de ‘Hand van God’ of wordt gesproken over ‘De Heer’ of ‘Onze Vader’ (Guthrie, 1993). Religie is volgens Guthrie mogelijk ontstaan omdat mensen de neiging hebben om de wereld te antropomorfiseren.

Niet alleen wordt het waarnemen van agency vergemakkelijkt door de wereld te antropomorfiseren, het detecteren van anderen werkt ook overactief (Barrett, 2000; Barrett & Lanman, 2008). Barrett (2000) noemt dit ook wel het Hyperactive Agency Detection Device (HADD), ook wel het overactieve aanwezigheidsdetectiemechanisme genoemd (Van Elk, 2012). Dat het detectiemechanisme overactief werkt, maakt dat mensen sneller ambigue informatie als agents interpreteren, terwijl dat in werkelijkheid niet het geval hoeft te zijn. Bij het laatste wordt er gesproken van een false positive (een agent zien die er eigenlijk niet is). Evolutionair gezien is het nuttiger om meer false positieven waar te nemen dan false

negatieven (agents niet te zien die er wel zijn). Wanneer je ’s avonds door een donkere steeg loopt en je hoort iets ritselen, zou je kunnen denken dat het slechts de wind is, maar je kan je er ook op voorbereiden dat het een persoon is, al dan niet goede of kwade bedoelingen. Deze strategie kost relatief weinig moeite en energie als niemand in de buurt is (het was maar de wind), maar geeft een voordeel als dit wel het geval is (een persoon); je bent dan alvast in een staat van paraatheid. Het identificeren van de false positieven levert evolutionair gezien dus een voordeel op, voornamelijk in bedreigende situaties. De false positieven die gevormd

(6)

worden door het overactieve aanwezigheidsdetectiemechanisme vormen volgens onderzoekers de basis voor het geloof in bovennatuurlijke agents (Barrett, 2000; Boyer, 2003). Dit geloof wordt versterkt doordat de ambigue informatie van de false positieven op een antropomorfe manier wordt geïnterpreteerd (Guthrie, 1993). Door antropomorfisme valt bijvoorbeeld te verklaren waarom bovennatuurlijke agents vaak menselijke eigenschappen hebben.

Het beschrijven van bovennatuurlijke agents gaat daarnaast ook samen met het toekennen van intentie (Barrett, 2000). Door intentie aan iets toe te kennen, proberen we het gedrag van anderen te verklaren. Mensen kunnen al intentie toeschrijven aan de meest abstracte figuren. Bij het kijken naar bewegende geometrische figuren, waren mensen bijvoorbeeld eerder geneigd de bewegingen van de figuren te beschrijven aan de hand van intentie (het driehoekje achtervolgt het rondje) dan aan de hand van de fysieke positie van de objecten (het driehoekje verplaatst naar rechts) (Heider & Simmel, 1944). Gesuggereerd wordt dat ons Theory-of-Mindvermogen, oftewel het menselijk vermogen om gedrag, motivatie en intenties van anderen te verklaren (Leslie, 1987), maakt dat wij mensachtige gedachten en emoties toekennen aan bovennatuurlijke agents (Boyer, 2001).

Naast levende fenomenen, zoals mensen en dieren, wordt dus ook intentie

toegeschreven aan niet-levende fenomenen, zoals geometrische figuren. Mensen hebben de neiging om door te slaan in het toeschrijven van agency. In de literatuur heet deze neiging ook wel het overattribueren van aanwezigheid, oftewel het overmatig toeschrijven van agency aan fenomenen (cf., Petrican & Burris, 2012). Dit gebeurt ook bij natuurlijke fenomenen, zoals wolken en rotsen (Kelemen, 1999, 2004; Nieuwboer, van Schie, & Wigboldus, 2014, in

press). Wanneer mensen geprimed werden met concepten van bovennatuurlijke agents, bleek

zelfs dat het toeschrijven van agency aan natuurlijke fenomenen hoger werd en dan met name bij bedreigende natuurlijke fenomenen, zoals een vulkaan. Bij het toekennen van agency aan

(7)

dieren werd echter niet meer agency toegekend wanneer met concepten als ‘God’ werd geprimed (Nieuwboer, van Schie, & Wigboldus, 2014, in press). Dit suggereert dat religiositeit samenhangt met het toekennen van agency aan natuurlijke fenomenen.

Maij en van Elk (in progress) hebben daarom specifiek gekeken naar een groep spirituele mensen, namelijk paranormaalgelovigen. Deze groep bleek inderdaad meer agency toe te schrijven aan bedreigende natuurlijke fenomenen dan aan niet-bedreigende. Bij het toekennen van agency aan dieren maakte de mate van dreiging niet uit (Maij & Van Elk, in

progress). Het is echter nog onbekend of er ook verschil is tussen mensen die verschillen in

mate van spiritualiteit. Dit onderzoek bouwt daarom voort op de bevindingen van Maij en van Elk (in progress). In het onderzoek zal, net als bij Maij en van Elk, gekeken worden naar het geloof in het bovennatuurlijke in relatie tot het toeschrijven van agency aan fenomenen. In dit onderzoek worden echter verschillen in mate van spiritualiteit meegenomen.

Allereerst zal gekeken worden naar verschillen in spiritualiteit. Verscheidene studies laten zien dat individuele verschillen in paranormale overtuigingen, dualisme en religiositeit in verband staan met het overactieve aanwezigheidsdetectiemechanisme (Petrican & Burris, 2012; Van Elk, 2013; Willard & Norenzayan, 2013). Spirituele mensen zullen over het algemeen meer paranormale overtuigingen hebben, meer dualistisch en religieuzer zijn dan mensen die niet-spiritueel zijn. Vanwege de samenhang tussen het geloof in bovennatuurlijke agents en het overactief aanwezigheidsdetectiemechanisme (Barrett & Lanman, 2008), zullen spirituele mensen in het algemeen meer agency toeschrijven aan fenomenen.

Uit eerdere onderzoeken (Maij & Van Elk, in progress; Nieuwboer et al., 2014, in

press) is gebleken dat religie samenhangt met het toeschrijven van agency aan natuurlijke

fenomenen, zoals wolken en rotsen. Omdat het overactieve detectiemechanisme voornamelijk geactiveerd wordt in dreigende of ambigue situaties (denk aan het voorbeeld in de donkere steeg), wordt verwacht dat mensen eerder agency toekennen aan bedreigende fenomenen dan

(8)

aan niet bedreigende fenomenen. Paranormaalgelovigen blijken echter meer agency toe te schrijven aan bedreigende natuurlijke fenomenen, zoals een vulkaan (Maij & Van Elk, in

progress). In lijn met deze bevindingen zullen spirituele mensen, in vergelijking met

niet-spirituele mensen, meer agency toekennen aan bedreigende natuurlijke fenomenen dan aan niet-bedreigende natuurlijke fenomenen.

Vervolgens wordt gekeken naar individuele verschillen in cognitie die een rol spelen bij spiritualiteit en het toeschrijven van agency. Een belangrijke voorspeller uit het onderzoek van Maij en van Elk (in progress) bleek absorptie te zijn (de mate waarmee iemand

geabsorbeerd kon raken in bepaalde objecten). Absorptie is de mogelijkheid om compleet op te gaan in ‘iets’ (Luhrmann, Nusbaum, & Thisted, 2010). Dat ‘iets’ kan van alles zijn: de natuur, een boek, een herinnering of bijvoorbeeld muziek. Hoewel absorptie niet per definitie te maken heeft met religiositeit, bleek het een sterk verband te hebben met spirituele

ervaringen (Luhrmann et al., 2010). Mensen die veel absorptie ervaren, zagen duidelijkere mentale beelden voor zich; hadden een betere focus; en hadden meer ongewone spirituele ervaringen (Luhrmann et al., 2010). Spirituele mensen zullen naar verwachting meer absorptie kunnen ervaren dan niet-spirituele mensen.

In het onderzoek van Maij en van Elk (in pogress) bleek de mate van het ervaren van absorptie samen te hangen met het toeschrijven van agency aan natuurlijke fenomenen, zoals wolken en rotsen. Mensen die meer absorptie ervoeren bleken voornamelijk meer agency toe te schrijven aan bedreigende natuurlijke fenomenen, zoals een vulkaan. Vanwege de

verwachting dat spiritualiteit en het toeschrijven van agency samenhangen, wordt verwacht dat mensen die meer absorptie ervaren over het algemeen meer agency toeschrijven aan fenomenen dan mensen die minder absorptie ervaren. Daarnaast zal, net als bij Maij en van Elk (in progress), meer agency toegekend worden aan bedreigende natuurlijke fenomenen dan

(9)

aan niet-bedreigende. Het verschil in dreiging zal voor het toeschrijven van agency aan dieren geen verschil maken bij mensen die verschillen in absorptie.

In dit onderzoek wordt dus gekeken in hoeverre mensen agency toekennen aan fenomenen en wat de rol van absorptie is bij mensen die verschillen in de mate van

spiritualiteit. Een spirituele groep zal vergeleken worden met een niet-spirituele groep. Omdat verschillende onderzoeken een verband vonden tussen spiritualiteit en het toekennen van agency aan natuurlijke fenomenen (Nieuwboer et al., in press; Maij & Van Elk, in progress), wordt onderzocht hoe individuele verschillen in spiritualiteit (spiritualiteit, paranormale overtuigingen, religiositeit en dualisme) en cognitie (absorptie) geassocieerd zijn met het toekennen van agency aan dieren en natuurlijke fenomenen.

Methode Deelnemers

Deelnemers werden geworven voor de spirituele groep en de niet-spirituele groep. Voor de spirituele groep werden 64 deelnemers geworven op een Paranormaalbeurs in Heemstede (Paraview, 6 en 7 december 2014). Drie deelnemers werden niet opgenomen in het onderzoek vanwege het incompleet invullen van de taak. Eén deelnemer was jonger dan 18 jaar en werd vanwege minderjarigheid verwijderd uit de analyse. De gemiddelde leeftijd van de spirituele groep was 43.2 jaar (waarvan de jongste 18 en de oudste 78). Percentage vrouw was 75% en van deze groep had 46.7% een MAVO/VMBO/MBO-opleiding, 36.7% een HAVO/HBO-opleiding en 16.7% een VWO/WO-HAVO/HBO-opleiding.

Voor de niet-spirituele groep werden 75 deelnemers geworven op de Kerstfair

Amsterdam (20 december 2014) en bij een vrijwilligersorganisatie uit Amsterdam. Naar deze groep wordt verder gerefereerd als Kerstfairgroep. Omdat het onderzoek niet ter plekke kon

(10)

worden uitgevoerd, werden e-mailadressen genoteerd om zo de link naar het onderzoek door te kunnen sturen. Eén deelnemer werd niet meegenomen in de analyse vanwege het incorrect uitvoeren van de taak. De gemiddelde leeftijd van deze groep was 46.2 jaar (waarvan de jongste 20 jaar en de oudste 81). Het percentage vrouw was 72% en van deze groep had 16.2% een MAVO/VMBO/MBO opleiding, 39.2% een HAVO/HBO opleiding en 44.6 % een VWO/WO opleiding. De Paranormaalbeursgroep en de Kerstfairgroep zijn gematched qua leeftijd en sekse. Voor opleidingsniveau waren de groepen echter niet gematched.

Metingen

Spiritualiteit, religiositeit en dualisme. In hoeverre iemand zichzelf als religieus ziet, wordt aan de hand van vijf vragen gemeten met een zeven-punten Likertschaal (1 = helemaal

niet/helemaal nooit, 7 = zeer sterk/heel vaak). Voorbeelden van deze vragen zijn ‘In hoeverre beschouwt u zichzelf als religieus?’ en ‘Hoe vaak bidt u?’. Vervolgens worden twee

soortgelijke vragen gesteld over spiritualiteit. Voorbeelden van deze vragen zijn ‘In hoeverre

beschouwt u zichzelf als spiritueel?’. Als laatste is een maat voor dualisme bijgevoegd. Op

een schaal van 0 tot 100 moet worden aangegeven in hoeverre iemand vind dat het lichaam en de geest met elkaar verbonden zijn (0 = lichaam en geest staan los van elkaar; 100 = lichaam

en geest zijn één). De betrouwbaarheid van de vragen over spiritualiteit en religiositeit kunnen

worden afgelezen in Tabel 2.

Vragenlijsten

De Absorption Scale. De Tellegen Absorption Scale (TAS; Tellegen & Atkinson, 1974) bestaat uit 34 waar/niet-waar items over ervaringen van absorptie en mate van

betrokkenheid in een verschillend aantal activiteiten. Uit de TAS zijn 17 items geselecteerd en vertaald naar het Nederlands voor het huidige onderzoek. Voorbeelden van items zijn ‘Als ik

(11)

naar muziek luister, kan ik daar zo in opgaan dat ik niets anders meer opmerk’ en ‘Ik kan mij soms bepaalde ervaringen uit mijn leven zo helder en levendig herinneren alsof ik ze weer (bijna) opnieuw beleef’. De items worden beantwoord met een twee-puntenschaal (1 = ja, 2 = nee). Zie voor de betrouwbaarheid van de Absorptie Scale Tabel 2.

De Revised Paranormal Beliefs Scale. De Revised Paranormal Beliefs Scale (RPBS is een herziende versie van de veelgebruikte Paranormal Beliefs Scale (Tobacyk & Milford, 1983). Deze 26-item vragenlijst is een zelfrapportage om factoren als bijgeloof, magisch denken, paranormale gedachten en religieuze overtuigingen te meten. Uit de RPBS zijn 10 item geselecteerd en vertaald naar het Nederlands (items: 3, 4, 6, 8, 10, 11, 13, 15, 18, 22), zoals ‘De ziel blijft bestaan, ook al gaat het lichaam dood’ en ‘Een horoscoop kan iemands

toekomst voorspellen’. De 15 items worden gemeten op een zeven-punten Likertschaal (1 = zeer mee oneens; 7 = zeer mee eens) in plaats van de originele meting waarbij met een

vijf-punten Likertschaal gewerkt werd (1 = strongly disagree, 5 = strongly agree). Zie voor de betrouwbaarheid van de RBPS Tabel 2.

Taak

Plaatjes-beoordeel taak. De plaatjes-beoordeel taak is gebaseerd op de taak uit het onderzoek van Nieuwboer, van Schie en Wigboldus (2014, in press). In plaats van de 83 plaatjes van Nieuwboer et al. zijn in het huidige onderzoek 20 plaatjes geselecteerd uit de

International Affective Picture System (IAPS; Lang, Bradley, & Cuthbert, 2008). De stimuli

zijn geselecteerd op ontologie (dieren versus natuurlijke fenomenen) en dreiging (bedreigend versus niet-bedreigend). Zo ontstaan vier categorieën met elk vijf stimuli: dieren/bedreigend (zoals een grommende beer), dieren/niet-bedreigend (zoals een meeuw), natuurlijke

fenomenen/bedreigend (zoals rokende vulkaan) en natuurlijke fenomenen/niet-bedreigend (zoals een regenboog). Per plaatje wordt op een schaal van 0 tot 100 (0 = niet, 100 = heel

(12)

sterk) gevraagd in hoeverre iets een eigen wil heeft met de vraag ‘In hoeverre heeft het afgebeelde een eigen wil?’ en naar intentie met de vraag ‘In hoeverre handelt het afgebeelde met een bepaalde intentie/bedoeling?’. De plaatjes worden in een willekeurige volgorde

aangeboden en blijven op het scherm staan (terugscrollen is dus mogelijk).

Procedure

De deelnemers voor de spirituele groep werden geworven op een Paranormaalbeurs in Heemstede (Paraview, 6 en 7 december 2014) waar een stand van de Universiteit van Amsterdam aanwezig was waardoor deelnemers direct mee konden doen aan het onderzoek. Aan de deelnemers werd verteld dat de onderzoekers geïnteresseerd zijn in hoeverre mensen openstaan voor spiritualiteit en andere mensen niet en welke psychologische mechanismen hier mogelijk een rol bij spelen. Deelnemers vulden verschillende vragenlijsten in Qualtrics in over demografische gegevens, absorptie (Absorption Scale), religiositeit, spiritualiteit,

dualisme, en paranormale overtuigingen (Revised Paranormal Beliefs Scale). In de zo juist genoemde volgorde. Daarna kregen de deelnemers 20 plaatjes met de plaatjes-beoordeel taak te zien, waarbij gevraagd werd naar vrije wil en intentie. Na het taakje werden de deelnemers geïnformeerd over het doel van de studie. Het onderzoek duurt maximaal 20 minuten en de deelnemers kregen als dank voor hun deelname een fairtrade chocoladereep. De deelnemers voor de niet-spirituele groep werden geworven door emailadressen te noteren van aanwezigen op de Amsterdam Kerstfair (20 december 2014), zodat een link gestuurd kon worden om de vragenlijsten online in te vullen. Ook werd het emailbestand van een vrijwilligersorganisatie geraadpleegd om deelnemers te werven. Als dank werd ook fairtrade chocolade uitgedeeld.

(13)

Resultaten

In Tabel 1 zijn de gemiddelden en standaarddeviaties van de Paranormaalbeursgroep en de Kerstfairgroep te zien. De deelnemers van de Paranormaalbeurs en de Kerstfair waren gematched wat betreft leeftijd en sekse. Wel werd een significant verschil gevonden in opleidingsniveau, t(132) = -.46, p < .01. Op de Kerstfair had het merendeel een hoge opleiding (44.6% VWO/WO) in vergelijking met lagere opleidingsniveaus (39.2%

HAVO/HBO, 16.2% MAVO/VMBO/MBO). Terwijl op de Paranormaalbeurs het merendeel juist een lage opleiding (46.7% MAVO/VMBO/MBO) had in vergelijking met de andere opleidingsniveaus (36.7% HAVO/HBO, 16.7% VWO/WO). Bij het interpreteren van de resultaten zal daarom gecontroleerd moeten worden voor het opleidingsniveau als mogelijke confound variabele.

Om zeker te zijn dat de groepen op spiritueel niveau van elkaar verschilden, werd een

one-way ANOVA uitgevoerd. Daarbij werd een significant effect gevonden voor RPBS, F(1,

130) = 44.97, ηρ² = .25, p < .001, spiritualiteit, F(1, 131) = 11.87, ηρ² = .08, p = .001, agency vrije wil1, F(1, 132) = 9.74, ηρ² = .07, p = .002, en agency intentie2, F(1, 105) = 11.65, ηρ² = .09, p = .0013. Dit betekent dat de deelnemers van de Paranormaalbeurs meer paranormale overtuigingen hadden (RPBS; M = 71.25, SD = 19.80) dan de deelnemers van de Kerstfair (M = 47.23, SD = 21.58). Ook waren ze iets spiritueler (M = 23.07, SD = 6.25) dan de deelnemers van de Kerstfair (M = 18.72, SD = 8.36). De groepen verschilden in de mate waarin zij agency toeschreven aan fenomenen. De deelnemers op de Paranormaalbeurs schreven iets meer intentie (M = 224.65, SD = 87.88) en vrije wil (M = 212.92, SD = 98.65) toe aan fenomenen dan mensen op de Kerstfair (intentie: M = 178.29, SD = 64.22, vrije wil: M = 164.53, SD = 80.89). Daarmee lijkt ondersteuning gevonden voor de verwachting dat spirituele mensen

1 Dat wil zeggen de mate van vrije wil die wordt toegeschreven aan fenomenen 2 Dat wil zeggen de mate van intentie die wordt toegeschreven aan fenomenen

(14)

over het algemeen meer agency toeschrijven aan fenomenen dan niet-spirituele mensen. Het effect is echter niet heel groot.

Omdat uit het onderzoek van Nieuwboer et al. (2014, in press) en Maij en van Elk (in

progress) bleek dat spirituele mensen geneigd waren agency toe te schrijven aan natuurlijke

fenomenen, werd gekeken of spirituele mensen en niet-spirituele mensen daarin van elkaar verschilden. Bij het vergelijken van de deelnemers van de Paranormaalbeurs en de Kerstfair werd een significant effect gevonden voor bedreigende natuurlijke fenomenen, F(1, 132) = 19.80, ηρ² = .13, p < .01, en niet-bedreigende natuurlijke fenomenen, F(1,132) = 30.98, ηρ² = .19, p < .01. De deelnemers van de Paranormaalbeurs waren eerder geneigd agency toe te schrijven aan bedreigende natuurlijke fenomenen (M = 77.95, SD = 58.13) dan deelnemers van de Kerstfair (M = 37.42, SD = 47.32). Ook kenden zij meer agency toe aan

niet-bedreigende natuurlijke fenomenen (M = 78.71, SD = 60.72) in vergelijking tot de deelnemers van de Kerstfair (M = 30.15, SD = 39.76). Voor het toekennen van agency aan dieren werd dit onderscheid niet gemaakt, F(1,132) = .063, ηρ² = .00, p = .80 (bedreigend), F(1,132) = .163,

ηρ² = .00, p = .69 (niet-bedreigend). Evenals Maij en van Elk (in progress) wordt hier dus

ondersteuning gevonden voor de verwachting dat spirituele mensen meer agency toeschrijven aan bedreigende natuurlijke fenomenen dan niet-spirituele mensen.

(15)

Tabel 1. Gemiddelden, standaarddeviaties en significantie waarden van de

Paranormaalbeurs groep en de Kerstfair groep.

Paranormaalbeurs M (SD) N=60 Kerstfair M (SD) N=74 t df p Leeftijd 46.51 (16.37) 43.23 (12.77) -1.26 124 .221 Sekse 1.75 (.44) 1.72 (.45) .44 132 .664 Opleiding 1.70 (.74) 2.28 (.73) -.46 132 .000 F df p Religie 27.48 (16.18) 29.04 (17.60) .28 132 .598 Spiritualiteit 23.07 (6.25) 18.72 (8.36) 11.87 131 .001 Dualisme 79.53 (25.08) 72.59 (25.83) 2.37 132 .127 RPBS 71.25 (19.80) 47.23 (21.58) 44.94 129 .000 Absorptie 23.50 (6.25) 23.72 (8.36) .089 132 .766

Agency vrije wil 212.92 (98.65) 164.53 (80.89) 9.74 132 .002

Agency intentie 224.65 (87.88) 178.29 (64.22) 11.65 105 .001 NB. Omdat de assumptie voor homogeniteit van de variantie werd geschonden voor RPBS,

(16)

Correlatie-analyse

In Tabel 2 zijn de correlaties van de onafhankelijke en afhankelijke variabelen weergegeven. De vraag over het toeschrijven van agency door middel van vrije wil en de vraag over intentie correleert sterk met elkaar (r = .51, p < .01). De sterkte van de correlatie is echter lager dan gevonden werd bij Nieuwboer et al. (2014, in press; r = .99) en Maij en van Elk (in progress,

r = .66, p < .01). Een one-sample t-test laat zien dat de vragen inderdaad significant van

elkaar verschilden, t(1, 133) = 23.39, p < .01, t(1, 133) = 29.21, p < .01. Mensen schrijven meer intentie (M = 199.05, SD = 78.90) toe aan fenomenen dan vrije wil (M = 186.20 , SD = 92.15). De vragen zullen daarom apart in de analyse worden benaderd.

Zoals in Tabel 2 is af te lezen, correleert agency sterk met spiritualiteit (vrije wil: r = .63 , p < .01; intentie: r = .70, p < .01). Ook correleert agency met de RPBS (vrije wil: r = .25,

p < .01; intentie: r = .27, p < .01), hoewel dit een minder sterke correlatie is dan bij

spiritualiteit. Het toeschrijven van agency aan fenomenen hangt dus samen met de mate van spiritualiteit en in mindere mate met paranormale oriëntatie. Absorptie, religie en dualisme correleerden niet significant met agency.

In Tabel 2 valt ook af te lezen dat spiritualiteit sterk correleert RPBS (r = .66, p < .01) en religie (r = .59, p < .01). Daarnaast correleert dualisme (r = .18, p < .05) met spiritualiteit, alhoewel deze correlatie minder sterk is. Dat betekent dat spiritualiteit, paranormale oriëntatie en religie samenhang vertonen. In zekere mate hoort dualisme daar ook bij.

(17)

Tabel 2. Correlatiematrix van onafhankelijke en afhankelijke variabelen in totaal (met gemiddelden,

standaarddeviaties en Cronbach’s alpha per schaal).

1** 2** 3** 4** 5** 6** 7** 8** M SD α 1) Religie -** 28.34 16.93 .82 2) Absorptie .10** -** 23.63 3.52 .75 3) RPBS .29** -.15** -** 57.99 23.94 .96 4) Spiritualiteit .59** -.08** .66** -** 20.66 7.77 .78 5) Dualisme .18** -.08** .21** .29** -** 75.73 78.90 -

6) Agency vrije wil .03** -.01** .25** .63** -.03* -** 186.20 92.15 .95 7) Agency intentie .02** .04** .27** .70** .07* .51** -** 199.05 78.90 .91 8) Opleiding .07** .07** -.44** -.26** .04* -.27** -.06* -** 2.02 .79 -

NB. * p < .05, ** p < .01

(18)

Tabel 3. Correlatiematrix van onafhankelijke en afhankelijke variabelen met gemiddelden en standaarddeviaties voor de Paranormaalbeurs en de Kerstfair. 1** 2** 3** 4** 5** 6** 7** 8** M SD 1) Religie -** .38** .52** .52** .16** -.01** .10** .22** 27.48 16.18 2) Absorptie -.10** -** .44** .47** .16** .18** .34** .12** 23.53 3.45 3) RPBS .26** -.57** -** .58** .21** .03** .26** .03** 71.25 19.80 4) Spiritualiteit .69** -.40** .66** -** .36** -.06** .03** .13** 23.07 6.25 5) Dualisme .21** -.27** .15** .22** -** -.18** .02** .09** 79.53 25.08 6) Agency vrije wil .09** -.17** .24** .22** .03** -** .40** -.26** 212.92 98.65 7) Agency intentie -.03** -.25** .03** .00** .04** .51** -** -.24** 224.65 87.88 8) Opleiding -.06** .03** -.44** -.26** .10** -.27** -.63** -** 1.70 .74

M 29.04** 23.72** 47.23** 18.72** 72.56** 164.5** 178.2** 2.28**

SD 17.60** 3.60** 21.58** 8.36** 25.83** 80.89** 64.22** .73**

NB. Correlaties tussen de variabelen van de Paranormaalbeurs (N = 60) zijn gepresenteerd boven de diagonaal, en correlaties tussen de variabelen van de Kerstfair (N = 74)

zijn gepresenteerd onder de diagonaal. Gemiddelden en standaarddeviaties van de variabelen uit de Paranormaalbeurs zijn gepresenteerd in de verticale kolommen. De gemiddelden en standaarddeviaties van de variabelen van de Kerstfair zijn gepresenteerd in de horizontale rijen.

NB. Opleiding is toegevoegd vanwege exploratieve analyses NB. ** p < .01, * p < .05

(19)

Opmerkelijk is dat absorptie geen enkele significante correlatie heeft met de andere variabelen en zelfs eerder neigt naar een negatieve correlatie. Dit suggereert dat de mate van het ervaren van absorptie niet lijkt samen te hangen met religieuze of spirituele aspecten. Hoewel in het onderzoek van Maij en van Elk (in progress) de correlatie tussen absorptie en spiritualiteit naar voren kwam (r = .24, p < .05), gaat dat hier niet op, r = -.083, p = n.s.

Wanneer de mate van spiritualiteit wordt bepaald door de groep in plaats van de items over spiritualiteit, blijkt wel een significante correlatie tussen absorptie en spiritualiteit, oftewel groep, zie Tabel 3. Bij de Paranormaalbeurs is deze positief, r = .47, p < .01 , en bij de Kerstfair negatief, r = -.40, p < .01. De mate van het ervaren van absorptie en mate van spiritualiteit hangen dus wel samen, alleen de richting verschilt. De verwachting dat mensen die meer absorptie ervaren spiritueler zijn, kan alleen ondersteund worden voor de deelnemers van de Paranormaalbeurs.

In Tabel 3 valt ook te zien dat de mate van absorptie significant correleert met religie bij de Paranormaalbeurs, r = .38, p < .01, maar niet bij de Kerstfair, r =-.10, p = n.s. Voor absorptie en RPBS wordt ook een significante correlatie gevonden. Deze is, net als bij

spiritualiteit, positief bij de Paranormaalbeurs, r = .44, p < .01, en negatief bij de Kerstfair, r = -.57, p < .01. Paranormale oriëntatie en mate van absorptie hangen dus samen, alleen de richting verschilt per groep. Dualisme correleert alleen significant met absorptie bij de Kerstfair, r = -.27, p < .05.

Ook opvallend is het verschil in significante correlaties bij agency. Waarbij in Tabel 2 valt te zien dat agency (vrije wil en intentie) samenhangt met RPBS en spiritualiteit, is er bij de Paranormaalbeurs alleen nog een significante correlatie tussen RPBS en agency intentie,

r = .26, p < .05. Bij de Kerstfair is er alleen nog een significante correlatie voor RPBS en

agency vrije wil, r = .24, p < .05. Dat betekent dat bij de Paranormaalbeurs paranormale oriëntatie samenhangt met de mate van toeschrijven van intentie aan fenomenen en bij de

(20)

Kerstfair paranormale oriëntatie samenhangt met het toeschrijven van vrije wil aan fenomenen.

Variantie-analyse

Een 2 x 2 x 2 repeated measures variantie-analyse (RM-ANOVA) werd uitgevoerd met ontologie (dieren versus natuurlijke fenomenen), dreiging (bedreigend versus niet-bedreigend) en vraag (intentie versus vrije wil) als within-subject factoren en groep (Paranormaalbeurs versus Kerstfair) als between-subject factor.

Voor ontologie werd een zwak hoofdeffect gevonden, F(1, 131) = 12.36, ηρ² = .09, p = .001. Dit betekent dat deelnemers meer agency toegeschreven aan plaatjes met dieren (M = 69.52, SE = 2.08) dan aan plaatjes met natuurlijke fenomenen (M = 27.49, SE = 2.02). De interactie tussen groep en ontologie was significant, F(1, 131) = 13.36, ηρ² = .09, p <.001. Dit betekent dat deelnemers van de Paranormaalbeurs iets meer agency toeschreven aan dieren (M = 70, SE = 3.09) en natuurlijke fenomenen (M = 39.24, SE = 3.18) dan deelnemers van de Kerstfair (dieren: M = 68.85, SE = 2.78; natuurlijke fenomenen: M = 16.83, SE = 2.87). Voor dreiging en vraag werd geen hoofdeffect gevonden. Omdat er geen hoofdeffect werd

gevonden voor dreiging kon geen ondersteuning gevonden worden voor de verwachting dat mensen meer agency toeschreven aan bedreigende fenomenen dan aan niet bedreigende fenomenen.

Om te kijken of de samenhang tussen absorptie en spiritualiteit invloed had op het toeschrijven van agency, werden de groepen ook los van elkaar geanalyseerd, aangezien tussen spiritualiteit en absorptie dan samenhang was (zie correlatieanalyse). Alleen bij de Paranormaalbeurs werd een significante interactie gevonden tussen ontologie en absorptie,

F(1, 57) = 6.73, ηρ² = .11, p = .012. Dit betekent dat bij deelnemers van de Paranormaalbeurs

(21)

3.03) en aan plaatjes met natuurlijke fenomenen (M = 39.17, SE = 3.01) deels verklaart kan worden door de mate van absorptie. Bij de Kerstfair werd geen significant interactie met absorptie gevonden. De samenhang van absorptie en spiritualiteit heeft dus alleen effect bij mensen van de Paranormaalbeurs en dan alleen voor ontologie.

Om te zien of mensen die meer absorptie ervaren ook meer agency toeschrijven aan natuurlijke fenomenen dan mensen die minder of geen absorptie ervaren te kunnen

beantwoorden werden de groepen weer gescheiden geanalyseerd, vanwege de correlaties met absorptie (zie Tabel 3). Absorptie werd deze keer als between-subjects factor meegenomen in de analyse. Bij deelnemers van de Paranormaalbeurs werd een significant effect gevonden voor absorptie, F(1, 56) = 6.13, ηρ² = .10, p = .016. Deelnemers van de Paranormaalbeurs schreven meer agency toe aan fenomenen naarmate ze hoger scoorden op absorptie. De interactie tussen absorptie en ontologie was echter niet significant, F(1, 46) = 1.75, ηρ² = .16,

p = .76. Ook bij de Kerstfair was de interactie tussen absorptie en ontologie niet significant, F(1, 59) = .92, ηρ² = .18, p = .55. Dat betekent dat deelnemers van de Paranormaalbeurs en de

Kerstfair die meer absorptie ervaren niet meer of minder agency toeschreven aan natuurlijke fenomenen dan deelnemers die minder of geen absorptie ervaren.

Exploratieve analyse

Als exploratieve analyse werd opleiding meegenomen als co-variaat (in de RM-ANOVA). Het opleidingsniveau tussen de groepen bleek namelijk significant te verschillen, t(1, 132) = -.46, p < .01 (zie one-way ANOVA). Een significante drieweg interactie tussen ontologie, dreiging en opleiding werd gevonden, F(1, 129) = 6.67, ηρ² = .05, p = .011. Het effect van de interactie is echter zwak. Dat betekent dat het effect van dreiging ietwat groter wordt voor dieren en natuurlijke fenomenen wanneer het opleidingsniveau laag is (dieren: M = 71.84, SE = 4.07, natuurlijke fenomenen: M = 39.79, SE = 4.00) in vergelijking met een gemiddelde

(22)

opleiding (dieren: M = 69.55, SE = 3.54, natuurlijke fenomenen: M = 22.34, SE = 3.48) en een hoog opleidingsniveau (dieren: M = 67.13, SE = 4.05, natuurlijke fenomenen: M = 20.21, SE = 3.98).

Om te kijken hoe opleidingsniveau met de afhankelijke en onafhankelijke variabelen correleert, is opleiding in Tabel 2 en 3 toegevoegd. In Tabel 2 valt te zien dat opleiding een significante correlatie heeft met RPBS, r = -.44, p < .01, spiritualiteit, r = -.26, p < .01, en agency vrije wil, r = -.27, p < .01. Deze relaties zijn allemaal negatief. Opleidingsniveau hangt dus negatief samen met paranormale oriëntatie, spiritualiteit en het toeschrijven van vrije wil aan dieren en natuurlijke fenomenen. In Tabel 3 valt te zien dat opleidingsniveau geen significante correlaties heeft met de variabelen bij de Paranormaalbeurs. Dit is echter anders bij de Kerstfair. Daar is tussen RPBS en opleiding een negatief verband, r = -.44, p < .01. Dat wil zeggen dat paranormale oriëntatie negatief samenhangt met opleidingsniveau op de kerstfair. Ook tussen agency vrije wil en opleiding is een significante correlatie te vinden,

r = -.27, p < .05. Op de kerstfair hangt opleidingsniveau dus negatief samen met de mate van

het toeschrijven van vrije wil aan dieren en natuurlijke fenomenen.

Conclusie en Discussie

Dit onderzoek kijkt naar het verschil tussen spirituele en niet-spirituele mensen bij het toeschrijven van agency aan (natuurlijke) fenomenen. Spirituele mensen hadden meer paranormale overtuigingen en waren spiritueler dan niet-spirituele mensen. Spiritualiteit had een minimale invloed op het toeschrijven van agency aan fenomenen in het algemeen. Toch waren spirituele mensen meer geneigd agency toe te schrijven aan bedreigende natuurlijke fenomenen dan niet-spirituele mensen. Voor het toekennen van agency aan dieren was de mate van dreiging niet bepalend. Ook dreiging in het algemeen was niet bepalend. Dit sluit

(23)

aan bij de eerdere bevindingen van Maij en van Elk (in progress) die vonden dat

paranormaalgelovigen meer agency toeschrijven aan bedreigende natuurlijke fenomenen in vergelijking met niet-bedreigende fenomenen.

Het ervaren van absorptie was alleen gerelateerd aan spiritualiteit en paranormale overtuigingen bij mensen die al spiritueel waren. Bij niet-spirituele mensen had absorptie juist het tegenovergestelde effect. Verschil in het toekennen van agency aan fenomenen werd bij spirituele mensen deels verklaard door het kunnen ervaren van absorptie. Bij niet-spirituele mensen had absorptie dit effect niet. Absorptie kon echter niet verklaren waarom spirituele mensen meer agency toeschreven aan natuurlijke fenomenen dan niet-spirituele mensen. Dit is niet in lijn met de bevindingen van Maij en van Elk (in progress).

Het onderzoek had een aantal opmerkelijke bevindingen. Allereerst was bij het verschil in spiritualiteit tussen de groepen de grootste voorspeller, naast spiritualiteit, vaak paranormale overtuigingen. Aangezien het onderzoek werd uitgevoerd op een

Paranormaalbeurs, is dit verklaarbaar. Het is echter wel belangrijk om te bedenken dat de spiritualiteit van de deelnemers die aan het onderzoek meededen dus eerder neigt naar paranormale overtuigingen dan naar religie bijvoorbeeld. Eerder werd ook al gevonden dan het waarnemen van agency en antropomorfisme in verband stonden met paranormale overtuigingen, maar niet met religieuze overtuigingen (Van Elk, 2013; Willard & Norenzayan, 2013).

Ten tweede was het opmerkelijk dat absorptie niet het verwachte effect vertoonde, zoals in het onderzoek van Maij en van Elk (in progress) het geval was. Volgens Luhrmann et al. (2010) was het opvallend dat hoewel de vragen over absorptie niet per se religie maten, toch een verband bestond tussen religie en absorptie. Dit verband werd hier alleen gevonden bij mensen die al spiritueel waren en niet-spiritueel waren. Een mogelijke verklaring is dat in het onderzoek van Maij en van Elk de vragen over absorptie na de vragenlijsten over

(24)

paranormale oriëntatie en spiritualiteit kwamen, terwijl in dit onderzoek de vragen over absorptie naar voren waren gehaald. Door eerst te vragen naar spiritualiteit, paranormale oriëntatie en religie kunnen spirituele associaties geactiveerd worden, waardoor de vragen over absorptie in het licht van spiritualiteit worden geïnterpreteerd. Bij spirituele mensen zullen de spirituele associaties veel sterker zijn dan bij niet-spirituele mensen. In die zin kunnen sterke associaties dan als een prime dienen.

Het primen met concepten als ‘God’ werd ook al gebruikt bij Nieuwboer et al. (2014,

in press) om associaties met religie in het brein actief gemaakt. Het zou echter ook kunnen dat

de Paranormaalbeurs op zichzelf al als prime dient. In eerder onderzoek werd gesuggereerd dat het geloof in bovennatuurlijke agents het waarnemen van agency ook kan ondersteunen (Barrett & Lanman, 2008); deze relatie gaat dus twee kanten op. Door naar de

Paranormaalbeurs te gaan, zou het waarnemen van agency meer geactiveerd worden. Eveneens waren mensen in het onderzoek van Maij en van Elk (in progress) op de

paranormaalbeurs en bij Luhrmann et al. (2010) in de kerkelijke sferen. Dit zou verklaren waarom bij niet-spirituele mensen het effect niet gevonden werd. Wellicht zijn spirituele associaties bepalend voor het kunnen ervaren van absorptie en kunnen deze, net zoals bij Nieuwboer et al. (2014, in press), met behulp van het primen van spirituele concepten het toeschrijven van agency beïnvloeden. Verder onderzoek naar deze relatie is daarom van belang.

Als laatste was het verschil in opleidingsniveau opmerkelijk. Doordat de groepen in opleidingsniveau van elkaar verschilden, maakt dat het interpreteren van de resultaten lastiger. In de exploratieve analyses bleek verband te bestaan tussen opleidingsniveau en spiritualiteit. Mensen met een hoge opleiding bleken minder spiritueel dan mensen met een lage opleiding. Dat hogeropgeleiden minder spiritueel zijn ingesteld zou verklaard kunnen worden door de rationele denkwijze die deze groep heeft geleerd tijdens hun opleiding. Op

(25)

het voortgezet wetenschappelijk onderwijs (VWO) en de universiteit (WO) ligt de nadruk voornamelijk op analytisch denken en redeneren. De onderzoekers Aarnio en Lindeman (2005) vonden ook al verschil in paranormale overtuigingen en opleidingsniveau bij studenten. Universiteitsstudenten hadden minder paranormale overtuigingen dan studenten van een lagere opleiding. Dit verschil lag volgens Aarnio en Lindeman in het feit dat

universiteitsstudenten een sterke voorkeur hadden voor analytisch denken. Hetzelfde kan van toepassing zijn bij dit onderzoek; het proces van het interpreteren van de dieren en natuurlijke fenomenen zou mogelijk beïnvloed kunnen worden door de manier van analytisch denken. Vervolg onderzoek zou daarom verschillen tussen denkstijlen moeten meenemen om te kijken wat de relatie is met het toeschrijven van agency.

Implicaties

Het doel van het onderzoek was tweeledig. In eerste instantie bouwt het voort op de bevindingen van Maij en van Elk (in progress) over het overattribueren van agency aan natuurlijke fenomenen bij paranormaalgelovigen. In dit onderzoek werd naast spirituele mensen ook naar niet-spirituele mensen gekeken. Daarbij werd, in lijn met de bevindingen van Maij en van Elk, gevonden spirituele mensen meer geneigd agency toe te schrijven aan bedreigende natuurlijke fenomenen dan niet-spirituele mensen. Het onderzoek draagt daarmee bij aan het idee dat spiritualiteit samenhangt met het waarnemen van agency. Ten tweede lag de focus van dit onderzoek op de mate waarin mensen absorptie ervaren en hoe dit zich verhoudt tot spiritualiteit en het toekennen van agency. Absorptie werd in het onderzoek van Maij en van Elk in verband gebracht met het toeschrijven van agency aan dieren en

natuurlijke fenomenen. De rol van het ervaren van absorptie is in dit onderzoek echter nog niet helemaal duidelijk doordat absorptie geen effect op het toeschrijven van agency aan dieren en natuurlijke fenomenen. Als laatste zal verder onderzoek gedaan moeten worden

(26)

naar het primen van spiritualiteit door middel van de context. Ook zal de rol van opleidingsniveau verder onderzocht moeten worden.

Literatuurlijst

Aarnio, K., & Lindeman, M. (2005). Paranormal beliefs, education, and thinking styles. Personality

and Individual Differences, 39(7), 1227-1236.

Atran, S., & Norenzayan, A. (2004). Religion's evolutionary landscape: Counterintuition, commitment, compassion, communion. Behavioral and brain sciences, 27(06), 713-730. Barrett, J. L. (2000). Exploring the natural foundations of religion. Trends in cognitive sciences, 4(1),

29-34.

Barrett, J. L., & Lanman, J. A. (2008). The science of religious beliefs. Religion,38(2), 109-124. Boyer, P. (1994). The naturalness of religious ideas: A cognitive theory of religion. Univ of

California Press.

Boyer, P. (2001). Religion explained: The evolutionary origins of religious thought. Basic Books. Boyer, P. (2003). Religious thought and behaviour as by-products of brain function. Trends in

cognitive sciences, 7(3), 119-124.

De Jaegher, H., & Froese, T. (2009). On the role of social interaction in individual agency. Adaptive

Behavior, 17(5), 444-460.

Guthrie, S. (1993). Faces in the Clouds. Oxford University Press.

Heider, F., & Simmel, M. (1944). An experimental study of apparent behavior.The American Journal

of Psychology, 243-259.

Kelemen, D. (1999). The scope of teleological thinking in preschool children.Cognition, 70(3), 241-272.

(27)

Kelemen, D. (2004). Are children “intuitive theists”? Reasoning about purpose and design in nature. Psychological Science, 15(5), 295-301.

Lang, P. J., Bradley, M. M., & Cuthbert, B. N. (2008). International affective picture system (IAPS): Affective ratings of pictures and instruction manual.Technical report A-8.

Leslie, A. M. (1987). Pretense and representation: The origins of" theory of mind.". Psychological

review, 94(4), 412.

Luhrmann, T. M., Nusbaum, H., & Thisted, R. (2010). The absorption hypothesis: Learning to hear God in evangelical Christianity. American Anthropologist, 112(1), 66-78.

Maij & Van Elk (in progress). The effects of absorption on the over-attribution of agency. Universiteit van Amsterdam.

Nieuwboer, van Schie en Wigboldus (2014, in press). The Enchanted World: Priming with Supernatural Agency enhances the Perception of Intentionality in Natural Phenomena.

Behavioural Science Institute, Radboud University Nijmegen.

Petrican, R., & Burris, C. T. (2012). Am I the stone? Overattribution of agency and religious orientation. Psychology of Religion and Spirituality, 4(4), 312.

Tellegen, A., & Atkinson, G. (1974). Openness to absorbing and self-altering experiences ("absorption"), a trait related to hypnotic susceptibility. Journal of abnormal

psychology, 83(3), 268.

Tobacyk, J., & Milford, G. (1983). Belief in paranormal phenomena: Assessment instrument development and implications for personality functioning. Journal of personality and social

psychology, 44(5), 1029.

Van Elk, M. (2012). De gelovige geest: Op zoek naar de biologische en psychologische wortels van

religie. Amsterdam: Bert Bakker.

Van Elk, M. (2013).Paranormal believers are more prone to illusory agency detection than skeptics. Consciousness and cognition, 22(3), 1041-1046.

(28)

Welch, B. L. (1951). On the comparison of several mean values: an alternative approach. Biometrika, 330-336.

Willard, A. K., & Norenzayan, A. (2013). Cognitive biases explain religious belief, paranormal belief, and belief in life’s purpose. Cognition, 129(2), 379-391.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Onze consumptiemaatschappij heeft niet zulke beste dingen, dat ben ik met u eens, maar waar het om gaat is een zo diep innerlijk bewustzijn van geest te zijn, afkomstig te

wordt in beide benaderingen open gelaten. Gegeven de context van de geestelijke verzorging in Nederland is dat ook alleszins begrijpelijk. De geestelijk verzorger heeft de

162 Twee onderzoeken naar mindfulness interventies doen melding van uitwerkingen op angst: de ene stelde geen verschil tussen interventiegroep en controlegroep in angst 163 ,

Het geschiedt echter wel op verschillende manieren: door de ander te ondersteunen (Deelnemer 6: “Voldoening en inspiratie haal ik uit het helpen en ondersteunen

Het onderzoek is te rechtvaardigen om de volgende redenen: (1) het lijkt – zo geeft de literatuur aan – dat longkankerpatiënten een verwaarloosde en

Doel van dit onderzoek was om de relaties tussen autisme spectrum stoornissen en (problematisch) gamegedrag te exploreren, door te kijken naar wat voor deze doelgroep

Willard zegt: “En in deze waarheid ligt het geheim van het zachte juk: het geheim om te leven zoals Hij leefde in Zijn hele leven - het adopteren van Zijn algehele levensstijl”.[5]

38 Terwijl het voor mij vervreemdend was om via het boventoonzingen te ontdekken dat de stem kennelijk meerstemmig is, en terwijl ik mij vervolgens op die harmonischen gestort