• No results found

"Brabanders klappen met hun handen in hun zakken" : een kwalitatief onderzoek naar het vestigingsklimaat voor internationale startups in de Brainport regio

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share ""Brabanders klappen met hun handen in hun zakken" : een kwalitatief onderzoek naar het vestigingsklimaat voor internationale startups in de Brainport regio"

Copied!
54
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

“Brabanders klappen met hun handen

in hun zakken”

Een kwalitatief onderzoek naar het vestigingsklimaat voor internationale

startups in de Brainport regio

Rinke Ploeger, 10745602

Sociale Geografie en Planologie

Universiteit van Amsterdam

Begeleider: Niels Beerepoot

Tweede lezer: Jeroen Merk

Datum: 18 juni 2018

(2)
(3)

Voorwoord

“Eindhoven is de slimste regio in de wereld en daar hoort Helmond bij! Dat is alsof je het wereldkampioenschap wint met Roel van Velzen op doel.”, aldus cabaretier Theo Maassen in 2012. Alle grapjes daargelaten, de Brainport regio is inderdaad in 2011 uitgeroepen tot de slimste regio van de wereld door het Intelligent Community Forum (ICF): een internationale denktank op het gebied van economie en sociale ontwikkeling, die jaarlijks een ranglijst van slimme gemeenschappen maakt. Volgens het ICF is de regio Eindhoven ''een voorbeeld voor een nieuwe manier van denken over samenwerking en regionale ontwikkeling''. Als geboren en getogen Eindhovense ben ik daar best trots op. Dit heeft me geïnspireerd om mijn onderzoek uit te voeren in deze regio. Voor u ligt daarom de bachelorscriptie: “Brabanders klappen met hun handen in hun zakken: een kwalitatief onderzoek naar het vestigingsklimaat voor internationale start-ups in de Brainport regio.” Dit onderzoek is uitgevoerd in het kader van mijn afstuderen aan de Universiteit van Amsterdam binnen de bachelor Sociale Geografie en Planologie. Ik heb daarvoor een onderwerp gekozen dat zowel raakt aan het bijzondere van deze regio, als aan mijn studierichting sociale geografie.

Het onderwerp betreft het vestigingsklimaat voor internationale start-ups in deze regio. Het kwam op mijn pad doordat mijn ouderlijk huis staat in een wijk waar in toenemende mate internationale studenten en kenniswerkers naar toe verhuizen. Letterlijk zijn de buren, met enige regelmaat jonge, wisselende internationals die bij bedrijven dan wel start-ups werken in deze regio. Het maakte me nieuwsgierig. Wat trekt hen dan zo in deze regio? Waarom hier? Waarom zien we zoveel nieuwe en kleine innovatieve bedrijfjes zich hier vestigen?

Omdat het karakter van de stad langzamerhand hierdoor verandert, op allerlei aspecten steeds internationaler wordt , is het duidelijk dat dit een belangrijke sociaalgeografische impact heeft. Hier raakt het vakgebied van sociale geografie en economie elkaar. Hier zie je hoe economische ontwikkelingen van grote invloed zijn op allerlei aspecten van het maatschappelijke leven. Dat is al vaak aangetoond op macroniveau, met de industriële revolutie als belangrijkste voorbeeld. Ik vond het daarom erg interessant om ook eens op microniveau te kijken naar zo’n ontwikkeling. En dat leidde tot de keuze om specifiek onderzoek te doen naar de factoren die ertoe leiden dat veel kleine beginnende bedrijfjes, de zogenaamde start-ups, zich in de Brainport regio vestigen.

Mijn dank gaat uit naar de start-up officer van de Gemeente Eindhoven, de Business Developer van Brainport Development, de oprichter van Onmi design en een medewerker van WithLocals voor hun hulp en tijd bij de interviews. Mijn dank gaat ook uit naar mijn begeleider Niels Beerepoot voor zijn feedback en begeleiding. Verder gaat mijn dank uit naar mijn familie en vrienden voor hun steun, motiverende woorden en commentaar.

(4)

Inhoudsopgave

Inleiding

Onderzoeksvragen Leeswijzer

Theoretisch kader

Regionale economische groei Regionaal Innovatiesysteem Triple Helix Multi Helix Start-up ecosysteem Operationalisering Methodologische verantwoording Opzet onderzoek Definities Data verzameling Ethiek

Casebeschrijving Brainport regio

Geschiedenis van de Brainport regio

Internationale start-ups in de Brainport regio Het verhaal van Brainport als succes regio

De acht factoren van sterke regionaal-economische groei Samenwerking in de Brainport regio

Het voordeel van een kleine regio De onzichtbaarheid van de regio

Het vestigingsklimaat voor internationale start-ups Conclusie

Discussie Literatuurlijst

(5)

Inleiding

Het heeft enige tijd geduurd voordat de Brainport regio erkenning van de nationale overheid ontving voor hun belangrijke economische status binnen de nationale economie, als derde 'economisch kerngebied van nationale betekenis'. Brainport ontleent zijn status als mainport aan de kennisindustrie (Eindhovens Dagblad, 2016 ) Volgens kabinet Rutte II is een mainport een doorvoerhaven van goederen en/of personen. Daarom werd de Brainport regio aanvankelijk niet gekozen als mainport door het Ministerie van Economische Zaken, maar slechts benoemd tot “belangrijke economische zone” omdat Brainport niet voldoet aan de eerder genoemde definitie van een mainport. De Tweede Kamer was niet tevreden met deze classificering en gebood de minister in 2016 via een motie om Brainport de titel van mainport te geven. De regio is een broedplaats voor innovatieve en hoogwaardige ‘kennisintensieve maakindustrie’ en “van bijzondere waarde voor het verdien- en innovatievermogen van Nederland” (Brainport Eindhoven, 2018). In het Regeerakkoord van de huidige regering (Rutte III) is deze status bevestigd en is er vervolgens in het kader van de ‘Regio enveloppe” 130 miljoen euro vanuit het Rijk gereserveerd voor de uitwerking van de investeringsagenda van de regio. Deze extra financiële impuls is samen met naamsbekendheid een belangrijk gevolg van de classificering van Brainport als mainport.

De titel ‘slimste regio’ trekt veel publiciteit, maar vooral ook ondernemers en startende bedrijven aan: Één van de plekken met de snelst groeiende werkgelegenheid in Nederland is momenteel de High Tech Campus, die in de afgelopen 3,5 jaar groeide van 1.500 naar 12.000 arbeidsplaatsen (Buck Consultants International, 2018). Uit dit rapport blijkt ook dat een toenemend aantal start-ups zich vestigt in deze regio. Zo waren er in 2015 slechts 15 start-ups te vinden op de High Tech Campus, in 2018 waren dit er al 30 (Buck Consultants International, 2018). Naast de slimste regio ter wereld heeft de Brainport regio ook een top 3 plek als beste ‘tech startup hub’ van Europa (Eindhoven Startups, 2018).

De economische groei is het grote succes van deze regio. Zoals in de casebeschrijving besproken zal worden, is de regio in 25 jaar tijd van massaontslagen naar sterke economische motor binnen de nationale economie gegaan. In dit onderzoek wordt daarom ingegaan op de belangrijkste factoren die aan economische groei bijdragen. Vervolgens worden de belangrijkste concepten besproken die in deze regio bepalend lijken te zijn voor het succes. Dit zijn onder andere het concept van het Regional Innovation System (RIS) en het Triple Helix concept. Dit onderzoek past binnen de wetenschappelijke discussie over wat een regionale economie sterk maakt, bijvoorbeeld de vorm van samenwerking, de innovaties binnen de regio en het soort bedrijvigheid die voorkomt.

De Brainport regio is een goed voorbeeld van een Regionaal Innovatiesysteem, omdat de samenwerking in de regio tussen politieke, economische en institutionele instituties heeft geleid tot een regio waarin er ruimte is voor de verspreiding van kennis en kunde waarin open innovatie hoog in

(6)

het vaandel staat (Nauwelaers & Reid, 1995). De regio wordt vaak gezien als een succes regio door de snelle verbetering van de economische omstandigheden.

De Brainport regio probeert door een Triple Helix, de samenwerking tussen bedrijfsleven, overheid en kennisinstellingen, een sterk Regionaal Innovatiesysteem te creëren (Vermeulen, 2014). Moretti (2013) stelt dat elke baan in de hightech sector vijf nieuwe banen oplevert waarvan er drie voor specialisten zijn en twee voor mensen met een praktische/ lagere opleiding. Dus al deze gevestigde bedrijven brengen inderdaad veel werkgelegenheid met zich mee. Momenteel wordt er bij het samenstellen van beleid om de regio aantrekkelijk te maken, veel nadruk gelegd op het versterken van de positie van gevestigde, grote hightech bedrijven zoals ASML, DAF en Philips en wordt er minder ingezet op de kleine, startende bedrijven. Terwijl deze start-ups ook bijdragen aan de aantrekkelijkheid van de regio (Brainport Eindhoven, 2018). Door als regio in te zetten op de hightech sector, kan de werkgelegenheid in de regio nog verder stijgen.

Hier ontstaat een wisselwerking met de start-ups. Start-ups kunnen bijdragen aan het innovatieve vermogen van grote hightech bedrijven en daarmee tot nieuwe werkgelegenheid leiden. Deze toegenomen innovatie in een regio zal vermarkt worden wat weer werkgelegenheid oplevert. De nieuwe innovaties kunnen uiteindelijk weer leiden tot nieuwe kennis die daarna weer verder vermarkt kan worden. Daarom is in dit onderzoek de nadruk gelegd op het belang van start-ups bij het creëren van een sterk Regionaal Innovatiesysteem. De Brainport regio is een goede case om naar het belang van start-ups binnen een Regionaal Innovatiesysteem te kijken vanwege de hoge start-up rate in de regio (Brainport Eindhoven, 2018). Al deze start-ups zorgen dus behalve voor innovatie ook voor werkgelegenheid.

Onderzoeksvragen

De belangrijkste relatie in dit onderzoek is de connectie tussen het succes van de Brainport regio en het effect daarvan op de vestigingsbereidheid van internationale startups. De onderzoeksvraag in dit onderzoek luidt als volgt; Waarom is de Brainport regio een aantrekkelijke regio voor internationale

start-ups om zich te vestigen? Door dit onderzoek te richten op internationale start-ups, is er een

afbakening in het onderwerp waardoor er gerichter onderzoek gedaan kan worden.

De hoofdvraag wordt ondersteund door drie deelvragen die in samenhang helpen om de onderzoeksvraag te beantwoorden. De eerste deelvraag is: Hoe werken verschillende instanties samen

in de Brainport regio om een aantrekkelijke regio te realiseren? Hierbij wordt inzicht gegeven in de

verschillende relevante instituties in de regio en hun werk.

De tweede deelvraag zal meer informatie geven over de effecten van de strategieën van de verschillende instanties in de regio op het vestigingsklimaat voor internationale start-ups. De tweede deelvraag luidt; Welke strategieën past de Brainport regio toe om internationale start-ups aan te

(7)

De laatste deelvraag leidt tot aanbevelingen. Met behulp van deze deelvraag wordt duidelijk wat andere regio’s kunnen leren van de Brainport regio en wat de Brainport regio kan leren van andere regio’s. De derde deelvraag luidt dan ook; Hoe kunnen andere, regio’s leren van de Brainport regio en

zijn er nog aspecten die de Brainport regio kan overnemen van andere regio’s?

Om een antwoord te vinden op bovenstaande vragen is een explorerend, kwalitatief onderzoek uitgevoerd. Het kwalitatieve deel van het onderzoek zal bestaan uit semigestructureerde interviews en analyses van beleidsdocumenten en literatuur. Tijdens de interviews zijn sleutelfiguren van zowel de Gemeente Eindhoven als van Brainport geïnterviewd, deze zullen meer informatie verschaffen over de samenwerking binnen de regio en de strategieën die er gebruikt worden voor een aantrekkelijk ecosysteem. Ook zijn er twee internationale start-ups uit de Brainport regio geïnterviewd. Zij kunnen een beeld schetsen van de strategieën die zij daadwerkelijk aantrekkelijk vonden en geven hun beoordeling van het huidige vestigingsklimaat.

Leeswijzer

In deze scriptie is er onderzoek gedaan naar waarom de Brainport regio een aantrekkelijk vestigingsklimaat heeft voor internationale start-ups. Er is ook onderzocht hoe verschillende instanties samenwerken en bijdragen aan dit aantrekkelijke vestigingsklimaat. In deze inleiding zijn de onderzoeksvraag en de deelvragen besproken.

Na de inleiding volgt het theoretisch kader waarin verschillende theorieën besproken worden. Deze verklaren het succes van de regio en geven meer inzicht in de organisatie van de Brainport regio. De belangrijkste theorieën die aan de orde komen in het theoretisch kader zijn de theorie van een Regional Innovation System (Regionaal Innovatiesysteem) en van de Triple Helix samenwerking. Ook zal het belang van start-ups voor een regio besproken worden en zullen belangrijke concepten over start-ups aan de orde komen.

Na het theoretisch kader worden de methoden van dataverzameling besproken die gebruikt zijn in dit onderzoek. In de methodologische verantwoording worden de variabelen relevant in dit onderzoek gepresenteerd en geoperationaliseerd. Ook wordt het proces van dataverzameling uiteengezet.

Hierna wordt een casebeschrijving van Eindhoven gegeven, waarin de economische ontwikkeling van Eindhoven beschreven wordt en meer context over de case gegeven wordt. In deze casebeschrijving zal er ook meer uiteenzetting volgen over start-ups in de Brainport regio.

Na de casebeschrijving worden de bevindingen gepresenteerd in twee verschillende delen, waarbij het eerste deel voornamelijk gericht is op het succesverhaal van de Brainport regio en de weg hier naar toe. Het tweede deel van de bevindingen is gericht op het vestigingsklimaat voor internationale start-ups in de Brainport regio. Hierna zal de conclusie volgen waarin de belangrijkste resultaten nog eens herhaald zullen worden door het beantwoorden van de onderzoeksvragen die eerder in deze inleiding gesteld zijn. Ook zullen er aanbevelingen worden gedaan en zal er ruimte zijn

(8)

voor een discussie waarbinnen de zwaktes van het onderzoek worden besproken en er suggesties voor vervolgonderzoek gegeven zullen worden.

(9)

Theoretisch kader

In dit hoofdstuk worden de meest relevante theorieën besproken die gebruikt zijn in dit onderzoek. Eerst wordt de theorie besproken die het meest relevant is voor het hoogste geografische schaalniveau en vervolgens de theorieën die op een steeds lager schaalniveau relevant zijn. De theorieën die relevant zijn op het hoogste schaalniveau zijn die van regionale economische groei en het Regionale Innovatiesysteem (RIS). Op een lager schaalniveau, zijn de theorie van de Triple Helix en de theorie van de Multi Helix relevant voor de Brainport regio. Dit zijn beiden theorieën over samenwerking. Als laatste wordt er ingegaan op ecosystemen en startups.

Regionale economische groei

Steeds vaker worden steden en stedelijke regio’s gezien als de motoren van economische groei. Een sterke regionale economie is het belangrijkste doel waar de Brainport regio aan werkt. Voor regionale economische groei zou er aan acht verschillende factoren voldaan moeten worden (Raspe et al., 2017). Deze zijn thematisch weergegeven in Figuur 1. In dit figuur is te zien hoe deze factoren samenwerken op de groei van de stad, de groei van productiviteit en de groei van de werkgelegenheid. Deze factoren hebben dan uiteindelijk weer invloed op de nationale

economie (Raspe et al., 2017). Rond deze raderen spelen nog allerlei nationale, meer generieke, factoren die van invloed zijn op de groei van regio’s. De economische motor functioneert het beste als alle raderen draaien en elkaar versnellen. Figuur 1 laat zien hoe dit proces in zijn werk gaat. De kern van de motor vormt het mechanisme van matching-sharing-learning en innovatie. Dit mechanisme zorgt voor groei van de productiviteit en de werkgelegenheid in stedelijke regio’s (Raspe et al., 2017).

(10)

In onderstaande Tabel 1 is uiteengezet hoe deze acht factoren bijdragen aan sterke economische groei volgens Raspe et al. (2017).

Factor belangrijk voor regionaal-economische groei

Hoe draagt deze factor bij aan regionaal-economische groei

Clusters Clusters van samenwerkende en aan elkaar

gerelateerde bedrijven zorgen voor samenhang in de regio

Ondernemerschap Door nieuwe bedrijven, snelgroeiende bedrijven

en nieuwe activiteiten van bestaande bedrijven blijft er vernieuwing in de regio en blijven mensen ondernemen in de regio

Human capital De aanwezigheid van een goed gekwalificeerde,

opgeleide en vaardige beroepsbevolking zal zorgen voor meer innovatie in de regio en zal aansluiten bij de vraag naar personeel bij de bedrijven in de regio

Kennisinfrastructuur De aanwezigheid van publieke en private onderzoeks- en onderwijsinstellingen met hoge kwaliteit zorgt voor een aanbod aan goed gekwalificeerd personeel

Fysieke infrastructuur De regio dient goed bereikbaar en verbonden te zijn via weg, spoor, lucht en water

Financiering De aanwezigheid van financiering voor

economische structuurversterking en risicovolle innovaties

Leef- en woonklimaat De aanwezigheid van voorzieningen die bijdragen aan een aantrekkelijk woon-werk-en interactie milieu zorgt voor aantrekkingskracht van de regio

Governance De aanwezigheid van kwalitatief hoogwaardig

bestuur en goede samenwerking tussen verschillende bestuurslagen.

Tabel 1: De acht factoren voor sterke regionaal-economische groei (Bron: Raspe et al, 2017).

Regionaal Innovatiesysteem

Het meest relevante concept binnen dit onderzoek is het concept van een Regionaal Innovatiesysteem (RIS) omdat de regio fungeert als een RIS. In deze paragraaf wordt de geschiedenis van het RIS en de belangrijkste definities binnen de literatuur beschreven. Ook worden de verschillen in definitie besproken, zoals die door de tijd heen ontstaan zijn. Daarna wordt de kritiek op het concept besproken.

Het concept van een RIS is steeds belangrijker geworden in het licht van de functie van regionale netwerken voor de economische ontwikkeling van een regio. Regionale beleidsmakers

(11)

zitten dichter op de mechanismen achter economische groei waardoor ze directe invloed kunnen uitoefenen (Raspe et al. 2017).

Oorspronkelijk was de RIS benadering gericht op het integreren van regionaal innovatiebeleid in regionale innovatienetwerken (Cooke, 2008). Deze benadering kan gelinkt worden aan “new

regionalism”. Een stroming die claimt dat “de regio” de kern is van economische ontwikkeling en dat

de regio het belangrijkste focuspunt van economisch beleid zou moeten zijn (Lovering 1999; Macleod 2001). Macleod (2001) stelt dat de toegenomen belangstelling voor de regionale economie voortkomt uit een nieuw perspectief op de regio. Dit nieuwe perspectief geeft meer macht aan regionale overheden en stelt dat bedrijven gevestigd in deze regio’s een sterkere economische positie zullen hebben.

Een vroege definitie van een RIS wordt gegeven door Nauwelaers en Reid (1995). Zij definiëren een RIS als een set van economische, politieke en institutionele verbindingen die in een bepaald gebied een collectief leerproces genereren dat leidt tot snelle verspreiding van kennis en kunde. Het belang van RIS wordt beargumenteerd door Boekholt en de Jager (1998). Zij stellen dat het opbouwen van een innovatie ondersteuningssysteem, een systeem dat gericht is op het stimuleren of ondersteunen van meer innovatie, gezien wordt als het middel tot herstel, behoud of verbetering van de economische groei van een regio. Na het opzetten van de benodigde investeringsstrategieën, hebben regionale overheden het potentieel van opkomende technologieën en hightech industrieën ontdekt als een bron van werkgelegenheid en welvaart (Boekholt & de Jager, 1998). Zo zijn er scienceparken opgezet in de buurt van universiteiten in de hoop dat deze parken veel nieuwe bedrijvigheid zullen creëren vanuit het onderzoeksveld. Deze strategie moet echter wel gecombineerd worden met beleid dat er voor zorgt dat bestaande bedrijven innovatief en competitief blijven (Boekholt & de Jager, 1998).

Een van de grotere ideeën achter het concept van een RIS is dat de innovatie zowel plaatsvindt in de bedrijven zelf, als ook binnen de verbinding tussen institutionele actoren zoals universiteiten, industrie en overheidsinstanties (Fritsch, 2004). De samenwerking tussen industriële structuur, geografische distributie en academische tradities kan gezien worden als cruciaal voor de kracht van een innovatiesysteem (Fritsch, 2004). Innovatiesystemen kunnen wel van elkaar verschillen in hoe de ‘stromen’ van innovatie, zoals economische uitwisselingsrelaties, productie en organisatorische controle door het netwerk gaan. Samen creëren deze heterogene stromen kansen voor synergie. Het netwerk faciliteert hierbij alleen de kennisinfrastructuur, terwijl de basis voor de kennis in het innovatiesysteem gelegd wordt door een verdeling van innovatieve arbeid op zowel het nationale als het regionale niveau. In deze vroege theorie zijn de innovatiesystemen redelijk autonoom van karakter en biedt het regionale netwerk vooral de faciliteiten voor verbinding tussen deze innovatiesystemen (Fritsch, 2004).

Beide definities en voorwaarden zijn alweer meer dan 15 jaar oud en kennen daardoor andere kenmerken dan de definities die tegenwoordig gebruikt worden bij Regionale Innovatiesystemen.

(12)

In 2010 kwam de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) met een vernieuwde definitie. Nu wordt een RIS omschreven als het geheel van systematische, doelgerichte acties die uitgevoerd worden door regionale samenwerkingsverbanden, met als doel om regionaal innovatiebeleid te definiëren of te herzien (OESO, 2010). De verandering van de definitie heeft enkele jaren gekost en de focus is verlegd van leerprocessen binnen autonome innovatiesystemen naar regionale samenwerkingsverbanden. Regionale autoriteiten worden steeds meer betrokken bij het ontwerpen van hun eigen strategieën om innovatieve lokale dynamiek te versterken. Waarbij de werking van het RIS ook wordt verbeterd. In deze vernieuwde definitie wordt veel meer de nadruk gelegd op het belang van regionaal afgestemde innovatiedoelen. Door samenwerking aan te gaan, met name ook tussen bedrijfsleven en overheid, en gezamenlijke doelen te formuleren, kan er veel gerichter ingezet worden op innovatie (OESO, 2010).

Een nog recentere uitleg van een RIS komt van Suorsa (2014). Zij stelt dat het concept van een RIS gebaseerd is op het idee dat specifieke kenmerken van een regio, zoals geschiedenis, actoren, netwerken en beleid, effect hebben op de creatie van innovatie. Dit komt volgens haar doordat de actoren en hun samenwerking zich voornamelijk afspelen op regionale schaal. Ook stelt ze dat regionale economische en overheidsactoren een rol spelen bij activiteiten op het gebied van innovatie (Suorsa, 2014). Ze uit daarmee kritiek op het bestaande concept van een RIS. Omdat het bestaande concept uitgaat van enkele factoren die innovatie mogelijk maken, zoals het belang van padafhankelijkheid, de lokale buzz, lokale netwerken en de samenwerking, wordt daar binnen het concept van RIS de meeste nadruk opgelegd. Er wordt echter niet gekeken naar specifieke omstandigheden binnen een regio zoals de geschiedenis, de link tussen regionaal, nationaal en internationaal beleid of de verschillende actoren die kenmerkend zijn voor de regio. In deze typering wordt de hele context van de regionale ontwikkeling betrokken bij de economische innovatiedoelen. Niet alleen is van belang dat de doelen regionaal zijn afgestemd, maar ook is het van belang dat het specifieke eigen karakter van de regio behouden blijft bij het vaststellen van de gezamenlijke innovatiedoelen. Met andere woorden niet de innovatiebehoefte vanuit -individuele- bedrijven en overheid op zichzelf is leidend voor de economische ontwikkeldoelen, maar ook de kenmerken van de regio, en de mate waarin randvoorwaarden ingevuld kunnen worden, zijn medebepalend voor de invulling van de regionale innovatiedoelen. Als hieraan voorbij wordt gegaan, kunnen strategieën van succesvolle regio’s gekopieerd worden naar minder succesvolle regio’s, zonder het gewenste resultaat. Kort gezegd, als er geen rekening gehouden wordt met specifieke kenmerken van een voorbeeld regio en deze strategieën achteloos worden overgenomen, kan er niet het gewenste resultaat geboekt worden (Tödtling & Trippl 2005; Perry 2010).

(13)

Om het concept van de RIS nog verder te verhelderen is Figuur 2 ingevoegd. In deze figuur is te zien dat lokale innovatie ontstaat doordat universiteiten technologie overbrengen op bedrijven die hier vraag naar gecreëerd hebben. Dus de universiteiten creëren de kennis en de bedrijven gebruiken deze kennis om er producten mee te

maken en hierna weer om nieuwe kennis te vragen. De bedrijven zijn onderdeel van Global

production networks waardoor er ook weer regionale investeringen terug vloeien. De universiteiten

verspreiden hun kennis ook in Global research networks en halen hier ook weer kennis uit. Al deze activiteiten vinden plaats binnen een regionaal overheidssysteem waarbinnen een regionale cultuur heerst. Dit regionale overheidssysteem heeft weer invloed op de universiteiten en de bedrijven. Regionale innovatie systemen worden niet opgelegd door beleid maar ontwikkelen zich stapsgewijs en kunnen daarbij geholpen worden door directe institutionele ontwikkelingen in de markt en het institutionele ondersteuningssysteem (Cooke, 2008).

Cooke (2008) geeft echter nog een definitie en voorwaarden voor een RIS. Deze definitie kan als volgt worden samengevat: een effectief RIS is een zelforganiserend, open systeem waarin kennis vanuit zowel binnen als buiten het RIS beoordeeld wordt en omgezet naar kennis voor commerciële innovatie, waardoor er weer nieuwe kennis aangetrokken kan worden.

Enkele voorwaarden voor een goed werkend regionaal innovatiesysteem zijn volgens Cooke en Morgan (1993) onder andere; een sterke laag van publiek en privaat industriële instituties, sterke arbeidsmarkt en ondersteuning hiervan, snelle diffusie van technologie, een hoge graad van verwevenheid van bedrijven en als belangrijkste voorwaarde; bedrijven die ontvankelijk staan tegenover innovatie. Ook wordt er gesteld dat bedrijfsspecifieke competenties en leerprocessen kunnen leiden tot regionale voordelen als deze gebaseerd zijn op lokale capaciteiten zoals gespecialiseerde hulpbronnen, vaardigheden, instituten en een gemeenschappelijke cultuur (Malmberg & Maskell, 2002).

Ondanks de kritieken op de theorie blijft er in de wetenschap consensus bestaan dat de regionale schaal belangrijk is en dat de regio nieuwe innovatie blijft stimuleren om zo de competitie aan te

Figuur 2: Regionaal Innovatiesysteem (Bron: https://www.researchgate.net/figure/An-ideal-type-Regional-Innovation-System_fig1_317913184)

(14)

kunnen met andere regio’s (Asheim et al., 2003; Wolfe, 2003; Isaksen, 2002; Malmberg & Maskell, 2002).

Triple Helix

Met betrekking tot de samenwerking op een lager schaalniveau, de regio waar dit onderzoek op gericht is, is het concept van de Triple Helix het meest relevant. In de Brainport regio werken drie grote partijen samen om een gunstig vestigingsklimaat te creëren. Deze samenwerking wordt een Triple Helix samenwerking genoemd. Deze vorm van samenwerking wordt beschreven door Etzkowitz en Leydesdorff (1995). Zij leggen de voordelen uit van de samenwerking tussen overheid, kennisinstituten en bedrijfsleven. Het uiteindelijke doel van deze samenwerking is het verbeteren van de economische positie van de regio en het stimuleren van meer innovatie. Om de optimale Triple Helix samenwerking in een regio te bereiken, moet er ruimte gecreëerd worden voor drie verschillende factoren; kennisplaatsen, consensusplaatsen en innovatieplaatsen (Etzkowitz, 2008).

Volgens Etzkowitz (2008), volgt de rolverdeling binnen deze samenwerking een bepaald pad. In het begin voeren de drie actoren -overheid, onderwijs, bedrijfsleven- hun traditionele rol uit. In deze traditionele rolverdeling heeft de universiteit een grote invloed op de innovatie in een regio, terwijl de andere twee actoren grote invloed hebben op de maatschappij. Later in het proces zullen de actoren meer richting elkaar bewegen waardoor er meer maatschappelijke innovatie plaats zal vinden. Deze innovatie is het resultaat van interactie tussen de drie partners en deze samenwerking. In de laatste fase zullen de actoren naast hun traditionele rollen ook de rollen van de andere actoren uitvoeren. Dit is de uitkomst van intensieve samenwerking. Deze Triple Helix-samenwerking leidt tot interacties die uiteindelijk weer leiden tot de vorming van formele en informele sociale netwerken van ondernemers, wetenschappers en overheidsinstanties (Etzkowitz, 2008). De waarde die in deze netwerken van samenwerking wordt opgebouwd, wordt sociaal kapitaal genoemd (Putnam, 2000). Het is juist dit sociaal kapitaal dat, meer nog dan economisch/financieel kapitaal, wordt gezien als de motor voor innovatie en ondernemerschap (Putnam, 2000).

Multi Helix

De traditionele Triple Helix gaat uit van de gedachte dat sociaal kapitaal een belangrijk element is om te komen tot groei en innovatie. Het verklaart echter niet wèlke relevante innovaties nodig zijn, dus de vraagkant van innovatie. Hier komt de noodzaak van de vierde en vijfde factor bij kijken. Deze zijn nodig om de innovatiebehoefte te bepalen en de nodige prikkels te geven aan de partnes in de Triple Helix (Curley & Salmelin, 2013).

Binnen de Brainport regio is stevig ingezet op deze Triple Helix samenwerking. Daarnaast is er een beweging gaande tot evolutie. Er wordt ook steeds meer ingezet op een Multi Helix samenwerking. Want ondanks het huidige succes van de Triple Helix, blijkt het toch niet optimaal te werken (Europese Commissie, 2013) naar het uiteindelijke doel, namelijk het mogelijk maken van

(15)

maatschappelijk en economisch relevante innovatie. De Brainport regio beoogt een koploperspositie te realiseren, om de regio duurzaam economisch te versterken. Het concept van de Multi Helix gaat uit van een vierde (en soms zelfs vijfde) helix: de burgers (civil society) en duurzaamheid (Carayannis, Barth & Campbell 2013).

Startup ecosysteem

Vermeulen (2014) beschrijft hoe een goed werkend start-up ecosysteem eruit zou moeten zien. Dit ideale ecosysteem staat weergegeven in Figuur 3. Vermeulen (2014) stelt dat in een startup ecosysteem exploratie en exploitatie met elkaar verbonden zouden moeten zijn. Dit houdt in dat de kennis die opgedaan wordt op de universiteiten naar de markt moet worden gebracht. Vermeulen (2014) stelt ook dat een Triple Helix samenwerking binnen de exploratie kant van het ecosysteem, innovatie

voortbrengt. Voor de start-up bedrijven is het moeilijk om in contact te komen met investeerders en andere ondernemers, omdat zij versnipperd zijn en niet zijn geïntegreerd in het innovatie ecosysteem (Vermeulen, 2014). Het voordeel van een geïntegreerd systeem is dat ondernemers toegang hebben tot een formeel en informeel georganiseerd netwerk van investeerders. Dit informele netwerk is al eerder benoemd door Putnam (2000) als het sociaal kapitaal dat belangrijk is voor ondernemerschap en innovatie. Transacties kunnen daardoor eenvoudiger en sneller gedaan worden. Door de innovatie naar de markt te brengen, worden de start-ups een onderdeel van de exploitatie kant en kunnen ze gebruik maken van een netwerk van zowel binnen als buitenlandse investeerders. Volgens Vermeulen (2014) is het belangrijk voor de gezondheid van een start-up ecosysteem dat de start-ups en de investeerders met elkaar in contact gebracht worden, omdat men beiden aan de andere kant van het systeem zitten en daardoor niet goed zichtbaar voor elkaar zijn.

Volgens Brainport Eindhoven (2018), is de aanwezigheid van hightech start-ups in een ecosysteem niet alleen belangrijk om innovatie te stimuleren en om een economische impuls te geven aan al bestaande bedrijven. Deze ontwikkeling kan ook bijdragen aan een goede reputatie van de regio. Deze reputatie is volgens Brainport Eindhoven (2018) erg belangrijk voor de aantrekkingskracht op ondernemers en arbeidskrachten. De organisatie stelt dat hightech start-ups zich onderscheiden door hun keuze om zich te willen vestigen in rauwe, onontdekte stedelijke locaties waar hun kleinschalige

(16)

Figuur4: Corporate levenscyclus (Bron: Vermeulen, 2014)

economische activiteiten kunnen worden gecombineerd met stedelijk leven. Een ecosysteem met verschillende hightech start-ups creëert een dynamische en frisse omgeving wat kan bijdragen aan een goede internationale reputatie. Een

bekend ecosysteem zal interessant talent aantrekken van over de hele wereld. Een van de huidige knelpunten momenteel is het gebrek aan internationale bekendheid, waardoor minder start-ups zich vestigen in de Brainport regio (Brainport Eindhoven, 2018). Naast het belang van een goede reputatie als levendige en dynamische regio, geeft Brainport ook als voordeel aan de geografische nabijheid van grote bedrijven en klanten. Dit schept ruimte voor “open innovatie” (Brainport

Eindhoven, 2018), dat weer van belang is voor de start-ups.

Start-ups worden gevormd via een proces dat de corporate levenscyclus wordt genoemd. Dit is te zien in Figuur 4. Deze cyclus was vooral werkzaam vóór de economische crisis. In dit model is er een bijna perfecte balans tussen vraag en aanbod van risicokapitaal in de vorm van venture capital, dat beschikbaar was voor de verschillende groeifases van de start-ups zoals weergegeven in Figuur 4. De zogenaamde proof of concept en seed fases werden gewoonlijk afgedekt door kapitaal dat afkomstig was van de oprichters zelf en hun vrienden en familie. Deze worden dan ook wel de drie F’s -Family,

Friends and Fools- genoemd. Hierna werd kapitaal van zogenaamde Angel investeerders

aangetrokken. Dit zijn meestal voormalige ondernemers die naast het verstrekken van kapitaal ook een functie als mentor bekleden. Meestal zijn dit geduldige investeerders omdat ze vaak een meer interne motivatie hebben in plaats van een financiële (Vermeulen, 2014). Deze cyclus is echter verloren gegaan door de financiële crisis van 2008 (Vermeulen, 2014). Er zijn gaten ontstaan in de financiering die nodig is voor het starten en het verder ontwikkelen van technologie-bedrijven. De gaten in de financiering die ontstaan zijn door de crisis zijn benoemd door de Europese Commissie.

De Europese Commissie (2013) spreekt van twee Valleys of Death. Deze dalen zijn de periodes tussen de eerste investering en het ontstaan van een constante stroom van inkomsten. Dit is weergegeven in Figuur 5. Deze gaten kunnen verklaard worden doordat er steeds meer een gebrek is aan fondsen voor risicokapitaal. Ook kunnen deze gaten verklaard worden doordat managers van deze fondsen steeds vaker besluiten om pas later te investeren in de ontwikkeling van start-up bedrijven (McCahery & Vermeulen, 2013).

(17)

Figuur 5: Levenscyclus Startups (Bron: Vermeulen, 2014)

Start-ups zelf dragen misschien niet al te veel in directe zin bij aan de economie, maar zodra deze bedrijven groter worden

zullen ze voor

werkgelegenheid zorgen als een scale-up. Start-ups die snel groeien worden scale-ups genoemd. Een scale-up is een bedrijf van minstens tien medewerkers dat gedurende een driejarige periode minstens twintig procent per jaar groeit (Jansen, 2017). Het aantal start-ups dat in Nederland doorgroeit naar zo’n scale-up stijgt. In 2014 wisten slechts 98 startups door te groeien tot een snelgroeiend bedrijf, in 2016 is dit aantal gestegen tot 331. Dat is een stijging van 220 procent. Een op de tien snelgroeiende bedrijven in Nederland komt inmiddels voort uit een start-up (Jansen, 2017). Uit hetzelfde onderzoek van Jansen (2017) blijkt ook dat het aantal snelgroeiende bedrijven, oftewel scale-ups in Nederland in de laatste jaren verder is toegenomen tot 3237. Deze snelgroeiende bedrijven hebben bijna 39.000 banen gecreëerd in de afgelopen drie jaar. Met name start-ups die nieuwe technologieën toepasbaar maken, een schaalbaar verdienmodel hanteren en selectief zijn in het betreden van nieuwe markten, blijken zich sneller te ontwikkelen tot snelgroeiend bedrijf stelt Jansen (2017). Volgens het onderzoek van Jansen (2017) benadrukt de explosieve groei het belang van ups en het daarmee samenhangende beleid voor het ontwikkelen van een gezond en aantrekkelijk start-up ecosysteem voor de regionale economie. Regelmatig is er zowel in de wetenschappelijke als in de niet-wetenschappelijke wereld discussie over de effectiviteit van alle aandacht en investeringen die er zijn voor het stimuleren van start-ups. Maar het onderzoek van Jansen (2017) benadrukt het belang daarvan en de noodzaak van het ontwikkelen van slim beleid dat niet alleen het starten van een bedrijf stimuleert, maar dat ook start-ups ondersteunt in het realiseren van meer groei.

Conclusie

In dit hoofdstuk zijn hiermee de meest relevante theorieën besproken voor dit onderzoek, waarbij zowel het RIS als de regionale economie de meest prominente plek inneemt. Ondanks de verschillende definities en voorwaarden binnen de academische wereld, bestaat er wel consensus over de algemene kenmerken van een RIS. Zo blijft sterke interne samenwerking een belangrijke voorwaarde voor innovatie binnen dit systeem. De samenwerking binnen dit systeem zoals onderzocht is in dit onderzoek, is de Triple Helix samenwerking en de Multi Helix samenwerking. Ook de levenscyclus van start-ups is besproken binnen een start-up ecosysteem. Ook is besproken dat start-ups meer

(18)

bijdragen aan de aantrekkingskracht van een regio dan dat ze echt een toevoeging vormen aan de economie. Pas zodra deze start-ups doorgroeien naar scale-ups, leveren ze een significante bijdrage aan bijvoorbeeld de economie en de werkgelegenheid binnen een regio. Maar voordat deze start-ups kunnen groeien, is er behoefte aan investeerders en kapitaal. Anders zullen de start-ups moeilijker kunnen groeien naar scale-ups en zullen ze blijven steken in de valley of death en nooit een betekenis gaan spelen in de regionale economie.

(19)

Methodologische verantwoording

In dit hoofdstuk worden de verschillende methoden besproken die gebruikt zijn voor het uitvoeren van het wetenschappelijke onderzoek in deze scriptie. Eerst wordt de opzet van het onderzoek beschreven. Later volgt er een overzicht van de dataverzameling en hoe deze data is verzameld. Er zal ook beschreven worden wat de onderzoekseenheden zijn binnen dit onderzoek. Hierna volgt er een beschrijving van de afhankelijke en onafhankelijke variabelen. Deze worden later in het hoofdstuk geoperationaliseerd. Aan het einde wordt er aandacht besteed aan ethiek binnen het onderzoek.

Opzet van het onderzoek

Het onderzoek dat gedaan is in deze scriptie kan worden omschreven als exploratief onderzoek. Deze vorm van onderzoek past het beste bij de onderzoeksvraag die eerder gesteld is in de inleiding. Deze onderzoeksvraag is een “waarom” vraag en daarom geschikt voor exploratief onderzoek. Onderzoeksvragen die gebaseerd zijn op een waarom vraag, sluiten goed aan op exploratief onderzoek. Ook is er nog weinig bekend over het onderwerp, waardoor exploratief meer informatie kan verschaffen over dit specifieke onderwerp.

Definitie

Er bestaan verschillende definities van start-ups. In alle gangbare definities komen de volgende kenmerken terug:

• Een innovatieve werkwijze of vernieuwende aanpak • Door middel van nieuwe technologische ontwikkelingen

• Gericht op innovatieve producten, werktuigen, apparaten of diensten • Opschaalbaar.

De Kamer van Koophandel definieert een startup als een bedrijf met een innovatief idee dat leidt tot een uitvoerbaar product of dienst, geproduceerd met de hulp van nieuwe technologieën (Kamer van Koophandel, 2018). Deze definities zijn in dit onderzoek gebruikt om tot een keuze te komen voor data-verzameling en interviews.

Een andere afbakening is de voorwaarde dat de start-up een internationaal element moet bezitten. Zo kan de eigenaar een expat, internationale kenniswerker, zijn of richt de start-up zich op de internationale markt. De laatste voorwaarde die gesteld wordt, is dat de start-up niet langer dan 3 jaar mag bestaan. Zo kunnen er gerichte vragen gesteld worden over recentelijk beleid en aantrekkingsfactoren. Deze voorwaarden hebben geleid tot een selectie van relevante start-ups.

Een ander begrip dat vaak terugkomt in dit onderzoek is “vestigingsklimaat”. In dit onderzoek zal vestigingsklimaat gedefinieerd worden als het geheel aan factoren dat bepaalt of het aantrekkelijk is voor een persoon of bedrijf om zich te vestigen.

(20)

Data verzameling

In dit onderzoek is gebruik gemaakt van twee soorten dataverzameling, namelijk semigestructureerde interviews met sleutelfiguren en start-ups en daarnaast literatuurstudie.

Interviews

Om informatie te verzamelen over wat de regio aantrekkelijk maakt en welke instanties er een rol spelen bij de keuze tot vestiging in deze regio, zijn eigenaren en medewerkers van internationale start-ups in de Brainport regio geïnterviewd. De vragen die gesteld zijn tijdens deze interviews hebben een focus op de keuze om te vestigen in deze regio. Een deel van de vragen is gericht op hoe regionale instanties de vestigingskeuze beïnvloeden. Ook zijn er vragen gesteld over hoe de start-ups reageren op de strategieën van de gemeente Eindhoven en Brainport Development. De vragen die gesteld werden tijdens de interviews zijn afgeleid van een topiclijst. De interviews zijn semigestructureerd en bestaan daarom voor een groot deel uit vaste vragen. Tijdens het interview zijn er verdiepende vragen gesteld die verhelderend werken. Tijdens deze interviews heeft de interviewer een topiclijst met onderzoeksonderwerpen gehanteerd. Ondanks deze lijst heeft de interviewer de ruimte om daarnaast vragen te stellen die niet specifiek gericht zijn op deze onderwerpen. Ook hoeven niet alle onderwerpen op de lijst behandeld te worden in de correcte volgorde. Toch worden alle onderwerpen besproken en zullen de interviews dus ongeveer allemaal volgens hetzelfde stramien verlopen (Bryman, 2012). Bij het opstellen van de vragen is er een onderscheid gemaakt tussen de instanties binnen de Triple Helix en de start-ups. De vragen voor de Gemeente Eindhoven en Brainport zijn nagenoeg hetzelfde, terwijl de vragen voor de start-ups hiervan verschillen. De interviews voor de Gemeente en Brainport zijn vooral gericht op de samenwerking binnen de Triple Helix en hun strategieën voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Ook zijn er vragen gesteld over eventuele verbeterpunten voor de regio en wat de regio kan leren van andere gebieden. De interviews van de start-ups zijn veel meer gericht op hun keuze om zich in de regio te vestigen en de rol van verschillende instanties bij deze keuze. Ook is er gevraagd naar de ervaringen van de start-ups met de verschillende faciliteiten die de regio biedt aan start-ups en hun verbeterpunten voor deze faciliteiten.

Alle interviews zijn opgenomen, om er zeker van te zijn dat er zo min mogelijk data verloren ging. Het is gebruikelijk om bij semigestructureerde interviews opnames te maken om te voorkomen dat de interviewer teveel bezig is met het maken van aantekeningen in plaats van de geïnterviewde verhelderende of verdiepende vragen stellen (Bryman, 2012).

De opgenomen interviews zijn later getranscribeerd en er is geprobeerd om de interviews zo nauwkeurig mogelijk op te schrijven. Zo kunnen de analyses later zo exact mogelijk zijn en gaan er zo min mogelijk nuances verloren. De interviews zijn geanalyseerd met het programma Atlas TI. Zo kunnen de interviews nog beter begrepen worden en zal het gemakkelijker worden om terugkerende thema’s in de interviews te labelen. Tijdens het coderen van de interviews, zijn er een aantal

(21)

terugkerende codes gevonden. Deze codes hebben betrekking op de onderzoeksvragen en hebben dus betrekking op de samenwerking binnen de Triple Helix, faciliteiten voor een gunstig vestigingsklimaat, de specifieke kenmerken van de regio, maar ook de verbeterpunten en uitdagingen voor de regio.

Er zijn maar twee verschillende start-ups geïnterviewd over hun keuze zich om in Eindhoven te vestigen. Het bleek achteraf moeilijker dan gedacht om de start-ups te bereiken. Andere relevante instanties voor dit onderzoek zijn de Gemeente Eindhoven, Brainport Eindhoven, Brainport development, de Provincie Noord-Brabant en de Technische Universiteit Eindhoven.

Er zijn verschillende methoden gebruikt om in contact te komen met de start-ups. Ten eerste zijn er flyers opgehangen bij de ontmoetingsplek voor expats in Eindhoven, the Hub en bij het informatiecentrum voor expats. Hiernaast is er ook een oproep geplaatst in de online nieuwsbrief voor kenniswerkers en expats, Eindhoven news. Deze acties hebben geen reacties opgeleverd. Ten slotte zijn er nog via social media, zoals Facebook, oproepen verspreid voor interviews, maar ook dit bleef zonder resultaat. De twee start-ups die uiteindelijk geïnterviewd zijn, zijn gevonden via mijn persoonlijk netwerk en dankzij een doorverwijzing van een medewerker van Brainport Development.

De eerste start-up die geïnterviewd is een platform dat ervaringen met locals aanbiedt aan reizigers. Het is te vergelijken met een soort marktplaats waarbij reizigers naar bepaalde steden in contact gebracht worden met inwoners van die steden. De inwoner biedt tegen betaling een “ervaring” aan als dienst aan de reiziger (voorbeeld: een maaltijd thuis, een fietstocht). De reiziger ervaart daarmee het leven in de stad minder als een toerist en meer als een inwoner. Ze zijn hiermee gestart in Eindhoven en hebben van daaruit uitgebreid naar andere steden over de hele wereld. Dit was het eerste interview voor het onderzoek, waarbij bleek dat de topiclijst nog niet helemaal perfect was. Dit heeft invloed gehad op de resultaten die uit dit interview gekomen zijn en hierdoor is het interview korter dan de andere interviews.

De tweede start-up die meegewerkt heeft aan een interview is Onmi Design. Deze start-up ontwerpt tools en concepten waardoor het leven van chronisch zieke mensen makkelijker wordt. Zo ontwikkelt het bedrijf spatels die meten wat de persoon op een dag eet, zodat de persoon makkelijker een gezond eetpatroon kan aanhouden.

Van Brainport Development is een medewerker werkzaam als business developer geïnterviewd. Hij ondersteunt start-ups en ook innovatieve midden- en kleinbedrijven door het opzetten van financieringsmogelijkheden, het organiseren van netwerkbijeenkomsten en het opzetten van een cursus samenwerking. In het interview zijn er vragen gesteld over de wijze waarop Brainport Development bijdraagt aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor internationale start-ups. Ook is de

(22)

samenwerking in de regio uitvoerig besproken. Dit interview is tot stand gekomen dankzij mijn persoonlijke netwerk.

Om een beter beeld te krijgen van de rol van de Gemeente Eindhoven binnen de regionale samenwerking en hun bijdrage aan een gunstig vestigingsklimaat voor internationale start-ups, is de start-up officer van de Gemeente Eindhoven geïnterviewd. De start-up officer heeft een verbindingsrol tussen start-ups en bijvoorbeeld investeerders, locaties en gevestigde bedrijven. Tijdens het interview zijn er vragen gesteld over de wijze waarop de Gemeente Eindhoven probeert om start-ups aan te trekken, maar ook over samenwerking binnen de Triple Helix.

Er is geprobeerd om een interview te krijgen met ontwikkelmaatschappijen in Eindhoven, het netwerk voor start-ups en de Technische Universiteit. Dit is helaas niet gelukt, omdat de organisatie geen tijd had, of omdat de organisatie geen direct belang zag om te helpen met het onderzoek.

Om verder onderzoek te doen naar de verschillende strategieën die de instanties gebruiken, heeft er een literatuurstudie plaatsgevonden met behulp van verschillende beleidsdocumenten en door het bestuderen van wetenschappelijke literatuur. Dit geeft meer inzicht in de strategieën van onder andere de gemeente en Brainport. Ook is er gebruik gemaakt van literatuur over onder andere start-ups, regionale economieën en samenwerkingen binnen een Regionaal Innovatiesysteem. Tijdens het onderzoek naar wetenschappelijke argumentatie van het nut van start-ups voor de regionale economie viel op dat er weinig algemene literatuur over dit onderwerp te vinden is. Er wordt vaak gericht onderzoek gedaan naar afgebakende regio’s of gebruik gemaakt van casestudies. Hierdoor is het moeilijk om deze bevindingen te generaliseren en te gebruiken in dit onderzoek. Vanwege het innovatie karakter van start-ups is er gezocht naar literatuur over het belang van een dynamisch vestigingsklimaat, omdat gebleken is dat dit een goede voedingsbodem biedt voor start-ups. Data en verdere relevante informatie inzake het economische belang en het succes van start-ups, zijn verkregen door het bestuderen van beschikbare informatie van het het CBS, het Scale-Up Dashboard 2017 van de Erasmus Universiteiten en een recent themabericht over het toenemende belang van start-ups van de RABO-bank. Hierbij bleek er geen specifieke informatie beschikbaar te zijn over internationale start-ups in de Brainport regio.

De verschillende beleidsstukken zijn grondig doorgenomen en er is een overzicht gemaakt van de belangrijkste punten van het beleid. De bevindingen die hieruit zijn voortgekomen zijn verwerkt in de hoofdstukken “Brabanders klappen met hun handen in hun zakken”.

(23)

Operationalisering

De variabelen die gebruikt worden in dit onderzoek kunnen verdeeld worden in zowel afhankelijke als onafhankelijke variabelen. Eerst zal de afhankelijke variabele benoemd worden en zal de motivatie gegeven worden voor deze keuze. Hierna zullen de onafhankelijke variabelen benoemd worden. Na het bespreken van de verschillende variabelen zullen deze variabelen verder geoperationaliseerd worden.

Afhankelijke variabelen

De afhankelijke variabele in dit onderzoek is het vestigingsklimaat voor internationale start-ups in de Brainport regio. Dit kan aangemerkt worden als de afhankelijke variabele omdat het onderzoek gericht is op de vraag waarom de regio aantrekkelijk is.

Onafhankelijke variabelen

De onafhankelijke variabelen zijn instituties, strategieën en beleid. De instituties kunnen geoperationaliseerd worden naar de Gemeente Eindhoven, Brainport Eindhoven, Provincie Noord-Brabant en de Technische Universiteit Eindhoven. Ook het beleid en de strategieën die deze instituties gebruiken zijn een belangrijke operationalisatie.

Als deze instituties nog verder geoperationaliseerd worden, kunnen ze worden opgedeeld in lokale instituties, regionale instituties en nationale instituties. Zo zouden de Technische Universiteit en de gemeente lokale instituties genoemd kunnen worden. De gemeente is een politieke, lokale institutie terwijl de Technische Universiteit een lokale, kennis institutie is. Verder kan Brainport Eindhoven een regionaal instituut genoemd worden.

Brainport Eindhoven is opgebouwd uit 21 gemeenten in Zuidoost-Brabant die weer samen de Metropoolregio Eindhoven (MRE) vormen. Deze gemeenten werken samen aan ruimtelijke en sociaal-economische thema’s. Samen met bedrijven en kennisinstituten noemt de regio zich Brainport regio. De verschillende gemeenten investeren elk jaar 10 euro per inwoner in Brainport Development (de ontwikkelings- en uitvoeringsorganisatie binnen de Triple Helix samenwerking), het Regionale stimulatie fonds en de oplossingen voor regionale uitdagingen in de metropoolregio. Dit komt neer op een bedrag van 7,5 miljoen euro per jaar (Brainport Eindhoven, 2018). De provincie Noord-Brabant kan gezien worden als een nationaal instituut omdat het onderdeel is van een nationaal netwerk van alle provincies.

Strategieën kunnen geoperationaliseerd worden in strategieën om internationale start-ups aan te trekken, strategieën om een aantrekkelijk ecosysteem te behouden, strategie concepten en strategie documenten. In de interviews komen deze verschillende soorten strategieën aan de orde.

Beleid kan geoperationaliseerd worden in lokaal beleid, regionaal beleid, nationaal beleid, beleidsdocumenten en beleidsconcepten. Lokaal beleid is gericht en geschreven op een lokaal niveau terwijl regionaal beleid meer gericht is op regionale schaalniveaus. Nationaal beleid is uitgevoerd en

(24)

gericht op nationaal niveau. Beleidsdocumenten en concepten zijn gericht op verschillende schaalniveaus.

Dit onderzoek heeft ook een aantal implicaties gekend. De verwachting was dat het moeilijk zou zijn om sleutelfiguren van zowel de Gemeente Eindhoven als van Brainport te vinden die bereid waren tot een interview, omdat deze personen vaak druk en moeilijk te bereiken zijn. Uiteindelijk bleken deze personen door gebruik van het persoonlijke netwerk redelijk gemakkelijk te vinden zijn en waren ze ook bereid om tijd vrij te maken voor een interview. Ook waren ze na de interviews nog goed bereikbaar voor eventuele vervolgvragen of het beschikbaar stellen van aanvullende documenten. Een andere verwachting was dat het vinden van relevante internationale start-ups zonder veel moeilijkheden zou verlopen. Dit is echter lastig gebleken. Een van de start-ups is gevonden via het persoonlijk netwerk en de andere start-up via een verwijzing. Ondanks dat er vele manieren gebruikt zijn om de start-ups te bereiken, heeft dit niet mogen baten. Dit ligt waarschijnlijk aan het feit dat de start-ups niet persoonlijk benaderd zijn, maar alleen onpersoonlijk via bijvoorbeeld flyers en nieuwsbrieven en social media. Hierdoor voelen de bedrijven zich niet direct aangesproken. Een aanbeveling voor vervolgonderzoek zou dan ook zijn om de start-ups persoonlijk te benaderen via mail of via de telefoon. Door meer start-ups te betrekken in het onderzoek, is er meer data beschikbaar over de locatiekeuze van de start-ups en zal de betrouwbaarheid van het onderzoek verhoogd worden.

Ethiek

Tijdens het doen van onderzoek is het ook belangrijk dat er rekening gehouden wordt met ethiek. Binnen dit onderzoek is er veel waarde gehecht aan informed consent. Dit houdt kortgezegd in dat de respondenten weten waarover het onderzoek gaat en wat ze kunnen verwachten (Bryman, 2012). In dit onderzoek is er aandacht besteed aan informed consent door de respondenten voor de interviews in te lichten waarover de interviews zullen gaan en wat voor vragen ze kunnen verwachten. Ook is er benadrukt dat ze het interview altijd mogen stoppen en dat ze niet verplicht hoeven te antwoorden. Ook is er toestemming gevraagd om de interviews op te mogen nemen. Omdat de functie van de respondent belangrijk is voor de betrouwbaarheid van het onderzoek, is er voor gekozen om alleen de functie van de respondent en de organisatie te noemen. Om hun privacy te bewaken worden de namen niet genoemd.

In dit hoofdstuk zijn de methoden besproken die gebruikt zijn tijdens de dataverzameling. Ook zijn de variabelen besproken en is er een onderscheid gemaakt tussen onafhankelijke en afhankelijke

(25)

Case beschrijving de Brainport regio

De regio Eindhoven krijgt een steeds belangrijker status op economisch vlak. Dit valt ook in de media op. Eindhoven, in het bijzonder de Brainport regio, haalt vaak het nieuws. Zo bracht de NOS zeer recent op 24 april 2018 nog het nieuws dat de economie in Eindhoven het hardst groeit. Maar hoe is Eindhoven binnen 25 jaar opgekropen tot mainport én design hoofdstad van Nederland?

Geschiedenis van de Brainport regio en samenwerking

Het verhaal van de regio Eindhoven begint met de vestiging van toonaangevende bedrijven als Philips en DAF. In 1891 vestigde Philips zich in de stad en dit zorgde voor een nieuw aanzien van de stad door de enorme groei. Een van de redenen dat Philips zich hier vestigde waren de grote katholieke gezinnen die een bron van goedkope arbeiders waren. In 1916 had Philips al 3700 werknemers. In 1928 startte Hub van Doorne met een kleine constructiewerkplaats, die begon met las- en smeedwerk voor lokale bedrijven zoals Philips. In 1932 ging het bedrijf aanhangwagens maken, wat resulteerde in de naam DAF; Van Doorne's Aanhangwagen Fabriek. Inmiddels is DAF wereldwijd bekend als vrachtwagenbouwer en levert het bedrijf een grote bijdrage aan de werkgelegenheid in de regio.

Deze beide bedrijven hebben op een doorslaggevende wijze bijgedragen aan het succes van de regio. De positieve effecten waren -naast werkgelegenheid- ook gericht op de sociale rol in de regio die deze bedrijven vervulden. Zo bouwde Philips huizen voor de werknemers en ontstonden er instituties rondom het bedrijf zoals winkels, bijvoorbeeld de ETOS, en banken. Er werd geïnvesteerd in opleiding van het personeel, studiefondsen voor hun kinderen en in sport (o.a. PSV) en vrije tijdsaccomodaties. Philips had een dermate groot effect op de stad, dat gezegd kan worden dat Eindhoven een company town was (Havermans et al., 2008). In de periode 1970-1985 was Philips nog steeds de grootste werkgever in de regio; in 1971 had het bedrijf 99.000 werknemers in Nederland waarvan er bijna 41 duizend in Eindhoven (Havermans et al., 2008).

Uit Philips ontstonden in de loop der jaren steeds meer nieuwe bedrijven, waardoor Eindhoven nog verder groeide. Een voorbeeld hiervan is ASML dat in 1984 werd opgericht, vanuit een houten noodgebouwtje op een Philipslocatie, tegenwoordig het terrein van de High Tech Campus. ASML is inmiddels uitgegroeid tot een wereldspeler met miljardenwinst. Een ander voorbeeld van een dergelijke spin-off was het bedrijf van P. van der Leegte, die als metaalbewerker ontslag nam bij Philips en in 1952 startte met de vervaardiging van metaalproducten voor Philips en DAF, dit bedrijf is inmiddels uitgegroeid tot de VDL groep. Philips, DAF en hun spin-off leveranciers hebben het groeipad van de regio sterk bepaald. De concentratie van de kennis- en maakindustrie is tegenwoordig nog steeds kenmerkend voor de regio Zuidoost-Brabant en de basis hiervoor is dus al lang geleden gelegd. Rondom de grotere bedrijven ontstond een netwerk van kleinere bedrijven en toeleveranciers, die eigen werkgelegenheid creëerden (Raspe et al., 2017).

(26)

Ook in economisch moeilijke perioden hebben de grote bedrijven bijgedragen aan wat de regio vandaag de dag is. In de periode 1983-1993 keerde het tij en werden Philips en DAF hard getroffen door economische problemen. Als gevolg hiervan volgden massaontslagen, zoals bij Philips beter bekend als operatie Centurion. Wereldwijd verdwenen er 55.000 banen (Horsten, 2016). Het symbolische dieptepunt was het vertrek van Philips naar Amsterdam in 1997 (E52, 2015).

Begin jaren negentig besloten 21 gemeenten in de regio tot samenwerking, als een reactie op de economische malaise. Deze gemeenten creëerden met hulp van de Europese Unie een fonds voor economische structuurversterking: het Stimulusprogramma. De aanleiding voor de samenwerking en de manier waarop de toenmalige burgemeester van Eindhoven, Rein Welschen, de voorzitter van het College van Bestuur van de Technische Universiteit Eindhoven, Henk de Wilt, en de voorzitter van de Kamer van Koophandel, Theo Hurks, deze samenwerking tot stand brachten, had te maken met een gemeenschappelijk doel; de economische structuur en groei van de regio verbeteren (van Winden et al., 2014). Deze samenwerking kwam tot stand doordat burgemeester Welschen een gesprek organiseerde samen met de Commissaris van de Koningin, Frank Houben en andere belanghebbenden. Welschen en Hurks organiseerden na dit gesprek nog 40 vervolggesprekken, die de basis legden voor een goede onderlinge communicatie en samenwerking. Tijdens deze gesprekken waren veel ondernemers aanwezig die hiervoor nooit eerder hadden samengewerkt. De uitdaging van deze gesprekken was dan ook om de verschillen tussen de ondernemers te overbruggen en hen samen te brengen op een gemeenschappelijk doel.

Ook werden de 21 gemeenten gemobiliseerd. Het beleid speelde in op, of was vooral actief in het realiseren van, de toegewezen status als “doelstelling 2- regio” (Lagendijk & Boekema, 2008). Als hefboom naar deze Europese en andere nationale middelen fungeerde een ‘regiofonds’: een werkkapitaal van rond de 3 miljoen euro. Dit bedrag was gebaseerd op ongeveer 5 euro per inwoner van de regio, betaald door de gemeenten zelf. In totaal werd voor het Stimulusprogramma zo’n 180 miljoen euro aan Europese subsidie verkregen (Raspe et al., 2017). Dit kan gezien worden als onderlinge solidariteit binnen de regio die stadsgrenzen overschrijdt.

Het belangrijkste resultaat van dit programma was de creatie van nieuwe netwerken. Binnen dit programma konden bedrijven en instellingen samen met hun partners projecten indienen en voor deze projecten subsidies krijgen. Dit heeft het onderlinge vertrouwen en de samenwerking in de regio een grote impuls gegeven. Het resultaat hiervan waren zestig clusterprojecten en 400 andere projecten. Het geld uit het Stimulusprogramma werd ook gebruikt om op grote schaal bedrijventerreinen op te knappen en deze te herontwikkelen. Dit proces leverde 33,500 cursusplaatsen en 4000 arbeidsplaatsen op (Fernandez Maldonado & Romein, 2009).

Het Stimulusprogramma bracht, in combinatie met de gunstige economische ontwikkeling en een goed ondernemingsklimaat, nieuwe dynamiek. De regionale economie ‘verbreedde’ zich. Een instroom van buitenlandse bedrijven kwam op gang. Er ontwikkelden zich nieuwe groeisectoren zoals

(27)

de auto industrie, design en zakelijke dienstverlening. Ook werden de toeleveranciers minder afhankelijk van Philips en DAF. Ze ontwikkelden nieuwe producten en betraden nieuwe markten.

Start-ups in de Brainport regio

Voor start-ups kwam er een positieve ontwikkeling toen ontwikkelingsmaatschappij NV Rede verzamelgebouwen ging ontwikkelen. In deze gebouwen konden start-ups zich relatief goedkoop vestigen (Raspe et al., 2017). Samen met de TU/e vormde de gemeente Eindhoven een Commissie voor Regionale Kansen, waarmee ze het Horizon programma ontwikkelden. Het Horizon Programma (2002) was de opvolger van het Stimulusprogramma (1994). Dit programma was erop gericht om van Eindhoven een top technologische regio te maken. Het programma was opgezet als een lijst van projecten in de private sector. Elk project was gestructureerd rondom de Triple Helix (Horlings, 2014). Dit strategische actieplan van de regio, vanuit het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven (SRE), was primair gericht op de transitie van industriële mainport naar toptechnologieregio.

Tussen 2000 en 2009 ontwikkelde de regio zich tot een netwerkeconomie en een internationaal erkende kennisregio, beter bekend als Brainport. Een voorbeeld van het nieuwe beleid is de High Tech Campus. Waar eerst verschillende research afdelingen van Philips zich over de stad verspreid hadden, zorgde de komst van de campus voor een cluster van research en innovatie. Toen in 2003 Philips besloot om ook andere bedrijven op de campus toe te laten, kwamen er steeds meer innovaties. Al snel vestigden zich een kleine honderd andere bedrijven op het terrein. Dit waren vooral bedrijven die zich bezighielden met nieuwe technologie, waardoor de campus bekendheid kreeg als de “slimste vierkante kilometer ter wereld.” In 2004 erkende het ministerie van VROM het nationale belang van de regio door het om te dopen tot Brainport (Ministerie van VROM, 2004). Brainport richtte zich, in tegenstelling tot het Horizon Programma, meer op het doel om de regio zowel economisch als maatschappelijk breder te ontwikkelen (Commissie Sistermans, 2005). Ook legt het een zwaarder accent op het ontwikkelen van de arbeidsmarkt, innovatie door het vermarkten van toegepaste kennis, de veerkracht om op economische schokken te reageren en op internationale zichtbaarheid. Brainport legt ook meer nadruk op de samenwerking met nationale initiatieven (Raspe et al., 2017).

Raspe et al. (2017) schrijven dat de contacten binnen de driehoek van overheid-bedrijfsleven-kennisinstellingen intens waren en gebaseerd zijn op onderling vertrouwen. De bedrijven in de regio werden zich steeds meer bewust van de kwetsbaarheid van de regio en zagen dus de noodzaak om samen te werken aan het herstel en het creëren van fondsen. De regionale identiteit, te kenmerken als een kennisintensieve maakindustrie, vormde ook de basis voor de al eerder benoemde Triple Helix.

Het vertrek van het hoofdkantoor Philips werd in de regio betreurd, maar heeft wel iets achtergelaten wat in het voordeel werkte voor de regio; namelijk kennis en ruimte ( E52, 2015). Deze ruimte bleek ook weer belangrijk tijdens de economische crisis van 2008. In deze periode werd vanwege de leegstand de kantoorruimte veel goedkoper, waardoor er een nieuwe klasse in de stad kon

(28)

ontstaan; de creatieve klasse ( E52, 2015). Deze creatieve klasse kon zich voor weinig geld vestigen, onder andere op Strijp S, een gebied in het centrum van Eindhoven waar voormalige Philipsfabrieken staan. De oude Philips fabriekspanden werden omgebouwd tot creatieve broedplaatsen voor ontwerp, technologie en culturele industrieën (Fernandez Maldonado & Romein, 2009).

In 2012 verkocht Philips de High Tech Campus en deze groeide door tot een goed werkend research en development- ecosysteem met meer dan 125 verschillende bedrijven waar ruim 10,000 ontwikkelaars, ondernemers en onderzoekers werken. Op de High Tech Campus staat ‘open innovatie’ hoog in het vaandel. De bedrijven werken nauw samen met andere bedrijven uit de regio om te kunnen blijven groeien en innoveren. Deze transitie van een gesloten naar een open innovatiesysteem, waarin bedrijven samenwerken en inputs, zoals producten en kennis delen, is zeer bepalend geweest voor het succes van de regio.

Ten slotte functioneerde de bedrijvigheid in de regio binnen een proactieve beleidscontext, waarin de overheid een sterke stimulerende invloed uitoefent op de bedrijvigheid. Uiteraard was dit deels noodgedwongen door slechte economische omstandigheden, maar zeker ook in een traditie van publiek-private samenwerking, dankzij het gevolgde Triple Helix model, dat sterk georiënteerd is op verschillende bestuurlijke schaalniveaus (Raspe et al., 2017).

Met het perspectief op de toekomst heeft Rob van Gijzel, de burgemeester van Eindhoven in 2008, de Brainport Strategie doorontwikkeld tot een strategisch uitvoeringsprogramma voor Zuidoost-Nederland. Dit programma is bekend onder de naam: Brainport 2020. De Triple Helix-samenwerking krijgt met de Brainport 2020 strategie een extra impuls, in de vorm van de realisatie van een innovatie-ecosysteem. Dit houdt in dat er samenwerking op alle niveaus en in alle sectoren tussen bedrijven, overheden en kennisinstellingen plaatsvindt. Ook de ambitie binnen de regio krijgt hierdoor een nieuwe impuls. Zo moet Brainport in 2020 behoren tot de top 3 van technologie regio's in Europa en tot de top 10 wereldwijd (OESO, 2010). Er wordt, om dit doel te bereiken, ook ingezet op landsgrensoverschrijdende samenwerking, met Leuven en Aken. Daarnaast wordt er in de eigen regio ingezet op het vergroten van publieke investeringen vooral in Research en Development. Het actieplan Brainport 2020 bevat een lijst van 70 acties, gekoppeld aan de doelen voor 2020 en gegoten in een monitoringssysteem (Raspe et al., 2017). Zo kan de regio blijven werken aan een sterker regionaal economisch systeem.

Campussen en kennisclusters spelen een rol in het vestigingsklimaat voor nieuwe ondernemingen. In opdracht van het Ministerie van Economische zaken heeft Buck Consultants International (2018) een onderzoek ingesteld naar campussen en kennisclusters in Nederland.

Buck Consultants International (2018) hanteren een definitie van een campus die bestaat uit de volgende vier kernelementen; Op een campus ligt de focus op Research en Development en/of op technologiegedreven activiteiten van bedrijven. Een tweede kenmerk van een campus is een fysieke

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Graag verwijzen wij u naar bijgaande brief van de stichting Brainport waarin nader wordt ingegaan op de Brainport Nationale Actieagenda en de gesloten Regio Deal Brainport

Hierbij stellen wij ook aan u de definitieve documenten van zowel de Brainport Nationale Actieagenda als de Regio Deal Brainport Eindhoven beschikbaar zoals deze vandaag

Hierbij stellen wij ook aan u de definitieve documenten van zowel de Brainport Nationale Actieagenda als de Regio Deal Brainport Eindhoven beschikbaar zoals deze vandaag

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

De Noordoostcorridor gaat over opwaardering van de N279 tussen Veghel en Asten in combinatie met de aanleg van een nieuwe oostwestverbinding waar- mee de ‘ruit’ van verkeerswegen

Hiermee krijgt in het oostelijk deel van de regio de schaalsprong fiets vorm, worden verbeteringen in het OV netwerk aangebracht en kunnen belangrijke verbeteringen in het

Dankzij een krachtige combinatie van hightech, design en sociale innovatie heeft Brainport Regio Eindhoven bewezen om te kunnen gaan met grote veranderingen.. Dit unieke DNA moeten

Doel van deze bijeenkomst is om te vieren wat we samen bereikt hebben, partijen uit De Peel te ontmoeten, maar bovenal ook te gaan doen in dé werkplaats voor vernieuwing in De Peel: