• No results found

Defending 'illiberal policy': Een studie naar de Amerikaanse presidentiele retoriek in tijden van crisis

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Defending 'illiberal policy': Een studie naar de Amerikaanse presidentiele retoriek in tijden van crisis"

Copied!
60
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Defending ‘illiberal Policy’

Een studie naar de Amerikaanse presidentiële retoriek in tijden van crisis

Naam: Paco Janssen ID: 5773954

Begeleider: dhr.dr. C. Klep

Cursus: Masterscriptie Internationale Betrekkingen Woorden: 17236 (excl. voetnoten)

(2)
(3)

Inhoud

1. Inleiding……….5

2. De Nationale Identiteit……… 11

2.1 Introductie………...…………..………..11

2.2 Presidenten over identiteit……….……….14

2.3 Conclusie……..……….…….20

3. De Bedreiging………..22

3.1 Introductie…..………22

3.2 Presidenten over de dreiging………..24

3.3 Conclusie…….………...……36 4. Casus belli………38 4.1 Introductie…….………..……38 4.2 Presidentiële rechtvaardiging………...…………..39 4.3 Conclusie.……….………..49 5. Conclusie………..51 6. Literatuurlijst………55 7. Bijlage………..………59

(4)
(5)

Inleiding

Deze staat, deze maatschappij produceren de religie, een verkeerd bewustzijn van de wereld, omdat ze een verkeerde wereld zijn. De religie is de algemene theorie van deze wereld, haar encyclopedische samenvatting, haar logica in populaire gedaante, haar spiritualistische point d'honneur, haar enthousiasme, haar morele sanctie, haar plechtig sluitstuk, haar algemene grond van troost en rechtvaardiging. Zij is de fantastische verwerkelijking van het menselijk wezen, omdat het menselijke wezen geen ware werkelijkheid bezit. De strijd tegen de religie, is dus indirect een strijd tegen een wereld, waarvan de religie het geestelijke aroma is.1

- Karl Marx

In 1970 introduceerde politiek filosoof Benthem van den Bergh de ‘ideologie van het westen’. Dit deed hij met de hulp van Karl Marx, de auteur van bovenstaand citaat, die in 1844 het begrip ‘verkeerd bewustzijn’ van het westen betekenis gaf. ‘Dat er een ideologie van het Westen bestaat, werd in de twintigste eeuw door velen ontkend vanuit de overtuiging dat het Westen in tegenstelling tot de communistische wereld objectief en pragmatisch over politieke vraagstukken kan denken.’2 De democratie en het kapitalisme waren geen ideologieën maar optimaal geëvolueerde vormen van bestuur in het menselijk bestaan, een eindpunt van eeuwen beschaving. De democratie als ultiem politiek stelsel is zelf al een ideologische veronderstelling die samenhangt met het idee dat met de Westerse staatsvorm de beste van alle mogelijke werelden is geschapen.3 In het westen gaat men volgens B.v.d. Bergh over het algemeen uit van de notie dat de communistische of religieuze tegenstanders gevangen zitten in de ban van een ideologie, terwijl wij zelf objectief en pragmatisch over politieke vraagstukken kunnen denken.4 Ideologie is dan ook (bijna) altijd een polemische term, die net zo veel om de eigen politieke, sociale en economische karakteristieken gaat, als om de Ander te typeren.

Ideologieën zijn de valse verbeeldingen van een klasse of maatschappij over de eigen identiteit, aldus Marx.5 Het marxisme zoekt de verklaring voor de misinterpretatie van de identiteit, in het materialisme. Alle ideeën, vormen van kennis en bewustzijn worden vooral

1 Karl Marx, ‘Opium van het Volk’, http://nl.wikipedia.org/wiki/Opium_van_het_volk, geraadpleegd op 24 mei 2014.

2 G. van Benthem van der Bergh, De Ideologie van het Westen (Amsterdam: Van Gennep, 1970) p. 1-3 3 Ibidem

4 Ibidem p.39

(6)

bepaald en verstoord door materiële activiteiten gedefinieerd door sociale, en productie,-invloeden in de persoonlijke leefwereld van mensen.6 Ideologieën hebben deze invloed omdat zij de intrinsieke eigenschap bezitten de eigen omstandigheden te verheerlijken, ook al zijn deze omstandigheden gebaseerd op onwaarheden. Ideologieën handelen buiten het menselijk bewustzijn, zijn mensen bewust van de werking en onderliggende interpretatiekaders van ideologieën dan was een bipolaire Koude Oorlog hoogstwaarschijnlijk niet mogelijk geweest en was de term ideologie niet toepasbaar. Dit wil niet zeggen dat een ideologie geen realiteit is of kan zijn. Het is klaarblijkelijk een streven naar een utopie, een ideaaltype wereld waarin mensen streven naar een vorm van bewustzijn over het eigen bestaan. De hedendaagse westerse ideologie haalt zijn legitimatie (deels) uit de acceptatie van de wetenschap als primaire bron van kennis. Toch, beargumenteerd deze scriptie, is de contemporaine vorm van (de westerse) ideologie onderhevig aan dezelfde factoren (dogma’s, mystificaties, bedrog, censuur, en illusies) die door Marx zijn beschreven en waar meer aandacht voor nodig is.

Ideologieën doen, zoals Hannah Arendt opmerkt in haar werk over totalitarisme, zich voor alsof zij de geschiedenis hebben doorgrond in hun poging het publiek te assimileren met hun visie op de werkelijkheid, vanuit het idee dat ideologieën het laatste oordeel mogen vellen over het lot van anderen.7 Zij die ideologieën prediken zijn autoritaire personen die voortbouwen op waarheden en geruchten/onwaarheden van anderen terwijl zij zichzelf profileren als het orakel van de mensheid.8 De instrumenten die westerse democratieën inzetten ter overtuiging van het publiek zijn bijvoorbeeld het opleggen van censuur, zoals censuur van het internet of van de pers. Een ander voorbeeld is het gebruik van statistieken om een bepaalde beleidskeuze te verdedigen of een werkwijze te legitimeren. Zo kan een politiebureau meer kleinschalige arrestaties verrichten om de schijn te geven dat de efficiëntie van het politiebureau omhoog is gegaan of dat de misdaadfrequentie is gestegen om meer fondsen los te weken. In oorlogen is het mogelijk burgerslachtoffers te identificeren als vijandige soldaten om de publieke opinie ‘op peil’ te houden en een gunstig beeld van de krachtsverhoudingen te schetsen. Een derde voorbeeld is presidentiële retoriek, in tijden van crisis kijken mensen naar de leider om hen op het goede pad te leiden. Het narratief, geschetst door presidenten, kan bepalend zijn voor de houding van het volk ten opzichte van het probleem.

Het derde voorbeeld is het richtpunt van de voorliggende thesis, de Amerikaanse presidentiële retoriek. De taal, gebruikt om de westerse politiek te rechtvaardigen, zou zoveel

6 Ibidem

7 H. Arendt, The origins of Totalitarianism: part 3 (New York: Harcourt Book Publishers, 1968) p. 14 8 Ibidem

(7)

redelijker en zoveel beter met de werkelijkheid overeenstemmen dan de taal waarmee de communisten en religieuze entiteiten de wereldpolitiek interpreteerden, terwijl ook de doeleinden van het Westen bereikt leken te kunnen worden met geweldloze middelen.9 Gedurende de twintigste en eenentwintigste eeuw deden zich in de Verenigde Staten, op het gebied van burgerlijke vrijheden, echter meerdere schokkende gebeurtenissen voor. Incidenten waarvan verwacht werd dat een land als Amerika, dat zich tijdens de Koude Oorlog (en nog eerder) profileerde als het baken van westers kapitalisme, vrijheid en democratie, dit anders afhandelt. Alhoewel op papier, en inherent aan een constitutionele liberale democratie, de rechtsafwikkeling c.q. de grondwet in staat moet zijn dergelijke incidenten te verwerken komt daar in de praktijk met enige regelmaat weinig van terecht. Bedreigingen van de (inter)nationale veiligheid of positie hebben doorgaans geleid tot een verwatering van de, wettelijk beschermde, burgerlijke vrijheden c.q. oorlogen. Deze illiberale handelingen zijn onderhevig aan en mede mogelijk door de presidentiële retoriek. De wijze waarop presidenten hun handelingen rechtvaardigen die onder ‘normale omstandigheden’ geen doorgang zouden vinden, is een belangrijke graadmeter van het ware karakter van de westerse ideologie. De voorliggende scriptie hanteert deze notie, presidentiele retoriek als geleider en indicator van illiberalisme, als hoofdzakelijk uitgangspunt.

De casussen die naar voren komen in deze thesis illustreren dat er een ideologie van het Westen bestaat. ‘Een kader van veronderstellingen en daarop gebaseerde normen voor politiek gedrag’ dat even gesloten is als de communistische en religieus extremistische ideologieën, en dat kwalijke resultaten heeft gehad.10 Ideologische elementen zijn, of men ervan op de hoogte is of niet, onderdeel van de dagelijkse interpretatiekaders waarmee mensen hun beleving vormgeven. Mensen zijn bewust of onbewust slachtoffer van ideologische elementen in het eigen denken, die vormgegeven worden door indoctrinerende elementen in de westerse opvoeding, cultuur, onderwijs en media. De interpretatiekaders van mensen bepalen het wereldbeeld dat zij scheppen en presidenten spelen hier, mede middels retoriek, kundig op in door de maatschappij een duw in de gewenste richting te geven. Ideologische denkbeelden zijn aanwezig in ieders leefwereld en met deze thesis wil ik een bijdrage leveren aan het maatschappelijk bewustzijn hiervan. Als een ideologie een wapen is ter manipulatie van de publieke opinie dan draagt het bewustzijn toe aan de afstomping van dat wapen.

9 G. van Benthem van der Bergh, De Ideologie van het Westen (Amsterdam: Van Gennep, 1970) p. 41 10 Ibidem p. 42

(8)

In internationale conflictsituaties hebben Amerikaanse presidenten de bevolking vaak overtuigd van de noodzaak van oorlogen, met vele slachtoffers tot gevolg. Zij zijn hier op de eerste plaats toe in staat door de wijze waarop ze hun – al of niet terechte – motieven in een discours vervatten. Het doel van deze thesis is de structuur van de presidentiële discours in de moderne geschiedenis te doorgronden die leidt tot de gemeenschappelijke overtuiging dat een oorlog ‘nodig’ is en de bijbehorende schendingen van burgerlijke rechten. Het analytische richtpunt beperkt zich tot de discours van drie presidenten die de natie hebben overtuigd van de oorlogsnoodzaak, respectievelijk: Woodrow Wilson, Franklin Delano Roosevelt en George Walker Bush. De presidenten hebben elk het ideaal van vrede voorgestaan maar hebben toch de natie overtuigd van een oorlog. Alle drie hebben ze de oorlog gedefinieerd als een noodzakelijk kwaad tegenover een vijand wiens doel de vernietiging van burgerlijke vrijheden is. Overeenkomstig is het feit dat de conflicten alle drie zijn voorafgegaan door een ingrijpende aanslag op Amerikaanse levens; respectievelijk de aanslagen op (Amerikaanse) passagiersschepen, Pearl Harbor en het WTC/Pentagon vormden het overgangspunt van een periode van vrede naar oorlog.

Deze scriptie beoogt door middel van de volgende probleemstelling op degelijke wijze een antwoord te kunnen formuleren op de hantering van ideologische elementen in westerse samenlevingen i.h.b. de VS: Welke retorische zaken, factoren of elementen halen

Woodrow Wilson, Franklin Roosevelt en George W. Bush aan in hun toespraken ter rechtvaardiging van normaliter ongewilde zaken als oorlog of schending van burgerlijke vrijheden in de nasleep/aanloop van de betreffende crisissen? De ‘ongewilde zaken’ hebben

in de context van deze scriptie betrekking op de beperking van burgerlijke vrijheden in een liberale democratie die gedurende een periode van vrede en voorspoed niet ter sprake komen noch een rol spelen in de dagelijkse interactie en besluitvorming van mensen maar die door overheden worden opgelegd en een restrictie vormen voor onder meer de vrijheid van meningsuiting en tegelijkertijd een aanslag zijn op de civil society van de Amerikaanse samenleving. Het onderzoek zal gedaan worden op basis van toespraken gedurende de ambtstermijn van de presidenten, (persbijeenkomsten worden buiten beschouwing gelaten) aangevuld met secundaire literatuur.

Het begrip civil society wordt in de academische wereld op verschillende wijzen gedefinieerd, variërend van het recht van burgers en vrijwilligerswerk tot de onderlinge samenhang en het samenleven van burgers in een maatschappij. In deze scriptie hanteer ik een concept van civil society waarin deze bestaat als derde sector naast de staat en de economische markt. Mijn definiëring van civil society ontstijgt het niveau van het sociale

(9)

private leven en valt samen met de publieke sfeer zoals deze door de Duitse filosoof en socioloog Jürgen Habermas beschreven wordt. Habermas beschrijft de noodzaak van de publieke sfeer als een omgeving, het ideaaltype van een koffiehuis of salon, waarin burgers politiek bedrijven door middel van dialoog. De mogelijkheid op publieke wijze de politiek te bediscussiëren zou in de 18de eeuw leiden tot een grotere betrokkenheid en verstandhouding tot de staat en tussen burgers onderling. Habermas wijst op een aantal voorwaarden waar deelnemers aan het debat aan moeten voldoen. Burgers moeten zich waarachtig gedragen om een ideale gesprekssituatie te laten ontstaat (Habermas wijst op strategisch en communicatief handelen bij interactie) en tussen burgers mogen geen machtsverschillen zijn, hiermee voorkomt men dat argumenten hun waarde verliezen door het aanzien van een individu.11 Een van de kritiekpunten op Habermas is dat in de publieke sfeer een principe van

fundamentalistisch egalitarisme dient te zijn dat in de praktijk vrijwel onmogelijk te waarborgen is. De civil society, in deze scriptie, is het domein van én de ruimte voor de bevolking om maatschappelijke, economische, politieke of culturele discussies aan te gaan, te heroverwegen en beïnvloeden. Deze scriptie neemt de presidentiele retoriek onder de loep om de wisselwerking tussen politiek en de civil society inzichtelijk te maken, het gaat hierbij enkel om de invloed van politiek op de civil society en niet vice versa.

De methodologie die is toegepast bij het lezen van de toespraken is afkomstig van de literatuurstudie die voorafgaand aan de scriptie heeft plaatsgevonden. Hierin is bepaald dat presidentiële toespraken zijn opgebouwd uit een zevental thema’s, namelijk: de bedreiging, de morele/ethische verantwoordelijkheid, de nationale eenheid, benadrukken van de crisisperiode, de typering van de vijand, de stijl en het gebruik van analogieën (zie voor nadere uitleg bijlage A). De toespraken zijn gefilterd op deze thema’s en verwerkt in een database. De informatie die hieruit is voortgekomen is verwerkt in deze thesis. De benoemde thema’s zijn de bouwstenen van de presidentiële retoriek en vormen de basis voor de toegepaste analyse.

Deze thesis bestaat, naast de inleiding, uit drie hoofdstukken die elk een deelaspect van de retorische thema’s belichten en samen een centrale lijn trekken door de scriptie. Na deze inleiding zal in het eerste hoofdstuk de notie van de Amerikaanse identiteit behandeld worden. Wat betekent de Amerikaanse identiteit en hoe komt deze naar voren in de presidentiële retoriek? Hoe is de Amerikaanse identiteit ontstaan? In het tweede hoofdstuk wordt de typering van de bedreiging bestudeerd. Hierin wordt een antwoord geformuleerd op

11 J. Steeman, ‘Blogocratie: Hoe weblogs burgers weer bij de politiek betrekken’, Faculty of Humanities Thesis (19 sept 2005) p. 93-95

(10)

de deelvragen: Wie bedreigt ons? Op welke wijze typeren de presidenten de aanval, de vijand en de handelingsmogelijkheden? Het laatste hoofdstuk zal ingaan op de vraag: hoe formuleren presidenten over het algemeen hun retoriek om het publiek te overtuigen van een noodzaak tot oorlog of illiberale handelingen? De scriptie wordt afgesloten met een conclusie.

(11)

2. Nationale Identiteit in de presidentiële retoriek

2.1 Introductie

Dit hoofdstuk zet uiteen welke notie van een gedeelde nationale identiteit de drie gekozen presidenten geschapen hebben in een diverse democratie als Amerika. Hieraan ligt ten grondslag de fundamentele vraag: hebben Amerikanen überhaupt een gedeelde identiteit? Als hierop een bevestigend antwoord gegeven kan worden, dan hebben zij hun gedeelde visie en de woorden om dit te omschrijven mede overgenomen van een reeks presidenten over een lange periode. De president is niet de enige speler in het democratische spel die baat heeft bij de promotie van een gedeeld sociaal idioom onder Amerikanen; de wetgevende tak maar ook corporaties, organisaties en kleinschalige ondernemers hebben een gemeenschappelijk belang. Wijzen op een nationale identiteit om burgers ertoe te brengen ‘eigen’ producten aan te schaffen is een bewezen marketingstrategie om populariteit te creëren. Roger Smith, politiek wetenschapper aan Yale University, schreef over de politieke elite binnen een democratie dat ‘(they) require a population to lead that imagines itself as being a ‘people’, and … they need a “people” that imagines itself in ways that make leadership by them appropriate’.12 Als president van een heterogene bevolking zijn deze beide factoren van belang want zo vervolgt Smith ‘(this) drive(s) political leaders to offer civic ideologies, or myths of civic identity, that foster the requisite sense of peoplehood’.13 Het is de mening van filosoof Ernest Gellner dat deze factoren in verband staan met de politieke autoriteit van een overheid.14 Met andere woorden, om het bestaan van een Amerikaanse natie te legitimeren, een Amerikaans ‘wij’ of zelfs een Amerikaanse president, moeten presidenten een manier vinden om een abstract begrip als ‘de Amerikaanse nationaliteit’ tot leven te wekken.

Amerika is een smeltkroes van culturele diversiteit en ontleent daaraan een voorbeeldstatus. De aantrekkingskracht van Amerika als immigrantenland vindt mede zijn oorsprong in de ideologische tegenstelling met Europa. In Europa werd de identiteit tot de twintigste eeuw bepaald op basis van etniciteit en erfelijkheid, zaken als sociale grenzen en de bloedlijn waren belangrijke factoren. Daartegenover stond Amerika, waar immigranten kwamen die onderling weinig overeenkomsten hadden behalve een gedeelde overtuiging over het ‘Nieuwe Land’ en het belang van een meritocratisch verdiende sociaal-economische

12 R. Smith, Civic Ideals: Conflicting Visions of Citizenship in U.S. History. (New Haven: Yale University Press, 1997) p. 6

13 Ibidem

(12)

status. De Amerikaanse ideologie is meer ontstaan als reactie op materiële noodzaak en barre sociale omstandigheden in Europa dan iets anders. Om het gebrek aan nationale identiteit goed te maken werd het belang van een overeenkomstige visie en ideeën als grondslag van maatschappij en politiek als cruciaal gezien. Het ideologische karakter van de Amerikaanse identiteit lag in deze tijd nog het meest op de algemene mogelijkheid voor iedereen er deel van uit te maken. De Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog, waarna een internationaal erkende soevereine staat ontstond, leidde tot de eerste vormen van het Amerikaans exceptionalisme.15 Het Amerika van de 18de eeuw was niet bedoeld om een ideologie te vormen maar om er een te zijn. John Winthrop’s City Upon A Hill, waarin de voorbeeldfunctie van Amerika voor Europa wordt bestempeld, is een vroege variant van Amerika als een ideologie.

Winthrop’s Puriteinse visie op de Amerikaanse identiteit als het ‘uitverkoren volk’, een volk door God gekozen, is doorgesijpeld tot een vorm van seculiere religie, oftewel burgerlijke verheerlijking. Savcan Bercovitch vatte de invloed van de Puriteinse visie als volgt: ‘This was their legacy: a system of sacred-secular symbols for a people intent on progress; a set of rituals of anxiety and control that could at once encourage and confine energies of free enterprise; a rhetoric of mission so broad in its implications, and so specifically American in its application, that it could facilitate the transitions from Puritan to Yankee, and from errand to manifest destiny and the dream’.16 De Puriteinse missie heeft zich als een seculiere religie aan de Amerikaanse identiteit en politieke instituties opgelegd. Volgens deze missie staan Amerikanen tezamen in een wereldbeeld waarin specifieke politieke doelstellingen gekoppeld worden aan uitgesproken morele doeleinden. De Amerikaanse mythe van een missie in de wereld en een hulpverlenend noodlot wordt hierdoor versterkt.

Er bestaat echter een groot aantal werken waarin het gedeelde Amerikaanse wereldbeeld als een faux wordt beschouwd; zij hebben kritiek op deze zogenaamde consensus cultus. De kritiek op een gedeelde visie achter de Amerikaanse identiteit heb ik onderverdeeld in de drie belangrijkste factoren: een probleem met de diversiteit, een probleem met de economie, en een probleem met de moderne technologische mogelijkheden (moderniteit). Een algemene tendens onder de auteurs van werken met een kritische noot is dat zij de Amerikaanse tradities niet willen generaliseren. Journalist Max Lerner

15 B. Bailyn, The Ideological Origins of the American Revolution. (Cambridge: Harvard University Press, 1992 p. 94-107

16 S. Bercovitch, ‘The Rites of Assent.’ In: S.B. Girgus, The American Self: Myth, Ideology and popular

(13)

beargumenteert dat de aanwezigheid van vele sub-tradities alsook van de grote hoeveelheid van diverse nationale en etnische groeperingen, die elk hun spoor hebben achtergelaten in de Amerikaanse tradities, door de diversiteit ertoe hebben geleid dat zij de notie van één Amerikaans volk hebben verzwakt, op eenzelfde manier dat zij deze definieert.17 Het is een feit dat de voorouders van iedere Amerikaan oorspronkelijk niet uit Noord Amerika afkomstig zijn, de indianen daargelaten. De grote hoeveelheid culturele groepen en nationale identiteiten, die elk onderdeel kunnen zijn van hogere groepen en tradities, maakt het bereiken van een ideologische consensus zeer moeilijk. Het individu kan zich verenigen met een traditie maar tegelijkertijd afstand doen van andere kenmerken die daarbij horen. Dergelijke verschuivende interpretatiekaders bemoeilijken de perceptie van een Amerikaanse identiteit gebaseerd op gedeelde overeenkomstige overtuigingen.

Wie kent de American Dream niet, de economische droom van rags to riches heeft haast mythologische proporties bereikt. De droom is een teken van kracht, individualisme, afstand doen van het verleden en de drang naar kapitaal.18 Volgens de Amerikaanse antropoloog Clyde Kluckholn is de American Dream een levensovertuiging. Volgens Kluckholn gaat de droom over het vertrouwen in het rationele: de overtuiging dat rationele inspanning van waarde is, in combinatie met een romantische notie van individualisme.19 De Amerikaanse droom is de verheerlijking van de gewone man, het toegeven aan materialisme en het bewust najagen van deze behoeftes. Jeremy Rifkin gaf in zijn The European Dream naast het individualisme ook een religieuze connotatie aan de American Dream. Relevant bij de religieuze moraal van de nationale identiteit is het gegeven dat Amerika het land van God is. De Europeanen hebben geen Uitverkoren Volk noch een typering van het beloofde land (met uitzondering van de Joodse gemeenschap).20 Dit is volgens Rifkin de kern van de droom, dat iedere Amerikaan alles kan bereiken met God aan zijn zijde. Maar de grote individualistische drang kan afbreuk doen aan de notie van een Amerikaanse gemeenschap. De vraag is dan vooral of individualisme en kapitalisme verenigbare grootheden zijn. Aan de ene kant biedt het individualisme de mogelijkheid van een open maatschappij, iedereen kan de sociale structuren doorbreken en groeien op de sociale ladder. Tegelijkertijd echter vormt zich het beeld dat om dit te bereiken, iedereen in conflict is met elkaar en men elkaar ziet als

17 M. Lerner, America as a Civilization: Life and thought in the United States Today. (New York: Henry Holt, 1987) p. 11

18 J. Hochschild, Facing up the American Dream: Race Class, and the soul of the Nation. (Princeton: Princeton University Press, 1995) p.

19 C. Kluckhohn, Antropologie en moderne samenleving (Utrecht: Aula-boeken, 1966) p. 245

20 J. Rifkin, The European Dream: How Europe’s Vision of the Future is Quietly Eclipsing the American

(14)

een drempel op de weg naar succes. In plaats van een gedeeld positief geloof lijkt de Amerikaanse droom een overeenkomstige visie voor conflict, gebaseerd op economisch gewin, te zijn die een gedeelde Amerikaanse identiteit zowel kan versterken als verzwakken.

De laatste factor is de moderniteit en vloeit voort uit hedendaagse maatschappelijke kritiek. De toenemende mogelijkheden van technologie, vooral de opkomst van de mobiele telefoon en het internet, hebben sociale omgangsvormen doen afnemen en het individualisme versterkt. Het nieuws over de hele wereld is in enkele klikken binnen handbereik en deze schat aan informatie heeft geleid tot een vorm van narcisme en egoïsme. Mensen zonder expertise of opleiding geven hun meningen op blogs, YouTube of Google+ en kregen duizenden volgers op basis van extreme gedachten, humor of dergelijke. Deze ontwikkelingen kunnen de denkwerelden van mensen verenigen maar, doordat ieder mens dezelfde opties heeft, maakt het de mogelijkheid fysiek in contact te treden moeilijker. Het is mogelijk dat deze ervaringen leiden tot een complexere en meer gedeelde vorm van nationale samenhang, maar dagelijkse omgangsvormen illustreren dat een gedeelde visie bemoeilijkt wordt. De modernisering heeft als uitgangspunt dat de Amerikaanse cultuur niet statisch is maar zich ook constant aanpast aan veranderende sociale, politieke, economische en maatschappelijke omstandigheden.

In de hierop volgende paragraaf komt het te verwachten patroon, dat er een algemeen geldend credo bestaat waarin een duidelijk verband bestaat tussen de nationale identiteit en het politieke besluitvormingsproces, ter sprake in de presidentiële crisisretoriek.

2.2 Presidenten over identiteit

Amerikaanse presidenten hebben profijt bij het bevorderen van eensgezindheid. Dat presidenten het volk door middel van retoriek proberen te overtuigen van een gedeelde overtuiging zal daarom geen verrassing zijn. Hieronder zet ik uiteen welke vorm van nationale identiteit de drie presidenten neerzetten in hun retoriek om politieke doelstellingen te bevorderen. Er zijn een aantal specifieke verschillen tussen de verschillende presidenten maar over het algemeen associëren zij de Amerikaanse identiteit met de Puriteinse notie van de City Upon A Hill. Amerikanen zijn met elkaar verbonden doordat zij het Gekozen Volk zijn, een volk gekozen door God. De collectieve identiteit van Amerika is gebaseerd op een gedeelde geloofsovertuiging die door presidenten heilig wordt verklaard. De zaligverklaring wordt in meerdere toespraken gebruikt om het gevoel van een ideologische consensus te bevestigen. Neem bijvoorbeeld een van de meest gehoorde uitspraken: ‘One nation under

(15)

God’. De uitspraak is zo frequent gebruikt, ook onderdeel van de eed van trouw aan de Amerikaanse vlag (Pledge of Allegiance), dat een toespraak haast niet compleet is zonder deze zinsnede. Het effect van de woorden is lastig te meten maar de symbolische waarde is dat presidenten als een herder de kudde overtuigen zich te scharen achter een politieke doelstelling.

De eerste president van de Verenigde Staten George Washington gebruikte in de eerste inaugurele rede religieuze thema’s en zette hiermee een trend in die hedendaags nog steeds aftrek vindt.21 Woodrow Wilson hanteerde een soortgelijke karakterisering in zijn jaarlijkse toespraak (annual message) in 1920:

With that faith and the birth of a nation founded upon it came the hope into the world that a new order would prevail throughout the affairs of mankind, an order in which reason and right would take precedence over covetousness and force; and I believe that I express the wish and purpose of every thoughtful American when I say that this sentence marks for us in the plainest manner the part we should play alike in the arrangement of our domestic affairs and in our exercise of influence upon the affairs of the world. By this faith, and by this faith alone, can the world be lifted out of its present confusion and despair.22

Ook Franklin Delano Roosevelt sprak van een constitutief nationaal geloof toen hij de Verenigde Staten beschreef als een ‘temple of our ancient faith’.23 Wellicht het beste voorbeeld van een president die gebruik maakt van God, om een gedeelde identiteit te bevestigen, is George W. Bush. De retoriek van G.W. Bush na de aanslagen van 11 september 2001 refereert vele malen aan een volk dat door de aanslagen op het juiste pad is gezet. Een volk dat zijn nieuwe roeping gevonden heeft om tegen het Kwaad te strijden. Er zijn door deskundigen meerdere definities gebruikt van de hier bedoelde vorm van geloof. Voor deze scriptie hanteren we een specifieke definitie die in 1967 door socioloog Robert Bellah is geïntroduceerd. Bellah hanteert het oorspronkelijke idee van Rousseau, die religie als een maatschappelijk verdrag tussen alle burgers typeerde omdat een samenleving een

21 G. Washington first inaugural address: ‘Having thus imported to you my sentiments, as they have been awakened by the occasion which brings us together, I shall take my present leave; but not without resorting once more to the benign parent of the human race, in humble supplication that since he has been pleased to favour the American people.’

22 Woodrow Wilson, ‘A New World Order, 7 december 1920’, in: F. Israel ed., Presidential Documents:

Words that Shaped a Nation from Washington to Obama (New York: Routledge, 2013) p. 198

23 Franklin D. Roosevelt, ‘Second Inaugural Address, 20 januari 1937’, The American Presidency Project:

(16)

gezamenlijke overtuiging nodig heeft om soeverein te functioneren.24 Het ‘maatschappelijk verdrag’ van Bellah komt overeen met het verdrag van Rousseau behalve dat volgens Bellah, God een speciale relatie met het Amerikaanse volk heeft.25 Het Amerikaanse maatschappelijk verdrag komt sterk overeen met het Christendom maar is in essentie niet hetzelfde.26 God in het maatschappelijk verdrag heeft meer raakvlakken met rechtspraak, orde en discipline dan met naastenliefde en zielenheil. Amerika is hierin het Israël van de Nieuwe Wereld, het beloofde land.

In de creatie van een door God gegeven identiteit hebben presidenten een middel geschapen om zo grip op de diverse Amerikaanse democratie te krijgen. Een religieus-burgerlijke retoriek kan presidenten bijvoorbeeld in staat stellen de eisen voor het Amerikaanse burgerschap te bepalen. Met andere woorden: presidenten kunnen vorm geven aan het Amerikaanse volk door karaktereigenschappen te bepalen die de missie in de wereld complementeren. Als dit klopt dan creëren presidenten een denkbeeldige gemeenschap waarin gevoelsmatige overwegingen en gedragingen een belangrijke rol spelen. Dit verreist nadere toelichting.

Deze scriptie beargumenteert dat de retoriek gericht op het maatschappelijk verdrag niet alleen is ingezet met het oog op het bevestigen van een gedeelde identiteit maar ook om een gedeeld gevoel te duiden en actief te bevorderen. In plaats van simpelweg wijzen op een curriculum van gedeelde principes waarop de Amerikaanse identiteit is gebaseerd hebben de drie presidenten het maatschappelijk verdrag gebruikt om een bepaalde houding te promoten. Neem bijvoorbeeld Woodrow Wilson die in 1920 zowel sprak over een ‘essential faith’ alsook over het geloof als een basis voor ‘(a) new order’.27 George W. Bush sprak na 11 september over: ‘Helping people in great need is a central part of the Jewish, Christian, and Islamic traditions, as well as many other faiths. It is also a central part of the American tradition. Even as we fight evil regimes, we are generous to the people they oppress.’ En: ‘(a) Great people have been moved’.28 Het contrast dat de presidenten beschrijven tussen enerzijds recht en rede en anderzijds daadkracht heeft voor het publiek in tijden van crisis een duidelijke betekenis. Het vormt een legitimatie voor (morele) rechtvaardigheid en het recht

24 R.N. Bellah, The Broken Covenant: American Civil Religion in a Time of Trial. (New York: Seabury Press, 1975) p. 7-10

25 Ibidem 26 Ibidem

27 Woodrow Wilson, ‘8th Annual Message, 7 december 1920’, The American Presidency Project:

http://www.presidency.ucsb.edu/ws/?pid=29561 (26 Mei 2014).

28 George W. Bush, ‘The President’s Radio Address, 6 Oktober 2001’ in: Public Papers of the Presidents of the

United States: George W. Bush, 2002, Book II-July 1 to December 31, 2001 (Washington, DC: Government

(17)

om in te grijpen. Dit zijn slechts enkele voorbeelden om te schetsen hoe presidenten een maatschappelijk verdrag kunnen gebruiken om een specifieke moraliteit en houding op te leggen.

De Christelijke relatie van de Amerikaanse identiteit wordt nogmaals onderstreept door het gebruik van kinderen in de presidentiële retoriek. De Bijbel beschrijft ieder mens als God’s kind, op eenzelfde wijze gebruiken presidenten kinderen in hun retoriek. Een dergelijke retoriek overtuigt mensen hun bestaande individualistische en egoïstische interpretatiekaders overboord te gooien en te verenigen in een gezamenlijk doel, het verdedigen van kinderen (getypeerd als het kostbaarste bezit) en de toekomstige wereld waarin zij moeten leven. George W. Bush gebruikte na 9/11 veelvuldig kinderen in zijn retoriek, en stelde zelfs een fonds op ter bescherming van Afghaanse kinderen, om mensen te overtuigen van de War on Terror. G.W. Bush maakte gebruik van de angst na de aanslagen door de relatie te leggen met het welzijn van kinderen. ‘The terrorist’s directive commands them to kill Christians and Jews, to kill all Americans, and make no distinctions among military and civilians, including women and children’.29 Hij volgde deze retoriek, met haar verwijzing naar terroristen als gewetenloze beesten, op door te verwijzen naar de morele plicht die ‘wij’ als uitverkoren volk hebben naar onze kinderen en de rest van de wereld. ‘And we'll be tough and resolute as we unite, to make sure freedom stands, to rout out evil, to say to our children and grandchildren, We were bold enough to act, without tiring, so that you can live in a great land and in a peaceful world.'30 Franklin Roosevelt en Woodrow Wilson hanteerden soortgelijke retorische vormen. Roosevelt merkte in 1941 bijvoorbeeld op:‘Today, thinking of our children and of their children, we oppose enforced isolation for ourselves or for any other part of the Americas.’31 De presidenten verplaatsen zich door deze retoriek in de morele equivalent van God, zoals Hij over zijn kinderen waakt zo waakt de Amerikaanse president, in tijden van acute crisis, over Amerikanen en hun kinderen.

De presidenten hebben in alle drie de crisissituaties gebruikt gemaakt van de door emoties geladen nationale sfeer om de identiteit te bevestigen. In de crisissituaties wordt de Amerikaanse identiteit tegenover de identiteit van andere naties, volken of specifieke bevolkingsgroepen en hun ideeën geplaatst. Het doel dat presidenten hiermee bereiken is

29 George W. Bush, ‘Address before a Joint Session of the Congress on the US response to the Terrorists Attacks of September 11, 20 September 2001’ in: Public Papers of the Presidents of the United States: George

W. Bush, 2002, Book II-July 1 to December 31, 2001 (Washington, DC: Government Printing Office, 2002) p.

1140

30 George W. Bush, ‘Remarks to Department of Labor Employees, 4 october 2001’, The American Presidency

Project: http://www.presidency.ucsb.edu/ws/?pid=63517 (29 Mei 2014).

31 Franklin D. Roosevelt, ‘Annual Message to Congress on the State of the Union, 6 januari 1941’, The

(18)

tweeledig. Op de eerste plaats werkt de vergelijking identiteitsversterkend. Op de tweede plaats waarschuwen de presidenten het volk voor het gevaar dat verdeeldheid van het volk met zich meebrengt. Het accentueren van verschillen tussen groepen binnen eenzelfde bevolking kan gevaar meebrengen waardoor verontrustende tendensen kunnen ontstaan. Volgens G.W. Bush kan dit leiden tot extremisme, volgens F. Roosevelt tot oorlogszucht en dictatoriale overheersing en volgens W. Wilson tot de-amerikanisering32(Wilson spreekt over mensen die ‘niet geïntegreerd’ zijn, nog niet volledig Amerikaan). Het contrast dat geschetst wordt moet Amerikanen ertoe bewegen deze ontwikkelingen te trotseren en de (totalitaire) verleidingen te weerstaan. Het zijn niet individuen uit de benoemde volken, landen en bevolkingsgroepen an sich, respectievelijk moslimextremisten (terrorisme), Duitsland, Japan en Italië (axis of evil), en wederom Duitsland in de Eerste Wereldoorlog. Het zijn de ideologische wortels van de benoemde volken die door de drie presidenten worden aangevallen en tegenover de Amerikaanse identiteit worden gezet als intrinsiek en in essentie tegenovergesteld: de notie van goed versus kwaad. Houden Amerikanen vast aan hun eigen overtuiging, oftewel nemen Amerikanen afstand van beleidskeuzes van presidenten in crisistijd, dan worden zij doorgaans neergezet als ‘unpatriotic’ en ‘un-American’.33

Presidenten wijzen op het Uitverkoren Volk in hun toespraken om hun acties te rechtvaardigen. In de inaugurele rede van Woodrow Wilson in 1917 stelt hij dat:

Although we have centered counsel and action with such unusual concentration and success upon the great problems of domestic legislation to which we addressed ourselves four years ago, other matters have more and more forced themselves upon our attention – matters lying outside our own life as a nation and over which we had no control..which have drawn us more and more irresistibly into their own current and influence.34

Wilson’s retoriek beschrijft de Verenigde Staten die onvermijdelijk en tegen de eigen wens in betrokken worden in de Eerste Wereldoorlog. In combinatie met het feit dat Wilson veel moeite heeft gedaan om Amerika uit de Eerste Wereldoorlog te houden, bevestigt zijn

32 Woodrow Wilson, ‘Address to Naturalized Citizens at Convention Hall, Philadelphia, 10 mei 1915’, The

American Presidency Project: http://www.presidency.ucsb.edu/ws/?pid=65388 (30 Mei 2014).

33 P. Wander, ‘Rhetoric, society and the critical response’, Quarterly Journal of Speech 58:4 p. 441-442 34 Woodrow Wilson, ‘Inaugural Address, 4 maart 1917’, The American Presidency Project:

(19)

toespraak de Amerikaanse houding.35 De retoriek bevestigt dat Amerika als een passief en vreedzaam land moet worden geportretteerd. De Amerikaanse keuze om deel te nemen aan de Eerste Wereldoorlog wordt vanuit de Amerikaanse identiteit niet als agressief of wraakzuchtig gedefinieerd, ondanks het feit dat hen onrecht is aangedaan. Het Amerikaanse volk toont zelfbeheersing maar wordt door vreemde, irrationele en ongewenste buitenlandse krachten gedwongen keuzes te maken om de crisis te lijf te gaan. Het lijkt alsof verbondenheid met elkaar, door de ideologische tegenstelling, en niet met de rest van de wereld (een vorm van isolationisme) Amerikanen in grotere mate, als vanzelf verenigd. George W. Bush gebruikt een identieke retoriek waarin hij terroristen de schuld geeft van de niet zelf gewenste maar onvermijdelijke houding die het Amerikaanse volk na de aanslagen aan moest nemen. Ook Franklin Roosevelt legt de schuld bij de Japanners, zij hebben met een ‘laffe aanval’ de Verenigde Staten in een staat van oorlog gebracht.

In Wilson’s tweede inaugurele rede van 4 maart 1917 benadrukt hij dat eenheid niet vanzelfsprekend is maar ook een persoonlijke keuze. De noodzaak van een verenigd volk wordt door Wilson meerdere malen benadrukt.

And it is imperative that we should stand together. We are being forged into a new unity amidst the fires that now blaze throughout the world.36

Toegeven aan verdeeldheid wordt door Wilson gelijk gesteld aan on-Amerikaans omdat Amerikanen van oorsprong zelfbeheerst en rechtvaardig zijn. George W. Bush heeft in tegenstelling tot Wilson geen expliciete vergelijking gemaakt met ‘on-amerikaanse’ uitingen binnen de eigen identiteit maar juist, in een groot deel van zijn toespraken, de eigen karakteristieken benadrukt. De gedachte achter beide vormen van retoriek is echter hetzelfde, namelijk het verstevigen van waarden die belangrijk zijn in tijden van crisis en deze gelijk stellen aan de Amerikaanse nationale identiteit.

In the months ahead, our patience will be one of our strengths: patience with the long waits that will result from tighter security; patience and understanding that it will take time to achieve our goals; patience in all the sacrifices that may come.37

35 Lixin Wang, ‘Who are We? Woodrow Wilson, the First World War and the Reshaping of America’s National Identity’, Social Sciences 31:2, p. 113-114

36 Woodrow Wilson, ‘Inaugural Address, 4 maart 1917’, The American Presidency Project:

http://www.presidency.ucsb.edu/ws/?pid=25832 (30 Mei 2014).

37 George W. Bush, ‘Address to the Nation Announcing Strikes Against Al Qaida Training Camps and Taliban Military Installations in Afghanistan, 7 oktober 2001’, The American Presidency Project:

(20)

Deze woorden creëren een platform voor eensgezindheid door ontwikkeling van een (politiek) doeleinde en de marketing van de bijbehorende karakteristieken. Wilson’s retoriek heeft, net als die van G.W. Bush, de nadruk bij de bescherming van de veiligheid van de Verenigde Staten gelegd op de ‘bijzondere’ karakteristiek van Amerikanen om de culturele en sociale verschillen overboord te gooien en te verenigen in het gedeelde maatschappelijk verdrag.

2.3 Conclusie

Het beeld dat door de drie presidenten geschapen is- het bevorderen van een gedeeld bewustzijn als een Uitverkoren Volk met een religieuze connotatie- heeft klaarblijkelijk zijn voordelen. Door het herhaaldelijk spreken langs lijnen van seculiere religie en een gedeeld bewustzijn kunnen presidenten een ideologische consensus vormen waarin het Amerikaanse burgerschap gelijkgesteld wordt aan een geloofsovertuiging.38 De Amerikaanse identiteit wordt niet gedefinieerd vanuit objectieve kenmerken als ras, huidskleur of afkomst maar bovenal vanuit een ‘vloeibaar’ gevoel. De Amerikaanse identiteit en het burgerschap zijn hiermee toegankelijk voor iedereen. Daarnaast impliceert een religieuze ondertoon dat de Amerikaanse natie handelt vanuit een moreel haast bovennatuurlijk doel, eigenbelang wordt hiermee impliciet uitgesloten.39 De Amerikanen zetten het belang van het volk voorop door veiligheid en een superieur geachte moraliteit te bevestigen. Toch zijn er een aantal kanttekeningen te plaatsen. Een crisis uitvechten vanuit een moreel superieure houding verandert de vijand automatisch in een belichaming van iets slechts en kwaads.40 Dit kan tot gevolg hebben dat men onmenselijker omgaat met universele mensenrechten en in het algemeen met menselijk leven. Een ‘gedwongen’ gedeelde identiteit heeft voor Amerikanen ook een niet eenvoudig te accepteren emotionele lading, men moet eigen interpretatiekaders loslaten om een gedeeld kader te kunnen accepteren. Men doet afstand van een beeld dat ontstaan kan zijn van een ander persoon of land. Heeft een Amerikaan eerst wellicht veel respect en ontzag voor een persoon of groep vanuit cultureel of historisch perspectief, dan moet hij dit (gedwongen) door presidentiële retoriek veranderen om ‘Amerikaan’ te blijven. Daarnaast kan deze vorm van retoriek alleen slagen door het benadrukken van de bipolariteit in internationale situaties, een crisis of ramp. Dit leidt ertoe dat presidenten een crisissituatie gebruiken om bepaalde karakteristieken van de eigen identiteit aan te stippen als goed of

http://www.presidency.ucsb.edu/ws/?pid=25832 (30 Mei 2014).

38 E. Black, Rhetorical Criticism: A Study in Method. (New York: Macmillan, 1965) p. 18 39 Ibidem

40 M. Lacy, ‘Intellectuals, International Relations and the Constant Emergency’, Third World Quarterly 32:9, p. 1674-1678

(21)

beter dan een ander volk of cultuur, om een bepaalde houding op te leggen. De retoriek maakt eigenlijk misbruik van internationale crisissen om de Amerikaanse moraliteit en het gevoel van eigenwaarde te bevorderen.

De Amerikaanse droom, de Amerikaanse grondwet, de Puriteinse wortels, de Europese tegenstellingen en de grote diversiteit zijn de fundamenten van de Amerikaanse culturele identiteit. Vanaf de koloniale periode bestonden al afwijkende ideeën over de toekomst van Amerika en hierover is nog steeds onenigheid.41 Toch is deze diversiteit ook onderdeel van de kracht van de Amerikaanse identiteit en zijn de vele visies op de toekomst van Amerika een makende factor. Dat beeld moet in een periode van crisis herbevestigd worden, dit is klaarblijkelijk geen ‘natuurlijke’ gedachte. Het beeld dat ontstaat is dat Amerika zich in crisis keer op keer moet heruitvinden door te wijzen op een gedeelde cultuur. De identiteit presenteert zich hierdoor als een kunstmatige opvatting van een gedeeld bewustzijn. Hieruit kan men concluderen dat alhoewel er duidelijk ‘een’ breed omkaderde en rekbare Amerikaanse nationale identiteit bestaat hier door de grote culturele diversiteit tussen individuele burgers een eigen draai aan gegeven wordt. Het is voor presidenten dus, vooral in tijden van crisis, belangrijk te wijzen op abstracte en universele noties van het Amerikaanse bewustzijn.

41 G. Eisenloeffel,‘ De Amerikaanse identiteit en strategievorming: de invloed van culturele

waarden tijdens de aanloop en het verloop van de War on Terror’ (PhD thesis, Universiteit van Amsterdam, 2011) p. 87-88

(22)

3. De Bedreiging in presidentiële retoriek

3.1 Introductie

Op 29 januari 2002, ruim vier maanden na de aanval op het WTC in New York en op het Pentagon, gaf president G.W. Bush de jaarlijkse State of the Union toespraak. De toespraak is een van de belangrijkste uit het ambtstermijn van de Texaanse president. In de toespraak bestempelde G.W. Bush de oorlog in Afghanistan als een ‘just cause’ en gebruikte hij de gelegenheid om de gevolgen van 9/11 aan te halen, door te stellen dat de tragedie Amerikanen bewust heeft gemaakt dat ‘God is near’.42 De president vervolgde zijn toespraak door Noord Korea, Iran en Irak te beschrijven als een ‘axis of evil’, als bedreiging voor ‘the peace of the world’. De term ‘axis of evil’ is eerder gebruikt door F. Roosevelt om de alliantie tussen Duitsland, Italië en Japan te kwalificeren. De president beëindigde zijn toespraak met de observatie: ‘We've come to know truths that we will never question: Evil is real, and it must be opposed.’ Het morele gehalte dat G.W. Bush ten toon spreidt in de toespraak is groot. De president had de landen kunnen beschrijven als gevaarlijke staten, staten waarin de kans op het voortbrengen van terroristen hoog is of als schurkenstaten. Het gebruik van de axis of evil voegt een sterke morele dimensie toe aan de retoriek.

De toespraak is tekenend voor de retoriek van presidenten in oorlogs/crisis tijd vanwege de specifieke definiëring van de dreiging. G.W. Bush herdefinieerde, net als andere presidenten voor hem, de oorlog tegen terreur niet als een Amerikaans probleem, of als een specifieke vorm van buitenlands beleid, maar als een moreel probleem met grote implicaties voor de internationale gemeenschap. Met het gebruik van deze termen heeft G.W. Bush zijn autoriteit willens en wetens vergroot van verdediger van de Amerikaanse morele normen en waarden naar die van de hele wereldbevolking. Met het oog op de Amerikaanse en internationale publieke opinie zijn presidenten gebaat de dreiging neer te zetten vanuit meer dan alleen specifiek Amerikaanse waarden maar ook vanuit grensoverstijgende en universeel geaccepteerde westerse normen.

Het verband tussen de typering van de dreiging en de culturele identiteit ligt in de eerste plaats bij de Puriteinse achtergrond. Het is daarom zaak te beginnen met de zeventiende-eeuwse Puriteinse kenmerken van het Kwaad. Momenten van crisis of tragedie

42 George W. Bush, ‘Address before a Joint Session of the Congress on the State of the Union, 29 Januari 2002’ in: Public Papers of the Presidents of the United States: George W. Bush, 2003, Book I-January 1 to June 30,

(23)

worden door het Uitverkoren Volk uitgelegd als de wil van God. Slechte tijden zijn het product van een zonde die door God is afgeroepen over het volk. Een persoon die in de problemen raakte, was in diskrediet geraakt bij God. Ging het voorspoedig dan leefde hij volgens het convenant.43 Een crisis wordt in deze visie geïnterpreteerd als een moment waarop de samenleving zich kan herstellen en wederom op het goede pad kan komen. Aangezien niets uit toeval gebeurt maar alles, volgens het fatalistisch determinisme, bepaald wordt door God, kan ook een crisis in de menselijke wereld geïnterpreteerd worden als een spirituele boodschap. Het kwaad heeft een doel in de maatschappij omdat God niet het Uitverkoren Volk stoort met problemen mits het leeft zoals Hij wil.44 In de Puriteinse geloofsbeoefening was het altijd al zo dat geestelijken van het geloof het goede zoeken in het kwaad. Men kan, in het aanzicht van kwaad of in tragische tijden, niet simpelweg weglopen maar moet de zoektocht aangaan naar de reden achter de gebeurtenissen.45 De zoektocht leidt naar de redding. Presidenten gebruiken de notie van het goede uit het kwade halen in een poging om de maatschappelijke cohesie te bevorderen alsook als motivator voor Amerikanen. Het definiëren van de handelingsmogelijkheden is, volgens de Puriteinse notie, afhankelijk van de geloofsovertuiging van Amerikanen als hoeksteen van het maatschappelijk verdrag. Volgen we de weg van God’s wil of sluiten we ons af van de wereld en blijven we op het pad van de zonde(s)?

De Amerikaanse typering van het kwaad vindt zijn herkomst in de Puriteinse religie maar komt in abstractere vorm ook naar voren in de hedendaagse democratie. Communicatie wetenschapper Robert Ivie (Indiana University) is van mening dat de democratie een onnatuurlijke werking heeft op mensen in collectief verband en een sluier van angst over de samenleving heeft getrokken, een demofobie.46 Er is goed en kwaad en beide kunnen in de aard van elk mens voorkomen. De angst voor het kwaad uit zich in de hedendaagse samenleving door een gevoel van spanning en onzekerheid over de democratie. Dat resulteert in een collectieve zwakheid die zich richt op het politiek systeem van Amerika. De onzekerheid wordt, door politici, echter geprojecteerd op externe actoren die de typering van ‘het kwaad’ opgelegd krijgen. Een buitenstaander (ook een groepering/land) wordt in dit geval als staatsvijand gekenmerkt. Een ‘diabolisch’ discours schildert de vijand af als behept met bepaalde wreedheden en roept de natie op om de heilige democratische identiteit

43 A. Mingiuc, ‘Key concepts of Puritanism and the Shaping of the American cultural identity’, Philologica

Jassyensia 2:12, p. 213-214

44 Ibidem 45 Ibidem

46 R. Ivie, ‘Hunting the Devil: Democracy’s Rhetorical Impulse to War’, Presidential Studies Quarterly 37:4, p. 580-581

(24)

(eenheid) te beschermen tegen de vijanden van beschaving.47 De duivel speelt in de wereld van kunst en cultuur (film, spel en boek) doorgaans een confronterende rol waarbij een persoon zijn eigen deugden moet aansterken om de samenleving te redden.48 In de politiek heeft de notie van het kwaad een identieke rol, een vijand die overwonnen moet worden. Opmerkelijk genoeg is Amerika, waarvan het fundament is gebouwd op een democratie met seculiere waarden -waarin kerk en staat gescheiden zijn- in de hedendaagse samenleving nog steeds doordrenkt met religieuze en spirituele denkbeelden. Om deze denkbeelden aan het licht te brengen zal nader worden ingegaan op de typering van de dreiging in de presidentiële retoriek.

3.2 Presidenten over de dreiging

Centraal in het derde hoofdstuk staat de ‘bedreiging’. Wie bedreigt ons? Op welke wijze typeren de presidenten de aanval, de vijand en de handelingsmogelijkheden? Het narratief van de presidenten bepaalt in grote mate de ‘betekenis’ van de crisis en draagt bij aan de wijze waarop het volk zijn emoties publiekelijk toont. Politicoloog Murray Edelman stelt dat de politieke retoriek zelf onderdeel is van de oorzaken van de crisis.49 De ideologie van het westen, geïntroduceerd door van der Bergh, heeft betrekking op de werkwijze van westerse democratieën maar door Edelman rijst de vraag of crisissituaties geboren worden hoofdzakelijk door linguïstieke beschrijvingen? Neem bijvoorbeeld een dreiging voor de Amerikaanse veiligheid of economie. Presidenten hebben de keuze de dreiging te onderschrijven of juist te nivelleren. Presidenten bepalen hiermee de relevantie van een gebeurtenis. Deze thesis gaat uit van de notie dat crisissituaties gecreëerd worden door presidentiële retoriek. Correct of niet, duidelijk is dat presidentiële retoriek een belangrijke bijdrage levert aan de crisisperceptie van de samenleving.

Heeft de politiek de intentie een oorlog te beginnen dan is het beeld van de vijand niet alleen noodzakelijk voor de beïnvloeding van de publieke opinie maar bepaalt het ook de wijze waarop een oorlog uitgevochten wordt. Het is de discours over een gebeurtenis die mensen bijblijft, niet de gebeurtenis zelf, waarmee de retoriek een factor in de ervaring en interpretatiekaders van mensen is.50 De vijand wordt in presidentiële retoriek doorgaans

47 E. Pagels, The Origins of Satan (New York: Random House, 1995) p. 23 48 Ibidem

49 M. Edelman, Political Language: Words that Succeed and Policies that Fail (New York: Academic Press, 1977) p. 4

50 J. Flanagan, ‘Defining the enemy: a study of twentieth-century presidential rhetoric’ (PhD thesis, University of Queensland, 2006) p. 14

(25)

neergezet als een agressor, een wilde gedreven door irrationale belangen, die andere naties wil overheersen door militaire middelen. Dit beeld wordt verhevigd door het contrast dat Amerika als bron van rationaliteit, tolerantie en diversiteit biedt. Het dehumaniseren van de vijand maakt het publiek toleranter voor de gruwelen van een oorlog.51

Woodrow Wilson heeft lang het, door de meerderheid van de Amerikaanse bevolking gewenste, beleid van isolationisme gesteund. Zijn houding sloeg echter in januari 1916 om ten gunste van deelname aan de oorlog. De toespraak waarmee hij zijn veranderende houding kenbaar maakte vond plaats in Pittsburgh:

The world is on fire and there is tinder everywhere. The sparks are liable to drop anywhere, and somewhere there may be material which we cannot prevent from bursting into flame.52

America cannot be an ostrich with its head in the sand. America cannot shut itself out from the rest of the world.53

De president definieerde, vanaf dat moment, zijn ambt vanuit twee principes (beide uit toespraken januari/februari 1916). Enerzijds was het zijn taak de vrede te behouden, de Verenigde Staten uit de oorlog te houden. Anderzijds de bescherming van de eer en het welzijn van de Verenigde Staten. De eerste had Wilson tot dat moment met succes volbracht, de tweede was, zo verklaarde Wilson, afhankelijk van externe invloeden waarover de president geen controle kon uitoefenen.54 Beide principes waren in strijd met elkaar, de president schotelde het volk feitelijk een onvermijdelijke keuze tussen de twee voor. Alhoewel Wilson eerder nog verklaarde dat Amerika niets met de oorlog in Europa te maken had vervolgde hij door het stellen van de retorische vraag: ‘Do you wish to have all the world say that the flag of the United States, which we all love, can be stained with impunity?’55 Wilson was in 1916 nog een voorstander van een vreedzame oplossing al gaf hij met de toespraken in de eerste maanden van 1916 wel aan dat voor hem de eer van de natie hoger in hiërarchie stond dan het vermijden van oorlog.

51 K.C. Elliot, ‘Subverting the rhetorical construction of enemies through Worldwide Enfoldment’, Women and

Language 27:2, p.99

52 Woodrow Wilson, ‘Address at Soldiers Memorial Hall Pittsburgh, 29 januari 1916’,

http://www.archive.org/stream/addressesofpresi02wils/addressesofpresi02wils_djvu.txt, geraadpleegd op 2 juni 2014

53 R. Striner, Woodrow Wilson and World War I: A Burden Too Great to Bear (Plymouth: Rowman & Littlefield, 2014) p. 226-227

54 C. Seymour, Woodrow Wilson and the World War (New York: United States Publishers, 1921) p. 124-128 55 Ibidem p. 160

(26)

Het betrekken van Amerika in de oorlog was dus een keuze die niet in de handen van de president lag, aldus Wilson. Wilson hoopte wel het ‘fundament’ van vrede te bewaren, dat lag in de oude, geaccepteerde principes van het internationaal recht.56 Wilson sprak over het belang om, in tijden van oorlog, het internationaal recht te gebruiken terwijl dit recht in de rest van de wereld werd afgebroken. De essentie van zijn discours betrof niet de technisch-juridische principes van interne rechtspraak maar de essentie van waardige menselijke en internationale interactie.57 Het idee van een passieve rol, van isolationisme, werd hiermee afgedaan en verruild voor een actieve (naoorlogse) rol in de bevordering van internationale rechtspraak. In de toespraak van 29 januari 1916 beschreef Wilson Amerika als ‘The champions of humanity and of the rights of men’. Als voorvechter van mensenrechten worstelde Wilson zich in een positie waar interventie in WOI waarschijnlijker werd. Daarnaast omkaderde hij zijn toespraken niet alleen als een zaak van Amerikanen maar in termen als universele mensenrechten, eer en vrijheid.

Alhoewel Wilson de gruwelijke aard van het conflict in Europa zag, was hij er ook van overtuigd dat democratische naties van nature geen oorlogszucht bezaten. Het conflict was in de ogen van Wilson dus niet alleen een aanval op de mensenrechten, maar op het wezen van het unieke politieke stelsel, namelijk de democratie.

(…) an abstract political principle which has always been held very dear by those who have sought to build up liberty in America but for the same reason that I have spoken of the other conditions of peace which seem to me clearly indispensable-because I wish frankly to uncover realities. Any peace which does not recognize and accept this principle will inevitably be upset. It will not rest upon the affections or the convictions of mankind. The ferment of spirit of whole populations will fight subtly and constantly against it, and all the world will sympathize. The world can be at peace only if its life is stable, and there can be no stability where the will is in rebellion, where there is not tranquility of spirit and a sense of justice, of freedom, and of right.58

56 J. Flanagan, ‘Woodrow Wilson’s “Rhetorical Restructuring”: The Transformation of the American Self and the Construction of the German Enemy’, Rhetoric & Public Affairs 7:2, p. 123

57 J. Thompson, ‘Woodrow Wilson and a World Governed by evolving Law’, Journal of Policy History 20:1, p. 115-117

58 Woodrow Wilson, ‘Address to the Senate of the United States: A World League for Peace, 22 januari 1917’,

(27)

De ‘peace without victory’ toespraak (van 22 januari 1917) onderstreepte de noodzaak aan de oorlog te winnen voor de instandhouding van de democratie. Van groot belang was Wilson’s argument dat naties de democratie moeten accepteren als permanent stelsel. In combinatie met eerdere toespraken is duidelijk dat Wilson de aard van autocratieën als een inherente bedreiging voor vrede zag. In de Verenigde Staten was de opvatting populair geworden dat democratie en de bijbehorende liberale waarden van vrijheid en gelijkheid noodzakelijke voorwaarden waren voor vrede.59 Woodrow Wilson had de indruk dat na de Eerste Wereldoorlog Amerika zich aan het begin van een democratische revolutie bevond en hij hoopte dat er een globale democratische gemeenschap zou ontstaan.60

Voor het Congress, in april 1917, bestempelde Wilson Duitsland niet alleen als vijand van de Verenigde Staten maar van de hele mensheid. De vernietiging van schepen die humanitaire hulp moesten bieden in Europa, die Wilson in zijn toespraken opzettelijk ‘hospitalships’ noemde, toonde het Duitse gebrek aan medeleven en principes aan. De president zag materiële schade nog als overkoombaar maar hetzelfde ging niet op voor mensenlevens. De Thanksgiving-toespraak op 7 november 1917 ging over de Amerikaanse participatie in de oorlog:

We have been given the opportunity to serve mankind as we once served ourselves in the great day of our Declaration of Independence, by taking up arms against a tyranny that threatened to master and debase men everywhere and joining with other free peoples in demanding for all the nations of the world what we then demanded and obtained for ourselves. In this day of the revelation of our duty not only to defend our own rights as nation but to defend also the rights of free men throughout the world.61

De redenering van Wilson voor participatie in de oorlog was gericht op de kwesties van eer, de Amerikaanse traditie van verzet tegen tirannie en preventieve veiligheid. Even relevant was de bescherming van universele mensenrechten en de bescherming van de democratie. Het idee van vrijheid, inherent aan de Amerikaanse identiteit, werd neergezet als een universeel goed. Wilson heeft hiermee een groot contrast geschetst tussen Duitsland en de Verenigde Staten. De belangrijkste elementen van dit contrast zijn de verschillen tussen

59 J. Flanagan, ‘Woodrow Wilson’s “Rhetorical Restructuring”: The Transformation of the American Self and the Construction of the German Enemy’, Rhetoric & Public Affairs 7:2, p. 123

60 J. Thompson, ‘Woodrow Wilson and a World Governed by evolving Law’, Journal of Policy History 20:1, p. 115-117

61 Woodrow Wilson, ‘Proclamation 1405 – Thanksgiving Day, 1917, 7 november 1917’, The American

(28)

autocratie versus democratie en tirannie versus vrijheid. De Verenigde Staten waren het baken van vrijheid, mensenrechten en kracht, bereid het tegen de vijanden van de mensheid op te nemen. De oorlog is vanuit Amerikaans optiek rechtvaardig, simpelweg omdat het tegen een vijand is die karakteristiek primitief en meedogenloos is.62 Deze rechtvaardiging is terug te leiden naar de frontier-these. Frederick Jackson Turner ontwikkelde de frontier-these om een verklaring te geven voor het proces dat in de 19de eeuw gaande was en ‘amerikanisatie’

werd genoemd. Dit proces hield in dat Amerikanen bij hun trek naar het Westen in aanraking kwamen met de wildernis. Om zich hieraan aan te passen gebruikten en ontwikkelden zij nieuwe tradities. De Amerikaan werd teruggebracht naar een primitief bestaan en ging zich opnieuw ontwikkelen. Volgens de frontier-these heeft het leven aan de frontier de omstandigheden geschapen waarvan de hedendaagse Amerikaanse cultuur en karakteristieken mede zijn af te leiden.63

Wilson typeerde de ‘extraordinary insults and aggressions’ van het Duitse regime als militaristisch en tiranniek.

The extraordinary insults and aggressions of the Imperial German Government left us no self-respecting choice but to take up arms in defense of our rights as a free people and of our honor as a sovereign government. The military masters of Germany denied us the right to be neutral.64

De Duitsers zouden gebruik maken van intriges en verraad om Amerikanen te corrumperen en de destructie van de Amerikaanse economie voort te brengen. Het beeld van de Duitse agressie en provocaties was slechts één aspect van het beeld dat van de Duitsers werd geschetst. Even relevant was het idee dat de Duitse overheid de Amerikaanse veiligheid en vrijheid bedreigde. Wilson haalde de aangevallen hospitalships aan als een poging van Berlijn om Amerika van Europa af te sluiten. Een Amerika, afgesloten van Europa, had als gevolg ‘[that it would] put the fortunes of America at the mercy of the Imperial Government of Germany’.65 Wilson definieerde het conflict als tussen tirannieke overheden en de

62 P. Wander, ‘The Rhetoric of American Foreign Policy’, Quarterly Journal of Speech 70, p. 353

63 P. Burgess, ‘The Rhetoric of Moral Conflict: Two Critical Dimensions’, Quarterly Journal of Speech 69, p. 124

64 Woodrow Wilson, ‘Flag Day Address, 14 juni 1917’,

http://en.wikisource.org/wiki/Patriotic_pieces_from_the_Great_War/President_Wilson %27s_Flag_Day_Address , geraadpleegd op 8 juni 2014.

65 Woodrow Wilson, ‘Address to a Join Session of Congress Requesting a Declaration of War Against Germany, 2 april 1917’, The American Presidency Project: http://www.presidency.ucsb.edu/ws/?pid=65366 (5 Juni 2014).

(29)

mensheid, de eerste zijn overheden met een primitieve autoriteit die in zijn geheel vreemd zijn voor Amerikanen, en waarvan de bevolking ‘are fuel in their hands’.66

De stereotypen die Wilson inzette, om te overtuigen wat de ware Duitse identiteit was, groeiden in intensiteit richting het einde van 1918. In september 1918 sprak de president over de werkwijze van de Duitse overheid als de uitbuiter van de ‘eerlijke mens’, die niet schuwt vrouwen en kinderen op te offeren om politieke doelstellingen te behalen.67 De Duitse overheid was een afgevaardigde van het kwaad die dreigde de wereld in duisternis te hullen. Duitsland was een land dat schuldig was aan het starten van een wereldoorlog in een poging globale dominantie te vergaren en een tijdperk van repressie en tiranniek in te luiden.68 Tegelijkertijd maakte deze retoriek de Verenigde Staten een instrument van God.

Het vormen van een sociale reconstructie van de werkelijkheid stelt presidenten in staat om acties te legitimeren, die indien ingezet onder ‘normale omstandigheden’, algemeen zouden worden veroordeeld.69 Wilson definieerde de legitimatie van de dreiging duidelijk tot het tegenovergestelde van de wanpraktijken die in Europa plaatsvonden. Het plaatsen van Amerika in een stelsel van twee kampen is vergelijkbaar met de duale visie van de Koude Oorlog.70 Het verdelen van de wereld in twee kampen: één in het kader van redelijkheid, voorvechter van het goede en in relatie tot God. De Ander als belichaming van het kwaad, dictatoriaal en schender van de mensenrechten. Een soortgelijke retorische methode werd door John Winthrop toegepast in zijn visie City Upon a Hill. Amerika moest voor Wilson het voorbeeld zijn voor de wereld op eenzelfde manier als Boston dat was in de 17de eeuw voor Winthrop. Deze profetische visie op het conflict versterkt het beeld van Amerika als religieus land.

Wilson versterkte het contrast nog verder door Amerika in de slachtofferrol te plaatsen. Slachtoffer-retoriek is met name bruikbaar om een aarzelende natie op het oorlogspad te zetten.71 Dit is een terugkerend genre in presidentiële retoriek. Het idee van agressie versus zelfverdediging of rationaliteit versus irrationaliteit is een gebruikelijke tactiek in crisisdiscours.72 Westerse idealen als democratie, vrijheid en vrede worden verheerlijkt, een oorlog druist daardoor tegen het karakter van het Westerse politieke stelsel

66 Woodrow Wilson, ‘Address at Mount Vernon, 4 juli 1918’, The Library of Congress:

https://archive.org/details/addressofpreside00wilsonw (7 Juni 2014).

67 Woodrow Wilson, ‘Labor Day Address, 2 september 1918’, http://trove.nla.gov.au/ndp/del/article/74484043, geraadpleegd op 8 juni 2014

68 Ibidem

69 J. Anderson, ‘Evil Revisited’, Administration and Society 26:37, p. 739

70 M. Stuckey, ‘Remembering the Future: Rhetorical Echoes of World War II and Vietnam in George Bush’s Public Speech on the Gulf War’, Communication Studies 43, p. 253-256

71 R. Ivie, ‘Images of Savagery in American Justifications for War’, Communication Monographs 47, p. 293 72 Ibidem

(30)

in en kan alleen worden uitgelokt. De presidentiële koers is dus de enige handelingsmogelijkheid. Een zwakte van de retoriek is dat indien vijanden hun menselijkheid tonen, de noodzaak van oorlog teniet gedaan wordt.

Roosevelt gebruikte een discours vergelijkbaar met Woodrow Wilson echter in een meer gematigde toon. De toespraak van Roosevelt op 8 december 1941, na de aanslag op Pearl Harbor, polariseerde Japan met de Verenigde Staten. De president hanteerde een compromisloze terminologie waaronder polariserende termen als: ‘unprovoked’, ‘dastardly’ om de onschuld van de Verenigde Staten aan te tonen en het land in de slachtofferrol te positioneren. Het beeld werd gecreëerd alsof Amerika ongewild het conflict werd ingetrokken door externe actoren. Tegen de Japanse aanval, die bestempeld werd als ‘infamy’ en ‘treachery’, moest Amerika een houding aannemen van ‘righteous might’ totdat ‘absolute victory’ was bereikt.73 Dergelijk discours gaf het conflict een morele legitimatie en mobiliseerde de natie voor een militaire interventie. Roosevelt maakte gebruik van rationalisering om de dreiging te beschrijven. In bepaalde mate vergelijkbaar met Wilson, die maakte meer gebruik van spiritualiteit en humaniteit, definieerde Roosevelt de dreiging vanuit het veiligheidsrisico dat Japan had voortgebracht. Spiritualiteit in de zin van goed versus kwaad en de Amerikanen als wereldverbeteraars. Roosevelt positioneerde Amerika als een vredelievend land dat ondanks een goede relatie met Japan, toch opzettelijk werd bedrogen. Japan zou aan de onderhandelingstafel bewust de schijn van vrede hebben opgehouden om de verrassingsaanval te voltooien. Door systematisch de gebeurtenissen te beschrijven die hebben geleid tot het besluit tot oorlog wordt het publiek rijp gemaakt voor de gedachte dat Amerika geen verantwoordelijkheid draagt, de agressor heeft de keus gemaakt.

Roosevelt hanteerde een simplistisch discours om de dreiging te typeren. In plaats van de complexiteit van de situatie te beschrijven, zoals de kosten en de betekenis van inmenging, heeft Roosevelt gekozen voor een scenario waarin Japan het slechte vertegenwoordigt en Amerika het goede. Ter bescherming van de democratie en de Amerikaanse bevolking moest oorlog gevoerd worden.74 Het feit dat Amerika al was aangevallen, een belangrijk verschil met Woodrow Wilson, versimpelde de legitimatie voor oorlogsdeelname. Op 27 mei 1941 waarschuwde FDR de luisteraars van de Fireside Chats dat ‘unless the advance of Hitlerism is forcibly checked now, the Western Hemisphere will be within range of the Nazi weapons

73 Franklin D. Roosevelt, ‘Address to Congress Requesting a Declaration of War with Japan, 8 december 1941’, The American Presidency Project: http://www.presidency.ucsb.edu/ws/?pid=16053 (6 Juni 2014). 74 Franklin D. Roosevelt, ‘Fireside Chat 100, 11 september 1941’, The American Presidency Project:

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In de acties van de laatste maanden is de betekenis van de com- munistische partij als stuwende kracht van de beweging voor verbeteringen en veranderingen in

•blokkade van Berlijn de westelijke mogendheden tot een grotere mate van eenheid gebracht dan ooit tevoren. In 1964 doet zich een totaal andere situatie voor. Europa is

Voor de Raden is het dan ook een vanzelfsprekend uitgangspunt dat de categoriale verslavingszorg ook te maken heeft met het gemeentelijke domein (doelen: vermindering overlast;

Qualitative research methods e.g. interviews were conducted to collect data on HIV and AIDS policies as well as a quantitative method was used through the use of

Het nieuwe State­ ment verplicht de accountant om een afkeurende verklaring te geven, indien zijn verzoek om een frauduleuze verantwoording te doen herzien, niet wordt gehonoreerd;

Voor het accountantsberoep, dat in belangrijke mate gebaseerd is op het in zekere zin blinde vertrouwen, dat het publiek in zijn arbeid moet hebben, kan veel en

§ 3 Besprekingen ten kantore van de Bank of America te San Francisco, de grootste bank in de Verenigde Staten, golden in de eerste plaats het zgn. Toen ik echter naar het

De redactie wenst haar voorzitter van harte geluk met deze hoge onder­ scheiding, waarin zij zich ten zeerste verheugt, omdat hiermede het belangrijke en baanbrekende