• No results found

Middelengebruik onder jongeren en jongvolwassenen: de rol van cognitieve- en emotieregulatiemechanismen. Het verband tussen de mate van alcoholgebruik en het executief functioneren

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Middelengebruik onder jongeren en jongvolwassenen: de rol van cognitieve- en emotieregulatiemechanismen. Het verband tussen de mate van alcoholgebruik en het executief functioneren"

Copied!
19
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Middelengebruik onder jongeren en

jongvolwassenen: de rol van cognitieve- en

emotieregulatiemechanismen

Het verband tussen de mate van alcoholgebruik en het executief functioneren

Universiteit : Universiteit Leiden

Faculteit : Sociale Wetenschappen

Opleiding : Pedagogische Wetenschappen

Specialisatie : Orthopedagogiek

Naam : Marloes van Loon

Studentnummer : 1276239

Begeleider : Dhr. S.C.J. Huijbregts Tweede lezer : Mw. H.J.A. Smaling

(2)

Inhoudsopgave Samenvatting ... 2 Voorwoord ... 3 Inleiding ... 4 Methode ... 7 Procedure ... 7 Participanten ... 7 Meetinstrumenten ... 8 Data-analyse ... 8 Resultaten ... 9 Conclusie en discussie ... 12 Literatuurlijst ... 14

(3)

Samenvatting

Gemiddeld drinkt een Nederlander 1.3 glas alcohol per persoon per dag. In dit onderzoek wordt gekeken naar de vraag of er een verband is tussen problemen op het gebied van het executief functioneren en de mate van alcoholgebruik bij jongeren en jongvolwassenen. De onderzoeksgroep bestond uit 963 participanten in de leeftijdscategorie van 12 tot en met 30 jaar. Aan de hand van de middelenlijst is gekeken naar het alcoholgebruik. Er zijn twee groepen alcoholgebruikers gemaakt, namelijk: minder dan gemiddeld alcoholgebruik en meer dan gemiddeld alcoholgebruik. Daarnaast is aan de hand van de Behavior Rating Inventory of Executive Function- Adult (BRIEF-A) vragenlijst gekeken naar het executief functioneren. De BRIEF-A vragenlijst bestaat uit verschillende schalen, namelijk: inhibitie, flexibiliteit, emotieregulatie, zelfevaluatie, initiatief nemen, werkgeheugen, taakevaluatie, ordelijkheid en plannen en organiseren. Door middel van een multivariate variantie analyse (MANOVA), met de alcoholgroepen als onafhankelijke variabele en de verschillende BRIEF-A schalen als afhankelijke variabele, is gekeken naar het verband tussen de mate van alcoholgebruik en de problemen op het gebied van het executief functioneren. Hieruit is gebleken, dat jongeren en jongvolwassenen die gemiddeld meer drinken, gemiddeld meer problemen ervaren met het executief functioneren. Daarnaast is gebleken, dat wanneer specifiek gekeken wordt naar de probleemcomponenten van het executief functioneren, jongeren en jongvolwassenen die meer dan gemiddeld alcohol drinken, gemiddeld meer problemen ervaren met inhibitie, initiatief nemen, ordelijkheiden plannen en organiseren. In het huidige onderzoek is geen significant verband gevonden voor de probleemcomponenten flexibiliteit, emotieregulatie, zelfevaluatie, werkgeheugen en taakevaluatie in relatie tot alcoholgebruik. Aanbevelingen voor vervolgonderzoek zijn om meer onderzoek te doen specifiek naar de probleemcomponenten van het executief functioneren in relatie tot alcoholgebruik en onderzoek te doen naar de invloed van ouderfactoren hierop.

(4)

Voorwoord

Voor u ligt de scriptie ‘het verband tussen de mate van alcoholgebruik en het executief functioneren bij jongeren en jongvolwassenen’. Dit onderzoek is een deel van het overkoepelende onderzoek ‘middelengebruik onder jongeren en jongvolwassenen: de rol van cognitieve- en emotieregulatiemechanismen’. Het overkoepelende onderzoek richt zich op de demografische, cognitieve en sociale factoren bij middelenmisbruik. Deze scriptie is gericht op de rol van cognitieve factoren bij middelenmisbruik

Deze scriptie is geschreven in het kader van het afstuderen aan de bacheloropleiding Pedagogische Wetenschappen aan de Universiteit Leiden.

Tijdens het schrijven van deze scriptie ben ik begeleid door de heer S.C.J. Huijbregts, waarvoor mijn dank. Daarnaast wil ik de respondenten bedanken voor hun medewerking aan dit onderzoek.

(5)

Inleiding

De effecten van overmatig alcoholgebruik bij jongeren, zijn onder andere gezondheidsproblemen, beschadiging van de hersenen en een verminderd cognitief functioneren (Boelema, ter Bogt, van den Eijnden & Verdurmen, 2009).Voordat gekeken wordt naar de mate van alcoholgebruik en welke categorieën er zijn wanneer men meer dan gemiddeld alcohol drinkt, wordt eerst gekeken naar de leeftijd waarop jongeren beginnen met het drinken van alcohol. Het aantal jongeren dat alcohol drinkt tussen de 12 en 19 jaar, neemt geleidelijk aan iets af (Jeugdmonitor, 2011). Deze afname heeft geen relatie tot de leeftijd waarop jongeren beginnen met het drinken van alcohol, deze leeftijd blijft laag. Zo is gebleken, dat ongeveer 35% van de 12-jarigen al wel eens alcohol heeft gedronken en dit geldt voor meer dan 50% van de 13-jarigen. Uit een studie van Verdurmen et al. (2006) is gebleken, dathoe jonger kinderen beginnen met het drinken van alcohol, des te groter de kans is, dat zij later alcoholproblematiek ervaren. Het aantal personen dat alcohol drinkt, is het hoogst tussen de 19 en 30 jaar, namelijk 85.8% (Nationaal Kompas Volksgezondheid, 2014).

Het Centraal Bureau voor de Statistiek (2009) stelt het gemiddelde alcoholgebruikop 1.3 glas per persoon per dag. Naast de gemiddelde drinker wordt in de literatuur ook onderscheid gemaakt tussen een bingedrinker, een zware drinker en afhankelijkheid of misbruik van alcohol (van Laar et al., 2012). Een bingedrinker is een persoon die tijdens één gelegenheid zes of meer glazen alcohol drinkt. Het aantal personen dat valt onder de categorie bingedrinker neemt geleidelijk aan iets af, maar hoe ouder een persoon is des te groter de kans is, dat hij aan bingedrinken doet (van Laar et al., 2012). De grootste toename is te zien in de leeftijdscategorie16 tot en met 20 jaar. Een zware drinker is iemand die op één of meerdere dagen per week minstens zes glazen alcohol drinkt. Het aantal zware drinkers neemt geleidelijk af. De grootste groep zware drinkers is tussen de 20 en 30 jaar oud. Gegevens over alcoholmisbruik en afhankelijkheid zijn er voornamelijk van personen boven de 18 jaar. Alcoholafhankelijkheid is wanneer een persoon verslaafd is aan alcohol (Weingart, Bovens & Bunningen, 2010). De criteria hiervoor zijn, dat men mislukte pogingen heeft gedaan om te stoppen met het drinken van alcohol en men blijft gebruiken ondanks dat het drinken problemen oplevert. Uit onderzoeksgegevens wordt geconstateerd, dat tussen de 0.3% en 1.2% van de bevolking alcoholafhankelijk is. Alcoholmisbruik is als iemand herhaaldelijk of onaangepast alcohol drinkt wat leidt tot negatieve gevolgen in het sociaal, psychisch, lichamelijk of professioneel functioneren (Lemmens, 2007). Voor alcoholmisbruik geldt, dat elk jaar ongeveer 66.000 mensen meer lijden aan alcoholmisbruik.

Naast naar het alcoholgebruik wordt in het huidige onderzoek gekeken naar het executief functioneren. Bij executief functioneren gaat het erom, dat een persoon plannen kan maken én uitvoeren (Huizinga, 2007). Dit heeft betrekking op het vermogen om van gedachten naar handeling en vervolgens naar uitvoering over te gaan. Daarnaast is het belangrijk, dat de handeling en uitvoering efficiënt is. Ten slotte is het executief functioneren van belang bij nieuwe en/of onbekende situaties.

(6)

Volgens de indeling van de BRIEF-A bestaat het executief functioneren uit verschillende componenten, namelijk: inhibitie, flexibiliteit, emotieregulatie, zelfevaluatie, initiatief nemen, werkgeheugen, taakevaluatie, ordelijkheid en plannen en organiseren (Nederlands Jeugd Instituut, 2015). De executieve functies worden ook wel controlefuncties genoemd (Horeweg, 2014). De verschillende componenten van het executief functioneren worden hierna één voor één beschreven. De eerste component van het executief functioneren is inhibitie. Dit houdt in, dat iemand zijn gedrag op tijd kan remmen en/of onderdrukken (Horeweg, 2014). Dit is niet alleen belangrijk voor de veiligheid van de persoon in kwestie, maar ook voor zijn sociaal gedrag. Ten tweede is er de component flexibiliteit, waarmee bedoeld wordt dat een persoon kan veranderen van plan (Nederlands Jeugd Instituut, 2015). De derde component van het executief functioneren is emotieregulatie. Dit houdt in, dat iemand over vaardigheden beschikt om zijn eigen emoties onder controle te houden. De vierde component is zelfevaluatie waarmee bedoeld wordt, dat een persoon kan reflecteren op zichzelf. De vijfde component is initiatief nemen. Dit houdt in, dat een persoon zelf laat zieneen taak uit te willen voeren. De zesde component van het executief functioneren is het werkgeheugen. Het werkgeheugen wordt gezien als het tweede stadium van het geheugen (Zimbardo, Johnson & McCann, 2011). Het werkgeheugen filtert relevante informatie uit het sensorische geheugen, ook wel het eerste stadium van het geheugen genoemd, en verbindt deze informatie met informatie die al in het lange termijngeheugen is opgeslagen. Het gaat om een tijdelijke opslag van informatie in het werkgeheugen. Het is de bedoeling, dat het werkgeheugen effectief gebruikt wordt zodat een persoon informatie tijdelijk kan opslaan en bewerken (Nederlands Jeugd Instituut, 2015). De zevende component is taakevaluatie, wat inhoudt dat de persoon kan reflecteren op de taak die de persoon heeft uitgevoerd. De achtste component van het executief functioneren is ordelijkheid. Ordelijkheid houdt in dat een persoon weet welke taak prioriteit heeft om uitgevoerd te worden (Horeweg, 2014). De laatste component is plannen en organiseren. Hiermee wordt het vermogen bedoeld om vooruit te denken en doelen te stellen. Executieve functies worden voornamelijk door de prefrontale cortex aangestuurd, dat zich bevindt in het voorste gedeelte van de hersenen. De componenten van de executieve functies ontwikkelen zich gedurende de kindertijd en adolescentie. In vergelijking met andere hersendelen ontwikkelt de prefrontale cortex zich relatief traag. Beschadigingen aan de prefrontale cortex kunnen leiden tot problemen met executief functioneren (Smids, 2003). Problemen met de executive functies kunnen op hun beurt gerelateerd zijn aan verslaving (Huizinga, 2007). Dit is te zien in het onderzoek van Medina et al. (2010) waarin gekeken werd naar de hersenen bij adolescenten die verslaafd waren aan alcohol. Hieruit bleek, dat de prefrontale cortex kleiner was bij de adolescenten die verslaafd waren aan alcohol dan bij adolescenten die niet verslaafd waren aan alcohol.

Om te kijken naar het effect van alcohol op de hersenen wordt over het algemeen om ethische redenen gebruik gemaakt van dieronderzoek. Zo beschreven Crews, Braun, Hoplight, Switzer en Knapp (2000) dat wanneer bij adolescente ratten vier dagen grote hoeveelheden alcohol werd toegediend, zij beschadigingen opliepen in de prefrontale cortex. Deze grote hoeveelheden alcohol

(7)

kunnen vergeleken worden met bingedrinken bij mensen. Een ander gevolg van alcoholgebruik op de hersenen is een afname van de neurogenesis (Crews, Mdzinarishvili, Kim, He & Nixon, 2006). Neurogenesis houdt de aanleg van nieuwe hersencellen in. Het gaat voornamelijk om een afname van de neurogenesis in de hippocampus (Morris, Eaves, Smith & Nixon, 2009). De hippocampus is onder andere belangrijk bij leren en geheugen. De hippocampus speelt dus ook een rol bij het executief functioneren. Bingedrinken kan naast een beschadiging aan de prefrontale cortex, zorgen voor een verhoogde enzymactiviteit in de hippocampus, neocortex en cerrebelum. De verhoogde enzymactiviteit is betrokken bij het immuunsysteem. Door die verhoogde enzymactiviteit gaan er cellen dood waardoor er neurale schade kan ontstaan (Pascual, Blanco, Cauli, Miñarro & Guerri, 2007).

De studies die gedaan zijn onder jongeren, laten vooral een verkleinde hippocampus zien (Verdurmen et al., 2006; Medina et al., 2007). Bovenstaande onderzoeken geven hersengebieden aan die minder goed werken. Deze hersengebieden zijn betrokken bij onder andere cognitieve functies, emotionele functies en geheugen. Een verminderde werking van deze hersengebieden kan dus invloed hebben op het executief functioneren. Onderzoeken die specifiek kijken naar componenten van executief functioneren, laten het volgende zien. Als specifiek gekeken wordt naar de component werkgeheugen dan blijkt, dat een verminderd werkgeheugen, een lange termijngevolg kan zijn van overmatig alcoholgebruik (Schulteis, Archer, Tapert & Frank, 2008). Op die manier vermindert het executief functioneren. Inhibitie is een ander component van het executief functioneren. Door het gebruik van alcohol vermindert het vermogen om te kunnen inhiberen (Fillmore & Vogel-Sprott, 2000). De component inhibitie is ook door Bonomo et al. (2001) onderzocht. Hieruit bleek dat wanneer jongeren onder invloed waren, zij vaker betrokken waren bij een ongeval. Dit kan komen doordat alcohol zorgt voor ontremmende effecten.

Niet alleen overmatig alcoholgebruik kan leiden tot problemen met het executief functioneren. Er kunnen ook al problemen zijn met het executief functioneren zonder dat er sprake is van alcoholproblematiek. Zo blijken personen met ADHD en autisme een verminderde werking te hebben van hun executieve functies in vergelijking met kinderen zonder klinische stoornis (Roeyers, 2008). Verder is uit onderzoek gebleken, dat kinderen waarvan de ouders gescheiden zijn, vaker problemen hebben met het werkgeheugen en inhibitie dan kinderen waarvan de ouders niet gescheiden zijn (Claushuis, 2014). Tenslotte blijken ook kinderen met gedragsproblemen een verminderd executief functioneren te hebben dan kinderen zonder gedragsproblemen (Van Staveren, 2013).

De meeste onderzoeken richten zich over het algemeen op het cognitief functioneren als gekeken wordt naar de effecten van alcohol bij jongeren. Problemen met executief functioneren vallen onder cognitieve stoornissen (Walvoort, Wester & Egger, 2013). Maar cognitieve stoornissen zijn op zichzelf vrij breed. Daarnaast bestaat het executief functioneren ook weer uit verschillende componenten. Daarom wordt in het huidige onderzoek de componenten van het executief functioneren apart bezien om te kijken naar de effecten van de mate van alcoholgebruik bij jongeren en

(8)

jongvolwassenen op het executief functioneren. De vraag die in het huidige onderzoek centraal staat, luidt: ‘Is er een verband tussen problemen op het gebied van het executief functioneren en de mate van alcoholgebruik bij jongeren en jongvolwassenen?’. Hierbij wordt verwacht dat jongeren die gemiddeld meer drinken, vaker problemen hebben met executief functioneren en componenten van het executief functioneren dan jongeren die minder dan gemiddeld drinken.

Methode

Het huidige onderzoek is onderdeel van een overkoepelend onderzoek. Dat onderzoek, middelengebruik onder jongeren en jongvolwassenen: de rol van cognitieve- en emotieregulatiemechanismen, richt zich op demografische, cognitieve en sociale factoren bij middelenmisbruik. Het huidige onderzoek is gericht op de rol van cognitieve factoren bij middelenmisbruik.

Procedure

Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van een convenience sample (Linting, Van Ginkel & Van der Voort, 2012). Elke onderzoeker wierf 20 participanten voor het onderzoek. De participanten zijn in de omgeving van de onderzoeker gevonden en benaderd. Elke participant moest tussen de 12 en 30 jaar oud zijn, om deel te mogen nemen aan het onderzoek. Als een participant aan het onderzoek mee wilde werken, werd een informed consent getekend door zowel de participant als de onderzoeker. De informed consent werd getekend om de privacy van de participant te waarborgen. Vervolgens kreeg de participant tien vragenlijsten, afgestemd op de leeftijd van de participant. Zo werd de vragenlijst BRIEF-A al gegeven bij participanten vanaf 12 jaar, terwijl deze normaal gesproken bij een leeftijd van 18 jaar wordt ingevuld. Echter, voor de leeftijd van 12 jaar is gekozen, omdat de BRIEF-A belangrijke cognitieve functies meet en deze ook belangrijk zijn voor jongeren. Daarnaast werd de Youth Self Report (YSR) gegeven aan jongeren tussen de 12 en 17 jaar en de Adult Self Report (ASR) aan jongvolwassenen tussen de 18 en 30 jaar. Zodra de participant de vragenlijsten had ingevuld, haalde de onderzoeker deze vragenlijsten op. Vervolgens voerde de onderzoeker de antwoorden van de participant in het programma Statistical Package for the Social Sciences (SPSS) in aan de hand van een ID-code. Er werd gebruik gemaakt van een ID-code voor de privacy en anonimiteit van de participant.

Participanten

De totale onderzoeksgroep bestaat uit 1044 participanten. Voor het huidige onderzoek is alleen gekeken naar participanten die ooit in hun leven alcohol gedronken hebben. De onderzoeksgroep voor het huidige onderzoek bestaat uit 963 participanten. Hiervan is 56,2% vrouw en 43,7% man. De gemiddelde leeftijd is 21,49 jaar (SD=3,369).

(9)

Meetinstrumenten

Van de tien vragenlijsten die iedere participant heeft ingevuld, zijn voor het huidige onderzoek twee vragenlijsten gebruikt.

De eerste vragenlijst is de BRIEF-A (Nederlands Jeugd Instituut, 2015). De BRIEF-A meet het executief functioneren. In deze vragenlijst wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende componenten van het executief functioneren, te weten: inhibitie, flexibiliteit, emotieregulatie, zelfevaluatie, initiatief nemen, werkgeheugen, taakevaluatie, ordelijkheid en plannen en organiseren. De BRIEF-A bestaat uit 75 items met een drie-puntenschaal. Na het invullen van deze vragenlijst wordt per item gescoord of de participant hier problemen mee ervaart. Uiteindelijk komt er een totaal score uit waarin naar voren komt of de participant wel of geen problemen ervaart met het executief functioneren. Om te kijken of de participant problemen ervaart met het executief functioneren, worden de ruwe scores omgezet naar T-scores (Smit, 2014). De participant kan in verschillende categorieën vallen aan de hand van de T-score, namelijk: klinisch, subklinisch en normaal. Voor klinisch geldt een T-score van 65 of hoger, voor subklinisch geldt een T-score tussen de 60 en 65 en voor normaal geldt een T-score van 60 of lager. Voor het huidige onderzoek is gebruik gemaakt van de ruwe scores. Voorbeelden van vragen uit de BRIEF-A zijn: ‘ik heb moeite om zelfstandig aan de slag te gaan’ en ‘mijn humeur slaat snel om’. De antwoordmogelijkheden bij elke vraag bestonden uit: N (nooit), S (soms) of V (vaak). De participanten mochten ieder één antwoordmogelijkheid per vraag omcirkelen.

De tweede vragenlijst is de middelenlijst. Deze vragenlijst is door de Universiteit Leiden samengesteld voor het overkoepelende onderzoek. Deze vragenlijst gaat over demografische gegevens, alcoholgebruik, roken en (recreationeel) drugsgebruik. Voor het huidige onderzoek is gebruik gemaakt van de vragen die gaan over alcoholgebruik. Een vraag die in deze vragenlijst gesteld wordt, is 'hoeveel glazen alcohol drinkt u gemiddeld op een door-de-weekse dag?' Deze vraag heeft als antwoordmogelijkheden: ik drink op een door-de-weekse dag, nooit, één glas per dag, twee glazen per dag, drie glazen per dag, vier glazen per dag, vijf glazen per dag, zes glazen per dag, zeven tot 10 glazen per dag of 11 glazen of meer per dag. Een andere vraag die in deze vragenlijst gesteld wordt, is ‘hoeveel dagen in het weekend (vrij t/m zo) drinkt u alcohol?’ De antwoordmogelijkheden voor deze vraag zijn: ik drink in het weekend, nooit, één dag, twee dagen of drie dagen. De participanten mochten ieder één antwoordmogelijkheid per vraag omcirkelen.

Data-analyse

Om de data te analyseren is het statistisch programma SPSS gebruikt. Eerst zijn alle proefpersonen die nog nooit alcohol hebben gedronken uit de onderzoeksgroep gefilterd. Daarna is een nieuwe variabele aangemaakt in SPSS door middel van ‘compute variable’. Deze nieuwe variabele, WeekTotaal, is aangemaakt om te berekenen hoeveel de participanten gemiddeld drinken per week. Deze nieuwe variabele is aan de hand van de volgende vragen aangemaakt: ‘hoeveel dagen in het weekend (vrij t/m zo) drinkt u alcohol?’, ‘hoeveel glazen alcohol drinkt u gemiddeld op een dag in het weekend?’, ‘op

(10)

hoeveel dagen door de weeks (ma t/m do) drinkt u alcohol?’ en ‘hoeveel glazen alcohol drinkt u gemiddeld op een door- de- weekse dag?’. Vervolgens is de weektotaal variabele gehercodeerd naar de variabele WeekTotaalR,om de groepen minder dan gemiddeld alcoholgebruik en meer dan gemiddeld alcoholgebruik aan te maken. Deze groepen zijn op basis van het landelijk gemiddelde, te weten 1.3 glas alcohol per persoon per dag, aangemaakt (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2009). Tenslotte is aan de hand van een MANOVA gekeken naar het verband tussen de alcoholgroepen en het executief functioneren bij jongeren en jongvolwassenen. Waarbij de alcoholgroepen als onafhankelijke variabele zijn weergegeven en de verschillende BRIEF-A schalen als afhankelijke variabele.

Resultaten

Op grond van de normaalverdeling is de numerieke alcohol variabele niet normaal verdeeld (ZSkewness=32.29, ZKurtosis=63.77), daarom is gekozen om een categorische variabele te maken. De

categorische variabele bestaat uit twee groepen. De eerste groep is de groep minder dan gemiddeld alcoholgebruik (N=669) en de tweede groep is de groep meer dan gemiddeld alcoholgebruik (N=272). Om te bekijken of er een verband is tussen problemen op het gebied van het executief functioneren en de mate van alcoholgebruik bij jongeren en jongvolwassenen wordt de MANOVA gebruikt om deze vraag te beantwoorden. Uit de multivariate analyse is gebleken, dat er een algeheel significant verband is tussen alcoholgebruik en het executief functioneren, F(10, 862)= 4.14, p= <.001, partial η2=.042. Dit is een klein effect.

In tabel 1 is te zien dat er een significant verband is tussen inhibitie, initiatief nemen, ordelijkheid en plannen en organiseren met de mate van alcoholgebruik. Deze componenten hebben een klein effect. Daarnaast is een trend te zien bij zelfevaluatie en emotieregulatie. In het huidige onderzoek is geen significant verband gevonden voor de probleemcomponenten flexibiliteit, emotieregulatie, zelfevaluatie, werkgeheugen en taakevaluatie in relatie tot alcoholgebruik (tabel 1).

(11)

Tabel 1 univariaat met betrekking tot alcoholgebruik. P F df partial η2 Flexibiliteit .192 1.71 1,874 .002 Inhibitie <.001* 17.95 1,874 .020 Emotieregulatie .057 3.63 1,874 .004 Zelfevaluatie .052 3.78 1,874 .004 Initiatief nemen .014* 6.06 1,874 .007 Werkgeheugen .131 2.28 1,874 .002 Ordelijkheid .010* 6.66 1,874 .007 Taakevaluatie .432 .62 1,874 .001 Plannen en organiseren .047* 3.96 1,874 .004

Note.* significant bij p-waarde <.05

Als univariaat gekeken wordt naar inhibitie, dan blijkt dat de groep die minder dan gemiddeld alcohol drinkt, lager scoort op inhibitie dan de groep die meer dan gemiddeld alcohol drinkt (tabel 2 en grafiek 1). Dit houdt in, dat de groep meer dan gemiddeld alcoholgebruik, meer problemen ervaart met inhibitie. Voor initiatief nemen geldt ook dat de groep die meer dan gemiddeld alcohol drinkt meer problemen ervaart met initiatief nemen dan de groep die minder dan gemiddeld alcohol drinkt. Ook geldt hetzelfde voor ordelijkheid. De groep meer dan gemiddeld alcoholgebruik ervaart meer moeite met ordelijkheid dan de groep minder dan gemiddeld alcoholgebruik. Ten slotte geldt voor plannen en organiseren ook dat de groep die meer dan gemiddeld alcohol drinkt hoger scoort op plannen en organiseren dan de groep die minder dan gemiddeld alcohol drinkt. Hierdoor ervaart de groep meer dan gemiddeld alcoholgebruik meer problemen met plannen en organiseren in vergelijking met de groep minder dan gemiddeld alcoholgebruik.

(12)

Tabel 2 groepsverschillen alcoholgebruik: minder en meer dan gemiddeld alcoholgebruik

Minder dan gemiddeld alcoholgebruik Meer dan gemiddeld alcoholgebruik

M SD M SD Flexibiliteit Inhibitie Emotieregulatie Zelfevaluatie 9.27 12.66 14.54 8.86 2.35 2.98 4.09 2.33 9.04 13.64 13.95 9.19 2.18 3.19 3.79 2.70 Initiatief nemen Werkgeheugen 12.63 12.22 3.35 3.13 13.20 12.58 3.23 2.90 Ordelijkheid Taakevaluatie Plannen en organiseren 13.24 9.97 15.17 3.52 2.73 3.66 13.90 10.18 15.72 3.97 2.42 3.67

Note. M= gemiddeld; SD= standaard deviatie

Grafiek 1. Groepsverschillen alcoholgebruik: minder en meer dan gemiddeld alcoholgebruik Note.* significant bij p-waarde <.05

0 2 4 6 8 10 12 14 16 18

Minder dan gemiddeld alcoholgebruik Meer dan gemiddeld alcoholgebruik * * * * *

(13)

Conclusie en discussie

Het overkoepelende onderzoek ‘middelengebruik onder jongeren en jongvolwassenen: de rol van cognitieve- en emotieregulatiemechanismen’ richt zich op demografische, cognitieve en sociale factoren bij middelenmisbruik. Het huidige onderzoek was gericht op de rol van cognitieve factoren bij middelenmisbruik. Er is in het huidige onderzoek gekeken naar de vraag: ‘Is er een verband tussen problemen op het gebied van het executief functioneren en de mate van alcoholgebruik bij jongeren en jongvolwassenen?’ Daarnaast is gekeken naar de vraag of de mate van alcoholgebruik invloed heeft op de specifieke componenten van het executief functioneren. In de literatuur is veel aandacht besteed aan de verschillende aspecten van cognitie in relatie tot alcoholgebruik, zoals geheugen en executief functioneren. Voor de componenten van het executief functioneren geldt dat vooral aandacht besteed is aan inhibitie. In het huidige onderzoek lag de focus zowel op het executief functioneren als geheel, als op de losse componenten van het executief functioneren in relatie tot alcoholgebruik.

Conform de verwachtingen is in het huidige onderzoek bevestigd, dat jongeren en jongvolwassenen die meer dan gemiddeld alcohol drinken, meer problemen ervaren met het executief functioneren dan jongeren en jongvolwassenen die minder dan gemiddeld alcohol drinken. Er is consensus te vinden in de literatuur waar onder andere Weissenborn en Duka (2002) aangeven, dat bij een grote hoeveelheid alcoholgebruik cognitieve stoornissen gerelateerd zijn aan het executief functioneren.

Daarnaast werd voorafgaand aan dit onderzoek verwacht, dat problemen in de specifieke componenten van het executief functioneren sterker naar voren kwamen bij de groep meer dan gemiddeld alcoholgebruik, dan bij de groep minder dan gemiddeld alcoholgebruik. In het huidige onderzoek is echter gebleken dat jongeren en jongvolwassenen die meer dan gemiddeld alcohol drinken niet met alle componenten van het executief functioneren problemen ervaren. De probleemcomponenten van het executief functioneren waar die groep wel problemen mee ervaart zijn: inhibitie, initiatief nemen, ordelijkheid en plannen en organiseren. Ook in de literatuur is terug te vinden dat jongeren en jongvolwassenen die meer dan gemiddeld alcohol drinken, meer problemen ervaren met inhibitie dan jongeren en jongvolwassenen die minder dan gemiddeld alcohol drinken (Fillmore & Vogel-Sprott, 2000; Bonomo et al., 2001). Een verklaring hiervoor is, dat alcohol het vermogen heeft om de remming te minderen waardoor men problemen kan ervaren met de inhibitie. Echter bij de andere probleemcomponenten van het executief functioneren, te weten initiatief nemen, ordelijkheid en plannen en organiseren, is geen onderzoek in de literatuur terug te vinden dat kijkt naar de verklaring voor problemen met deze componenten in relatie tot alcoholgebruik. Wel is onderzoek gedaan naar zwangere vrouwen die in de prenatale periode alcohol hebben gebruikt (Zeitlin, 1994). Hieruit bleek dat de kinderen van deze vrouwen op latere leeftijd problemen ondervonden met planningsvaardigheden en het organiseren van taken. Hier kan mogelijk sprake zijn van het fenomeen ‘growing into deficit’, wat inhoudt dat vroege beschadigingen in de hersenen op latere leeftijd naar

(14)

voren komen wanneer de persoon in staat wordt geacht deze vaardigheden toe te kunnen passen (Prins & Breat, 2014). Mogelijk bestaat er een relatie tussen alcoholgebruik gedurende de zwangerschap en problemen met de componenten initiatief nemen, ordelijkheid en plannen en organiseren. Daarnaast blijkt ook uit onderzoek dat ouderfactoren niet alleen invloed hebben op het cognitief functioneren, maar ook invloed hebben op het alcoholgebruik van het kind (Daemen, van der Vorst & Engels, 2006). Het zou zo kunnen zijn dat de onderzochte groep invloed heeft ondervonden van ouderfactoren die in het huidige onderzoek niet zijn onderzocht, maar waar vervolg onderzoek mogelijk inzicht in kan bieden.

In het huidige onderzoek dient bij het interpreteren van de resultaten rekening gehouden te worden met een aantal beperkingen. Ten eerste is in het huidige onderzoek gebruik gemaakt van een convenience sample waarbij proefpersonen in de omgeving van de onderzoeker benaderd zijn om deel te nemen aan het onderzoek (Linting, Van Ginkel & Van der Voort, 2012). Een beperking van een convenience sample is, dat de steekproef niet representatief is voor de gehele populatie aangezien de proefpersonen niet random gekozen worden. Hierdoor zijn de resultaten ook niet met zekerheid te generaliseren naar de algehele populatie. Ten tweede is gebleken, dat bij de totale steekproef niet voldaan is aan de eisen voor een normaalverdeling. Hierdoor moet de p-waarde met enige bescheidenheid geïnterpreteerd worden (Field, 2009). Ten derde is in dit onderzoek gebruik gemaakt van vragenlijsten. Een beperking van vragenlijsten is, dat er sprake kan zijn van sociaal wenselijke antwoorden (Linting, Van Ginkel & Van der Voort, 2012). Als proefpersonen sociaal wenselijke antwoorden geven, wordt hiermee de begripsvaliditeit aangetast. De begripsvaliditeit is onderdeel van de interne validiteit die daardoor ook aangetast wordt. Wanneer de interne validiteit wordt aangetast, zullen de conclusies met enige voorzichtigheid getrokken dienen te worden.

De resultaten van het huidige onderzoek kunnen zowel voor de wetenschap als voor de praktijk van belang zijn. Het huidige onderzoek heeft namelijk aangetoond, dat niet alleen meer dan gemiddeld alcoholgebruik van invloed is op het executief functioneren als geheel, maar ook op een aantal probleemcomponenten van het executief functioneren. Voor de wetenschap is het daardoor van belang om deze probleemcomponenten verder te onderzoeken. Dit aangezien in de literatuur gebleken is, dat hier nog weinig tot geen onderzoek naar gedaan is. Voor de praktijk is de kennis van belang voor het specifiek inzetten van therapieën op het probleemcomponent van het executief functioneren als er sprake is van meer dan gemiddeld alcoholgebruik.

(15)

Literatuurlijst

Boelema, S., ter Bogt, T., van den Eijnden, R. & Verdurmen, J. (2009). Fysieke, functionele en gedragsmatige effecten van alcoholgebruik op de ontwikkeling van 16-18 jarigen. Verkregen op 1, juni, 2015 van file://vuw/Personal$/Homes/12/s1276239/Downloads/vgp

2925948b%20(3).pdf.

Bonomo, Y., Coffey, C., Wolfe, R., Lynskey, M., Bowes, G. & Patton, G. (2001). Adverse

outcomes of alcohol use in adolescents. Addiction, 96(10), 1485-1496. doi: 10.1046/j.1360

0443.2001.9610148512.x

Centraal Bureau voor de Statistiek. (2009). Gemiddeld 1 glas alcohol per dag. Verkregen op 13, januari, 2015 van http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/gezondheid

welzijn/publicaties/artikelen/archief/2010/2010-3110-wm.htm. Claushuis, S.E. (2014). De samenhang tussen een ouderlijke scheiding en problemen met executieve

functies van kinderen tussen de twee en vijf jaar. Verkregen op 16, maart, 2015 van

https://openaccess.leidenuniv.nl/handle/1887/28405. Crews, F.T., Braun, C.J., Hoplight, B., Switzer, R.C. & Knapp, D.J. (2000). Binge ethanol

consumption causes differential brain damage in young adolescent rats compared with adult

rats. Alcoholism: Clinical and Experimental. Research, 24, 1712-1723. Crews, F.T., Mdzinarishvili, A., Kim, D., He, J. & Nixon, K. (2006). Neurogenesis in adolescent brain

is potently inhibited by ethanol. Neuroscience, 137, 437-445.

Daemen, C., van der Vorst, H., & Engels, R. (2006). Opvoedingsstijlen, ouderlijk

alcoholgebruik en alcoholgebruik van adolescenten: een longitudinale studie. Geraadpleegd op 9 januari 2015, van

http://www.pedagogiekonline.nl/index.php/pedagogiek/article/view/310/0. Fillmore, M.T. & Vogel-Sprott, M. (2000). Response inhibition under alcohol: effects of cognitive and

motivational conflict. Verkregen op 16, maart, 2015 van

http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/10757134. Horeweg, A. (2014). Executieve functies, wat zijn dat. Verkregen op 8, februari, 2015 van

http://gedragsproblemenindeklas.nl/executieve-functies/. Huizinga, M. (2007). De ontwikkeling van executieve functies tussen kindertijd en

jongvolwassenheid. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Jeugdmonitor. (2011). Cijfers en publicaties: gezondheid en welzijn. Verkregen op 30, januari, 2015

van http://jeugdmonitor.cbs.nl/nl-nl/indicatoren/gezondheid-enwelzijn/alcohol

bingedrinkers/. Lemmens, P.H. (2007). Alcohol: misbruik en afhankelijkheid. Verkregen op 5, februari, 2015 van

http://alcoholisme.wikidot.com/artikel-valerie. Linting, M., Van Ginkel, J.R. & Van der Voort, A. (2012). Introduction to research methods in the

(16)

social and behavioral sciences. Harlow, England: Pearson Education Limited. Medina, K.L., Schweinsburg, A.D., Cohen-Zion, M., Nagel, B.J. & Tapert, S.F. (2007). Effects of

alcohol and combined marijuana and alcohol use during adolescence on hippocampal volume and asymmetry. Neurotoxicology and Teratology, 29, 141-152. Medina, K.L., McQueeny, T., Nagel, B.J., Hanson, K.L., Schweinsburg, A.D. & Tapert, S.F.

(2010). Prefrontal Cortex Volumes in Adolescents With Alcohol Use Disorders: Uniqu Gender Effects. Alcoholism clinical & experimental research, 32(3), 386-395.

doi: 10.1111/j.1530-0277.2007.00602.x Morris, S.A., Eaves, D.W., Smith, A.R & Nixon, K. (2009). Alcohol inhibition of neurogenesis: A

mechanism of hippocampal neurodegeneration in an adolescent alcohol abuse model.

Hippocampus, 20(5), 596-607. doi: 10.1002/hipo.20665 Nationaal Kompas Volksgezondheid. (2014). Hoeveel mensen gebruiken alcohol? Verkregen op 30,

januari, 2015 van

http://www.nationaalkompas.nl/gezondheidsdeterminanten/leefstijl/alcoholgebruik/hevel mensen-gebruiken-alcohol. Nederlands Jeugd Instituut. (2015). BRIEF Executieve Functies Gedragsvragenlijst. Verkregen op

5, februari, 2015 van http://www.nji.nl/nl/Databanken/Databank Instrumenten-en

Richtlijnen/BRIEF-Executieve-Functies-Gedragsvragenlijst. Pascual, M., Blanco, A.M., Cauli, O., Miñarro, J. & Guerri, C. (2007). Intermittent ethanol

exposure induces inflammatory brain damage and causes long-term behavioural alterations in adolescent rats. European Journal of Neuroscience, 25, 541-550.

Prins, P. & Breat, C. (2014). Handboek klinische ontwikkelingspsychologie. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Roeyers, H. (2008). Executieve functies bij kinderen met autismespectrumstoornis en ADHD: een vergelijking op basis van de Behavior Rating Inventory of Executive Function. Verkregen op 16, maart, 2015 van http://buck.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/293/335/RUG01

001293335_2010_0001_AC.pdf. Schulteis, G., Archer, C., Tapert, S.F. & Frank, L.R. (2008). Intermittent binge alcohol exposure during

the periadolescent period induces spatial working memory deficits in young adult rats. Alcohol, 42, 459-467.

Smids, D. (2003). Executieve functies van geboorte tot adolescentie: een literatuuroverzicht.

Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Smit, E. (2014). BRIEF-A zelfrapportageversie: vragenlijst executieve functies voor volwassenen.

Verkregen op 16, maart, 2015 van

http://www.hogrefe.nl/fileadmin/user_upload/Documenten/PDF/HTS/Voorbeeldrapporten BIEF-A_voorbeeldrapport_HTS_5.pdf.

(17)

Van Staveren. (2013). Executieve functies en gedragsproblemen bij kinderen van vier tot en met acht jaar oud in het reguliere basisonderwijs. Verkregen op 16, maart, 2015 van

https://openaccess.leidenuniv.nl/handle/1887/20623. Van Laar, M.W., Van Ooyen-Houben, M.M.J., Cruts, A.A.N., Meijer, R.F., Croes, E.A., Ketelaars,

A.P.M., Verdurmen, J.E.E., & Brunt, T. (2012). Nationale drug Monitor: jaarbericht 2012. Verkregen op 30, januari, 2015 van

http://www.trimbos.nl/~/media/Themas/7_Feiten_Cijfers_Beleid/AF1196%2013

772%20NDM%20jaarbericht%202012%20digitaal.ashx. Verdurmen, J., Abraham, M., Planije, M., Monshouwer, K., van Dorsselaer, S., Schulten, I., Bevers, J., & Vollebergh, W. (2006). Alcoholgebruik en jongeren onder de 16 jaar. Utrecht: Trimbos

instituut.

Walvoort, S.J.W., Wester, A.J.,& Egger, J.I.M. (2013). Neuropsychologische diagnostiek en cognitieve functies bij alcoholabstinentie. Tijdschrift voor psychiatrie, 55(2), 101-111. Weingart, S., Bovens, R., & Bunningen, N. (2010) Trimbos instituut: de nuchtere alcoholist in het

verkeer. Verkregen op 5, januari, 2015 van

http://www.trimbos.nl/webwinkel/productoverzicht-webwinkel/alcohol-en

drugs/af/~/media/files/inkijkexemplaren/af1017%20de%20nuchtere%20alcoholist%2 in%20het%20verkeer_web.ashx.

Weissenborn, R. & T. Duka (2002). Acute alcohol effects on cognitive function in social drinkers:

their relationship to drinking habits. Psychopharmacology, 165, 306-312. Zeitlin, H. (1994). Children with alcohol misusing parents. British medical bulletin, 50 (2), 139-151.

Zimbardo, P., Johnson, R., & McCann, V. (2011). Hoe werkt het geheugen? Bekeken vanuit psychologisch oogpunt. Verkregen op 5, februari, 2015 van

http://wetenschap.infonu.nl/diversen/108200-hoe-werkt-het-geheugen-bekeken-vanuit psychologisch-oogpunt.html.

(18)
(19)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The aim of this study was to formally assess the performance of the mILAS as a tool for monitoring early recovery following THR by: (1) examining construct validity via internal

The fourth chapter combines the different varieties of degrowth strategies discussed in chapter 2.2.3 with the degrowth policy alternatives discussed in chapter 3.2 in order to

Fishbein &amp; Ajzen (1975) veronderstellen dat variabelen buiten het model de intenties slechts beïnvloeden voor zover zij van invloed zijn op houding (attitude) of

In the case of emotions we have in response to fictional characters of events, this objection is not particularly relevant, as the whole paradox arises precisely because there is

It is a network of major European cities started in 1986 by six cities - Barcelona, Birmingham, Frankfurt, Lyon, Milan, and Rotterdam - that today counts 140

On the MVH problem, Kallsen and Pauwels (2010) considered general affine stochastic volatility models and they provided a semiexplicit solution in the case that the stock price is

2006, define NZEB as: “a residential or commercial building with greatly reduced energy needs through efficiency gains in such a way that the balance of energy needs can be

In a retrospective analysis in our co- hort of patients with postanoxic coma, unstandardized treatment of nonconvulsive seizures, including GPDs, was not associated with a bet-