• No results found

Een procesevaluatie en eerste aanzet naar de doeltreffendheid van het zorgprogramma SGG-Jeugd : een behandeling voor jongeren die seksueel grensoverschrijdend gedrag vertonen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een procesevaluatie en eerste aanzet naar de doeltreffendheid van het zorgprogramma SGG-Jeugd : een behandeling voor jongeren die seksueel grensoverschrijdend gedrag vertonen"

Copied!
45
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een Procesevaluatie en Eerste Aanzet Naar de Doeltreffendheid van het Zorgprogramma SGG-Jeugd

Een behandeling voor jongeren die seksueel grensoverschrijdend gedrag vertonen

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development and Education Universiteit van Amsterdam Student: A. G. Stuij Studentnummer: 11405953 Eerste begeleider: dr. M. J. Noom Tweede begeleider: dr. L. M. Hoogsteder Amsterdam, 1 oktober 2018

(2)

Abstract

SGG-Jeugd is a treatment for juveniles who exhibit sexually transgressive behavior and have a moderate to high risk for recidivism. To obtain preliminary evidence of the program integrity and the efficacy of SGG-Jeugd, a process evaluation was conducted (N = 20). The program integrity and changes in sexually transgressive behavior have been examined at three measurement moments, both according to the juveniles and their practitioners. The program integrity was found to be sufficiently guaranteed, according to 100% of the juveniles (with an average score of 95%) and 85% of the practitioners (with an average score of 85%), measured at the last measurement moment. Improvement in sexually transgressive behavior has been established at group level, according to both the juveniles (d = 0.90) and the practitioners (d = 0.36), and was further examined at individual level by using the Reliable Change Index. Reliable change analyses showed a significant improvement in three respondents, according to both the juveniles and the practitioners. No respondent showed any deterioration. In conclusion, it can be said that the program integrity was generally sufficient and promising treatment results were achieved within a short period of two months. In the interpretation of these results, account must be taken of the risk of social desirability and the fact that the respondents had different startingpoints in their treatment. This study provides a promising starting point in the research on the efficacy of SGG-Jeugd.

(3)

Inleiding

De seksuele ontwikkeling begint vanaf de geboorte. Vooral in de adolescentie experimenteren jongeren actief met seksualiteit, relaties en het ontdekken van grenzen (De Graaf, Meijer, Poelman & Vanwesenbeeck, 2005). Het onderscheid tussen gezond en

grensoverschrijdend seksueel gedrag kan onduidelijk zijn. In een gezonde seksuele interactie is er sprake van wederzijdse toestemming, gelijkwaardigheid en vrijwilligheid (Ryan,

Leversee & Lane, 2011). Wanneer één van deze criteria ontbreekt is er sprake van seksueel grensoverschrijdend gedrag (SGG). Voor zowel slachtoffers (De Visser, Rissel, Richters & Smith, 2007) als daders (Dagnan & Jahoda, 2006) is het van belang om SGG zo goed mogelijk te behandelen en te voorkomen.

De forensische zorginstelling De Waag heeft in samenwerking met Accare een interventie ontwikkeld voor de behandeling van SGG, namelijk het zorgprogramma SGG-Jeugd. SGG-Jeugd is sinds oktober 2017 in gebruik op alle vestigingen van De Waag en is een behandeling voor jongeren van 12 tot ongeveer 20 jaar oud, die seksueel

grensoverschrijdend of (dreigend) strafbaar seksueel gedrag vertonen. Er kan sprake zijn van hands-off delicten, waarbij het gaat om seksuele delicten zonder direct fysiek contact, zoals het ongevraagd tonen van geslachtsdelen of het verspreiden van kinderporno, of hands-on delicten, zoals kindermisbruik of verkrachting. SGG-Jeugd wordt ingezet om de veiligheid van de samenleving te vergroten en recidive te voorkomen. Het doel van het huidige onderzoek was om in kaart te brengen in hoeverre het zorgprogramma SGG-Jeugd wordt uitgevoerd zoals bedoeld en of er na twee maanden een verbetering is waar te nemen in de vorm van een vermindering van het seksueel grensoverschrijdend gedrag.

Seksueel grensoverschrijdend gedrag

Hoe vaak SGG in Nederland voorkomt is lastig te zeggen. Onderzoek naar de prevalentie van SGG wordt bemoeilijkt door een hoog dark number: een groot deel van de

(4)

gepleegde zedendelicten wordt niet gemeld bij de politie uit schaamte en angst (Bakker et al., 2009; Bijleveld & Hendriks, 2005). In nog geen 10% van de zedenincidenten wordt er

aangifte gedaan bij de politie (Eggen & Kalidien, 2008). In Nederland geeft 18% van de meisjes en 4% van de jongens aan dat zij wel eens te maken hebben gehad met onvrijwillige seksuele handelingen, variërend van zoenen tot geslachtsgemeenschap (De Graaf et al., 2005). Daarnaast geeft 8% van de meisjes en 10.3% van de jongens toe zelf wel eens te ver te zijn gegaan in termen van seksuele agressie (Slotboom, Hendriks & Verbruggen, 2011). Deze gegevens laten zien dat SGG in Nederland waarschijnlijk veel vaker plaatsvindt dan bekend. Behandeling van seksueel grensoverschrijdend gedrag

SGG blijkt moeilijk te behandelen. Uit een meta-analyse met 14 studies is een klein effect (d = 0.37) gevonden voor de behandeling van jongeren tussen de 12 en 18 jaar oud die een seksueel delict hebben gepleegd, op het recidiverisico. In deze meta-analyse zijn zowel klinische als ambulante behandelingen gericht op SGG geïncludeerd. Echter, na het

controleren op publicatie bias (het feit dat vaak alleen positieve behandelresultaten worden gepubliceerd), was dit significante effect niet meer aanwezig. Een effect van behandeling op het recidiverisico in vergelijking met de controlegroep, werd niet meer aangetoond (Ter Beek et al., 2018).In deze meta-analyse bleken, relatief gezien, cognitieve gedragsgebaseerde behandelingen en multisystemische therapieën het meest effectief te zijn in het verminderen van recidive (Ter Beek, 2018). Dit beeld wordt bevestigd in verschillende internationale onderzoeken over het behandelen van SGG bij jeugdigen (Dopp, Borduin & Brown, 2015; Hanson, Bourgon, Helmus & Hodgson, 2009; Lösel & Schmucker, 2005; Schmucker & Lösel, 2015; Walker, McGovern, Poey, & Otis, 2004). Desondanks lijkt een écht effectieve behandeling voor jeugdige zedendelinquenten nog niet ontwikkeld. Waarschijnlijk komt dit onder andere door het feit dat er bij jeugdige zedendelinquenten vrijwel nooit sprake is van enkel seksueel grensoverschrijdend gedrag, maar ook van antisociaalgedrag in het algemeen.

(5)

Uit de literatuur is bekend dat jeugdige zedendelinquenten een enorm diverse (heterogene) groep betreft: dé jeugdige zedendelinquent bestaat niet (Bijleveld & Hendriks, 2005). Er zijn meerdere subgroepen zoals solo- versus groepsplegers, kindmisbruikers versus misbruikers van leeftijdgenoten, en meisjeszedendelinquenten. Behandeling vraagt dus om maatwerk. Daar komt bij dat statische risicofactoren, de onveranderbare factoren, meer invloed uitoefenen op het recidiverisico dan de dynamische (veranderbare) risicofactoren waar behandeling invloed op kan uitoefenen (Ter Beek, 2018). Zo blijken de belangrijkste risicofactoren voor het recidiveren van jeugdige zedendelinquenten: eerdere veroordeling voor seksuele delicten (Worling & Långström, 2003; Christiansen & Vincent, 2013), eerdere veroordeling voor niet-seksuele delicten, een jonge leeftijd bij het plegen van het eerste delict (Christiansen & Vincent, 2013), zelf als kind seksueel misbruikt zijn en het seksueel

misbruiken van onbekenden in plaats van bekenden (Carpentier & Proulx, 2011). Het feit dat jeugdige zedendelinquenten een heterogene groep betreft bij er wie sprake kan zijn van een combinatie aan invloedrijke statische risicofactoren, maakt de behandeling van SGG een uitdaging. Gelukkig zijn er ook dynamische risicofactoren bekend waar behandeling zich op kan richten, zoals het hebben van een slechte relatie met de ouders, een gebrek aan intieme relaties met leeftijdsgenoten of het ervaren van sociaal isolement (Worling & Långström, 2003), spijbelen of slechte schoolprestaties (Christiansen & Vincent, 2013), een verhoogde mate van boosheidgevoelens (Hanson & Harris, 2000) en impulsiviteit (Calleja, 2013). Het is van belang om te onderzoeken welke dynamische risicofactoren een rol spelen bij de jongere, zodat de behandeling daar op kan aansluiten.

SGG-Jeugd

Het zorgprogramma SGG-Jeugd is gericht op jongeren van 12 tot ongeveer 20 jaar oud met een IQ van boven de 80 en een laag tot matig tot hoog risico op recidive. De

(6)

betekent dat de behandeling in het kader van dwang kan worden opgelegd. In de behandeling wordt er onderscheid gemaakt tussen misbruikers (SGG met een leeftijdgenoot of een ouder persoon) en kindmisbruikers (SGG met een kind onder de 10 jaar of minimaal vier jaar

jonger) (Hoogsteder et al., 2017). Het zorgprogramma is gebaseerd op verschillende theorieën en modellen, zoals de systeemtheorie, het transactioneel ontwikkelingsmodel en het Forward Focused Model (FF-model). Aspecten uit de systeemtheorie worden gebruikt om de

opvoeders en de rest van het systeem te betrekken bij de behandeling. Dit is een belangrijk onderdeel van het zorgprogramma. In het transactioneel ontwikkelingsmodel wordt de ontwikkeling van kinderen als een dynamisch proces tussen kind, ouders en de omgeving beschreven (Sameroff & Fiese, 2000). Aan de hand van dit model wordt geprobeerd om voor beide subdoelgroepen te verklaren hoe de ontwikkeling van SGG tot stand is gekomen. Daarnaast onderscheidt het transactioneel ontwikkelingsmodel voor beide subdoelgroepen verschillende risicofactoren, wat van belang is voor het vormgeven van de behandeling. Ook het model onderscheidt voor beide subdoelgroepen verschillende risicofactoren. Het FF-model is ontwikkeld voor de behandeling en rehabilitatie van jeugdige zedendelinquenten (Calleja, 2013) en gaat er vanuit dat de kans op het vertonen van SGG wordt vergroot in de adolescentiefase. Adolescenten zijn gevoeliger voor het vertonen van grensoverschrijdend en delict gedrag (Piquero & Brezina, 2001; Ter Beek et al., 2018; Zimring, Jennings & Piquero, 2007). Dit is voor een groot deel verklaarbaar door de veranderingen die optreden in de hersenen van adolescenten, vooral op het gebied van oplossingsvaardigheden en impulsiviteit (Calleja, 2013).

Aan de hand van het zorgprogramma SGG-Jeugd, wordt geprobeerd om de

verschillende dynamische risicofactoren die het specifieke SG-gedrag van de jongere in stand houdt of zelfs verergert, te veranderen zodat de kans op recidive wordt teruggedrongen (Hoogsteder et al., 2017). Hierbij wordt er rekening gehouden met de leerstijl van

(7)

adolescenten, zo is er bijvoorbeeld de mogelijkheid om te discussiëren. Problemen met oplossingsvaardigheden en impulsiviteit is een belangrijke risicofactor voor beide

subdoelgroepen van het zorgprogramma. In het zorgprogramma wordt geoefend met deze vaardigheden aan de hand van rollenspellen en andere doe-opdrachten. Ook wordt er gebruik gemaakt van CGT-technieken. Een verhoogde kwetsbaarheid voor groepsdruk is een sterkere risicofactor voor misbruikers en het ervaren van sociaal isolement is een sterkere risicofactor voor kindmisbruikers (Calleja, 2013). In het zorgprogramma wordt er aandacht besteed aan het verbeteren van de sociale vaardigheid om deze risicofactoren te verminderen. SGG-Jeugd kenmerkt zich door maatwerk: het aanbod sluit aan bij de behoeften en leerstijl van de

desbetreffende jongere (Hoogsteder & Schippers, 2017). Programma integriteit

De kans op recidive kan op een effectieve manier worden teruggedrongen wanneer er wordt voldaan aan de zes basisbeginselen uit de What Works benadering (Andrews & Bonta, 2010). Eén van die beginselen is het integriteitsbeginsel. Het integriteitbeginsel benadrukt dat behandelaars zorgprogramma’s moeten uitvoeren volgens de oorspronkelijke opzet, zoals het bedoeld en gepland is. Dit wordt ook wel ‘programma integriteit’ genoemd (Vogelzang et al., 2005). Voor het bewerkstelligen van een effectief zorgprogramma is programma integriteit een belangrijk element. Een afname van programma integriteit kan leiden tot een afname in de effectiviteit van een interventie (Van Yperen & Veerman, 2008). Een perfecte uitvoering van een zorgprogramma is echter onrealistisch. Bij een uitvoering van 60% van het oorspronkelijke programma kunnen er al positieve resultaten verwacht worden (Durlak & DuPre, 2008).

Doeltreffendheid

Een voldoende mate van programma integriteit is een voorwaarde om naar de doeltreffendheid van een interventie te mogen kijken (Van Yperen & Veerman, 2008). De

(8)

doeltreffendheid van een interventie verwijst naar de mate waarin het doel van de behandeling wordt bereikt. Het doel van SGG-Jeugd is het verminderen van het seksueel

grensoverschrijdend gedrag en hiermee de kans op recidive te verkleinen (Hoogsteder et al., 2017).

Huidig onderzoek

Het huidige onderzoek was een belangrijke aanzet om de mate van de doeltreffendheid van SGG-Jeugd in beeld te brengen, door te toetsen of er na twee maanden al een verbetering was waar te nemen in het realiseren van de programmadoelen die leiden tot een vermindering van het SG-gedrag. Om eventuele veranderingen in het gedrag van de jongere daadwerkelijk te kunnen toeschrijven aan het zorgprogramma, is het van belang om in eerste instantie aan de hand van een procesevaluatie na te gaan of de programma integriteit van het zorgprogramma voldoende was (Van Yperen & Veerman, 2008).

De eerste onderzoeksvraag luidde: wordt het zorgprogramma SGG-Jeugd door de behandelaars in voldoende mate uitgevoerd zoals bedoeld? De tweede onderzoeksvraag luidde: in hoeverre is er een verbetering in het seksueel grensoverschrijdend gedrag van de jongere waar te nemen, gedurende twee maanden van het zorgprogramma SGG-Jeugd?

Hypothese programma integriteit. Ondanks de bevinding dat nieuwe

behandelprogramma’s vaak verminderd programma integer worden uitgevoerd (Nas, Ooyen-Houben & Wieman, 2011), werd er toch verwacht dat de programma integriteit van SGG-Jeugd voldoende zou zijn. De reden hiervoor is het feit dat De Waag veel aandacht schenkt aan de implementatie van haar zorgprogramma’s. Op elke vestiging van De Waag wordt een programma verantwoordelijke aangewezen, welke de taak krijgt de programma integriteit van het zorgprogramma te waarborgen. SGG-Jeugd behandelaars worden éénmalig uitgebreid getraind in het SGG-Jeugd zorgprogramma en elk jaar vindt er een ééndaagse booster plaats om de kennis op te frissen. Daarnaast is er op elke vestiging van De Waag, waar SGG-Jeugd

(9)

wordt aangeboden, maandelijks een intervisiemoment met alle betrokken behandelaars waarin de werkwijze van het zorgprogramma kan worden besproken (Hoogsteder & Schippers, 2017). Dit betekent dat er sprake is van interactieve en educatieve bijeenkomsten en multifaced en organisatorische strategieën om de uitvoering van het programma actief te onderhouden, wat de kans op een voldoende programma integriteit vergroot (De Lange & Chênevert, 2009).

Hypothese gedragsverandering. Zoals eerder toegelicht is SGG moeilijk te behandelen. Er zijn kleine effecten van behandeling op het recidiverisico van jeugdige zedendelinquenten. Daaraan toevoegend heeft het huidige onderzoek plaatsgevonden in een kort tijdsbestek van twee maanden. Toch was de verwachting dat er, ook na twee maanden, enige verbetering in het seksueel grensoverschrijdend gedrag van de jongere zichtbaar zou zijn. De reden hiervoor is het feit dat SGG-Jeugd componenten van cognitieve

gedragstherapie en multisystemische therapieën bevat, welke als meest effectief zijn gebleken in de behandeling van jeugdige zedendelinquenten (Ter Beek, 2018; Dopp et al., 2015; Hanson et al., 2009; Lösel & Schmucker, 2005; Schmucker & Lösel, 2015; Walker et al., 2004). Ook is het uit de literatuur bekend dat behandeling van SGG grotere effecten heeft bij jongeren (in plaats van volwassenen), en ambulante behandeling grotere effecten heeft dan klinische behandeling (Lösel & Schmucker, 2005). Dit zijn alle situaties die toepasbaar zijn op het zorgprogramma SGG-Jeugd. De hypothese van dit onderzoek was daarom dat er, ook in een kort tijdsbestek van twee maanden, in enige mate een vermindering van het SG-gedrag zichtbaar zou zijn.

(10)

Methode Respondenten

Alle cliënten die bij De Waag het zorgprogramma SGG-Jeugd ontvingen, zijn benaderd om te participeren aan het onderzoek (N = 23). Ieder die hiermee instemde is geïncludeerd in het onderzoek. De onderzoeksgroep bestond uit jongeren die het zorgprogramma SGG-Jeugd ontvingen (N = 20) en hun behandelaars (N = 12). De behandelingen vonden plaats op vier verschillende vestigingen van De Waag en werden gegeven door zeven vrouwelijke en vijf mannelijke behandelaars. Van de behandelaars waren er 11 getrainde SGG-Jeugd-therapeuten die voldeden aan de gestelde eisen omtrent opleiding en ervaring. Eén behandelaar was nog niet officieel getraind in SGG-Jeugd, maar voerde al wel onder supervisie onderdelen van het zorgprogramma uit. Alle jongeren waren mannelijk en hadden bij de start van hun behandeling een leeftijd tussen de 12 en 21 jaar oud. De meerderheid van de jongeren waren in Nederland geboren (75%). De meest voorkomende diagnoses waren ADHD (45%), gedragsstoornis (35%), impulsbeheersingsstoornis (35%) en Autisme Spectrum Stoornis (25%). Enkele jongeren hadden meerdere diagnoses (n = 11). Van de respondenten waren vijf jongeren al meer dan één jaar in behandeling bij De Waag, twee jongeren waren sinds acht maanden in behandeling en de overige 13 jongeren stonden aan het begin van hun behandeling. In Tabel 1 is een beschrijving opgenomen van de

(11)

Tabel 1: Achtergrondvariabelen van de jongeren (N = 20)

N % M SD Range

Geslacht

Man 20 100

Leeftijd bij start behandeling 15.6 1.98 12 - 21

Geboorteland Nederland Burundi Bangladesh Turkije Israël 15 2 1 1 1 75 10 5 5 5

Aantal maanden in behandeling bij T0 5.9 8.29 0 - 27 Behandelintensiteit

1 keer in de 2 weken 1 keer per week 2 keer per week

4 13 1 20 65 5 Recidiverisico algemeen Laag Laag-matig Matig Matig-hoog Hoog 7 5 5 1 2 35 25 25 5 10 Recidiverisico SGG Laag Laag-matig Matig Matig-hoog Hoog 2 4 11 2 1 10 20 55 10 5 Diagnose ADHD

Autisme Spectrum Stoornis Depressieve stoornis Exhibitionisme Gedragsstoornis Impulsbeheersingsstoornis Oppositionele gedragsstoornis Parafiele stoornis Traumatische stress-stoornis 9 5 1 1 7 7 1 3 1 45 25 5 5 35 35 5 15 5 Middelenmisbruik 4 20

Opleiding bij start behandeling Basisschool

Praktijkschool

VMBO Leerwegondersteunend VMBO Basis

MBO 2

VMBO Theoretische Leerweg HAVO VWO 2 2 1 2 5 1 5 1 10 10 5 10 25 5 25 5

(12)

Design

Het design van het huidige onderzoek betreft een pré-experimenteel design met een voor-, tussen- en een nameting, zonder random toewijzing. Het streven was om bij alle respondenten drie metingen te laten plaatsvinden (T0, T1 en T2). Echter is dit gezien praktische of emotionele redenen van de cliënt niet altijd mogelijk geweest. Redenen van uitval waren bijvoorbeeld het doorverwijzen van de cliënt naar een andere instantie, andere prioriteiten tijdens de behandeling of onbereikbaarheid / miscommunicatie met de

behandelaar. Er zijn 13 respondenten waarbij alle drie de meetmomenten hebben kunnen plaatsvinden. Alle ingevulde vragenlijsten zijn geïncludeerd in de analyses.

Interventie

Het zorgprogramma SGG-Jeugd bestaat uit een start-, kern- en een gezinsmodule. Na afronding van de laatste module, volgt het nazorgprogramma.

De startmodule vindt altijd individueel met de jongere plaats, zodat er voldoende aandacht is voor het vormen van de behandelrelatie en het verkrijgen van de noodzakelijke informatie. Er wordt een veiligheidsplan opgesteld en indien gewenst kan er een delictketen en levenslijn gemaakt worden. Er wordt gewerkt aan de motivatie van de jongere door een voor- en nadelen balans op stellen. De externe responsiviteit wordt in beeld gebracht door stil te staan bij welke netwerk-/familieleden achter het volgen van de behandeling staan en welke niet (Hoogsteder & Schippers, 2017).

De kernmodule is gericht op het verminderen van risicofactoren en het vergroten van de responsiviteit. Per jongere wordt er gekeken wat belangrijke zaken zijn om aan te werken. Voorbeelden zijn: het vergroten van het zelfvertrouwen, assertiviteit, seksuele scholing, het leren herkennen van grenzen, het verminderen van cognitieve vervormingen of het adequaat leren uiten van emoties (Hoogsteder & Schippers, 2017).

(13)

De gezinsmodule is er op gericht om de opvoeders handvatten te bieden en te betrekken bij de behandeling. Er wordt psycho-educatie en aanwijzingen in de (seksuele) opvoeding aangeboden. Ook wordt er stilgestaan bij de impact van het SG-gedrag van de jongere op de rest van het gezin (Hoogsteder & Schippers, 2017).

In het nazorgprogramma wordt er aandacht besteed aan terugvalpreventie en nazorg. Het nazorgprogramma vindt vooral plaats bij behandelingen in een gedwongen kader, maar kan ook in een vrijwillig kader worden aangeboden indien daar behoefte aan is. De face-to-face interventies worden afgebouwd en er zal vaker telefonisch contact plaatsvinden. De nazorg wordt stopgezet als de jongere minimaal twee maanden achter elkaar stabiel gedrag heeft laten zien (Hoogsteder & Schippers, 2017).

Procedure

De data zijn verzameld in de periode van maart 2018 tot juni 2018. De participerende jongeren en hun behandelaars zijn op drie meetmomenten gevraagd vragenlijsten over de programma integriteit en het SG-gedrag in te vullen. T0 vond bij voorkeur plaats na de intake. Echter, in de praktijk bleek deze opzet, door de lage instroom van SGG-Jeugd cliënten, een te lage respons op te leveren. Daarom is er voor gekozen om ook jongeren die al gestart waren met de SGG-Jeugd behandeling te includeren in het huidige onderzoek. Vier weken na T0 werd de meting herhaald (T1). De laatste meting vond vier weken na T1 plaats (T2). In Tabel 2 is een overzicht te vinden van het aantal participerende jongeren en hun behandelaar, over de meetmomenten.

Tabel 2: Aantal respondenten (jongere en behandelaar) per meetmoment

T0 T1 T2

Doelenlijst SG-gedrag n = 20 (100.0%) n = 13 (65.0%) n = 13 (65.0%)

Checklist programma integriteit n = 18 (90.0%) n = 16 (80.0%)

(14)

Aan de hand van dossierinformatie is er bij start van het onderzoek nagegaan of de jongere in de aanmeldfase bij De Waag toestemming heeft gegeven voor wetenschappelijk onderzoek. Indien dit niet het geval was, is de jongere opnieuw gevraagd om specifiek voor het huidige onderzoek toestemming te geven. Indien de jongere onder de 16 jaar was, is ook aan de opvoeders om toestemming gevraagd. Het toestemmingsformulier is bij afsluiting van de dataverzameling ingevoegd in het dossier van de jongere.

De behandelaars hebben zelfstandig de vragenlijsten ingevuld. De jongeren hebben, na het krijgen van uitleg, in het bijzijn van hun behandelaar (op afstand) de vragenlijsten

ingevuld op een vestiging van De Waag. In de meeste gevallen was dit aan het einde of begin van een behandelafspraak. Bij drie jongeren was het praktisch gezien niet mogelijk om de vragenlijsten op een vestiging in te vullen, aangezien zij laagfrequent een behandelafspraak op De Waag hadden. Bij deze drie cliënten zijn T1 en T2 telefonisch afgenomen door de onderzoeker.

Instrumenten

Programma integriteit. Om te bepalen in hoeverre er werd voldaan aan de programma integriteit, zijn twee verschillende vragenlijsten gebruikt, die zowel door de jongere als door de behandelaar zijn ingevuld.

Checklist Programma Integriteit voor de jongere. De Checklist Programma Integriteit voor de jongere is ontwikkeld door De Waag (Hoogsteder, 2017). De vragenlijst meet de mate van de programma integriteit op inhoudsniveau. Aan de hand van de lijst is inzichtelijk

gemaakt of de specifieke SGG-Jeugd technieken en werkzame elementen van het

zorgprogramma in voldoende mate zijn toegepast. De Checklist Programma Integriteit voor de jongere bestaat uit 15 items, met als voorbeeld item: “lukt het de therapeut om jou te motiveren / stimuleren om door te gaan met de behandeling?” en “wordt samen met jou besproken hoe ver je bent met het behalen van de doelen?”. Op de eerste helft van de

(15)

vragenlijst kan de jongere op een 10-puntsschaal aangeven in hoeverre een stelling bij hem past (1 = zeer slecht, zeker niet, helemaal nooit, 10 = uitmuntend, zeer zeker, altijd). De tweede helft van de vragenlijst zijn dichotome vragen welke de jongere met “ja” of “nee” kan beantwoorden. Er zijn nog geen psychometrische gegevens over de vragenlijst bekend. In de huidige studie is de betrouwbaarheid van de vragenlijst over de 10-puntsschaal items

berekend en deze bleek voldoende (a = .735). De Checklist Programma Integriteit voor de jongere is op T0 en T1 afgenomen.

Checklist Programma Integriteit voor de behandelaar. De Checklist Programma Integriteit voor de behandelaar is ook ontwikkeld door De Waag (Hoogsteder, 2017) en heeft dezelfde meetpretentie als de Checklist Programma Integriteit voor de jongere. De Checklist Programma Integriteit voor de behandelaar bestaat uit 18 items, met als voorbeeld item “heb je gevalideerd en gewerkt aan de behandelalliantie?” en “heb je de analysecirkel gebruikt als dit nodig was om nog meer op maat te kunnen kijken welke interventie passend is?”. De eerste helft van de vragenlijst kan de behandelaar op een 10-puntsschaal aangeven in hoeverre een stelling bij hem of haar past (1 = zeer slecht, zeker niet, helemaal nooit, 10 = uitmuntend, zeer zeker, altijd). De tweede helft van de vragenlijst zijn dichotome vragen welke de

behandelaar met “ja” of “nee” kan beantwoorden.Er zijn nog geen psychometrische gegevens over de vragenlijst bekend. In de huidige studie is de betrouwbaarheid van de vragenlijst over de 10-puntsschaal items berekend en deze bleek voldoende (a = .874). De Checklist

Programma Integriteit voor de behandelaar is op T0 en T1 afgenomen.

Bij zowel de Checklist Programma Integriteit voor de jongere als de Checklist

Programma Integriteit voor de behandelaar, is er sprake van een positieve beoordeling van de programma integriteit wanneer er op een item een zes of hoger is gescoord, of een “ja” is ingevuld. Als 60% van het oorspronkelijke programma integer wordt uitgevoerd, dan kunnen er al positieve resultaten verwacht worden (Durlak & DuPre, 2008). Voor de uitvoering van

(16)

SGG-Jeugd is er echter een minimale score van 80% vereist op de checklists, om te kunnen spreken van voldoende programma integriteit (Hoogsteder, 2017).

Eindevaluatie Programma Integriteit voor de jongere. De Eindevaluatie Programma Integriteit voor de jongere is ontwikkeld door De Waag (Hoogsteder, 2017). De Eindevaluatie Programma Integriteit voor de jongere is gebruikt om te kijken hoe het behandelaanbod en de effectiviteit daarvan door de jongeren werd beleefd, ter verbetering van de programma

integriteit over de gehele behandelduur. De Eindevaluatie Programma Integriteit voor de jongere bestaat uit 17 items, met als voorbeeld item “heb jij er vertrouwen in dat je door het volgen van de behandeling geen seksueel grensoverschrijdend gedrag meer laat zien?” en “vind je dat het contact met je ouders is verbeterd?”. De jongere kan op een 10-puntsschaal aangeven in hoeverre een stelling bij hem of haar past (1 = zeer slecht, zeker niet, helemaal nooit, 10 = uitmuntend, zeer zeker, altijd). Enkel item 12 over de duur van de behandeling kan beantwoord worden met een “ja”, “nee, te kort” of “nee, te lang”. Er zijn nog geen

psychometrische gegevens over de vragenlijst bekend. In de huidige studie is de

betrouwbaarheid van de vragenlijst over de 10-puntsschaal items berekend en deze bleek voldoende (a = .768). De Eindevaluatie Programma Integriteit voor de jongere is op T2 afgenomen.

Eindevaluatie Programma Integriteit voor de behandelaar. De Eindevaluatie Programma Integriteit voor de behandelaar is ook ontwikkeld door De Waag (Hoogsteder, 2017) en heeft dezelfde meetpretentie als de Eindevaluatie Programma Integriteit voor de jongere. De Eindevaluatie Programma Integriteit voor de behandelaar bestaat uit 21 items, met als voorbeeld item “in hoeverre heb je gewerkt met het vlaggensysteem en dit herhaald indien nodig?” en “sloot de uiteindelijke behandelduur en frequentie aan bij de ernst van de problematiek?”. Bij 11 items kan de behandelaar op een 10-puntsschaal aangeven in hoeverre een stelling bij hem of haar past (1 = zeer slecht, zeker niet, helemaal nooit, 10 = uitmuntend,

(17)

zeer zeker, altijd). De overige negen items zijn dichotoom. De behandelaar kan op deze items met “ja” of “nee” aangeven of de stelling van toepassing is.Er zijn nog geen psychometrische gegevens over de vragenlijst bekend. In de huidige studie is de betrouwbaarheid van de vragenlijst over de 10-puntsschaal items berekend en deze bleek voldoende (a = .915). De Eindevaluatie Programma Integriteit voor de behandelaar is op T2 afgenomen.

Bij zowel de Eindevaluatie Programma Integriteit voor de jongere als de Eindevaluatie Programma Integriteit voor de behandelaar, is er sprake van een positieve beoordeling van de programma integriteit wanneer er op een item een zes of hoger gescoord is, of een “ja” is ingevuld. Vanuit De Waag is een minimale score van 75% op de eindevaluaties gedefinieerd om te kunnen spreken van voldoende programma integriteit (Hoogsteder, 2017).

Verandering in SG-gedrag. Om de verandering in het SG-gedrag te meten is er gebruik gemaakt van de doelenlijst van het zorgprogramma SGG-Jeugd voor de jongere en de behandelaar.

Doelenlijst SGG voor de jongere. De Doelenlijst SGG voor de jongere is ontwikkeld door De Waag (Hoogsteder, 2017) en maakt inzichtelijk aan welke behandeldoelen er gewerkt moet worden die gerelateerd zijn aan seksueel grensoverschrijdend gedrag. Tevens biedt het instrument de mogelijkheid om eventuele veranderingen in het seksueel grensoverschrijdend gedrag van de jongere waar te nemen. De Doelenlijst SGG voor de jongere bestaat uit 16 items, met als voorbeeld item “ik ben niet meer dan twee keer per dag met seks bezig” en “ik heb een dagbesteding. Ik ga naar school, of ik heb voor minimaal drie dagen per week een stageplek of werk”. Aan de hand van een 10-puntsschaal kan de jongere aangeven in hoeverre een stelling bij hem past (1 = helemaal niet waar, 10 = absoluut waar). Er zijn nog geen psychometrische gegevens over de vragenlijst bekend. In de huidige studie is de

betrouwbaarheid van de vragenlijst over de 10-puntsschaal items berekend en deze bleek voldoende (a = .836). De Doelenlijst SGG voor de jongere is op T0, T1 en T2 afgenomen.

(18)

Doelenlijst SGG voor de behandelaar. De Doelenlijst SGG voor de behandelaar is ontwikkeld door De Waag (Hoogsteder, 2017) en heeft dezelfde meetpretentie als de Doelenlijst SGG voor de jongere. De Doelenlijst SGG voor de behandelaar heeft een grote overlap met de doelen die de Doelenlijst SGG voor de jongere meet, maar is uitgebreider en specifieker in het in beeld brengen van de veiligheid en problematiek. De Doelenlijst SGG voor de behandelaar bestaat uit 25 items, met als voorbeelditem “de opvoeder heeft voldoende kennis over het probleemgedrag van hun kind” en “de jongere is in staat om de negatieve groepsdruk van leeftijdgenoten te weerstaan”. Aan de hand van een 10-puntsschaal kan de behandelaar aangeven in hoeverre hij of zij van mening is dat de stelling bij de desbetreffende jongere past (1 = helemaal niet waar, 10 = absoluut waar). Er zijn nog geen psychometrische gegevens over de vragenlijst bekend. In de huidige studie is de betrouwbaarheid van de vragenlijst over de 10-puntsschaal items berekend en deze bleek voldoende (a = .953). De Doelenlijst SGG voor de behandelaar is op T0, T1 en T2 afgenomen.

Analyseplan

Programma integriteit. Om op groepsniveau te beoordelen in hoeverre de SGG-Jeugd behandelingen programma integer zijn uitgevoerd, is er gekeken naar de programma integriteit volgens de jongeren en de behandelaars op T1 en T2. Hier is voor gekozen aangezien er op T0, bij het merendeel van de respondenten, nog onvoldoende behandeling was geboden om iets te kunnen zeggen over de uitvoering hiervan. Op groepsniveau en per respondent is er berekend of er is voldaan aan de programma integriteit, volgens zowel de jongeren als de behandelaars. Bij een percentage van minimaal 80% op T1 en minimaal 75% op T2, werd verondersteld dat de behandeling voldoende werd uitgevoerd zoals bedoeld (Hoogsteder, 2017). Aan de hand van de Pearson’s correlatiecoëfficiënt en een Chi-kwadraat toets is geanalyseerd in hoeverre er overeenstemming was over het oordeel over de uitvoering van de behandeling, tussen de jongere en zijn behandelaar. Om eventuele veranderingen in de

(19)

programma integriteit over tijd in kaart te brengen, is er aan de hand van een t-toets gekeken of het percentage programma integriteit verschilt tussen T0 en T1. Verdere analyses zijn uitgevoerd op individueel niveau. Om te bepalen of een respondent programma integer behandeld is, is er gekeken of er is voldaan aan de gestelde drempel van 75% op T2, volgens de behandelaar. Hier is voor gekozen aangezien het laatste meetmoment iets zegt over het grootste gedeelte van de behandeling en naar verwachting de informatie van de behandelaars het meest betrouwbaar is. Om een vergelijking te maken tussen de respondenten die wél programma integer behandeld zijn en de respondenten die niet programma integer behandeld zijn, is er een Chi-kwadraat toets uitgevoerd voor de volgende categorische variabelen: ‘geboorteland’ (binnen of buiten Nederland), ‘middelenmisbruik’, ‘opleidingsniveau’ (hoog of laag) en de aanwezigheid van de diagnoses ‘ADHD’, ‘Autisme’ en ‘Normoverschrijdend-gedragsstoornis’. Aan de hand van een t-toets is onderzocht of er een verschil in leeftijd tussen beide groepen waarneembaar was. Tot slot is er naar de programma integriteit op item niveau gekeken om in kaart te brengen op welke onderdelen de programma integriteit

verbetert kan worden.

Verandering in SG-gedrag. Om te beoordelen of er op groepsniveau een verandering heeft plaatsgevonden in het realiseren van de behandeldoelen en daarmee een verandering in het SG-gedrag van de jongeren heeft opgetreden, zijn aan de hand van een t-toets de

gemiddelde scores van het SG-gedrag op T0, volgens de jongeren en de behandelaars, vergeleken met de gemiddelde scores op T2. Om te analyseren in hoeverre er

overeenstemming is over het oordeel van het SG-gedrag van de jongere, tussen de jongere zelf en zijn behandelaar, is de Pearson’s correlatiecoëfficiënt berekend en een Chi-kwadraat toets uitgevoerd. Aanvullend hebben er analyses op individueel niveau plaatsgevonden. Aan de hand van een Reliable Change Index (RCI), is per respondent berekend of hij een

(20)

jongere als de behandelaar. Met een RCI is berekend wat de minimaal benodigde verschilscore tussen T0 en T2 moest zijn, om te kunnen spreken van een betrouwbare verbetering. Om een vergelijking te maken tussen de respondenten die een betrouwbare verbetering hebben laten zien en de respondenten die geen betrouwbare verbetering hebben laten zien, volgens het oordeel van de behandelaar, is er een Chi-kwadraat toets uitgevoerd voor de volgende categorische variabelen: ‘geboorteland’ (binnen of buiten Nederland), ‘middelenmisbruik’, ‘opleidingsniveau’ (hoog of laag) en de aanwezigheid van de diagnoses ‘ADHD’, ‘Autisme’ en ‘Normoverschrijdend-gedragsstoornis’. Aan de hand van een t-toets is onderzocht of er een verschil in leeftijd tussen beide groepen waarneembaar was.

Vergelijking programma integriteit en SG-gedrag. Tot slot is er nagegaan of de jongeren die programma integer behandeld zijn, ook daadwerkelijk een verbetering in het SG-gedrag lieten zien.

Resultaten Programma integriteit

Programma integriteit op groepsniveau. Om op groepsniveau te beoordelen in hoeverre de SGG-Jeugd behandelingen programma integer zijn uitgevoerd, is er gekeken naar de programma integriteit volgens de behandelaars en de jongeren op T1 en T2. De

percentages programma integriteit op T1 kwamen uit op gemiddeld 91% volgens de jongeren (n = 16) en gemiddeld 85% volgens de behandelaars (n = 16). Dit is boven de gestelde drempel van 80% op T1. De percentages programma integriteit op T2 kwamen uit op

gemiddeld 95% volgens de jongeren (n = 13) en gemiddeld 85% volgens de behandelaars (n = 13). Dit is boven de gestelde drempel van 75% op T2. Op groepsniveau is er voldaan aan de programma integriteit. Oftewel, de behandeling werd in voldoende mate gegeven zoals het bedoeld is.

(21)

Programma integriteit op individueel niveau. Per respondent is er vastgesteld of er is voldaan aan de programma integriteit, op basis van het oordeel van de behandelaar. De resultaten zijn weergeven in Tabel 3 (T1) en Tabel 4 (T2). Op T1 is er volgens vier jongeren en volgens drie behandelaars niet voldaan aan de programma integriteit. Op T2 is er volgens twee behandelaars niet voldaan aan de programma integriteit. Op T2 werd er volgens alle jongeren voldaan aan de programma integriteit.

Tabel 3: Kruistabel programma integriteit volgens jongeren en behandelaars op T1 (N = 16)

Behandelaars niet voldaan aan PI

Behandelaars wel voldaan aan PI

Totaal

Jongeren niet voldaan aan PI

n = 1 (6.3%) n = 3 (18.8%) n = 4 (25.0%)

Jongeren wel voldaan aan PI

n = 2 (12.5%) n = 10 (62.5%) n = 12 (75.0%)

Totaal n = 3 (18.8%) n = 13 (81.3%) N = 16 (100.0%)

Tabel 4: Kruistabel programma integriteit volgens jongeren en behandelaars op T2 (N = 13)

Behandelaars niet voldaan aan PI

Behandelaars wel voldaan aan PI

Totaal

Jongeren niet voldaan aan PI

n = 0 (0.0%) n = 0 (0.0%) n = 0 (0.0%)

Jongeren wel voldaan aan PI

n = 2 (15.4%) n = 11 (84.6%) n = 13 (100.0%)

(22)

Overeenstemming in programma integriteit. Er is op twee manieren berekend in hoeverre er overeenstemming was in het oordeel van de jongere en de behandelaar, wat betreft de mate van programma integriteit. In eerste instantie is de Pearson’s

correlatiecoëfficiënt berekend. Hier kwam uit dat er nauwelijks sprake was van

overeenstemming tussen het oordeel van de jongere en het oordeel van de behandelaar wat betreft de programma integriteit op T1 (r = .086, p = .376). Op T2 was er sprake van een positieve correlatie tussen het oordeel van de jongere en het oordeel van de behandelaar wat betreft de programma integriteit (r = .592, p = .016). Met andere woorden: op het laatste meetmoment was er een behoorlijke overeenstemming over de uitvoering van de behandeling. Vervolgens is er een Chi-kwadraat toets uitgevoerd. De Chi-kwadraat toets op T1, zoals weergeven in Tabel 3, was niet significant, X²(1) = .137, p = 1.000). Op T2 kon de Chi-kwadraat toets niet worden uitgevoerd aangezien geen enkele jongere de programma integriteit als onvoldoende had beoordeeld, zoals te zien in Tabel 4.

Verandering over tijd in programma integriteit. Om op groepsniveau een eventuele verandering in de programma integriteit over tijd in kaart te brengen, is er gebruik gemaakt van een t-toets voor de programma integriteit op T0 en T1. Hier is voor gekozen aangezien er op T2 gebruik is gemaakt van een ander instrument dan op T0 en T1, waardoor er geen vergelijking met het laatste meetmoment mogelijk was.De behandelaars rapporteerden geen verandering in de programma integriteit tussen het eerste (M = 78.33, SD = 21.60) en het tweede meetmoment (M = 83.87, SD = 22.99), t(14) = -1.339, p = .202. Volgens de jongeren was er een significante vooruitgang wat betreft de programma integriteit tussen T0 (M = 76.60. SD = 18.40) en T1 (M = 91.67. SD = 11.68), t(14) = -3.308, p = .005. Zij vonden de behandeling meer programma integer uitgevoerd op T1 dan op T0.Er is sprake van een groot effect (d = 0.98).

(23)

Vergelijking van groepen. De respondenten zijn in twee groepen verdeeld: zij die wel programma integer behandeld zijn en zij die niet programma integer behandeld zijn. De respondenten die programma integer zijn behandeld, zijn aan de hand van een Chi-kwadraat toets vergeleken met de respondenten die niet programma integer behandeld zijn op de volgende categorische variabelen: ‘geboorteland’ (binnen of buiten Nederland),

‘middelenmisbruik’, ‘opleidingsniveau’ (hoog of laag) en de aanwezigheid van de diagnoses ‘ADHD’, ‘Autisme’ en ‘Normoverschrijdend-gedragsstoornis’. Er zijn voor deze variabelen geen significante verschillen gevonden tussen de groepen, zoals weergeven in Tabel 5. Om te vergelijken op de continue variabele ‘leeftijd’ is er gebruik gemaakt van een t-toets. Er is geen significant verschil in leeftijd gevonden tussen de groep die programma integer behandeld is (M = 15.45, SD = 1.64) en de groep die niet programma integer behandeld is (M = 15.50, SD = 0.71), t(11) = 0.038, p = .971.

Tabel 5: Chi-kwadraat toets voor de programma integriteit (N = 13)

Programma integriteit op itemniveau. Tot slot is er in kaart gebracht op welke onderdelen de programma integriteit verbeterd kan worden. Op de Checklist Programma Integriteit voor de jongeren op T0 kamen er twee onderdelen naar voren, waar meer dan 50%

Pearson Chi-square df Sig. (2-tailed) Geboorteland 0.965 1 .423 Middelenmisbruik 0.965 1 .423 Opleidingsniveau 0.014 1 1.000 ADHD 3.782 1 .128 ASS 0.709 1 1.000 Normoverschijdend-gedragsstoornis 5.318 1 .077

(24)

van de jongeren op aangaven niet programma integer behandeld te worden. Dit ging om de vraag “Heb je elke bijeenkomst een doe-oefening gedaan? Bijvoorbeeld een rollenspel of een oefening die helpt om je te ontspannen of te beheersen”. Op T0 was bij 60% van de jongeren dit onderdeel niet programma integer. Op T1 was dit nog maar bij 25% van de jongeren het geval. Ook de vraag “Heb je elke bijeenkomst een thuiswerkopdracht meegekregen?” was op T0 bij 55% van de jongeren niet programma integer. Op T1 was dit nog maar bij 20% van de jongeren het geval. Op de Checklist Programma Integriteit van de behandelaar was op T0 de vraag “Heb je outreachend gewerkt als dit meerwaarde leek te hebben?” bij 55% van de behandelaars niet programma integer uitgevoerd. Op T1 was dit nog steeds het geval bij 50% van de behandelaars. Op zowel de Eindevaluatie Programma Integriteit voor de jongeren als voor de behandelaars, kwamen er geen items naar voren die door meer dan 50% van de respondenten negatief zijn beoordeeld.

Verandering in SG-gedrag

Naast de programma integriteit, is ook de eventuele verandering in het SG-gedrag van de jongere in kaart gebracht. Hiervoor is er gekeken naar de behaalde behandeldoelen van SGG-Jeugd volgens de behandelaars en de jongeren op T0, T1 en T2. Veranderingen in het SG-gedrag zijn geanalyseerd op groepsniveau en individueel niveau.

Verandering in SG-gedrag op groepsniveau. Aan de hand van een t-toets is er vastgesteld dat er op groepsniveau volgens de jongeren een verbetering heeft plaatsgevonden in het behalen van de SGG-behandeldoelen tussen T0 (M = 7.55, SD = 1.25) en T2 (M = 8.50, SD = 0.83), t(12) = -3.985, p = .002. Er is sprake van een groot effect (d = 0.90).Ook volgens de behandelaars heeft er tussen T0 (M = 6.21, SD = 1.51) en T2 (M = 6.78, SD = 1.62) een verbetering opgetreden in het behalen van de SGG-behandeldoelen, t(12) = -3.173, p = .008. Bij de behandelaars is er sprake van een klein effect (d = 0.36).Volgens zowel de jongeren als de behandelaars waren er meer behandeldoelen behaald op T2 dan op T0. Deze

(25)

resultaten laten zien dat er in twee maanden een significante verbetering in het SG-gedrag van de jongere heeft opgetreden.

Overeenstemming in SG-gedrag. Aan de hand van een Pearson’s correlatie is berekend dat er op alle meetmomenten geen sprake was van overeenstemming tussen het oordeel van de jongere en het oordeel van de behandelaar, wat betreft het SG-gedrag van de jongere (T0: r = .164, p = .245, T1: r = .388, p = .095, T2: r = .436, p = .068). In Tabel 6 is in beeld gebracht dat de jongeren gemiddeld genomen, op alle meetmomenten aangaven meer SGG-behandeldoelen behaald te hebben. Daarmee beoordelen de jongeren hun eigen gedrag structureel positiever dan hun behandelaars.

Tabel 6: t-toetsen op de realisatie van de SGG-behandeldoelen

M jongeren M behandelaars t df Sig. (2-tailed) T0 (N = 20) 7.70 6.11 -4.506 19 .000 T1 (N = 13) 8.14 6.39 -4.478 12 .001 T2 (N = 13) 8.50 6.78 -4.245 12 .001

Verandering in SG-gedrag op individueel niveau. Aanvullend op de analyse van het SG-gedrag op groepsniveau, heeft er ook een analyse op individueel niveau plaatsgevonden met behulp van de Reliable Change Index (RCI). Met de RCI is berekend wat de minimaal benodigde verschilscore op de realisatie van de behandeldoelen tussen T0 en T2 moest zijn, om te kunnen spreken van een betrouwbare verandering in het SG-gedrag. Op deze manier kan er per individu berekend worden of er een verslechtering, geen verandering of een verbetering in het SG-gedrag heeft opgetreden. Voor de jongeren was er een minimale verschilscore van ≤ -1.26 of ≥ 1.26 nodig om te kunnen spreken van een betrouwbare

(26)

verandering (berekend met MT0 = 7.70, MT2 = 8.50, SDT0 = 1.12, Chronbach’s α = .836). Voor de behandelaars was er een minimale verschilscore van ≤ -0.79 of ≥ 0.79 nodig om te kunnen spreken van een betrouwbare verandering (berekend met MT0 = 6.11, MT2 = 6.78, SDT0 = 1.31, α = .953). De resultaten van de RCI zijn weergeven in Tabel 7.

Tabel 7: Reliable Change Index op verandering in SG-gedrag (N = 13)

Verslechtering in SG-gedrag Geen verandering in SG-gedrag Verbetering in SG-gedrag Totaal Volgens jongeren n = 0 (0.0%) n = 10 (77.0% ) n = 3 (23.0%) N = 13 (100.0%) Volgens behandelaars n = 0 (0.0%) n = 10 (77.0% ) n = 3 (23.0%) N = 13 (100.0%)

Volgens de jongeren heeft er een betrouwbare verbetering in het SG-gedrag opgetreden bij drie van de 13 respondenten. Ook volgens de behandelaars heeft er een

betrouwbare verbetering in het SG-gedrag opgetreden bij drie van de 13 respondenten. In één geval trad deze betrouwbare verbetering op volgens zowel de jongere als zijn behandelaar. Geen enkele respondent laat een betrouwbare verslechtering zien.

Vergelijking van groepen. De respondenten zijn in twee groepen verdeeld: zij die een betrouwbare verbetering in het SG-gedrag hebben laten zien en zij die geen betrouwbare verbetering in het SG-gedrag hebben laten zien. De groepen zijn aan de hand van een Chi-kwadraat toets met elkaar vergeleken op de volgende categorische variabelen: ‘geboorteland’ (binnen of buiten Nederland), ‘middelenmisbruik’, ‘opleidingsniveau’ (hoog of laag) en de aanwezigheid van de diagnoses ‘ADHD’, ‘Autisme’ en

(27)

beide groepen, zoals weergeven in Tabel 8. Om te vergelijken op de continue variabele ‘leeftijd’ is er gebruik gemaakt van een t-toets. Er is geen significant verschil in leeftijd gevonden tussen de groep die een betrouwbare verbetering heeft laten zien (M = 15.67, SD = 2.08) en de groep die geen betrouwbare verbetering heeft laten zien (M = 15,40, SD = 1.43), t(11) = -.258, p = .801.

Tabel 8: Chi-kwadraat toets voor de betrouwbare verbetering in SG-gedrag (N = 13)

Vergelijking programma integriteit en verbetering in SG-gedrag

De programma integriteit en de eventuele verbetering in SG-gedrag, zijn aan de hand van een Chi-kwadraat toets met elkaar vergeleken en deze bleek niet significant, X²(1) = 0.709, p = 1.000). De resultaten zijn in Tabel 9 weergeven. De kruistabel laat zien dat alle respondenten die een betrouwbare verbetering in het SG-gedrag lieten zien, ook

daadwerkelijk programma integer behandeld zijn. Geen enkele respondent die géén programma integere behandeling ontving, heeft een betrouwbare verbetering laten zien. Desalniettemin zijn er ook acht respondenten geweest die wél een programma integere behandeling ontvingen, maar géén betrouwbare verbetering in het SG-gedrag lieten zien. Tot

Pearson Chi-square df Sig. (2-tailed) Geboorteland 0.231 1 1.000 Middelenmisbruik 0.231 1 1.000 Opleidingsniveau 0.660 1 .559 ADHD 0.043 1 1.000 ASS 0.231 1 1.000 Normoverschijdend-gedragsstoornis 2.359 1 .203

(28)

slot waren er twee respondenten die géén programma integere behandeling ontvingen en ook géén betrouwbare verbetering in het SG-gedrag lieten zien.

Tabel 9: Kruistabel programma integriteit en verbetering in SG-gedrag (N = 13)

Niet voldaan aan PI Wel voldaan aan PI Totaal

Geen betrouwbare verbetering

n = 2 (15.4%) n = 8 (61.5%) n = 10 (76.9%)

Wel een betrouwbare verbetering

n = 0 (0.0%) n = 3 (23.1%) n = 3 (23.1%)

Totaal n = 2 (15.4%) n = 11 (84.6%) N = 13 (100.0%)

Discussie

Het doel van het huidige onderzoek was tweeledig: in eerste instantie is er in kaart gebracht of het zorgprogramma SGG-Jeugd in voldoende mate werd uitgevoerd zoals

bedoeld, ten tweede is er gekeken of er na twee maanden een verbetering was waar te nemen in de realisatie van de SGG-behandeldoelen, die leidt tot een vermindering van het seksueel grensoverschrijdend gedrag.

Programma integriteit

Om vast te stellen of het zorgprogramma in voldoende mate werd uitgevoerd zoals bedoeld, is er gekeken naar de programma integriteit. Op groepsniveau bleek de programma integriteit voldoende volgens zowel de jongeren (met een gemiddelde score van 95% op het laatste meetmoment) als de behandelaars (met een gemiddelde score van 85% op het laatste meetmoment). Op T1 werd er voldaan aan de programma integriteit volgens 75% de jongeren en 81% van de behandelaars. Op T2 werd er volgens 100% van de jongeren en 85% van de behandelaars voldaan aan de programma integriteit.

(29)

Relatief nieuwe behandeling. Het feit dat de meerderheid van de respondenten programma integer behandeld is, is een opvallend resultaat aangezien uit onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, naar voren is gekomen dat vooral nieuwe behandelingen relatief minder programma integer worden uitgevoerd, in vergelijking tot behandelingen waar al langer mee wordt gewerkt (Nas, Ooyen-Houben & Wieman, 2011). SGG-Jeugd is sinds oktober 2017 op alle vestigingen van De Waag in gebruik en daarmee een relatief nieuwe behandeling. Het feit dat deze behandeling al na ongeveer een jaar, in het merendeel van de gevallen programma integer wordt uitgevoerd, is positief en hoopvol voor de programma integriteit van SGG-Jeugd voor de komende jaren.

Implementatie van zorgprogramma’s bij De Waag. Dit resultaat kan verklaard worden vanuit de werkwijze van De Waag. De Waag besteedt veel aandacht aan de implementatie van haar zorgprogramma’s. Zo worden bijvoorbeeld alle SGG-Jeugd

behandelaars getraind, wordt er per vestiging een programmaverantwoordelijke aangewezen en vindt er maandelijks intervisie plaats met alle SGG-Jeugd behandelaars van de

desbetreffende vestiging (Hoogsteder & Schippers, 2017). Deze bijeenkomsten en organisatorische strategieën verhogen de kans op een voldoende mate van programma integriteit (De Lange & Chênevert, 2009).

Verschillen tussen de groepen.Er zijn ook kanttekeningen te plaatsen bij de

gevonden resultaten omtrent de programma integriteit in het huidige onderzoek. Ondanks dat de meerderheid van de respondenten een programma integere behandeling heeft ontvangen, blijft er een groep van ongeveer 20% die niet voldoende programma integer behandeld is. In de huidige studie zijn er tussen beide groepen geen systematische verschillen in

achtergrondvariabelen gevonden, waarmee kan worden verklaard waarom de ene jongere een programma integere behandeling heeft ontvangen en de andere niet. Dit is waarschijnlijk te

(30)

verklaren door andere factoren. Zo was het door externe factoren, bijvoorbeeld door school of stage van de jongere, niet altijd haalbaar om aan de gestelde behandelfrequentie te voldoen. Ook kan het zijn dat de behandelaar een keer een intervisiebijeenkomst niet heeft kunnen bijwonen wegens andere prioriteiten. Daaraan toevoegend stond het merendeel van de respondenten aan het begin van de behandeling. Het is aannemelijk dat er in eerste instantie aan de veiligheid en de behandelrelatie werd gewerkt, vóórdat er thuiswerkopdrachten werden meegegeven en de opvoeders van de jongeren betrokken konden worden. Enkele jongeren hadden hier namelijk groot bezwaar tegen. Dit zijn eventuele verklaringen voor het feit dat er bij ongeveer 20% van de respondenten niet is voldaan aan de gestelde drempel voor de programma integriteit.

Verschil in beoordeling. Het is opvallend dat de jongeren de programma integriteit gemiddeld genomen op beide meetmomenten positiever beoordeelden dan hun behandelaar. Het feit dat de vragenlijsten in de nabijheid van de behandelaar zijn ingevuld, heeft er mogelijk voor gezorgd dat de jongeren meer sociaal wenselijke antwoorden over de uitvoering van de behandeling gaven (Aspland & Gardner, 2003). Een andere verklaring hiervoor kan zijn dat de behandelaars de vragenlijsten over de programma integriteit

kritischer hebben ingevuld dan de jongeren. Zo wordt er bijvoorbeeld op de vragenlijst aan de behandelaar gevraagd of er is aangesloten bij de leerstijl van de jongere en of er relevante motivatietechnieken en CGT-technieken zijn ingezet. Vooral bij de meer ervaren

behandelaars kan het zo zijn dat zij deze technieken wel degelijk hebben ingezet, maar zich hier niet bewust van zijn aangezien zij deze gesprekstechnieken eigen hebben gemaakt. Indien de jongeren geneigd waren om een meer positief beeld van de programma integriteit te

schetsen en de behandelaars geneigd waren een meer kritisch beeld van de programma integriteit te schetsen, zou dit een verklaring kunnen geven voor het feit dat de beoordeling van de programma integriteit op beide meetmomenten van elkaar verschilt.

(31)

Conclusie programma integriteit. Voorafgaand aan het onderzoek werd verwacht dat het zorgprogramma SGG-Jeugd programma integer werd uitgevoerd. Ondanks de geschetste kanttekeningen, kan er geconcludeerd worden dat deze hypothese kan worden bevestigd. In het merendeel van de gevallen wordt de behandeling programma integer uitgevoerd. Met andere woorden: de behandeling wordt in voldoende mate gegeven zoals bedoeld.

Verbetering in SG-gedrag

Naast de programma integriteit is er ook vastgesteld of er een verbetering in het SG-gedrag van de jongere is waargenomen. De resultaten tonen aan dat er op groepsniveau, volgens zowel de jongeren (d = 0.90) als de behandelaars (d = 0.36), een significante verbetering in het SG-gedrag van de jongere heeft opgetreden. Hierin was het opvallend dat de jongeren hun eigen gedrag over het algemeen positiever beoordeelden dan hun

behandelaar.

Onderschatting van de daadwerkelijke effecten. Het feit dat er na een relatief korte behandelperiode van twee maanden al een verbetering in het SG-gedrag zichtbaar is, is hoopgevend voor de verbeteringen in het SG-gedrag na een volledige behandeltermijn. De verwachting is dat wanneer de behandeling volledig is doorlopen en afgerond, de effecten groter zullen zijn (Olver, Stockdale & Wormith, 2011; Van Horn, Mulder & Scholing, 2006). Hiermee kan worden verondersteld dat de effecten die in de huidige studie gevonden zijn, een onderschatting zijn van de daadwerkelijke effecten van het volledige behandelprogramma.

Veel werkzame elementen. Een verklaring voor het feit dat SGG-Jeugd resulteert in een verbetering van het SG-gedrag, kan worden gegeven vanuit de literatuur. Zoals eerder beschreven bevat het zorgprogramma veel elementen die als meest effectief zijn gebleken in de behandeling van jeugdige zedendelinquenten (Ter Beek, 2018; Dopp et al., 2015; Hanson et al., 2009; Lösel & Schmucker, 2005; Schmucker & Lösel, 2015; Walker et al., 2004). Ook

(32)

is het bekend dat de behandeling van zedenproblematiek bij jeugdigen meer effecten behaalt dan de behandeling van volwassenen (Lösel & Schmucker, 2005), zoals bij SGG-Jeugd het geval is.

Alliantie. Dat er in het huidige onderzoek op het laatste meetmoment significant meer behandeldoelen zijn behaald dan op het eerste meetmoment, kan worden verklaard door het groeien van de alliantie. Alliantie is de band die ontstaat tussen de behandelaar en zijn cliënt, en is zeer belangrijk als het gaat om de openheid van de cliënt en uiteindelijk voor het behalen van behandelresultaten (Kelley, Bickman & Norwood, 2010; Scholte, 2017). Naar mate de behandeling vorderde versterkte de alliantie tussen de jongere en zijn behandelaar, waardoor de jongere zich meer op zijn gemak voelde en hierdoor meer openheid gaf over de

problematiek. Hierdoor konden er meer behandeldoelen behaald worden, naar mate de tijd vorderde.

Sociale wenselijkheid. Er zijn ook kanttekeningen te benoemen bij de gevonden onderzoeksresultaten wat betreft de veranderingen in het SG-gedrag. Opnieuw is het

aannemelijk dat sociale wenselijkheid een rol speelt. Het feit dat er volgens de jongeren een groot effect van behandeling heeft plaatsgevonden in de korte behandelperiode, zou verklaard kunnen worden door de eventueel sociaal wenselijke antwoorden van de jongeren (Aspland & Gardner, 2003). Er ligt een enorm stigma op seksueel grensoverschrijdend gedrag, vooral wanneer het slachtoffer een minderjarige betreft. Jongeren zien hoe pedofielen en

pedoseksuelen openlijk veroordeeld en afgewezen worden in de maatschappij (Boone, Siegel-Rozenblit & Ven, 2014). Deze openlijke afwijzing kan het toenemen van schaamte in de hand werken. Daaraan toevoegend is de adolescentie een periode waarin de gevoeligheid voor schaamte en de angst voor afwijzing toeneemt (Lightfoot, Cole & Cole, 2012). Hierdoor is het aannemelijk dat in het huidige onderzoek, het risico op het geven van sociaal wenselijke

(33)

antwoorden door de jongeren toeneemt. Dit risico heeft eventueel geresulteerd in een overschatting van de positieve beoordeling van het eigen gedrag, door de jongeren.

Gebrek aan inzicht in eigen problematiek. Op alle meetmomenten was er weinig overeenstemming tussen het oordeel van de jongere en het oordeel van de behandelaar, wat betreft het SG-gedrag van de jongere. De jongeren beoordeelden hun eigen gedrag over het algemeen, op alle meetmomenten positiever dan hun behandelaars deden. In de literatuur wordt bevestigd dat er weinig overeenstemming is over de beoordeling van de problematiek tussen cliënten en hun behandelaar (Youngstrom et al., 2011; Achenbach, Krukowski,

Dumenci & Ivanova, 2005). Bij de jongeren lijkt er in mindere mate sprake te zijn van inzicht in de eigen problematiek, aangezien zij deze structureel in mindere mate rapporteerden. Een gebrek aan zelfinzicht zou, naast de zojuist benoemde sociale wenselijkheid, een andere verklaring kunnen zijn voor de positievere beoordeling van het eigen gedrag (Barendse, Van Oei & Van Alphen, 2009). Ook het ervaren van weinig lijdensdruk kan hier een oorzaak van zijn (Colins et al., 2010). Een gebrek aan zelfinzicht en een beperkte lijdensdruk komt voornamelijk voor bij autistische zedendelinquenten (Murrie, Warren, Kristiansson & Dietz, 2002), welke 25% van de respondentengroep betrof. Ook zou stress een verklaring voor de positievere zelfbeoordeling kunnen zijn. Stress blijkt een risicofactor voor het plegen van misbruik, waardoor het aannemelijk is dat de respondenten in het huidige onderzoek enige mate van stress ervaarden (Bogaerts, Plasschaert & Deboutte, 2000). Gestreste mensen zijn meer op zoek naar beloning, wat een reden voor de jongeren zou kunnen zijn om hun eigen gedrag als positiever te rapporteren (Starcke & Brand, 2016).

Conclusie verbetering in SG-gedrag. Voorafgaand aan het onderzoek werd er verwacht dat er enige verbetering in het SG-gedrag van de jongeren zichtbaar zou zijn. Ondanks de zojuist geschetste kanttekeningen, kan er geconcludeerd worden dat er inderdaad een effect van behandeling is waargenomen en er enige verbetering in het SG-gedrag van de

(34)

jongere is opgetreden. Hierin is het aannemelijk dat sociale wenselijkheid en een gebrek aan zelfinzicht een rol hebben gespeeld in de resultaten. Maar gezien het feit dat de resultaten in een relatief korte behandeltermijn van twee maanden zijn behaald, is het aannemelijk dat het zorgprogramma SGG-Jeugd inderdaad resulteert in een afname van het seksueel

grensoverschrijdend gedrag, wanneer de gehele behandeling is doorlopen en afgerond. Programma integriteit en verbetering in SG-gedrag

Aanvullend is er exploratief onderzocht of er een relatie zichtbaar werd tussen de mate van programma integriteit en de verbetering in het SG-gedrag. Alle respondenten die een betrouwbare verbetering in het SG-gedrag lieten zien, werden programma integer behandeld. Er was geen enkele respondent die een betrouwbare verbetering in het SG-gedrag liet zien en niet programma integer behandeld werd. Dit resultaat wordt bevestigd in de literatuur waarin wordt benadrukt dat het waarborgen van programma integriteit bijdraagt aan de effectiviteit van een interventie (Durlak & DuPre, 2008).

Desalniettemin waren er ook acht respondenten die wél programma integer behandeld werden, maar geen betrouwbare verbetering lieten zien. Dit zou verklaard kunnen worden door het feit dat enkele respondenten al enige tijd in behandeling waren op T0. De jongeren die al enige tijd in behandeling waren, hadden op T0 al ruim voldoende behandeldoelen behaald. Deze ruim voldoende score op de behandeldoelen op T0, maakte het lastig om op T2 aan de benodigde verschilscore te voldoen. Er was namelijk niet veel ruimte meer tot groei, aangezien er een maximaal behaalbare score van 10 was. Hierdoor kon er bij enkele

respondenten niet worden voldaan aan de RCI index, waardoor zij in het huidige onderzoek zijn geïnterpreteerd als respondenten die geen betrouwbare verbetering in het SG-gedrag hebben laten zien. Dit betekent echter niet dat deze cliënten niet eerder in hun behandeling (vóór de uitvoering van het onderzoek) baat hebben gehad bij de programma integere uitvoering van het zorgprogramma.

(35)

Daaraan toevoegend is het goed mogelijk dat de respondenten die net waren gestart met de behandeling, slechts op enkele specifieke behandeldoelen een betrouwbare verbetering hebben laten zien. Het is immers niet realistisch om te verwachten dat er in een tijdsbestek van twee maanden, succes geboekt kan worden op alle verschillende relevante domeinen van de behandeling.

Conclusie Programma integriteit en verbetering in SG-gedrag. Het feit dat elke respondent die een betrouwbare verbetering liet zien, ook daadwerkelijk programma integer behandeld is, doet vermoeden dat er een verband is tussen de mate van programma integriteit en de effectiviteit van de behandeling. Echter passen de acht respondenten die geen

betrouwbare verandering lieten zien, niet in deze verwachting. Dit betekent dat deze verwachting niet volledig ondersteund kan worden en er geen definitieve conclusies aan verbonden kunnen worden, op basis van de data in het huidige onderzoek.

Beperkingen

De huidige studie had een aantal beperkingen. Een van deze beperkingen is het zojuist beschreven feit dat de respondenten zich in verschillende fases van behandeling bevonden op T0. Dit heeft invloed gehad op de interpretatie van de onderzoeksresultaten.

Validiteit. Een andere beperking betreft de validiteit van de onderzoeksinstrumenten. Aangezien SGG-Jeugd een relatief nieuw zorgprogramma is, zijn de gebruikte vragenlijsten onlangs ontwikkeld en heeft er nog geen onderzoek plaatsgevonden naar de validiteit van de instrumenten. Het gevolg hiervan is dat het niet met zekerheid vastgesteld kan worden dat de instrumenten daadwerkelijk de programma integriteit en veranderingen in het SG-gedrag hebben gemeten (Billiet & Waege, 2003). Daarentegen is in het huidige onderzoek de Cronbach’s alfa van elke vragenlijst berekend en bleek de interne consistentie van de vragenlijsten ruim voldoende, wat positief is voor de betrouwbaarheid.

(36)

Interbeoordelaarbetrouwbaarheid. De interbeoordelaarbetrouwbaarheid van de gebruikte instrumenten is ook nog niet eerder onderzocht. De

interbeoordelaarbetrouwbaarheid is de mate van overeenstemming tussen verschillende beoordelaars (Bryman, 2015). Wanneer de interbeoordelaarbetrouwbaarheid voldoende is betekent dit dat de respondenten de vragenlijst op een vergelijkbare wijze hebben ingevuld, en dat deze een goed beeld geeft van wat het beoogd te meten (Barendse, Van Oei & Van

Alphen, 2009). Gedurende het onderzoek werd er gesignaleerd dat de vragenlijsten door de verschillende behandelaars op een andere manier werden geïnterpreteerd. Een voorbeeld is de vraag: “heb je outreachend gewerkt als dit meerwaarde leek te hebben?”. Enkele behandelaars antwoorden met “nee” indien zij niet outreachend te werk zijn gegaan tijdens de behandeling. Echter, is “niet van toepassing” ook een antwoordoptie, welke kan worden ingevuld wanneer er wel is overwogen om outreachend te werk te gaan, maar dit geen meerwaarde bleek te hebben. Een verminderde interbeoordelaarbetrouwbaarheid gaat ten koste van de

betrouwbaarheid van het onderzoek (Bryman, 2015). Sterke punten

Naast het feit dat er een aantal beperkingen aanwezig zijn, zijn er aan het huidige onderzoek ook sterke punten te benoemen.

Longitudinaal design. De studie heeft een longitudinaal design. Dezelfde

respondentgroep is op meerdere meetmomenten onderzocht (Bryman, 2015). Hierdoor zijn de onderzoeksresultaten niet beperkt tot slechts één meetmoment, maar was het mogelijk om de ontwikkeling van de programma integriteit en het SG-gedag over tijd in kaart te brengen.

Doeltreffendheid en effectiviteit. Daar op aanvullend is het huidige onderzoek een belangrijke aanzet voor het in kaart brengen van de doeltreffendheid van het zorgprogramma SGG-Jeugd. Hiermee wordt een eerste bijdrage geleverd aan het wetenschappelijk aantonen van de effectiviteit van de interventie. Voor de beroepspraktijk is het van groot belang om

(37)

enkel gebruik te maken van wetenschappelijk aangetoonde effectieve interventies, om de jeugdigen te beschermen tegen eventuele schade of negatieve gevolgen (Stams, 2011; De Waal, 2015; Stams, Van Der Put, Hoeve & Asscher, 2014). Dit belang wordt vergroot wanneer de interventie in een verplicht kader kan worden opgelegd, zoals het geval is bij SGG-Jeugd. In het huidige onderzoek is aangetoond dat het zorgprogramma SGG-Jeugd bij geen enkele respondent heeft geresulteerd in een betrouwbare verslechtering van het SG-gedrag. Het zorgprogramma heeft niet geresulteerd in negatieve gevolgen voor het seksueel grensoverschrijdend gedrag van de jongere en heeft hiermee belangrijke informatie

opgeleverd voor de beroepspraktijk. Aanbevelingen voor vervolgonderzoek

Op basis van de opgedane kennis uit het huidige onderzoek kunnen aanbevelingen geformuleerd worden voor eventueel vervolgonderzoek.

Instrumenten valideren. In eerste instantie is het van belang om onderzoek uit te voeren naar de validiteit en interbeoordelaarbetrouwbaarheid van de gebruikte

onderzoeksinstrumenten. Wanneer er kan worden vastgesteld dat de instrumenten meten wat het beoogd te meten en zij door verschillende beoordelaars op eenzelfde manier

geïnterpreteerd worden, kan er een meer betrouwbare uitspraak over de uitvoering en

voortgang van de behandeling geformuleerd worden (Bryman, 2015). Dit is in het belang van de veiligheid van zowel de jongere (Dagnan & Jahoda, 2006) als van de rest van de

maatschappij (De Visser et al., 2007).

Langere onderzoeksperiode. De uitvoering van het huidige onderzoek was beperkt tot een bepaalde onderzoeksperiode. Voor vervolgonderzoek is een langere

onderzoeksperiode gewenst. Hierin wordt er aanbevolen om naar de gehele behandelperiode van de jongeren te kijken: van de startmodule tot aan het nazorgprogramma. Op deze manier

(38)

kan er een completer beeld geschetst worden van de verandering in het SG-gedrag, wat meer inzicht geeft in de doeltreffendheid van het zorgprogramma.

Klinische implicaties

Zoals eerder benoemd levert dit onderzoek een eerste bijdrage aan het

wetenschappelijk aantonen van de effectiviteit van de interventie, wat van groot belang is voor de ontwikkeling van het werkveld in het algemeen. Het onderzoek heeft aangetoond dat het zorgprogramma SGG-Jeugd niet resulteert in een verslechtering van het SG-gedrag.

Aanvullend heeft het onderzoek ook relevantie informatie opgeleverd voor specifiek de SGG-Jeugd behandelaars van De Waag. Uit de resultaten is duidelijk geworden dat de jongeren hun eigen gedrag en problematiek, structureel positiever beoordelen dan hun behandelaars deden. De jongeren zijn minder goed in staat in het inschatten van de eigen problematiek. In het kader van de veiligheid is dit een belangrijke realisatie. Het is van belang om hiervan op de hoogte te zijn en hier aandacht aan te schenken tijdens de behandeling, zodat er op een effectievere manier kan worden gewerkt aan een verhoging van de veiligheid (het terugdringen van het recidiverisico). Daarnaast is het van belang om te realiseren dat ongeveer 20% van de SGG-Jeugd behandelingen niet voldoende programma integer werd uitgevoerd. Dit betekent dat hier blijvend aandacht aan moet worden geschonken en er op dit gebied winst te behalen valt. Aandachtspunten zijn vooral het outreachend te werk gaan en het aanbieden van doe-oefeningen en thuiswerkopdrachten.

Conclusie

Aangezien SGG-Jeugd een relatief nieuwe interventie is, was onderzoek naar de doeltreffendheid van de behandeling gewenst. Dit onderzoek was hier een eerste aanzet toe en leverde daarmee een bijdrage aan het wetenschappelijk vaststellen van de effectiviteit van deze interventie van De Waag. Het huidige onderzoek was een pilot studie met een beperkt aantal respondenten over een geringe onderzoeksperiode, wat dient te worden meegenomen in

(39)

de interpretatie van de onderzoeksresultaten. Desondanks hebben de resultaten nuttige

implicaties voor de beroepspraktijk opgeleverd. Het zorgprogramma werd programma integer uitgevoerd door de SGG-Jeugd behandelaars en liet binnen twee maanden al positieve

effecten zien. In geen enkel geval heeft het zorgprogramma geresulteerd in negatieve gevolgen voor het seksueel grensoverschrijdend gedrag van de jongere. Dit hoopvolle resultaat biedt een bijdrage voor het verder ontwikkelen van effectieve interventies voor jeugdige zedendelinquenten.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

bondige informatie over seksueel misbruik: strafbaar seksueel gedrag, seksueel misbruik van kinderen, jongeren en volwassenen, seksueel misbruik op de werkvloer en plegers

+ Zwart: verbieden, uitleggen, tussenkomen met straf of/en begeleiding of andere interventie,

Het komt voor dat bestuurders geneigd zijn om incidenten rondom seksueel grensoverschrijdend gedrag in de doofpot te stoppen, bang voor het imago van de club en in de hoop dat het

Door de beleidsmedewerkers van de koepels en bonden is een aantal knelpunten genoemd, die goede communicatie over hun beleid rond seksueel grensoverschrijdend

De meeste verbeterplannen bestonden uit het bewerkstelligen van meer toezicht binnen de instelling, het voorlichten van de medewerkers en het streven naar betere risicotaxatie

Wel geeft het aan dat allochtone jongeren relatief minder ervaring, negatievere attitudes, ‘willingness’ en een lagere descriptieve norm ten aanzien van de ‘traditionele

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Indien de tuchtcommissie van oordeel is dat de in de klacht beschreven overtreding niet door de betrokkene is begaan, stelt de tuchtcommissie in zijn oordeel