• No results found

Insomnie : online of face-to-face behandeling?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Insomnie : online of face-to-face behandeling?"

Copied!
34
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Insomnie: Online of Face-to-face

Behandeling?

Naam student: Rachel Renet

Studentnummer: 10011048

Begeleider: J. Lancee

Datum: 11 juli 2014

(2)

Inhoudsopgave Abstract 3 Inleiding 4 Methode 7 Resultaten 18 Discussie 25 Referenties 29 2

(3)

Abstract

In dit onderzoek werd voor het eerst het effect van online behandeling voor insomnie

direct vergeleken met face-to-face behandeling en een wachtlijst. Negentig deelnemers

werden gerandomiseerd tussen online cognitieve gedrag therapie (n = 30), face-to-face

cognitieve gedrag therapie (n = 30) of een wachtlijst (n = 30). Beide behandelingen bestonden

uit het bijhouden van een slaapdagboek, psycho-educatie, slaaphygiëne,

ontspanningsoefeningen, stimulus-controle, slaaprestrictie, disfunctionele gedachten uitdagen

en een paradoxale oefening. Voorafgaand en na afloop van het onderzoek vulden deelnemers

de Insomnia Severity Index in en werd de slaapefficiëntie berekend. Beide behandelingen

resulteerden in significante verbeteringen ten opzichte van de wachtlijst conditie, in zowel

globale insomnie symptomen als slaapefficiëntie. Face-to-face CGT bleek effectiever dan

online CGT voor globale insomnie symptomen (∆d = 1.70; p < .001). Wat betreft de

slaapefficiëntie bleek er geen statistisch significant verschil tussen beide behandelingen (∆d = 0.49; p = .149), maar wel een klinisch significant verschil. In de face-to-face conditie waren

er 14 personen (51,9%) die na de behandeling een slaapefficiëntie >85% hadden, ten opzichte

van 2 personen (8.7%) in de online conditie (p = .001). Het lijkt er op dat over het algemeen

face-to-face CGT effectiever is in de behandeling van insomnie dan online CGT.

(4)

Inleiding

Iedereen slaapt wel eens slecht, maar voor sommige mensen is slecht slapen eerder

regel dan uitzondering. Bij ongeveer 10 procent van de volwassen bevolking is er sprake van

de slaapstoornis insomnie (Ohayon & Smirne, 2002). We spreken van insomnie wanneer

iemand gedurende drie maanden, drie nachten of meer per week slecht slaapt en dit tevens

voor klachten overdag zorgt (American Psychiatric Association, 2013).

De gevolgen van insomnie zijn aanzienlijk. Op individueel niveau rapporteren mensen

met insomnie klachten als vermoeidheid en geïrriteerdheid (Ustinov et al., 2010), verminderd

concentratievermogen, geheugenproblemen en interpersoonlijke problemen (Roth &

Ancoli-Israel, 1999) en een verminderde kwaliteit van leven (Leger, Scheuermaier, Philip & Paillard

Mand Guilleminault, 2001). Daarnaast draagt insomnie bij aan het ontstaan van hoge

bloeddruk en hartziekten (Phillips & Mannino, 2007), diabetes mellitus (Knutson, Ryden,

Mander, Van Cauter, 2006) en psychiatrische aandoeningen zoals stemmingstoornissen

(Baglioni et al., 2011; Ford & Kamerow, 1989) en angststoornissen (Taylor, Lichstein,

Durrence, Reidel, & Bush, 2005; Zammit, Weiner, Damato, Sillup, McMillan, 1999). Op

maatschappelijk niveau zorgt insomnie voor een verhoging van de gezondheidszorgkosten

(Leger & Bayon, 2010).

De meest toegepaste behandeling voor insomnie is psychofarmaca (Morin et al.,

2011b), met name benzodiazepines (Benca, 2005). Dat is opmerkelijk aangezien gebleken is

dat cognitieve gedrag therapie (CGT) op lange termijn effectiever is dan psychofarmaca

(Jacobs, Pace-Schott, Stickgold, & Otto, 2004; Morin, Colecchi, Stone, Sood & Brink, 1999;

Sivertsen et al., 2006). Bovendien zorgt het gebruik van psychofarmaca voor afhankelijkheid,

bouwt men tolerantie op en is er sprake van diverse bijwerkingen zoals slaperigheid,

hoofdpijn, duizeligheid, misselijkheid en vermoeidheid (Holbrook, Crowther, Lotter, Cheng

& King, 2000). CGT heeft deze nadelen niet en levert goede en langdurige resultaten in de

(5)

behandeling van insomnie (Edinger, Wohlgemuth, Radtke, Marsh, & Quillian, 2001; Morin et

al., 1999; Morin et al., 2006). Uit twee meta-analyses met in totaal 85 onderzoeken bleek

bijvoorbeeld dat CGT in 70 procent van de gevallen voor een vermindering van de klachten

zorgde, waarbij de verbetering minstens zes maanden na beëindiging van de behandeling

werd vastgehouden (Morin et al., 1999; Morin et al., 2006). De American Academy of Sleep

Medicine beschouwt CGT dan ook als de voorkeursbehandeling voor insomnie (Morgenthaler

et al., 2006).

Ondanks dat insomnie goed behandeld kan worden met CGT, wordt het in de praktijk

nog niet vaak toegepast. Dit heeft enerzijds te maken met het feit dat CGT in vergelijking met

psychofarmaca veel tijd en geld kost (Espie, 2009) en anderzijds met het feit dat, zoals

Lancee, Van den Bout, Van Straten en Spoormaker (2012) stelden, er in de gezondheidszorg

een gebrek is aan getrainde CGT therapeuten, wat ervoor zorgt dat het niet mogelijk is om

iedereen CGT aan te bieden. Toch zou dit gezien de ernstige gevolgen van insomnie en de

gebleken effectiviteit van CGT wel wenselijk zijn.

Een mogelijkheid is het aanbieden van CGT via internet. Online CGT is reeds voor

verschillende psychische stoornissen effectief gebleken, waaronder stemming- en

angststoornissen (Spek et al., 2007) en somatoformestoornissen (Cuijpers, Van Straten, &

Andersson, 2008). De gevonden gemiddelde tot grote effect sizes, komen overeen met effect

sizes van face-to-face CGT (Andersson & Hedman, 2013). Er zijn slechts enkele studies

waarin online CGT direct vergeleken werd met face-to-face CGT. Studies waarin deze

vergelijking wel werd gemaakt laten doorgaans geen verschil in effect zien (Andersson,

Carlbring, Ljótsson, & Hedman, 2013; Cuijpers, Donker, Van Straten, Li, & Andersson,

2010). Het lijkt er dus op dat online CGT even goed kan werken als face-to-face CGT.

Ook voor insomnie is het effect van online CGT onderzocht. Van Straten en Cuijpers

(2009) publiceerden een meta-analyse waarin het effect van zelfhulp voor insomnie in kaart

(6)

werd gebracht. In deze meta-analyse werd onder andere de studie van Ström, Pettersson en

Andersson (2004) meegenomen, waarin online CGT vergeleken werd met een wachtlijst

conditie. Ook werden in de meta-analyse studies meegenomen waarin andere vormen van

zelfhulp, zoals boeken, audio- en videomateriaal, werden onderzocht. De auteurs

concludeerden dat zelfhulp voor insomnie voor een verbetering van slaapparameters zorgt,

met kleine tot gemiddelde effect sizes. Uit latere studies waarin online CGT vergeleken werd

met een wachtlijst conditie (Ritterband et al., 2009; Vincent & Lewycky, 2009; Lancee et al.,

2012; Van Straten et al., 2013) of een online placebo therapie conditie (Espie et al., 2012),

bleek dat online CGT voor een verbetering zorgt van zowel slaapparameters als globale

insomnie symptomen (subjectieve klachten bij dagelijks functioneren). In deze studies was er

sprake van een gemiddelde tot grote effect size, wat vergelijkbaar is met de effect size van

face-to-face CGT (Edinger, Wohlgemuth, Radtke, Marsh, & Quillian, 2001; Jacobs et al.,

2004; Sivertsen et al., 2006). Een aannemelijke verklaring voor het verschil in effect size

tussen de meta-analyse van Van Straten en Cuijpers (2009) en latere studies, is het feit dat in

de studies die zijn meegenomen in de meta-analyse deelnemers geen feedback kregen, terwijl

dat in latere studies wel het geval was.

Lancee, Van den Bout, Sorbi en Van Straten (2013) toonden aan dat het toevoegen van

feedback aan een online CGT programma voor insomnie, de effectiviteit van de interventie

verhoogt en deelnemers stimuleert om het programma af te maken, wat ook weer de

effectiviteit van de interventie verbetert. In hun studie volgden deelnemers hetzelfde

programma, maar de helft van de deelnemers kreeg daarnaast wekelijks een persoonlijke

motiverende e-mail waarin de voortgang van het programma werd besproken. In beide

condities trad er verbetering op, maar in de feedback conditie was deze verbetering groter,

waarbij er sprake was van een kleine tot gemiddelde effect size. Zes maanden na beeïndiging

van de interventie was er bij 59% van de deelnemers die feedback ontvingen sprake van een

(7)

klinisch relevante verbetering van insomnie klachten, ten opzichte van bij 32% van de

deelnemers die geen feedback ontvingen.

In dit onderzoek waarin voor het eerst online CGT direct vergeleken wordt met

face-to-face CGT en een wachtlijst conditie, is er dan ook voor gekozen om feedback toe te voegen

aan de online CGT. Ten eerste wordt verwacht dat beide actieve behandel condities

effectiever zijn dan de wachtlijst conditie. Ten tweede wordt verwacht dat er geen significant

verschil in effect wordt geobserveerd tussen online CGT en face-to-face CGT.

Methode

Deelnemers

Deze studie is goedgekeurd door de Ethische Commisie van de Universiteit van

Amsterdam en geregistreerd op ClinicalTrials.gov (ID: NCT01955850). Deelnemers werden

geworven via een website (www.insomnie.nl), social media en een persbericht.

Honderddrieëntachtig personen meldden zich aan voor het onderzoek, van wie zeven

personen de online screening niet afmaakten en 22 personen niet voldeden aan de

inclusiecriteria. Inclusiecriteria waren de diagnose insomnie volgens de DSM-5 (American

Psychiatric Association, 2013), 18 jaar of ouder, stabiele medicatie, beschikking over internet,

een geldig e-mailadres, de mogelijkheid en bereidheid om gedurende drie maanden zes keer

naar Amsterdam te komen, aanwezigheid tijdens de week van het invullen van het

slaapdagboek en geen vakantie van drie weken of langer. Op basis van de exclusiecriteria

werden 48 personen uitgesloten van deelname. Exclusiecriteria waren slaapapneu volgens de

apneuschaal van de Sleep-50 (cut off ≥ 15; Spoormaker, Verbeek, Van Den Bout, & Klip, 2005), in het verleden al CGT gehad voor insomnie, start psychotherapie in de voorafgaande

zes maanden, alcohol- of drugsmisbruik, huidige depressieve episode volgens de Structured

Clinical Interview for DSM -IV Axis 1 Disorder, manische episode in het heden of verleden,

(8)

psychose/schizofrenie, zwanger, ploegendienst en concrete suïcidale plannen. Daarnaast

waren 13 personen niet bereikbaar voor de telefonische screening en hadden drie personen het

slaapdagboek niet ingevuld (zie Figuur 1 voor een flowchart).

Uiteindelijk namen 90personen met insomnie deel aan het onderzoek, met een

gemiddelde score op de Insomnia Severity Index van 17,68 (SD=3,05)en een gemiddelde

slaapefficiëntie van66,49 % (SD=12,17).De gemiddelde leeftijd was 41,57 jaar (SD= 13,75)

en 81,1 % van de deelnemers was vrouw. Het opleidingsniveau van de deelnemers was

overwegend HBO/WO (77,8%) en 82,2 % van de deelnemers had een baan. Bijna de helft van

de deelnemers gebruikte medicijnen (54,4%), waarvan 21,2 % benzodiazepine. Deelnemers

werden willekeurig verdeeld over de face-to-face CGT (n = 30), online CGT (n = 30) en

wachtlijst conditie (n = 30). Ter compensatie voor hun deelname aan het onderzoek hoefden

deelnemers niet te betalen voor de behandeling die zij ontvingen.

(9)

Figuur 1. Flowchart.

Aangemeld voor onderzoek (n = 183)

Online screening ingevuld (n = 176)

)

Telefonische screening (n = 136)

Uitgesloten van deelname (n = 40) wegens:

- Ploegendienst (n = 2) - Apneu (n = 18)

- Meer dan 1 keer per week mariuahana gebruik (n = 1) - Start psychotherapie korter dan 6 maanden geleden (n = 8)

- Slapeloosheid korter dan 3 maanden (n = 2)

- Slapeloosheid geen negatieve invloed op dagelijks functioneren (n = 6)

- Minder dan 3 nachten per week last van slapeloosheid (n = 2) - Schizofrenie/psychose (n = 1) Online screening niet (volledig)

ingevuld (n = 7)

Uitgesloten van deelname (n = 43) wegens:

- Niet bereikbaar (n = 13) - Apneu (n = 2)

- Niet bereid om naar locatie te komen (n = 6)

- Eerder cognitieve therapie/slaapcursus gehad (n = 6)

- Vakantie van 3 weken of langer (n = 3) - Depressie volgens SCID 1 (n = 9) - Afwezigheid in de week dat het slaapdagboek bijgehouden moet worden (n = 1)

- Voldoet niet aan insomnie criteria (n = 2)

- Zwanger (n = 1)

Gevraagd om slaapdagboek bij te houden (n = 93)

Als deelnemer opgenomen in het onderzoek (n = 90) Slaapdagboek niet (volledig) ingevuld (n = 3) Face-to-Face (n = 30) Nameting Dagboek 28 (93.3%) 27 (90%) Online (n = 30) Wachtlijst (n = 30) Nameting Dagboek 27 (90%) 23 (76.7%) Nameting Dagboek 26 (86.7%) 23 (76.7%)

(10)

Materialen

De ernst van de insomnie klachten werd gemeten met de Insomnia Severity Index (ISI)

van Morin (1993). Dit is een zelf-rapportage vragenlijst die uit zeven items bestaat. De items

hebben betrekking op de voorgaande maand en er wordt gevraagd naar de thema's in slaap

vallen, doorslapen, problematisch vroeg wakker worden in de ochtend, ontevredenheid over

het eigen slaappatroon, dagelijks functioneren, zichtbaarheid van de slaapklachten en stress

die de slaapklachten met zich meebrengen. Een voorbeelditem is “In welke mate maakt u zich

zorgen over uw huidige slaapprobleem?”. Deelnemers kunnen op een 5-punt Likert schaal

antwoorden. Het antwoord “0” staat hierbij voor ‘geen probleem’ en het antwoord “4” staat

voor ‘een zeer ernstig probleem’. De totaalscore ligt tussen de “0” en “28”. Een cut-off score

van 10 wordt gebruikt om insomnie vast te stellen (Bastien, Vallières, & Morin, 2001). Een

verandering van acht punten of groter wordt gezien als een klinisch relevante verandering

(Morin et al., 2009). Uit recent onderzoek van Morin, Belleville, Bélanger en Ivers (2011a) is

gebleken dat de ISI een hoge interne consistentie heeft (Cronbach α = 0.90) en dat vijf van de zeven items een uitstekend discriminatief vermogen hebben. Bovendien werd de convergente

validiteit van de test ondersteund door significante correlaties tussen de totaalscore en

metingen van vermoeidheid, kwaliteit van leven, angst en depressie.

Deelnemers hielden hun slaapgedrag bij in een Nederlandse versie van The Core

Consensus Sleep Diary (Buysse, Ancoli-Israel, Edinger, Lichstein, & Morin, 2006). Er werd

gevraagd naar de tijd van naar bed gaan, hoe lang het inslapen duurde (SOL), hoelang iemand

's nachts wakker heeft gelegen (WASO), hoe laat iemand 's ochtends wakker werd, de tijd van

opstaan en medicatiegebruik. De tijd die iemand in bed heeft doorgebracht (TIB) werd

uitgerekend door de tijd van naar bed gaan af te trekken van de tijd van opstaan. De tijd die

(11)

te trekken van de tijd van opstaan. De tijd die iemand daadwerkelijk heeft geslapen (TST)

werd uitgerekend door de SOL, WASO en TWAK van de TIB af te trekken. De

slaapefficiëntie werd uitgerekend door de TST, te delen door de TIB en dit getal vervolgens

met 100 te vermenigvuldigen.

Depressieve klachten werden gemeten met een Nederlandse vertaling van de Center

for Epidemiologic Studies Depression Scale (CES-D; Bouma, Ranchor, Sanderman & van

Sonderen, 1995) van Radloff (1977). De CES-D is een zelf-rapportage vragenlijst die uit 20

items bestaat. Deelnemers wordt gevraagd aan te geven hoe vaak verschillende depressieve

klachten de afgelopen week voorkwamen. Dit wordt gedaan aan de hand van stellingen. Een

voorbeelditem is “Kon ik maar niet op gang komen”. Deelnemers kunnen op een 4-punt

Likert schaal antwoorden. Het antwoord “0” staat hierbij voor ‘zelden of nooit’ (minder dan 1

dag) en het antwoord “3” staat voor ‘meestal of altijd (5-7 dagen)’. De totaalscore ligt tussen

de “0” en “60”, waarbij een hogere score op meer depressieve klachten wijst. De CES-D heeft

een goede betrouwbaarheid (Cronbach α tussen .84 en .90; Radloff, 1977) en de validiteit van de Nederlandse vertaling is vergelijkbaar met de originele versie (Bouma et al., 1995).

Het depressiegedeelte van de Structured Clinical Interview for DSM -IV Axis 1

Disorder (SCID-1) van First, Spitzer, Gibbon en Williams (1997) werd gebruikt om na te

gaan of deelnemers niet in een huidige depressieve episode zaten. De SCID-1 is een

semi-gestructureerd klinisch interview voor de classificatie van psychische stoornissen. De vragen

zijn georganiseerd per diagnose en hebben betrekking op de DSM-5 As-1 problematiek. De

SCID-1 heeft een goede tot uitstekende interbeoordelaarbetrouwbaarheid (Lobbestael,

Leurgans & Arntz, 2011).

Angstklachten werden gemeten met een Nederlandse versie van de angstsubschaal van

de Hospital Anxiety and Depression Scale (HADS-A; Spinhoven et al., 1997) van Zigmond

en Snaith (1983). De HADS-A is een zelf-rapportage vragenlijst, waarvan de angstsubschaal

(12)

uit zeven items bestaat. Deelnemers wordt gevraagd aan te geven hoe vaak verschillende

angstklachten de laatste tijd voorkwamen. Dit wordt gedaan aan de hand van stellingen. Een

voorbeelditem is “Ik krijg de laatste tijd plotseling gevoelens van angst en paniek”.

Deelnemers kunnen op een 4-punt Likert schaal antwoorden. Het antwoord “0” staat hierbij

voor ‘bijna nooit’ en het antwoord “3” staat voor ‘bijna altijd’. De totaalscore ligt tussen de

“0” en “21”, waarbij een hogere score op meer angstklachten wijst. De HADS-A heeft een

goede betrouwbaarheid (Cronbach α tussen .80 en .84; Spinhoven et al., 1997).

Apneuklachten werden gemeten met de apneuschaal van de Sleep-50 (Spoormaker et

al., 2005). Deze subschaal bestaat uit acht items. Een voorbeelditem is “Ik hoor van andere

mensen dat ik mijn adem in hou als ik slaap”. Deelnemers kunnen op een 4-punt Likert schaal

antwoorden. Het antwoord “1” staat hierbij voor ‘zelden of nooit’ en het antwoord “4” staat

voor ‘meestal of altijd’. De totaalscore ligt tussen de “8” en “32”, waarbij een hogere score

op meer apneuklachten wijst. De cut off score is 15 met een sensitiviteit van 0.85 en een

specifiteit van 0.88.

Interventies

De inhoud van de online CGT en de face-to-face CGT was identiek. In beide behandel

condities kwamen binnen een tijdsbestek van 12 weken de volgende modules aan bod:

psycho-educatie, slaaphygiëne, ontspanningsoefeningen, stimulus-controle, slaaprestrictie,

disfunctionele gedachten uitdagen en een paradoxale oefening. Daarnaast hielden deelnemers

dagelijks een slaapdagboek bij. Een beschrijving van de inhoud per module en de doelstelling

is weergegeven in Tabel 1.

(13)

Online CGT

De online CGT bestond uit een zelfhulpprogramma van ongeveer 9000 woorden, dat

aangeboden werd binnen een webapplicatie (www.slaapgezonder.nl). Het programma is reeds

in een eerdere studie gebruikt en effectief gebleken (Lancee et al., 2013). Doordat het

programma aangeboden werd binnen een webapplicatie, was het mogelijk om de voortgang

van de deelnemers te volgen. Iedere deelnemer kreeg een begeleider toegewezen. Deze

begeleiding werd gegeven door masterstudenten klinische psychologie, onder supervisie van

Dr. Jaap Lancee. Wanneer de begeleiders van de deelnemers inlogden op de website, dan

konden zij per deelnemer de gemaakte opdrachten en het ingevulde slaapdagboek zien. Dit

maakte het mogelijk voor de begeleiders om hier wekelijks via e-mail feedback op te geven.

In de mail reflecteerden de begeleiders op de voortgang van de voorafgaande week, waarbij

de deelnemers voornamelijk herinnerd en gemotiveerd werden om de opdrachten te maken en

het slaapdagboek in te vullen ( “Ik zag dat u de opdrachten van vorige week nog niet gemaakt

hebt. Ik kan me goed voorstellen dat het lastig is om de oefeningen uit te voeren. Toch is het belangrijk om vol te houden, want u hebt nu de mogelijkheid om iets aan uw slapeloosheid te doen”). De begeleiders gaven daarnaast feedback op de gemaakte opdrachten. Vanaf week 3

ontvingen deelnemers ook wekelijks een persoonlijk advies wat betreft de slaaptijd (“Mijn

advies is om komende week dagelijks van 23.30 tot 06.00 als slaaptijd aan te houden”) .

Deelnemers werden uitgenodigd om te reageren op de e-mails en ontvingen antwoord binnen

één werkdag. De website bleef beschikbaar tot zes maanden na beeïndiging van het

programma, zodat deelnemers de informatie terug konden lezen en eventueel het

slaapdagboek konden blijven bijhouden.

(14)

Face-to-face CGT

De face-to-face CGT werd gegeven door een externe psycholoog (Barbara Mulder),

die werkzaam is bij een psychologische praktijk die gespecialiseerd is in CGT voor insomnie

(Slaapmakend). Deelnemers kregen één intakegesprek en vijf sessies van 45 minuten

aangeboden.

Tabel 1

Overzicht Inhoud en Doelstelling per Module

Module Inhoud Doel

Slaapdagboek Dagelijks bijhouden van het slaapdagboek.

Inzicht in slaappatroon krijgen en eventuele veranderingen in kaart brengen.

Psycho-educatie Algemene informatie over slaap (slaapduur en verschillende slaapstadia).

Algemene kennis opdoen over slaap.

Slaaphygiëne Algemene tips voor het verbeteren van de slaap op het gebied van de slaapkamer, luisteren naar het lichaam,

voeding, drugs, denken en gedrag overdag.

Slaap verbeteren door algemene aanpassingen in de slaapomgeving en/of gedrag.

Ontspanningsoefeningen Afwisselend aan- en ontspannen van de spieren en inbeelden van een ‘veilige plek’.

Leren het lichaam tot rust te brengen.

Stimulus-controle Het bed alleen gebruiken om in te slapen.

Leren het bed alleen te associëren met slapen. Slaaprestrictie De tijd in bed inkorten zodat de

vermoeidheid toeneemt.

De vermoeidheid wordt gebruikt om de volgende dag sneller in slaap te vallen en beter door te slapen, waardoor de SE omhoog gaat.

Disfunctionele gedachten uitdagen

Algemene informatie over de relatie tussen gedachte-gevoel-gedrag en cliënt vult twee keer een G-schema in.

Leren om disfunctionele gedachten over slaap om te zetten in functionele gedachten.

Paradoxale oefening Met opzet één nacht veel minder slapen dan normaal.

Integreren van nieuwe functionele gedachten over slaap.

(15)

Procedure

Wanneer mensen geïnteresseerd waren in het onderzoek konden ze naar

www.insomnie.nl gaan voor meer informatie. Als mensen daadwerkelijk wilden deelnemen

vulden ze allereerst een informed consent in. Vervolgens werd er naar een aantal

demografische gegevens gevraagd. Hierna werden verschillende vragenlijsten afgenomen met

betrekking tot insomnie, depressie en angst. Op basis van deze online screening (voormeting)

werd nagegaan of mensen voldeden aan de inclusiecriteria en/of moesten worden uitgesloten

van deelname op basis van exclusiecriteria. Wanneer daar aanleiding toe was, werd mensen

aangeraden contact op te nemen met hun huisarts. Als mensen aangaven dat zij suïcidale

plannen hadden werd direct contact opgenomen met de huisarts. Na de online screening

volgde er nog een telefonische screening. Tijdens de telefonische screening werd het

depressiegedeelte van de SCID-1 (First et al., 1997) afgenomen om na te gaan of deelnemers

niet in een depressieve episode zaten. Daarnaast werd gecontroleerd of deelnemers

daadwerkelijk bereid waren en ook de mogelijkheid hadden om deel te nemen aan het

onderzoek. Na de telefonische screening kregen deelnemers een online slaapdagboek gemaild.

Gedurende één week hielden ze dit slaapdagboek bij. Vervolgens werden deelnemers in

blokken van 90 gerandomiseerd en toegewezen aan 1) online CGT, 2) face-to-face CGT, 3)

wachtlijst conditie. Twaalf weken na de start van de behandeling vond de nameting plaats.

Hierbij werden dezelfde vragenlijsten afgenomen als bij de voormeting en werd opnieuw het

slaapdagboek gedurende een week bijgehouden. Deze metingen werden drie en zes maanden

later nogmaals herhaald. De deelnemers uit de wachtlijstconditie kregen na 12 weken alsnog

de online CGT behandeling aangeboden.

(16)

Statistische analyses

In dit verslag wordt gerapporteerd over de resultaten van de ISI score en de

slaapefficiëntie op de nameting. Er werden twee afzonderlijke variantie-analyses (mixed

ANOVA) uitgevoerd voor de ISI score en de slaapefficiëntie, met conditie (face-to-face,

online of wachtlijst) als tussen-deelnemers variabele en meetmoment als binnen-deelnemers

variabele (voor- of nameting). Er werd een significantieniveau van p < 0.05 (tweezijdig)

gebruikt. Geen van de deelnemers werd gezien als een outlier op basis van de ISI score en de

slaapefficiëntie op de voormeting (z-score > 3.29).

De assumptie van normaliteit werd getoetst met de Shapiro-Wilk Test. De

verschilscore van de ISI bleek bij benadering normaal verdeeld te zijn, voor de face-to-face,

W(28) = 0.98, p = .833, en de wachtlijst conditie, W(26) = 0.97, p = .510, maar niet voor de

online conditie, W(27) = 0.91, p = .020. De verschilscore van de slaapefficiëntie bleek bij

benadering normaal verdeeld te zijn voor zowel de face-to-face, W(27) = 0.98, p = .825,

online, W(23) = 0.99, p = .971, als wachtlijst conditie, W(23) = 0.98, p = .913. Ondanks dat

voor de ISI score binnen één van de drie condities de assumptie van normaliteit licht werd

geschonden, is ervoor gekozen om toch een mixed ANOVA uit te voeren, aangezien het een

robuuste test is.

De assumptie van gelijkheid van varianties werd getoetst met de Levene’s test. Voor

de ISI score bleek er zowel sprake te zijn van gelijke varianties op de voormeting, F(2, 78) =

0.17, p = .848, als op de nameting, F(2, 78) = 0.70, p = .499. Voor de slaapefficiëntie bleek er

echter wel sprake te zijn van gelijke varianties op de nameting, F(2, 70) = 0.76, p = .471,

maar niet op de voormeting, F(2, 70) = 6.10, p = .004.

Voor zowel de ISI score als de slaapefficiëntie werd eerst het hoofdmodel getoetst.

Aangezien in beide gevallen het interactie-effect significant bleek, werden er post-hoc

analyses uitgevoerd om in kaart te brengen tussen welke condities de significante

(17)

effecten zich bevonden. Dit werd gedaan door nogmaals een variantie-analyse (mixed

ANOVA) uit te voeren, waarbij achtereenvolgens de face-to-face, online en wachtlijst

conditie werd uitgesloten.

De effect size (Cohen’s d) van de verschilscore binnen de groepen werd uitgerekend

door (Mvoor1 – Mna1)/σtotaal . De effect size van de verschilscore tussen de groepen werd uitgerekend door ([Mvoor1 - Mna1] - [Mvoor2 - Mna2])/σtotaal-voormeting . Een Cohen’s d van 0.20 wordt over het algemeen gezien als klein, 0.50 als gemiddeld en 0.80 als groot (Cohen,

1988).

(18)

Resultaten

Interventie

In de online conditie volgden deelnemers gemiddeld 4.50 modules (SD = 1.94) en

werd er gemiddeld 91 minuten (SD = 47.92) per deelnemer aan feedback geven besteed. In de

face-to-face conditie volgden deelnemers gemiddeld 5.37 sessies (SD = 1.35) en werd er

gemiddeld 242 minuten (SD = 60.75) per deelnemer behandeling gegeven.

Uitval

Van de 90 deelnemers vulden negen deelnemers (10%) de nameting niet in en 17

deelnemers (18,9%) vulden de tweede dagboekmeting niet in. De gegevens van de negen

deelnemers (10%) die zowel de nameting als de tweede dagboekmeting niet invulden zijn

niet meegenomen in de analyses. Van hen zaten er vier personen in de wachtlijst conditie

(13,3%), drie personen in de online conditie (10%) en twee personen in de face-to-face

conditie (6,7%). Uit de Fischer’s Exact Test bleek dat het aantal deelnemers dat uitviel niet

significant verschilde tussen de condities (x² = 0.80, p = .905). Ook verschilden de mensen

die uitvielen niet van de overige deelnemers wat betreft geslacht (x² = 0.07, p = .676),

opleiding (x² = 3.91, p = .202), het hebben van een baan (x² = 1.66, p = .196) en

medicijngebruik (x² = 0.88, p = .665). Uit een onafhankelijke t-toets bleek dat er ook geen

significant verschil was in leeftijd, t (81) = 1.51, p = .134, ISI score, t (88) = 1.03, p = .308, en

slaapefficiëntie, t (88) = -1.45, p = .151.

Na uitval van deelnemers bestond de face-to-face conditie uit 28 deelnemers, de online

conditie uit 27 deelnemers en de wachtlijst conditie uit 26 deelnemers. In Tabel 2 zijn per

conditie demografische kenmerken weergegeven van deze deelnemers. Van hen vulden acht

deelnemers alleen de tweede dagboekmeting niet in (8.9%). Drie personen hiervan zaten in de

wachtlijst conditie (10%), vier personen in de online conditie (13,3%) en één persoon in de

(19)

face-to-face conditie (3.3%). De gegevens van deze deelnemers zijn niet meegenomen in de

analyse van de slaapefficiëntie, maar wel in de overige analyses.

Tabel 2

Demografische Kenmerken per Conditie na Uitsluiting

Variabelen Face-to-face n % Online n % Wachtlijst n % Geslacht Vrouwelijk Mannelijk Opleiding Vmbo Havo/vwo Mbo Hbo/universiteit Baan Ja Nee Medicijngebruik Benzodiazepine Overig Geen Leeftijd 21 75 7 25 1 3.6 3 10.7 1 3.6 23 82.1 23 82.1 5 17.9 8 28.6 4 14.3 16 57.1 M (SD) 38.1 (3.1) 23 85.2 4 14.8 2 7.4 2 7.4 4 14.8 19 70.4 24 88.9 3 11.1 4 14.8 12 44.4 11 40.7 M (SD) 41.5 (14.0) 22 84.6 4 15.4 1 3.8 1 3.8 2 7.7 22 84.6 21 80.8 5 19.2 5 19.2 10 38.5 11 42.3 M (SD) 44.2 (12.6) Randomisatiecontrole

Er werd een randomisatiecontrole uitgevoerd om na te gaan of de deelnemers in de

verschillende condities bij de voormeting niet verschilden op een aantal belangrijke

variabelen. Met de Fischer’s Exact Test werd aangetoond dat er geen verschil was tussen de

condities wat betreft geslacht (x² = 1.15, p = .629), opleiding (x² = 3.84, p = .746) en het

hebben van een baan (x² = 0.82, p = .748). Ook bleek uit een Pearson Chi kwadraat Test dat

er geen verschil was in medicijngebruik tussen de condities (x² [4] = 6.64, p = .156). Ten

slotte bleek uit een variantie-analyse (eenwegs-ANOVA) dat er geen verschil was tussen de

(20)

condities wat betreft leeftijd, F(2, 78) = 1.47, p = .237, ISI score, F(2, 78) = 0.42, p = .657 en

slaapefficiëntie, F(2, 78) = 0.21, p = .814.

Effect therapie globale insomnie symptomen

In Tabel 3 is per conditie de gemiddelde score van de deelnemers op de ISI bij de

voor- en nameting en de effect size weergegeven.

Tabel 3

Gemiddelde Score en Standaarddeviatie (tussen Haakjes) op de Insomnia Severity Index bij de Voor- en Nameting en de Effect Size

Conditie Voormeting Nameting Effect size (Cohen’s d)

Face-to-face 17.36 (2.95) 6.82 (4.16) 2.92

Online 18.00 (2.84) 12.52 (4.71) 1.41

Wachtlijst 17.35 (3.19) 16.12 (4.15) 0.33

Hoofdanalyse

De resultaten van de variantie-analyse (mixed ANOVA) wezen uit dat er een

significant hoofdeffect was van meetmoment op de ISI score, F(1, 78) = 143.27, p < .001.

Ook het hoofdeffect van conditie op de ISI score bleek significant, F(2, 78) = 16.52, p < .001.

De belangrijkste bevinding was echter dat het interactie-effect tussen meetmoment en conditie

voor de ISI score significant was, F(2, 78) = 31.42, p < .001. In Figuur 2 is het

interactie-effect tussen meetmoment en conditie voor de ISI score grafisch weergegeven. Te zien is dat

in alle drie de condities de ISI score op de nameting lager was dan op de voormeting.

Post-hoc analyses

Post-hoc analyses wezen uit dat het interactie-effect significant was tussen de face-to-face en wachtlijst conditie (∆d = 3.13; F [1, 52] = 82.74, p < .001), tussen de online en

(21)

wachtlijst conditie (∆d = 1.43; F [1, 51] = 12.39, p = .001) en tussen de face-to-face en online conditie (∆d = 1.70; F [1, 53] = 15.59, p < .001). Hieruit bleek dat in tegenstelling tot de verwachting, de vermindering van de ISI score significant verschilde tussen alledrie de

condities.

Klinische relevantie

In de face-to-face conditie bereikte 21 personen (75.0%) een klinisch relevante

verandering in globale insomnie symptomen (∆ISI ≥ 8), ten opzichte van 10 personen (37.0%) in de online conditie en één persoon in de wachtlijst conditie (3.8%; (x² [2] = 28.66, p <

.001). Voor de behandeling was er bij alle deelnemers sprake van insomnie op basis van de

ISI ( ≥ 10). Na de behandeling waren in de face-to-face conditie 22 personen (78.6%) in remissie, ten opzichte van 6 personen (22.2%) in de online conditie en 2 personen (7.7%) in

de wachtlijst conditie (x² [2] = 32.86, p < .001). Het verschil bleek significant tussen de

face-to-face en wachtlijst conditie (x² [1] = 27.43, p < .001) en tussen de face-face-to-face en online

conditie (x² [1] = 17.46, p < .001), maar niet tussen de online en wachtlijst conditie (x² =

2.18, p = .250).

(22)

Figuur 2. Interactie-effect tussen meetmoment en conditie voor de Insomnia Severity Index

score.

Effect therapie slaapefficiëntie

In Tabel 4 is per conditie de gemiddelde slaapefficiëntie van de deelnemers bij de

voor- en nameting en de effect size weergegeven.

Tabel 4

Gemiddelde Slaapefficiëntie (in Procenten) en Standaarddeviatie (tussen Haakjes) bij de Voor- en Nameting en de Effect Size

Conditie Voor Na Effect size (Cohen’s d)

Face-to-face 67.52 (15.62) 83.87 (8.40) 1.30 Online 65.84 (9.55) 76.32 (10.01) 1.07 Wachtlijst 67.11 (9.64) 70.00 (12.82) 0.25 4 6 8 10 12 14 16 18 20 Voormeting Nameting IS I S cor e Meetmoment Face-to-face Online Wachtlijst 22

(23)

Hoofdanalyse

De resultaten van de variantie-analyse (mixed ANOVA) wezen uit dat er een

significant hoofdeffect was van meetmoment op de slaapefficiëntie, F(1, 70) = 42.61, p <

.001. Ook het hoofdeffect van conditie op de slaapefficiëntie bleek significant, F(2, 70) =

3.80, p = .027. De belangrijkste bevinding was echter dat het interactie-effect tussen

meetmoment en conditie voor de slaapefficiëntie significant was, F(2, 70) = 6.74, p = .002. In

Figuur 3 is het interactie-effect tussen meetmoment en conditie voor de slaapefficiëntie

grafisch weergegeven. Te zien is dat in alle drie de condities de slaapefficiëntie op de

nameting hoger was dan op de voormeting.

Post-hoc analyses

Post-hoc analyses wezen uit dat het interactie-effect significant was tussen de face-to-face en wachtlijst conditie (∆d = 1.12; F [1, 48] = 13.10, p = .001) en tussen de online en

wachtlijst conditie (∆d = 0.63; F [1, 44] = 5.20, p = .028), maar niet tussen de face-to-face en online conditie (∆d = 0.49; F [1, 48] = 2.15, p = .149). Hieruit bleek dat zoals verwacht werd, de verhoging van de slaapefficiëntie significant verschilde tussen beide actieve behandel

condities en de wachtlijst conditie, maar niet significant verschilde tussen de online en

face-to-face conditie.

Klinische relevantie

Doorgaans wordt een slaapefficiëntie > 85% als normaal beschouwd en als maat

gebruikt om de klinische relevantie van een behandeling aan te duiden (Lancee et al., 2012;

Vincent & Lewycky, 2009). Voor de behandeling waren er in de face-to-face conditie 25

personen (92.6%) met een slaapefficiëntie onder de 85%, 22 personen (91.3%) in de online

conditie en 22 personen (95.7%) in de wachtlijst conditie. Na de behandeling gold dit voor 13

(24)

personen (48.1%) in de face-to-face conditie, 21 personen (95.5%) in de online conditie en

23 personen (100%) in de wachtlijst conditie (x² [2] = 22.94, p < .001). De face-to-face

conditie bleek significant te verschillen van zowel de online conditie (x² [1] = 10.63, p =

.001), als de wachtlijst conditie (x² [1] = 16.56, p < .001). Het verschil tussen de online en

wachtlijst conditie bleek niet significant (x² = 2.09, p = .489).

Figuur 3. Interactie-effect tussen meetmoment en conditie voor de slaapefficiëntie. 60 65 70 75 80 85 Voormeting Nameting Sla ap effic nt ie (% ) Meetmoment Face-to-face Online Wachtlijst 24

(25)

Discussie

In dit onderzoek werd voor het eerst online CGT voor insomnie direct vergeleken met

face-to-face CGT. Hierbij werd er gekeken naar het effect van de behandeling op globale

insomnie symptomen en de slaapefficiëntie. Zoals verwacht werd, resulteerden beide

behandelingen in significante verbeteringen ten opzichte van de wachtlijst conditie, in zowel

globale insomnie symptomen als slaapefficiëntie, waarbij er sprake was van grote effect sizes.

De geobserveerde effect sizes binnen de online conditie waren vergelijkbaar met effect

sizes die gevonden werden in andere onderzoeken waar gelijksoortige online interventies

onderzocht werden (Ritterband et al., 2009; Espie et al., 2012; Lancee et al., 2012; Lancee et

al., 2013; Van Straten et al., 2013). Ook de geobserveerde effect sizes binnen de face-to-face

conditie waren vergelijkbaar met effect sizes die gevonden werden in andere onderzoeken

waar gelijksoortige face-to-face interventies onderzocht werden (Edinger et al., 2001;

Sivertsen et al., 2007; Jacobs et al., 2004).

In tegenstelling tot de verwachting, bleek online CGT minder effectief dan

face-to-face CGT in de behandeling van insomnie. In de online conditie namen globale insomnie

symptomen met gemiddeld 30.3% minder af dan in de face-to-face conditie. De klinische

relevantie van deze bevinding werd onderstreept door het feit dat in de face-to-face conditie

na de behandeling maar liefst 22 personen (78.6%) in remissie waren, terwijl dit in de online

conditie voor slechts zes personen (22.2%) gold.

Wat betreft de slaapefficiëntie waren de resultaten minder eenduidig. In de

face-to-face conditie nam de slaapefficiëntie met gemiddeld 16.4% toe, ten opzichte van een toename

van 10.5% in de online conditie. Alhoewel het verschil in de verwachte richting was, bleek

het niet statistisch significant te zijn. Er was echter wel sprake van een klinisch significant

verschil. In de face-to-face conditie waren er 14 personen (51,9%) die na de behandeling een

slaapefficiëntie >85% hadden, ten opzichte van 2 personen (8.7%) in de online conditie.

(26)

Wellicht is deze tegenstrijdigheid in het resultaat wat betreft de slaapefficiëntie, te verklaren

door een randomisatiefout. Op de voormeting was er namelijk binnen de face-to-face conditie

sprake van een grotere variantie dan binnen de online conditie. Hierdoor werd de assumptie

van gelijkheid van varianties voor de variantie-analyse geschonden. Mogelijk heeft dit ervoor

gezorgd dat het resultaat niet valide is. Het is denkbaar dat wanneer er meer deelnemers

waren geweest en de varianties gelijk waren, het verschil wel significant was geweest.

De bevinding dat online CGT minder effectief is dan face-to-face CGT in de

behandeling van insomnie, sluit niet aan bij studies waarin de effectiviteit van online en

face-to-face CGT voor andere psychische stoornissen is vergeleken en waaruit bleek dat beide

behandelingen even effectief waren (Andersson et al., 2013; Cuijpers et al., 2010)

De meest aannemelijke verklaring voor het feit dat in deze studie online CGT minder

effectief bleek dan face-to-face CGT, is dat face-to-face CGT ook echt effectiever is. Toch

zijn er ook een aantal alternatieve verklaringen mogelijk. Een van die alternatieve

verklaringen, zou het verschil in experise en ervaring van de behandelaar kunnen zijn.

Aangezien de online behandeling werd gegeven door masterstudenten psychologie en de

face-to-face behandeling door een externe in slaapproblematiek gespecialiseerde psycholoog, is het

denkbaar dat dit de effectiviteit van de face-to-face behandeling ten opzichte van de online

behandeling op een positieve manier beïnvloed heeft. Ideaal zou zijn om in vervolgonderzoek

beide behandelingen niet alleen wat betreft de inhoud overeen te stemmen, maar ook gebruik

te maken van dezelfde behandelaren.

Een andere verklaring zou een verschil in vertrouwen in de behandeling van de

deelnemers kunnen zijn. Aangezien het traditionele beeld wat mensen van therapie hebben,

face-to-face behandeling betreft en aangenomen mag worden dat mensen minder bekend zijn

met online behandeling, is het denkbaar dat mensen meer vertrouwen hebben in face-to-face

behandeling. Als mensen vertrouwen hebben in de behandeling, zorgt dit voor geloof en hoop

(27)

en dat zijn factoren waarvan bekend is dat ze het therapie effect positief beïnvloeden.

Ten slotte zou het verschil in effectiviteit tussen online en face-to-face CGT ook

verklaard kunnen worden door een verschil in motivatie. Mogelijk hadden mensen die zich

aanmeldden voor het onderzoek, een voorkeur voor face-to-face behandeling. Het is denkbaar

dat wanneer mensen vervolgens in de online conditie geplaatst werden, dit voor een

teleurstelling zorgde, waardoor mogelijk de motivatie om aan het onderzoek deel te nemen

daalde. Het is aan te raden om in vervolgonderzoek deelnemers op de voormeting te vragen

naar hun voorkeur voor behandelvorm en na de indeling in de online of face-to-face conditie,

deelnemers te vragen hoeveel vertrouwen ze hebben in de toegewezen behandelvorm en in

welke mate ze gemotiveerd zijn om de behandeling te volgen.

Naast deze mogelijke alternatieve verklaringen voor het gevonden resultaat, zijn er

ook een aantal beperkingen aan het onderzoek. Een van de beperkingen van dit onderzoek is

het feit dat er alleen mensen deelnamen waarbij sprake was van primaire insomnie. Mensen

met slaapproblemen ten gevolgen van een psychiatrische of medische aandoeningen werden

uitgesloten van deelname. Hierdoor zijn de resultaten wellicht niet generaliseerbaar naar

mensen met secondaire insomnie. Vervolgonderzoek zal moeten uitwijzen of online

behandeling ook effectief is voor mensen met complexere slaapproblemen.

Een andere beperking is het feit dat in de studie alleen gebruik werd gemaakt van een

slaapdagboek om slaapparameters te meten. Uit onderzoek van Edinger en Fins (1995) bleek

dat de zelf-gerapporteerde slaaptijd van mensen afwijkt van metingen met een

polysomnograaf, waarbij er zowel sprake kan zijn van onder- als overrapportage. Het is aan te

raden om in vervolgonderzoek naast zelfrapportage door middel van een slaapdagboek, ook

gebruik te maken van objectieve metingen door middel van een polysomnograaf.

Ondanks deze beperkingen hebben de bevindingen belangrijke implicaties voor de

klinische praktijk. Alhoewel beide behandelingen effectief waren in de behandeling van

(28)

insomnie, lijkt face-to-face CGT beter te werken dan online CGT. Ideaal zou zijn om iedereen

met insomnie face-to-face CGT aan te bieden, maar dat is niet mogelijk aangezien er een

gebrek aan CGT therapeuten is (Lancee et al., 2012). Om optimaal gebuik te maken van de

beschikbare CGT therapeuten, is het aan te raden om online CGT aan te bieden als een eerste

optie binnen een stepped-care model (Espie, 2009). Face-to-face CGT kan dan worden

aangeboden aan diegene die niet voldoende verbeteren door online CGT of aan personen

waarbij face-to-face CGT om een andere reden meer geschikt lijkt.

(29)

Referenties

Andersson, G., Carlbring, P., Ljótsson, B., Hedman, E. (2013). Guided internet-based CBT

for common mental disorders. Journal of Contemporary Psychotherapy, 43, 223-233.

Andersson, G., & Hedman, E. (2013). Effectiveness of guided internet-based cognitive

behavior therapy in regular clinical settings. Verhaltenstherapie, 23, 140–148.

American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and Statistical Manual of Mental

Disorders (5e editie). Arlington, VA: Auteur: American Psychiatric Association.

Baglioni, C., Battagliese, G., Feige, B., Spiegelhalder, K., Nissen, C., Voderholzer, U., et al.

(2011). Insomnia as a predictor of depression: A meta-analytic evaluation of

longitudinal epidemiological studies. Journal of Affective Disorders, 135, 10–19.

Bastien, C. H., Vallières, A., & Morin, C. M. (2001). Validation of the Insomnia

Severity Index as an outcome measure for insomnia research. Sleep Medicine, 2,

297-307.

Benca, R. M. (2005) Diagnoses and treatment of chronic insomnia: A review. Psychiatric

Service, 56, 332-343.

Bouma, J., Ranchor, A. V., Sanderman, R., & van Sonderen, E. (1995). Het meten van

symptomen van depressie met de CES-D: Een handleiding. [Dutch translation of the

Epidemiological Studies-Depression scale]. Groningen: Noordelijk Centrum voor

Gezondheidsvraagstukken.

Buysse, D. J., Ancoli-Israel, S., Edinger, J. D., Lichstein, K. L., & Morin, C. M. (2006).

Recommendations for a standard research assessment of insomnia. Sleep, 29,

1155-1173.

Cohen, J. (1988). Statistical power analysis for the behavioral sciences (2e editie). New

York: Lawrence Erlbaum Associates.

(30)

Cuijpers, P., Donker, T., Van Straten, A., Li, J., & Andersson, G. (2010). Is guided self-help

as effective as face-to-face psychotherapy for depression and anxiety disorders? A

systematic review and meta-analysis of comparative outcome studies. Psychological

Medicine, 40, 1943-1957.

Cuijpers, P., Van Straten, A., & Andersson, G. (2008). Internet-administered cognitive

behavior therapy for health problems: A systematic review. Journal of Behavioral

Medicine, 31, 169–177.

Edinger, J. D., Fins, A. (1995). The distribution and clinical significance of sleep time in

perceptions among insomniacs. Sleep, 18, 232-239.

Edinger, J. D.,Wohlgemuth, W. K., Radtke, R. A., Marsh, G. R., & Quillian, R. E. (2001).

Cognitive behavioral therapy for treatment of chronic primary insomnia: A

randomized controlled trial. Journal of the American Medical Association, 285,

1856-1864.

Espie, C. A. (2009). “Stepped care”: A health technology solution for delivering cognitive

behavioral therapy as a first line insomnia treatment. Sleep, 32, 12, 1549-1558.

Espie, C. A., Kyle, S. D., Williams, C., Ong, J. C., Douglas, N. J., Hames, P., et al. (2012). A

randomized, placebo-controlled trial of online cognitive behavioral therapy for chronic

insomnia disorder delivered via an automated media-rich web application. Sleep, 35,

769–781.

First, M.B., Spitzer, R.L., Gibbon, M., & Williams, J.B.W. (1997). Structured Clinical

Interview for DSM-IV Axis I disorders (SCID I). New York: Biometric Research

Department.

Ford, D. E., & Kamerow, D. B. (1989). Epidemiologic study of sleep disturbances and

psychiatric disorders: An opportunity for prevention? Journal of the American

Medical Association, 262, 14798–1484.

(31)

Holbrook, A. M., Crowther, R., Lotter, A., Cheng, C., & King, D. (2000). Meta-analysis of

benzodiazepine use in the treatment of insomnia. Canadian Medical Association

Journal, 162, 225-233.

Jacobs, G. D., Pace-Schott, E. F., Stickgold, R., & Otto, M. W. (2004). Cognitive behavior

therapy and pharmacotherapy for insomnia: A randomized controlled trial and direct

comparison. Archives of Internal Medicine, 164, 1888-1896.

Knutson, K. L., Ryden, A. M., Mander, B. A., & Van Cauter, E. (2006). Role of sleep

duration and quality in the risk and severity of type 2 diabetes mellitus. Archives of

Internal Medicine, 166, 1768–1774.

Lancee, J., Van den Bout, J., Sorbi, M. J., & Van Straten, A. (2013). Motivational support

provided via email improves the effectiveness of internet-delivered self-help treatment

for insomnia: A randomized trial. Behaviour Research and Therapy, 51, 797-805.

Lancee, J., Van den Bout, J., Van Straten, A., & Spoormaker, V. I. (2012). Internet-delivered

or mailed self-help treatment for insomnia? A randomized waiting-list controlled trial.

Behaviour Research and Therapy, 50, 22-29.

Leger, D., & Bayon, V. (2010) Societal costs of insomnia. Sleep Medicine Reviews, 14, 379–

389.

Leger, D., Scheuermaier, K., Philip, P., Paillard Mand Guilleminault, C. (2001). SF-36:

Evaluation of quality of life in severe and mild insomniacs compared with good

sleepers. Psychosomatic Medicine, 63, 49–55.

Lobbestael, J., Leurgans, M., & Arntz, A. (2011) Inter-rater reliability of the Structured

Clinical Interview for DSM-IV Axis I Disorders (SCID I) and Axis II Disorders

(SCID II). Clinical Psychology and Psychotherapy, 18, 75–79.

Morgenthaler, T., Kramer, M., Alessi, C., Friedman, L., Boehlecke, B., Brown, T. et al.

(2006). Practice parameters for the psychological and behavioral treatment of

(32)

insomnia: An update. An American Academy of Sleep Medicine Report. Sleep, 29,

1415-1419.

Morin, C. M. (1993). Insomnia: Psychological assessment and management. New York:

Guilford Press.

Morin, C. M., Belleville, G., Bélanger, L., & and Ivers, H. (2011a). The Insomnia Severity

Index: Psychometric Indicators to Detect Insomnia Cases and Evaluate Treatment

Response. Sleep, 34, 601–608.

Morin, C. M., Bootzin, R. R., Buysse, D. J., Edinger, J. D., Espie, C. A., & Lichstein, K. L.

(2006). Psychological and behavioral treatment of insomnia: Update of the recent

evidence (1998-2004). Sleep, 29, 1398-1414.

Morin, C. M., Colecchi, C., Stone, J., Sood, R., & Brink, D. (1999). Behavioral and

pharmacological therapies for late-life insomnia: A randomized controlled trial.

Journal of American Medical Association, 281, 991-999.

Morin, C. M., LeBlanc, M., Bélanger, L., Ivers, H., Mérette, C., & Savard, H. (2011b).

Prevalence of Insomnia and Its Treatment in Canada. The Canadian Journal of

Psychiatry, 56, 540-548.

Morin, C. M., Vallieres, A., Guay, B., Ivers, H., Savard, J., Merette, C., et al. (2009).

Cognitive behavioral therapy, singly and combined with medication, for

persistent insomnia: A randomized controlled trial. Journal of the American

Medical Association, 301, 2005-2015.

Ohayon, M. M., & Smirne, S. (2002). Prevalence and consequences of insomnia disorders in

the general population of Italy. Sleep Medicine, 3, 115-120.

Phillips, B., & Mannino, D., M. (2007). Do insomnia complaints cause hypertension or

cardiovascular disease?. Journal Clinical Sleep Medicine, 3, 489–494.

(33)

Radloff, L. S. (1977). The CES-D scale: A self-report depression scale for research in the

general population. Applied Psychological Measurement, 1, 385-401.

Ritterband, L. M., Thorndike, F. P., Gonder-Frederick, L. A., Magree, J. C., Bailey, E. T.,

Saylor, D. K., et al. (2009). Efficacy of an internet-based behavioral intervention for

adults with insomnia. Archives of General Psychiatry, 66, 7, 692-698.

Roth, T., & Ancoli-Israel, S. (1999). Daytime consequences and correlates of insomnia in the

United States: Results of the 1991 National Sleep Foundation survey II. Sleep, 22,

354–358.

Sivertsen, B., Omvik, S., Pallesen, S., Bjorvatn, B., Havik, O. E., Kvale, G., et al. (2006).

Cognitive behavioral therapy vs zopiclone for treatment of chronic primary insomnia

in older adults: A randomized controlled trial. Journal of the American Medical

Association, 295, 2851-2858.

Spek, V., Cuijpers, P., Nyklicek, I., Riper, H., Keyzer, J., & Pop, V. (2007). Internet-based

cognitive behaviour therapy for symptoms of depression and anxiety: A meta-analysis.

Psychological Medicine, 37, 319–28.

Spinhoven, P., Ormel, J., Sloekers, P. P., Kempen, G. I., Speckens, A. E., & Van Hemert, A.

M. (1997). A validation study of the Hospital Anxiety and Depression scale (HADS)

in different groups of Dutch subjects. Psychological Medicine, 27, 363-370.

Spoormaker, V. I., Verbeek, I., van den Bout, J., & Klip, E. C. (2005). Initial validation

of the SLEEP-50 questionnaire. Behavioral Sleep Medicine, 3, 227-246.

Ström, L., Pettersson, R., & Andersson, G. (2004). Internet-Based Treatment for Insomnia: A

Controlled Evaluation. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 72, 113–120.

Ustinov, Y., Lichstein, K. L., Van der Wal, G. S., Taylor, D. J., Riedel, B. W., & Bush, A. J.

(2010). Association between report of insomnia and daytime functioning. Sleep

Medicine, 11, 65–68

(34)

Taylor, D. J., Lichstein, K. L., Durrence, H. H., Reidel, B. W., & Bush, A. J. (2005).

Epidemiology of insomnia, depression and anxiety. Sleep, 28, 1457-1464.

Van Straten, A., & Cuijpers, P. (2009). Self-help therapy for insomnia: A meta-analysis. Sleep

Medicine Reviews, 13, 61-71.

Van Straten, A., Emmelkamp, J., de Wit, J., Lancee, J., Andersson, G., Someren, E. J.W., et

al. (2013). Guided internet-delivered cognitive behavioral treatment for insomnia: A

randomized trial. Psychological Medicine, Beschikbaar op CJO 2013,

doi:10.1017/S0033291713002249

Vincent, N., Lewycky, S. (2009) Logging on for better sleep: RCT of the effectiveness of

online treatment for insomnia. Sleep, 32, 807-15.

Zammit, G. K., Weiner, J., Damato, N., Sillup, G. P., & McMillan, C. A. (1999). Sleep.

Journal of Sleep Research & Sleep Medicine, 22, 379-385.

Zigmond, A. S., & Snaith, R. P. (1983). The Hospital Anxiety and Depression Scale. Acta

Psychiatrica Scandinavica, 67, 361–370.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor stoffen als PCB’s, waarvan er zeven worden geanalyseerd en die zeer vergelijkbare chemische eigenschappen hebben, kan er door het vergelijk van de 7 PCBs tussen aal

LAT100 SFC curves provided by the ramp function slip angle vs distance are a good indicator for predicting the α-sweep tire test results based on defining a close test condition

Regional upgrading processes (cf. Cooke &amp; Piccaluga, 2012) necessarily encompass a number of critical aspects far beyond this chapter’s limited scope, although knowledge

E.ON Benelux should pay more attention to all the phases of the alliance life cycle namely alliance strategy, partner selection, alliance design, alliance management and

De interviewer draagt bij aan dit verschil door zich wel of niet aan de vragenlijst te houden, want of de interviewer zich aan de standaardisatie houdt of niet, heeft effect op

is fer) = I.. However, the first not-prescribed sidelobe will decrease somewhat if N is increased while the number of prescribed side lobes is unchanged.

De vindplaats bevindt zich immers midden in het lössgebied, als graan- schuur van het Romeinse Rijk, waarschijnlijk direct langs de Romeinse weg tussen Maastricht en Tongeren,