• No results found

Beleid van de-radicalisering verpakt in een Saoedisch islamitisch perspectief

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Beleid van de-radicalisering verpakt in een Saoedisch islamitisch perspectief"

Copied!
51
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Beleid van de-radicalisering verpakt in een

Saoedisch islamitisch perspectief

De-radicalisering als doelstelling van Saoedi-Arabië

Masterscriptie Midden-Oosten Studies, 18 EC

Jelmer van Leeuwen (6155928)

Begeleider: Mariwan Kanie

Tweede Lezer: Richard van Leeuwen

Aantal woorden: 17.283

(2)

2

Abstract

Saudi Arabia, Islam and violence are three words that can be linked together. In recent decades, the Saudi Kingdom has had to deal with several well-ordered attacks. Examples include the attack on the mosque in Mecca (1979) and the bombs in Riyadh (1995). This (modern) form of radicalism / terrorism has developed especially in the 20th century, but the roots lie further back in time. Since the 2000s, Saudi Arabia has started a counterterrorism program to combat this violence: the “counseling program”. The question in this study is: To what extent does the 'counseling program' in Saudi Arabia result in de-radicalization according to the definitions in the existing literature?

The rise of radicalism and/or jihadism in Saudi Arabia is linked to Wahhabism and the modern Pan-Islamism. Wahhabism assumes that the Koran and the Sunnah are the only source of true Islam. Muslims must live as the first generation of Muslims did. Pan-Islamism is the idea that all Muslims are one and must be protected at all times. Due to various factors, including the Afghan War (1979-1989) and the Iranian Revolution, a jihadist network has developed which ultimately became terrorist organizations such as Al-Qaida.

Saudi Arabia uses the PRAC strategy (prevention, rehabilitation en aftercare) to de-radicalize de-radicalized individuals. The counseling program is part of this. This program is led by the Ministry of Interior. During the counseling program in Saudi Arabia, the underlying factors of radicalization are being investigated. This is done by various subcommittees. The program guides the radicalized people very intensively on a social, psychological and religious level.

With de-radicalization is meant that, one is cognitively as well as physically, completely distanced from terrorist activities. However, de-radicalization should not be confused with disengagement. In case of disengagement, ideologies could still remain extreme or radical.

The counterterrorism policy in Saudi Arabia provides good results, but there are also a few points of criticism. The people who are de-radicalized are mainly sympathizers and not 'big fish'. In addition, the program particularly pays attention to the individual, but there is no question of collective de-radicalization. However, the counseling program does take into account the distinction between de-radicalization and disengagement. Furthermore, the program has no proof of whether there is also ideological de-radicalization. It is true that the program takes into account the (social) context and the ideological motivation of the individual. So there is still room to improve the program.

(3)

3

Inhoudsopgave

INLEIDING EN PROBLEEMSTELLING 4

FOCUS, PROBLEEMSTELLING EN WERKWIJZE 5

DEELVRAGEN 6

RELEVANTIE 7

1. HISTORISCHE CONTEXT SAOEDI-ARABIË 8

1.1HET WAHABISME IN SAOEDI-ARABIË 8

1.2DE WORTELS VAN HET JIHADISME EN RADICALISME IN SAOEDI-ARABIË 12

1.3DE GLOBALE JIHADISTEN EN AL-QAIDA 15

2. THEORETISCH KADER 18

2.1RADICALISERING 18

2.1.1DE-RADICALISERING, ONTKOPPELING EN COUNTER-RADICALISERING 22

2.1.2THEORETISCHE MODELLEN VAN DE-RADICALISERING 24

2.2COUNTERTERRORISME IN SAOEDI-ARABIË 26

2.2.1SOFT COUNTERTERRORISME BELEID, STRUCTUUR EN STRATEGIE 27

3. HET PRAC PROGRAMMA IN SAOEDI-ARABIË 30

3.1PREVENTIE 30

3.2REHABILITATIE 32

3.2.1HET COUNSELINGPROGRAMMA 33 3.2.2HET PROCES VAN HET COUNSELINGPROGRAMMA 34

3.3AFTERCARE 36

4. RESULTATEN EN EVALUATIE COUNSELING PROGRAM SAOEDI-ARABIË 38

4.1RESULTATEN 38

4.2REFLECTIE EN KRITIEKEN OP HET COUNSELING PROGRAM 40

5. CONCLUSIE 43

(4)

4

Inleiding en probleemstelling

In mei 2003 kreeg Saoedi-Arabië voor het eerst te maken met meerdere islamitische zelfmoordaanvallen op zeer grote schaal. Er waren veel doden en gewonden bij de aanslagen in de hoofdstad Riyad. Op 12 mei werd door zwaargewapende mannen het vuur bij meerdere compounds geopend. Hierbij werden meerdere westerlingen en Saoedi’s dodelijk getroffen (Hegghammer, 2008: 701). Het was het begin van een nieuw gewelddadig tijdperk in Saoedi-Arabië. Deze grootschalige aanslagen waren veroorzaakt door een netwerk van jihadistische en terroristische militanten die zichzelf Al-Qaida noemen. Nooit eerder was deze systematische vorm van geweld op zo’n grote schaal in Saoedi-Arabië voorgekomen. Bovendien zette deze vorm zich voort tot aan het einde van 2007. In deze periode zijn ongeveer driehonderd mensen omgekomen (Riedel & Saab, 2008: 33-46). Wel was er eerder sprake geweest van islamitisch geweld, maar dit waren meer afzonderlijke incidenten. Voorbeelden hiervan zijn de aanslag op de moskee in Mekka (1979) en de bommen in Riyad (1995) en Khobar (1996). De radicale islamitische ideologie in Saoedi-Arabië is sinds de jaren tachtig flink gegroeid. Het is voor Saoedi-Arabië geen gemakkelijke taak om constant te vechten tegen dit radicalisme. Wat duidelijk is en wat later zal worden toegelicht, is dat de Saoedische interpretatie van de islam, het wahabisme, verbonden is met het ontstaan van het jihadisme/radicalisme in Saoedi-Arabië. De islamitische religie beheerst in Saoedi-Arabië alle aspecten van het leven; zowel economisch, politiek als sociaal (Ansary, 2008: 111).

Bovenstaande aanslagen in Saoedi-Arabië hadden ideologische en politieke motieven. De wortels hiervan zijn soms te herleiden naar bepaalde interpretaties van de islamitische religie. Volgens James Veitch is religie en terrorisme of radicalisme een krachtige mix, want wanneer religie de drijfveer is voor het terrorisme kent de vorm van terrorisme geen grenzen (Pratt, 2010: 438). Terrorisme is een begrip waar meerdere facetten aan ten grondslag kunnen liggen en tot op de dag van vandaag blijft het een ingewikkeld en breed begrip. Saoedi-Arabië is begin jaren 2000 begonnen met een antiterrorismeprogramma dat terrorisme probeert tegen te gaan. Deze antiterrorismestrategie is na de aanslagen van elf september radicaal veranderd op zowel lokaal als nationaal niveau. Het doel van het programma kan tweeledig worden uitgelegd. Ten eerste probeert het de veiligheid van Saoedi-Arabië op de korte termijn te waarborgen door de capaciteit van terroristische netwerken zo klein mogelijk te maken. Ten tweede wordt geprobeerd om het ontstaan van terroristische organisaties te voorkomen (Al-Saud, 2009: 74).

(5)

5 Saoedi-Arabië hanteert een softe counterterrorisme benadering. Dit houdt in dat er meer wordt gekeken naar de onderliggende factoren die het extremisme hebben veroorzaakt. Een harde benadering betekent dat alleen de zichtbare symptomen van extremisme worden geëlimineerd, maar dat de onderliggende factoren blijven bestaan. Het doel van de regering is om iedereen de Saoedische interpretatie van de islam na te laten leven. Het programma in Saoedi-Arabië is behoorlijk succesvol (Rabasa et al, 2010; Boucek, 2008; Horgan & Braddock, 2010), maar de vraag blijft in hoeverre het radicalisering van individuen daadwerkelijk tegen gaat.

Focus, probleemstelling en werkwijze

De focus van het onderzoek ligt op het softe counterterrorismebeleid in Saoedi-Arabië. Vanaf het begin van deze eeuw zijn de autoriteiten bezig met een antiterrorismebeleid dat er voor moet zorgen dat terroristische/jihadistische en extremistische netwerken niet meer worden opgebouwd. Zo hebben terroristen en extremisten die worden opgepakt de mogelijkheid om mee te doen aan het counseling program, dat er voor moet zorgen dat er de-radicalisering plaatsvindt.

De crux van het probleem ligt in het woord en de theorie over (de-)radicalisering. Is het zo dat (ex-)deelnemers van dit programma volledig van hun radicale ideeën afstappen en hier niet meer naar handelen? In de bestaande literatuur vinden we verschillende inzichten als het gaat om de-radicalisering en worden modellen beschreven die de-radicalisering tot stand kunnen brengen. Horgan en Braddock (2010: 268) stellen bijvoorbeeld dat er een belangrijk verschil zit tussen ‘disengagement’ (vertaald als ontkoppeling) en volledige de-radicalisering. Ontkoppeling gaat meer over gedragsverandering, maar betekent niet dat er afstand is gedaan van de extremistische ideologie. Er is volgens hen geen eenduidige definitie die aangeeft wat radicalisering is. Ook Bjørgo (2009: 28) heeft zijn twijfels wanneer het gaat om radicalisering. Hij stelt dat het zeer complex is om te constateren of er sprake is van de-radicalisering. Ontkoppeling en de-radicalisering liggen namelijk dicht bij elkaar. De theorie over de-radicalisering zal in het theoretisch kader nader worden toegelicht.

In dit onderzoek wordt getracht te bepalen in hoeverre er daadwerkelijk sprake is van de-radicalisering tijdens het counseling program in Saoedi-Arabië. De hoofdvraag luidt dan ook: In hoeverre voldoet het ‘counseling program’ uit Saoedi-Arabië daadwerkelijk aan de-radicalisering volgens de definities in de bestaande literatuur? Deze hoofdvraag wordt beantwoord aan de hand van verschillende theorieën en modellen over (de-)radicalisering. De vraag is dus in hoeverre het counselingprogramma voldoet aan die specifieke theorieën over

(6)

6 de-radicalisering. Er worden meerdere onderzoeksvragen opgesteld die de hoofdvraag ondersteunen. De deelvragen worden gaandeweg het onderzoek behandeld en in de conclusie samen met de hoofdvraag herhaald en beantwoord. Hieronder worden de deelvragen opgesteld en toegelicht.

Deelvragen

1. Hoe is het jihadisme/terrorisme in Saoedi-Arabië ontstaan?

Deze deelvraag onderzoekt de opkomst van het terrorisme/jihadisme in Saoedi-Arabië. In het kader van dit onderzoek wordt aan de termen terrorisme, radicalisme en extremisme dezelfde betekenis gegeven. Ook wordt in deze paragraaf uiteengezet dat de islamitische religie onlosmakelijk is verbonden met het terrorisme/jihadisme in Saoedi-Arabië.

2. Wat wordt bedoeld met radicalisering en de-radicalisering?

Er is veel geschreven over radicalisering en de-radicalisering. Om een goed beeld te hebben van wat de-radicalisering precies inhoudt, wordt het concept radicalisme eerst uiteengezet. Er zijn namelijk meerdere uiteenlopende theorieën en definities die radicalisme beschrijven. Uiteindelijk is het de bedoeling dat hier een eenduidige omschrijving van radicalisme uit volgt. Op basis van deze definitie kan het concept de-radicalisering worden ontleend. 3. Welke theorieën en modellen bestaan er voor de-radicalisering?

Meerdere auteurs geven in hun theorie over de-radicalisering aan dat dit een veelomvattend begrip is. Tegelijkertijd wordt gesteld dat er een duidelijk verschil is tussen de-radicalisering en ontkoppeling. Aan de-radicalisering en ontkoppeling wordt door middel van deze deelvraag betekenis gegeven. Tevens worden een aantal modellen beschreven die volgens de theorie de-radicalisering tot stand brengen. Deze verschillende modellen worden naast elkaar gezet.

4. Wat houdt counterterrorisme in Saoedi-Arabië in en wat zijn de resultaten?

Deze vraag gaat in op het counterterrorismebeleid in Saoedi-Arabië. Wat houdt het programma in, wat zijn de structuur en de strategie? Een belangrijke vertakking van het counterterrorisme beleid is het counseling program als onderdeel van de PRAC-strategie in Saoedi-Arabië. Dit counselingprogramma wordt in detail beschreven. Tevens worden de resultaten van het counselingprogramma inzichtelijk gemaakt.

(7)

7 Relevantie

Counterterrorismeprogramma’s worden niet alleen in Saoedi-Arabië uitgevoerd, maar ook in bijvoorbeeld Irak en Jemen (Rabasa et al., 2010: 45). De programma’s verschillen qua methode, inhoud en uitvoering, maar hebben wel hetzelfde doel: het de-radicaliseren van geradicaliseerde individuen. Ook zijn er verschillen in resultaten tussen de programma’s. Het doel van dit onderzoek is om de inhoud en methode van het counseling program in Saoedi-Arabië uiteen te zetten, maar tegelijkertijd de inhoud te koppelen aan de theorieën en modellen die bestaan over radicalisering. Dit onderzoek maakt ook duidelijk wat de-radicalisering precies inhoudt en hoe dit het beste bereikt kan worden.

De resultaten van dit onderzoek laten zien of het antiterrorismeprogramma in Saoedi-Arabië daadwerkelijk zorgt voor pure de-radicalisering. Het gaat om de-radicalisering volgens de bestaande theorie. In de conclusie van dit onderzoek worden redenen gegeven waarom dit juist wél of juist niet het geval is. Dit onderzoek kan eventueel bijdragen aan de ontwikkeling en/of perfectionering van het counseling program om uiteindelijk radicalisme in Saoedi-Arabië (sneller/effectiever) terug te dringen. De zwaktes, lacunes en pluspunten worden, aan de hand van theorie, belicht. Naast dat dit onderzoek bij kan dragen aan de eventuele perfectionering van het programma in Saoedi-Arabië, kunnen andere programma’s over de grens hier ook iets van opsteken, aangezien in Algerije, Egypte, Jordanië, Jemen en Indonesië ook dergelijke programma’s zijn gestart. Derhalve kan dit onderzoek op nationaal en internationaal niveau bijdragen aan het beteugelen van radicalisme.

(8)

8

1. Historische context Saoedi-Arabië

Het is van belang om de (historische) context van Saoedi-Arabië te begrijpen wanneer het onderwerp counterterrorisme wordt behandeld. Wat is de aard en geschiedenis van de staat, de culturele, politieke en sociale context en hoe zijn het extremisme en terrorisme in het land gekomen? In dit geval is het essentieel om de religieuze achtergrond van Saoedi-Arabië te analyseren, omdat dit een zeer grote rol heeft gespeeld in alle bovengenoemde facetten van de samenleving. De bepalende en opmerkelijke invloed van de islam op de identiteit en het gedrag zal dan ook in dit hoofdstuk boven komen drijven. Het is zo goed als onmogelijk om Saoedi-Arabië te begrijpen onafhankelijk van religie. In dit hoofdstuk wordt kort beschreven hoe Saoedi-Arabië is ontstaan en wordt dieper ingegaan op de religieuze identiteit van het land waarbij enkele voorbeelden worden genoemd. Ook wordt de opkomst van het jihadisme en radicalisme vanaf de jaren tachtig tot aan de aanslagen op het World Trade Center in 2002 in de historische context beknopt behandeld, zodat de rode draad duidelijk is.

De oorsprong van Saoedi-Arabië gaat terug naar de achttiende eeuw toen Mohammed Ibn Saoed een samenwerking aan ging met de religieuze hervormer Mohammed Ibn Abd Al-Wahab, de grondlegger van het wahabisme. In 1744 spraken de twee mannen met elkaar af dat het Saoed de politieke leider zou worden, terwijl de religieuze ideeën van Ibn Abd Al-Wahab aan de basis lagen van de op te richten staat (Wagemakers, 2010: 156-157). De samenwerking is het fundament geweest voor de Saoedische staat. In de volgende paragraaf wordt de inhoud van dit verbond duidelijk.

1.1 Het wahabisme in Saoedi-Arabië

In de eerste helft van de achttiende eeuw onderging centraal Arabië binnen een paar jaar een religieuze reformatie en politieke revolutie. Deze revolutie heeft plaatsgevonden door het verbond van de hierboven twee eerder genoemde mannen. De religieuze reformatie, genoemd naar Ibn Abd Al-Wahab; het wahabisme, was de eerste echte revolutie in de geschiedenis van de moderne islam en werd geleid door interpretatie van de heilige teksten. Ibn Abd Al-Wahab was de zoon van een rechter uit Uyayna. Hij is geboren in 1703 en heeft Koranische wetenschappen gestudeerd. Samen met zijn vader heeft hij de pelgrimage naar Mekka voltooid. In 1730 vertrok hij naar Najd, begon zijn ideeën te verspreiden en werd daar een bekend figuur/spreker. Ondertussen had Al-Wahab het boek Kitab al-Tawhid geschreven. Dit was meer een collectie van verschillende citaten uit de Koran en de Soenna dan een zelfgeschreven boek. De intentie van het boek was om moslims duidelijk te maken dat de

(9)

9 islam een monotheïstische religie is. Het monotheïsme gelooft in het bestaan van één God in plaats van meerdere (Ménoret, 2005: 44-45).

Zoals geschreven gingen Ibn Abd Al-Wahab en de familie Saoed in 1744 een samenwerking aan. Deze alliantie is zeer belangrijk geweest in de ontstaansgeschiedenis van Saoedi-Arabië, aangezien het land uiteindelijk het wahabisme als enige juiste interpretatie van de islam heeft overgenomen. De alliantie begon doordat Ibn Saoed in de regio Najd verschillende stammen onder zijn hoede wilde brengen. In eerste instantie leek dit een onmogelijke opgave, maar doordat de religieuze hervormer Al-Wahab ook voet aan de grond probeerde te krijgen met zijn religieuze ideeën werd deze opgave een stuk gemakkelijker (Wagemakers, 2015: 203-204).

De moeilijkste vragen binnen de islam zijn volgens Al-Wahab wie de inhoud van Gods wet bepaald, wie het recht heeft om deze te interpreteren en wie de legitimiteit daarvan vaststelt. Niets, geen persoon of voorwerp, bezit goddelijke eigenschappen waardoor God als almachtig wordt beschouwd. Er mag niemand tussen God en de mens bemiddelen; de wil van God is wet. Deze theologische uitspraken hadden, nadat de politiek het wahabisme als de juiste interpretatie van de islam zag, een behoorlijke invloed op het dagelijks leven (Nevo, 1998: 37). Ibn Abd Al-Wahab wilde radicaal breken met de ‘volksislam’ en predikte een terugkeer naar de basis van de islam gebaseerd op de teksten van de Koran en de Soenna. Het gedachtegoed van Ibn Abd Al-Wahab is complex en heeft als doel de islam terug te brengen naar de puurste vorm: het volgen van de vroege (eerste generatie) moslims. Het wahabisme staat bovendien zeer afwijzend tegenover zogenaamde religieuze innovaties (bid’ah) die er voor zouden zorgen dat de pure islam wordt bezoedeld. De opkomst van het wahabisme heeft zich niet zonder geweld ontwikkeld. Het wahabisme gelooft in het monotheïsme (tawhid) en bestrijdt het polytheïsme (shirk) en had als missie dit gedachtegoed te verspreiden. Wanneer een persoon niet in het monotheïsme gelooft, wordt dit aangemerkt als ongelovig en ongelovigen moeten volgens het wahabisme worden gestraft (Wagemakers, 2010: 158).

Door de samenwerking van Al-Wahab met Ibn Saoed verspreidde het wahabisme zich snel als de overheersende islamitische school. Ibn Saoed had de ideologie van Ibn Abd Al-Wahab geadopteerd en samen veroverden ze een groot deel van het Arabisch Schiereiland wat uiteindelijk de basis is geworden van het huidige Saoedi-Arabië. Dit ging echter wel gepaard met veel spanningen en conflicten. In 1902 werd onder leiding van Abdoel Aziz al Saoed de voormalige hoofdstad van de Saoed-dynastie veroverd: Riyad. Voor deze verovering zijn meerdere oorlogen geweest met Egypte, het Ottomaanse Rijk en andere Arabische families zoals de Hasjemieten. In 1914, ten tijde van de Eerste Wereldoorlog, had het Ottomaanse Rijk

(10)

10 de steden Mekka en Medina nog onder controle. In 1924 werden deze steden veroverd door het Huis van Saoed. Vervolgens werden meerdere regio’s op het Arabisch Schiereiland veroverd waarna op 23 september 1932 het Koninkrijk Saoedi-Arabië werd gesticht (Long & Maisel, 1997: 28). De bewoners van het Arabisch Schiereiland waren vanaf dat moment trouw aan de heersende, conservatieve Saoed-familie. De staat werd geleid door middel van conservatieve en islamitische principes met als doel een eenheid te creëren en te behouden (Long & Maisel, 1997: 22-33).

Nadat het Saoedisch koninkrijk was gesticht heeft het te maken gehad met meerdere schermutselingen. Ibn Saoed heeft met behulp van de Ikhwan broeders (nomaden die aanvankelijk in dienst waren van het Huis van Saoed) het permanente koninkrijk weten te stichten, maar later gingen deze broeders zich tegen Saoed keren. De Ikhwan broeders waren het niet eens met het beleid van de Saoedische koning: het strookte niet met het wahabisme. Dit werd gezien als het verraden van God. Het conflict werd zo groot, dat de koning zich genoodzaakt voelde om de broeders militair te onderwerpen (Wagemakers, 2010: 158). Het bleef niet bij dit conflict, want in 1979 werd de Grote Moskee in Mekka bezet door een rebellengroep die vond dat het koningshuis in Saoedi-Arabië niet vroom genoeg was. De bezetters pleitten voor strengere islamitische wetten. Uiteindelijk kreeg het Saoedische regime de opstand onder controle (Hegghammer & Lacroix, 2007: 105-113).

Bovenstaande twee schermutselingen hebben één ding gemeen: het wahabisme. De wahabistische ideologie werd tegen de regering gebruikt die pretendeerde het wahabisme aan te hangen. De gebeurtenissen werden onder andere geleid/ondersteund door wahabistische geschriften en geleerden. De staat werd als het ware met haar eigen retoriek om de oren geslagen. Langzamerhand werd de echte wahabistische leer in de Saoedische samenleving gemasseerd (Wagemakers, 2010: 159).

Het verbond tussen de staatslieden en godsdienst markeerde de moderne opzet voor het gebruik van religie als instrument voor het consolideren van een collectieve identiteit in Saoedi-Arabië. Het heeft de belangen van beide partijen gediend (Nevo, 1998: 37). Het doel was om samen een nieuwe politieke eenheid te vormen. De alliantie tussen Al-Wahab en Ibn Saoed heeft gezorgd voor de cruciale elementen van de samenleving die uitging van het traditionele islamitische leiderschap (Lipsky, 1959: 10 & Vassiliev, 2000: 82).

(11)

11 Vandaag de dag is deze interpretatie van de islam nog steeds onafscheidelijk van de nationale identiteit in Saoedi-Arabië. De koninklijke familie gebruikt de religie om een Saoedische nationaliteit te consolideren. Het wahabisme wordt vooral gebruikt als een bron voor legitimiteit voor het regime. Zodoende speelt de religie nog steeds een prominente rol binnen de samenleving. Tegelijkertijd fungeert de legitimiteit als kenmerk voor de nationale identiteit. Joseph Nevo (1998: 33-34) stelt dat het promoten van een nationale identiteit een bewuste keuze was om naast religie een tweede factor van legitimiteit te creëren. Deze identiteit is wel gebaseerd op het strikt naleven van de islam en loyaliteit naar de koninklijke familie. Een stabiele vorm van legitimiteit was nodig om gevaren of bedreigingen van buitenaf zoals radicale ideologieën en anti koninklijke gedachten tegen te gaan.

Saoedi-Arabië is de meest theocratische staat in de soennitische moslimwereld. Een niet-moslim kan onmogelijk een Saoedische burger zijn. De islamitische religie heeft de gehele samenleving doordrenkt. De religieuze normen, waarden en praktijken worden in zijn land aangemoedigd en soms zelfs door de staat afgedwongen. De Koran en de shari’a is de bron van haar wetten. Bovendien, om aan te tonen dat er geen andere bronnen zijn van wetgeving zijn woorden als qanun (wet) en musharri (wetgever) verboden, aldus Nevo (1998: 34). Wat betreft scholing wordt meer dan een derde van het lesmateriaal overheerst door islamitische vraagstukken en theorie. Samen met de vakken die gaan over de Arabische taal maakt de islam meer dan de helft uit van het curriculum op school. Volgens de staat moeten studies over de islam gepromoot worden om studenten in de juiste islamitische richting te sturen (Nevo, 1998: 36). Deze realiteit wordt vooral zichtbaar als het wordt afgezet tegen ontwikkelingen in andere Arabische landen waarbij kenmerken van de nationaliteit vergelijkbaar zijn met die van een ‘moderne’ natie. In Saoedi-Arabië blijven religie en loyaliteit aan de heersende koninklijke familie de overheersende componenten van de collectieve identiteit. Het uiteindelijke resultaat in Saoedi-Arabië was volgens Lipsky (1959: 5) een creatie van een politieke orde die bestond uit drie leidersrollen; de religieuze leider (imam), de koning (Malik) en de stamleiders (sheikhs).

(12)

12 1.2 De wortels van het jihadisme en radicalisme in Saoedi-Arabië

In deze paragraaf worden de recente en relevante punten uit de ontstaansgeschiedenis van het jihadisme en radicalisme in Saoedi-Arabië behandeld. Er wordt duidelijk hoe onder andere het nieuwe panislamisme en (politiek) buitenlands geweld invloed hebben gehad op de ontwikkeling van het jihadisme in Saoedi-Arabië.

De opkomst van het extremisme of jihadisme in Saoedi-Arabië is relatief nieuw. Dit politieke fenomeen is gekoppeld aan de opkomst van het ‘nieuwe’ panislamisme in de twintigste eeuw. Het gaat hier niet om het panislamisme van Jamal al-Din al-Afghani en Mohammed Abdoeh.1 Het nieuwe, moderne panislamisme is ontstaan in de context van de natiestaat en gebaseerd op het idee dat alle moslims één volk of natie zijn. Dit wordt de umma genoemd. De umma moet zich verenigen om de uitdagingen van de moderne (westerse) wereld tegemoet te treden (Eickelmann, 1992: 1255). Aan het eind van de jaren zeventig ontstond er een meer xenofobe vorm van het panislamisme. Het idee van deze vorm van panislamisme was dat de umma systematisch zou worden onderdrukt door de buitenwereld. Alle moslims hebben volgens dit gedachtegoed een verantwoordelijkheid om andere moslims die het moeilijk hebben te helpen (Ochsenwald, 1981: 271-286). Het ‘nieuwe’ panislamisme vertegenwoordigde een macro-nationalisme dat de grenzen van de natiestaten overschreed. Alle moslims werden als het ware beschermd in een bepaald territorium. Dit panislamisme speelde vanaf de jaren tachtig een steeds grotere rol in het politieke landschap van Saoedi-Arabië. Een van de redenen was dat de sociale beweging van het panislamisme momentum kreeg met de jihad in Afghanistan en andere islamitische organisaties zoals de Muslim World League. Bovendien zorgde de daling in olieprijzen voor politieke tegenstellingen in Saoedi-Arabië, wat weer een van de redenen was dat de al-Sahwa (islamitische reformistische beweging) meer kracht kreeg. De al-Sahwa beweging is ontstaan in de jaren zestig en zeventig en was een sociale beweging met een moderne vorm van islamitisch activisme. Deze beweging had veel invloed gekregen op een groot deel van de jongeren en onderhielden daardoor grote netwerken waardoor de al-Sahwa beweging snel groeide (Hegghammer, 2008: 704).

Er zijn een aantal externe factoren geweest die er voor hebben gezorgd dat het jihadisme en/of radicalisme is ontstaan in Saoedi-Arabië. De eerste factor is de Iraanse Revolutie die begon in november 1978. Na de revolutie was het doel van Khomeini om het

1

In het panislamisme van Afghani en Abdoeh werd een tussenweg gezocht tussen enerzijds het overnemen van bepaalde westerse ideeën en anderzijds het islamitisch geloof. Deze twee geleerden waren van mening dat een herinterpretatie van de islam noodzakelijk was om de islamitische gemeenschap weer te laten bloeien.

(13)

13 gedachtegoed dat ten grondslag lag aan deze revolutie te verspreiden. De revolutie heeft zodoende niet alleen invloed gehad op de sjiitische moslims, maar ook op de soennieten. Khomeini associeerde zichzelf met imams van het twaalver sjiisme en was daarom groot voorstander van sjiitische leiders. De soennitische Moslimbroederschap, eerder voorstander van de Iraanse Revolutie, begon kritiek te leveren op de beweging van Khomeini. Dit kwam vooral door de oorlog tussen Iran en Irak, waarbij de Moslimbroederschap aan de kant van Irak stond. In Saoedi-Arabië heerste de angst dat de ideeën van de Iraanse Revolutie zouden overwaaien. Als reactie hierop nam de anti-sjiitische propaganda in Saoedi-Arabië toe. Het gedachtegoed van de sjiitische moslims verschilt sowieso fundamenteel van de soennieten door de weigering van de sjiieten om de eerste opvolgers van Mohammed te accepteren. Door de Iraanse Revolutie en de oorlog in Irak en Iran kwamen deze verschillen weer duidelijk naar boven, waardoor het extreme jihadisme en radicalisme (opnieuw) werd gevoed (Wagemakers, 2009: 55-58).

Een tweede externe factor die heeft gezorgd voor de opkomst van het jihadisme is de Afghaanse Oorlog (1979-1989). In Afghanistan werden persoonlijke connecties gelegd tussen de strijders tegen het communisme en ontstonden organisatorische structuren. De oorlog begon met een Sovjet-Russische invasie met de bedoeling om het Afghaanse leger te ondersteunen en een pro-Russisch regime aan de macht te brengen. De opponent zijn de moedjahedien ofwel de islamitische verzetsstrijders. Tussen 1989 en 1992, na de terugtrekking van het Russische leger, slagen de moedjahedien er in om een centraal regime op te richten. Echter, ze vulden niet het overgebleven machtsvacuüm van de na de oorlog waardoor uiteindelijk de Taliban aan de macht kwam (Hegghammer, 2010: 38-42).

Ten tijde de inval van het Sovjet-Russische leger sloeg het versplinterde islamitisch verzet de handen ineen waar uiteindelijk de moedjahedien uit voortkwamen. Hiernaast werd dit ‘Afghaanse’ leger bijgestaan door vele moslims uit omringende landen. In het kader van de Koude Oorlog gaven ook de Amerikanen militaire steun aan de Afghaanse moedjahedien, zodat zij de strijd konden voeren tegen de communisten. De Amerikanen spendeerden behoorlijk wat geld aan de ondersteuning van de moedjahedien. Het verzet van de moedjahedien inspireerde vele Arabische ‘vrijwilligers’ om ten strijde te trekken in Afghanistan. Deze vrijwilligers werden de ‘Afghaanse Arabieren’ genoemd. Tot en met de terugtrekking van het Sovjet-Russische leger zouden ongeveer 35.000 jihadi’s uit 43 verschillende landen hebben meegevochten in de oorlog (Hiro, 2002: 214-216).

De mobilisatie van de moslims in Afghanistan is begonnen in november 1980 toen de Egyptische Moslimbroederschap een gezant, Kamal al-Sananiri, stuurde naar Pakistan om af

(14)

14 te wegen of de organisatie zich er mee moest gaan bemoeien. De Moslimbroederschap had in die tijd een panislamistische agenda. Al-Sananiri kwam tijdens zijn reis in Saoedi-Arabië en kwam hier Abdullah Azzam tegen en vertelde hem over de situatie in Afghanistan. Abdullah Azzam was een soenniet en zag de jihad als een levensdoel en een plicht voor elke moslim. Bovendien wilde hij een islamitische staat stichten. Dit komt overeen met het gedachtegoed van Sayyid Qutb en Mohammed Faraj waarmee hij ook contact heeft gehad (Laqueur, 2003: 50-51). Azzam had militaire ervaring door de Arabisch-Israëlische oorlog, maar was daarnaast ook een intellectuele man met een politieke visie. Uiteindelijk reisde Azzam naar Islamabad en werd een van de belangrijkste personen in de mobilisatie van de Arabische vrijwilligers tijdens de Afghaanse Oorlog (Calvert, 2009). Hij werkt zich op als een van de leiders van de moedjahedien en gaat hen militair opleiden. Zijn strijdlust inspireerde vele strijders ten tijde van de oorlog waaronder Osama Bin Laden (Wright, 2006: 95). Later in de jaren tachtig namen steeds meer moslims deel aan de strijd in Afghanistan. Meer en meer vrijwilligers kwamen uit Saoedi-Arabië door voornamelijk de Irak-Iran oorlog en de Iraanse Revolutie.

Na de jihad in Afghanistan vond de volgende plaats in een provincie in het voormalig Joegoslavië. Binnen zes maanden arriveerden honderden Arabische vrijwilligers om te vechten in de Bosnische heuvels. De bemoeienis van de jihadisten begon in het jaar 1992. De Bosnische oorlog was niet het laatste conflict waar de Saoedische jihadisten zich mee bemoeiden (begin) jaren negentig. Verschillende conflicten in onder andere Algerije, Somalië, de Filipijnen en Eritrea ontwikkelden zich ook tot strijdgebied voor de islamitische militanten. Door het einde van de oorlog in Afghanistan en daarmee het einde van de Afghaanse jihad waren de jihadisten constant op zoek naar nieuwe arena’s om de umma te beschermen.

De ontwikkeling en opkomst van de Saoedische jihad heeft plaatsgevonden over de grens en de meest cruciale factoren voor de mobilisering hiervan waren de Afghaanse Oorlog, de Iraanse Revolutie en de daaraan verbonden Irak-Iran oorlog. De doctrine van de zogenoemde ‘klassieke jihad,’ geïntroduceerd door Abdullah Azzam droeg hier vervolgens ook aan bij. Deze doctrine zorgde voor een sterke, ideologische rechtvaardiging voor inmenging in conflicten waar de umma werd bedreigd (Hegghammer, 2010: 56-58).

(15)

15 1.3 De globale jihadisten en Al-Qaida

De doctrine van de globale, extreme jihadisten kreeg vorm in de eerste helft van de jaren negentig. Het ontstaan van het globale jihadisme vond plaats in een steeds verder ontwortelde en strijdende Arabisch-Afghaanse gemeenschap in onder andere Afghanistan. Daarbij was de Amerikaanse bemoeienis tijdens de Afghaanse Oorlog een belangrijke factor. Het netwerk van de Afghaanse jihad breidde zich, zoals hierboven vermeld, steeds meer uit doordat steeds meer vrijwilligers zich aansloten bij de moedjahedien. Deze militanten durfden uit angst niet meer naar huis, omdat ze bang waren dat ze zouden worden vervolgd. De overgebleven mensen uit deze beweging waren de meest radiale (Hegghammer, 2010: 99).

Het ontstaan van Al-Qaida is verbonden aan de voormalig leider Bin Laden die in de jaren tachtig tijdens de oorlog in Afghanistan aanwezig is en in contact komt met Abdullah Azzam, vervolgens in 1991 naar Soedan reist om uiteindelijk weer terug te keren naar Afganistan in 1996 (Burke, 2003: 292). Tijdens deze omzwervingen bouwt hij zijn netwerk op en maakt veel dingen mee die Al-Qaida uiteindelijk maken tot wat het is geworden.

In 1984 introduceerde Azzam in een tijdschrift het woord Al-Qaida. Echter, volgens Azzam is Al-Qaida een vorm van activisme en tactieken voor radicale islamitische bewegingen. Dit omvat zowel een doelstelling als een strategie (Burke, 2003: 8). Al-Qaida was dus (nog) geen organisatie en/of netwerk. Bin Laden ziet het anders dan Abdullah Azzam. Volgens Bin Laden was het belangrijk om de Afghaanse Oorlog te gebruiken als een manier om alle buitenlandse (islamitische) strijders bijeen te brengen, te mobiliseren en vervolgens in te zetten waar nodig. Deze strijders moeten samen een front, een eenheid vormen. Eind jaren tachtig overleed Azzam waarna Bin Laden vrij spel kreeg om met Al-Qaida verder te gaan (Laqueuer, 2003: 53).

Al-Qaida is uiteindelijk als regiment opgericht in Peshawar in 1988 door een groep prominente Arabische strijders die de oorlog in Afghanistan hadden overleefd onder leiding van Osama Bin Laden. In eerste instantie was het onduidelijk wat de groep wilde bereiken, aangezien er (nog) geen sprake was van specifieke politieke doeleinden. Echter, Al-Qaida kan wel de eerste transnationale jihadistische organisatie worden genoemd. Vandaar dat ze ook als onderdeel worden gezien van de globale jihadisten (Wright, 2006: 131). De eerste jaren van Al-Qaida waren bovendien niet heel actief en had meer weg van een kleine gemeenschap dan een militante organisatie. Osama bin Laden keerde in 1989, na de volledige terugtrekking van het Russische leger uit Afghanistan, terug naar zijn thuisland Saoedi-Arabië. Hij is op dat moment voornemens radicale veranderingen in het land door te voeren en wordt een bekend spreker.

(16)

16 In 1990 valt Irak Koeweit binnen door onder andere conflicten die ten tijde van de Irak-Iranoorlog al waren opgekomen. Daarnaast beweerde Irak dat Koeweit militaire installaties had gebouwd en oliebronnen had aangeboord waardoor Irak inkomsten mis zou lopen. De prijs van de olie zou hierdoor namelijk flink omlaag gaan. Uiteindelijk werd het Iraakse leger verdreven uit Koeweit door onder andere een internationale coalitie geleid door de Verenigde Staten. Voor Bin Laden was de invasie van Irak niets minder dan een gelegenheid om zijn jihadi’s in te zetten. Bin Laden wilde de jihad in Koeweit laten ‘floreren’. Hij meldde zich vrijwillig aan bij het Koningshuis om toestemming te vragen, maar zij gingen in zee met de Amerikanen. Nadat de Amerikanen het Iraakse leger met Hoessein had verdreven, werd uit voorzorg dat Irak Saoedi-Arabië niet binnenviel Amerikaanse troepen in Saoedi-Arabië gestationeerd. Anti-Amerikaanse sentimenten kwamen hierdoor naar boven, omdat zij zich als ongelovigen in Saoedi-Arabië bevonden. Het land van Mekka en Medina. Daarnaast was Bin Laden teleurgesteld in het koningshuis (Gerges, 2005: 146).

Vanaf 1992 bracht Bin Laden daadwerkelijk leiderschap in de organisatie. In Soedan werd Al-Qaida een relatief gestructureerde organisatie met een centraal gezag, een functionerend geheel met verschillende commissies en een werkend salarissysteem. Echter, het was nog steeds een kleine organisatie zonder duidelijke politieke doelen. De voornaamste reden hiervoor was dat de organisatie ideologisch nog verdeeld was. Een andere reden hiervoor was de controverse rond het politieke project van Bin Laden; de oorlog tegen de Verenigde Staten. Het was voor de jihadistische groep moeilijk om voet aan de grond te krijgen in Saoedi-Arabië. Pogingen van Bin Laden in de jaren negentig om operaties in Saoedi-Arabië uit te voeren en een netwerk op te bouwen zijn meermaals mislukt. Uiteindelijk ontwikkelde Al-Qaida zich wel als een organisatie die een anti-Amerikaanse wereldvisie had. Dit kwam met name doordat de Amerikanen na de bezetting van Irak in Koeweit militair aanwezig bleven in Saoedi-Arabië wat als schennis van het Heilige Land werd beschouwd. Dit gevoel werd versterkt door de inzet van Amerikaanse militairen in Somalie en de arrestatie van de nog Egyptische sheikh Omar Abd al-Rahman in New York (Hegghammer, 2008: 707 & Hegghammer, 2010: 99-100).

Eind jaren negentig zorgden een aantal externe factoren zoals de Tjetsjeense oorlog en de crisis in Kosovo ervoor dat Al-Qaida steeds groter werd, omdat de jihadisten voor hun gevoel verplicht waren om de moslimgemeenschap te beschermen. Ook de opkomst van het internet in Saoedi-Arabië zorgde voor een snellere verspreiding van jihadistische propaganda. Daarnaast was de opleidingsstructuur van Al-Qaida inmiddels behoorlijk gestroomlijnd,

(17)

17 waardoor het mogelijk was om grote aantallen rekruten te ontvangen en op te leiden. Echter, de belangrijkste reden voor de wervingspiek tussen 1999 en 2001 was de opkomst van een ervaren persoon die loyaal was aan Bin Laden: Yusuf al-Uyayri. Hij was een veteraan jihadist en kende Bin Laden al sinds het begin van de jaren negentig. In beginsel was al-Uyayri een aanhanger van het idee dat de umma alleen maar beschermd moest worden, maar geleidelijk kroop hij meer en meer richting het globale, radicale gedachtegoed van Osama Bin Laden. Sindsdien werkte hij samen met Bin Laden. Al-Uyayri was charismatisch, intelligent en had een groot netwerk die Bin Laden toegang gaf tot verschillende religieuze geleerden in andere gebieden van Saoedi-Arabië. Hiermee sloeg Al-Qaida een belangrijke slag, aangezien het netwerk eerst vooral in het westen was gecentreerd. Door de toegang tot een nieuw netwerk werd Al-Qaida snel een stuk groter. Bovendien kende Yusuf al-Uyayri een ondernemer met veel verstand van het internet, waardoor ook de propaganda online een enorme impuls kreeg (Meijer, 2007: 422-459).

Aan het einde van de jaren negentig beleefde Al-Qaida ook een mindere periode. Na een reeks mislukte operaties dreigde het toen nog fragiele netwerk in Saoedi-Arabië van Osama Bin Laden uit elkaar te vallen. Echter, in 1998 nam Bin Laden een strategische beslissing die later het keerpunt voor Al-Qaida zou betekenen. De bedoeling was om het Amerikaanse consulaat in Jidda aan te vallen door middel van anti-tank raketten. Echter, het missile plot mislukte doordat de raket aan de grens van Jemen werd onderschept. De mislukte aanval werd gevolgd door de onderdrukking van de jihadistische gemeenschap (Musharraf, 2006: 213). Deze mislukking zorgde ervoor dat Bin Laden van mening was dat operaties ook contraproductief konden werken voor Al-Qaida. Hij besloot de tijd te nemen met de opbouw van een organisatie in Saoedi-Arabië. Ondertussen zou hij zich meer bezig houden met operaties in het buitenland (Hegghammer, 2008: 708).

(18)

18

2. Theoretisch kader

In dit hoofdstuk worden de definities van de-radicalisering en counterterrorisme behandeld. Beide begrippen worden uiteengezet. Als het gaat om counterterrorisme wordt gekeken naar hoe counterterrorisme in Saoedi-Arabië wordt omschreven, wat het inhoudt en hoe het wordt uitgevoerd. Betreffende de definitie van de-radicalisering is het belangrijk dat eerst de basis duidelijk moet worden, namelijk het proces van radicalisering. Om te begrijpen wat de-radicalisering is en hoe het in zijn werk gaat, moet eerst het woord radicalisme in de breedste zin van het woord worden omschreven. Er bestaan meerdere, uiteenlopende definities van radicalisering die in de eerste paragraaf uiteen worden gezet. Vervolgens kan aan de betekenis van radicalisering het concept de-radicalisering worden ontleend. Wanneer de-radicalisering wordt behandeld, komt er een subtiel, maar belangrijk verschil aan het licht tussen pure de-radicalisering en ‘disengagement’ (ontkoppeling). Ook dit wordt nader toegelicht in onderstaand hoofdstuk.

2.1 Radicalisering

Er zijn, zoals eerder aangegeven, meerdere definities over radicalisering mogelijk. Echter, om te toetsen of het counterterrorismebeleid en het daarbij behorende counseling program uiteindelijk zorgt voor de-radicalisering, moet er wel een duidelijke, eenduidige definitie worden opgesteld van radicalisering. Om zo dicht mogelijk tot de kern van het begrip te komen, zullen meerdere definities van verschillende schrijvers worden beschreven. Uiteindelijk wordt getracht om een alomvattende definitie te krijgen.

Met radicalisering wordt over het algemeen een proces bedoeld waarin een extremistisch geloofssysteem wordt aangenomen. Men is bereid om geweld te gebruiken als een methode om maatschappelijke veranderingen teweeg te brengen op basis van het extremistisch geloofssysteem (Rabasa et al., 2010: 1). Het tegenovergestelde hiervan zou de-radicalisering genoemd kunnen worden; het verlaten van een extremistisch wereldbeeld nadat men tot de conclusie bent gekomen dat het niet acceptabel is om op die manier (sociale) verandering te bewerkstelligen. Wanneer we hier dieper op ingaan, wordt al snel duidelijk dat beide concepten een stuk complexer zijn dan bovengenoemde beschrijving doet vermoeden.

Omar Ashour omschreef radicalisering als een proces van relatieve verandering waarin een groep ideologische- of gedragstransformaties ondergaat. Die gedragstransformaties leiden tot afwijzing van democratische principes en eventueel tot het gebruik van geweld. Dit alles is om een politiek doel te bereiken (2009: p. 5). Ashour benadert radicalisering als een politiek

(19)

19 begrip dat kan leiden tot (sociale) verandering. Ook Olesen en Khosrokhavar leggen de nadruk op het politieke, aangezien zij radicalisering zien als een proces waarin individuen of organisaties gewelddadige strategieën gebruiken om bepaalde politieke doelen te bereiken (2009: p. 9). Horgan en Braddock (2010: p. 279) zien radicalisering meer als een sociaal, maatschappelijk en psychologisch proces met een toenemende toewijding aan een extreme politieke of religieuze ideologie. Ze zien radicalisering niet meer alleen als een politiek proces, maar betrekken nu ook het sociale, psychologische en religieuze aspect erbij. Akil Awan beschreef samen met Hoskins en O’Loughlin in 2012 (p. 125) radicalisering als een fenomeen dat zich in de eenentwintigste eeuw heeft voorgedaan door onder andere het ontstaan van de nieuwe media. Door de opkomst van de media kunnen andere groepen en individuen gemakkelijker worden benaderd en beïnvloed. Ze gaan niet zo zeer in op het proces van extremisme, maar beschrijven vooral hoe het is ontstaan. Joshua Sinai (2012: p. 21) omschreef radicalisering als een proces waarin individuen – alleen of samen in een groep – worden blootgesteld aan radicale ideologieën waarvan zij accepteren dat het de juiste zijn.

Bovenstaande alinea laat duidelijk zien dat er verschillende, maar ook overeenkomstige concepten zijn betreffende radicalisering. Echter, het is wel de intentie om een uniforme definitie van radicalisering te hanteren. Gebaseerd op de voorgaande definities, heeft Schmid (2011, 678-679) de volgende definitie opgesteld:

“Radicalisation is an individual or collective (group) process whereby, usually in a situation of political polarisation, normal practices of dialogue, compromise and tolerance between political actors and groups with diverging interests are abandoned by one or both sides in a conflict dyad in favour of a growing commitment to engage in confrontational tactics of conflict-waging. These can include either (i) the use of (non-violent) pressure and coercion, (ii) various forms of political violence other than terrorism or (iii) acts of violent extremism in the form of terrorism and war crimes. The process is, on the side of rebel factions, generally accompanied by an ideological socialization away from mainstream or status quo-oriented positions towards more radical or extremist positions involving a dichotomous world view and the acceptance of an alternative focal point of political mobilization outside the dominant political order as the existing system is no longer recognized as appropriate or legitimate.” De bovenstaande definitie is breder en langer dan alle losse eerder genoemde definities en omvat het geheel van radicalisering. De definitie van Schmid (2011) moet duidelijk maken

(20)

20 dat radicalisering niet alleen een politieke constructie is, maar ook een sociaalpsychologisch wetenschappelijk concept kan zijn.

Volgens Schmid (2011: 20) weten we een aantal dingen die als algemeen kunnen worden beschouwd wanneer het gaat over radicalisering. Hoewel het moeilijk is om correct empirisch onderzoek uit te voeren met betrekking tot een begrip dat zoveel definities heeft, zijn onderstaande bevindingen empirisch aangetoond.

Een van de belangrijkste bevindingen is dat de meeste personen die geradicaliseerd zijn klinisch (medisch; qua ziektebeeld) normaal lijken te zijn. Dit is vreemd, aangezien het gedrag, het geweld en handelingen van de persoon in de ogen van de overgrote meerderheid van de bevolking de sociale normen schendt. In die zin zijn de terroristen en extremisten juist abnormaal (Hudson, 2002: 91). Daarnaast laten extremisten volgens onderzoek geen mensen toe in hun netwerk die ‘niet gezond’ blijken te zijn, behalve zelfmoordterroristen. Zelfmoordterroristen hebben over het algemeen vaker een aantoonbare medische afwijking.

Een ander empirisch resultaat is dat de achtergronden van radicalen zeer divers zijn. Er is geen expliciet profiel van een terrorist, want ze zijn vrijwel allemaal uniek. Het heeft er mee te maken dat de (sociale, politieke en economische) contexten van terroristen zeer uiteen lopen. Een terrorist of extremist voldoet wel vaak aan een bepaald sociaal profiel. Ze zijn over het algemeen legale of illegale immigranten, politieke vluchtelingen, Europese bekeerlingen of mensen met een achtergrond in de drugs of misdaad. Wel zijn er duidelijke verschillen in de motivatie waardoor zij gedreven worden. Sommige extremisten worden bijvoorbeeld gedreven door opwinding, activisme en ideologie. Weer anderen hebben persoonlijke grieven of problemen als drijfveer (Bakker, 2006: 56).

Het derde wat we kunnen zeggen over radicalisering is dat het gaat om een geleidelijk, gefaseerd proces. Het kan wel snel gaan, maar meestal heeft dit alleen betrekking op de laatste fase. Dit komt, omdat de gevaarlijke persoon dan op de hoogte is van het feit dat de inlichtingendiensten achter hem of haar aanzit. De ‘incubatietijd’ van radicalisering duurt daarentegen vaak maanden en meestal jaren. Randy Borum (2003: 7-10) stelt dat er vier stappen zijn van radicalisering naar daadwerkelijk terrorisme. Eerst erkent de geradicaliseerde persoon of groep dat een gebeurtenis in zijn ogen verkeerd is. Dit wordt gevolgd door een idee van selectieve onrechtvaardigheid waarna anderen aansprakelijk worden gesteld voor het onrecht. ‘De ander’ wordt gedemoniseerd; die krijgt de schuld. Vervolgens wordt degene die de schuld heeft gekregen geconfronteerd met geweld.

Een ander model laat zien hoe terrorisme tot stand komt in plaats van radicalisering zelf. Radicalisering is hierbij een onderdeel in plaats van het uitgangspunt. Het model is

(21)

21 ontwikkeld door Joshua Sinai (2012: 22). Hij onderscheidt drie fases: radicalisering, mobilisering en actie (terrorisme). Wanneer er louter wordt gekeken naar de eerste fase van radicalisering om erachter te komen hoe dit tot stand komt, wordt duidelijk dat radicalisering in dit model onderverdeeld wordt in zes factoren die er voor zorgen dat er sprake is van radicalisering. Het gaat om persoonlijke, politiek-sociale, ideologische, communautaire en groepsfactoren (aanwezigheid van een radicale organisatie). Daarnaast gaat het om factoren die middelen en mogelijkheden bieden om extremist te worden.

Het vierde wat gezegd kan worden over radicalisering is dat (individuele) armoede lang niet altijd een directe oorzaak is van terrorisme of extremisme, maar werkloosheid wel (Bjørgo, 2004: 33-42). Er is geen empirisch verband gevonden tussen volledige radicalisering en armoede, maar wel tussen werkloosheid en radicalisering. Werkloosheid is in sommige landen een motief voor jongemannen om zich bij extremisten of terroristen aan te sluiten. Echter, dit geldt voornamelijk voor terroristen in de westerse landen, omdat de standaard in het Westen hoger ligt (Veldhuis & Staun, 2009: 8). Wel kan over het algemeen aangenomen worden dat terrorisme niet direct verbonden kan worden aan bepaalde demografische omstandigheden. Terroristen komen voort uit alle sociaal-economische achtergronden.

Persoonlijke en collectieve grieven spelen een belangrijke rol in het radicaliseringsproces en dit is ook empirisch aangetoond. Individuele- en groepsgrieven worden vaak als een mobiliseringsapparaat gebruikt en zijn zeer wijdverspreid. Het gevoel van onrecht is een motiverende factor die mensen ertoe drijft om zich in grote groepen te begeven. Echter, er is veel onvrede in de wereld, terwijl er relatief weinig terroristen zijn. Daarom kunnen grieven alleen de radicalisering niet verklaren. De grieven hebben een bepaalde gebeurtenis nodig waarbij een vijand of tegenstander verantwoordelijk kan worden gehouden (Schmid, 2011: 26). Geradicaliseerde groepen nemen soms ook iemand anders’ grieven aan. Zulke grieven zijn dan gebaseerd op altruïstische gevoelens waarbij men namens een andere groep handelt. Terroristische leiders nemen grieven over en gebruiken die ter mobilisatie. Jongeren die zich buitengesloten voelen van hun samenleving zijn er gevoelig voor om zich bij zulke (vaak welgestelde) leiders aan te sluiten (Veldhuis & Staun, 2009: 8).

Ook is empirisch aangetoond dat sociale netwerken en omgevingen van cruciaal belang zijn om kwetsbare jongeren te duwen naar een geradicaliseerde beweging (Hoffman, 2007). Het proces van sociale netwerken lijkt op dat van straatbendes en religieuze culturen of sekten, zo stelt Hoffman. Er zijn een aantal factoren die de redenen vormen waarom mensen zich bij extremistische netwerken aansluiten. Het bestaan van radicale netwerken, in een concrete buurt of in de sociale ruimte van het internet, kan bijvoorbeeld zorgen voor een

(22)

22 andere rol, identiteit of status. Deze factoren tezamen met (persoonlijke) discriminatie, vernedering in de familie, school of maatschappij draagt eraan bij dat een persoon graag wil breken met een eventueel ‘donker’ verleden en zich gevoelig toont voor een radicale organisatie die hem of haar het gevoel geeft zich te kunnen ontdoen van de (persoonlijke) problematiek.

Ideologie is meestal de belangrijkste factor in het radicaliseringsproces. Dit geldt met name voor gelovigen die daarmee een ‘vergunning’ hebben om te doden. Ideologie is een constante factor in het radicaliseringsproces. Ideologische indoctrinatie speelt een cruciale rol in het omzetten van een ontevreden menigte of persoon in terroristen en/of extremisten. De ideologie draagt bij aan de aanvaarding van geweld als een methode om politieke verandering teweeg te brengen. Bovendien kan een bepaalde ideologie leiden tot een subcultuur van geweld (Coolsaet, 2011: 269-280). Toch is het volgens McCauley en Moskalenko (2008: 89) zo dat ideologie niet voor elk radicaliseringsproces de belangrijkste factor is. Er zijn ook mensen die zogenaamd ‘ideologisch onfeilbaar’ zijn. Dit betekent dat ideologie geen rol speelt. Deze mensen zijn lid van een radicale groep die geen ideologie hebben. Het gaat dan om opwinding, status, connectie, kameraadschap of liefde in plaats van ideologie. Het geweld komt dan vaak direct voort uit persoonlijke of collectieve ontevredenheid.

Als laatste is empirisch aangetoond dat mensen zich kunnen ontkoppelen van terrorisme of extremisme, maar dat er vervolgens geen de-radicalisering plaats hoeft te vinden. In de volgende paragraaf wordt hier dieper op in gegaan.

2.1.1 De-radicalisering, ontkoppeling en counter-radicalisering

Radicalisering is met de definitie van Schmid zo breed en alomvattend mogelijk geconceptualiseerd. Nu kan getracht worden de-radicalisering uiteen te zetten. Zoals hierboven al gesteld is er een duidelijk verschil tussen ontkoppeling (‘disengagement’) en de-radicalisering. Volgens Tore Bjørgo en John Horgan (2009: 28) is er geen duidelijk empirisch bewijs dat ontkoppeling leidt tot de-radicalisering. Met andere woorden: Ze zijn ontkoppeld, maar er is geen sprake van de-radicalisering.

Men zou kunnen veronderstellen dat de-radicalisering het tegenovergestelde is van radicalisering en dat het geheel van radicalisering ongedaan moet worden gemaakt. De-radicalisering kan daarom worden gezien als het proces waarin een individu een bepaald geloofssysteem en/of ideologie afwijst en de algemene normen en waarden omarmt (Rabasa et al., 2010: xiii). Deze normen en waarden zijn afhankelijk van het gebied waarin het individu zich bevindt. De normen en waarden kunnen bijvoorbeeld democratisch zijn

(23)

23 vastgelegd wanneer de persoon in een liberale democratie woont. Echter, Horgan en Braddock (2010: 268) geven aan dat de term de-radicalisering nog niet duidelijk is gedefinieerd. Zij stellen dat er een waarneembaar verschil is tussen ontkoppeling en de-radicalisering. Men kan zich losmaken of ontkoppelen van terroristische activiteiten, maar nog wel geradicaliseerd zijn. Ook Rubin (2011: 27) heeft zijn twijfels over in hoeverre een individu volledig kan de-radicaliseren. Hij geeft aan dat het belangrijk is om een verschil te maken tussen ontkoppeling en de-radicalisering. Het is moeilijk vast te stellen of het individu daadwerkelijk is losgekoppeld van alle terroristische activiteiten.

Omar Ashour (2009: 5-6) heeft naast radicalisering ook geschreven over de-radicalisering. Hij heeft het over de-radicalisering vanuit het idee van islamistische bewegingen, oftewel, wat het proces van de-radicalisering inhoudt voor islamistische bewegingen. Hij stelt dat de-radicalisering een proces is van relatieve verandering waarbij een groep of individu 180 graden draait wat betreft ideologische ideeën. Ook is het van belang dat het individu of de groep het gebruik van geweld om politieke doelen te bereiken afkeurt. Daarnaast is het zo dat het proces van de-radicalisering niet per definitie inhoudt dat er teruggegrepen wordt op democratische principes. De-radicalisering is meer het veranderen van gedrag en ideologische principes, dan het veranderen naar democratische ideeën. Het is dan ook geen uitzondering dat gede-radicaliseerde groepen er vaak nog xenofobische of homofobische gedachten op nahouden.

Volgens Ashour (2009: 6) zijn er drie niveaus van de-radicalisering. Het eerste niveau is verandering in gedrag. Het tweede level is de-radicalisering op het gebied van gedrag en ideologie. Als laatste is er ook nog organizational de-radicalization. Hiermee wordt bedoeld dat er afstand wordt genomen van de organisatie waarbij het individu is aangesloten. Wanneer de-radicalisering heeft plaatsgevonden op alle verschillende niveaus, noemt Ashour dit comprehensive radicalization: volledige radicalisering. Wanneer er alleen de-radicalisering heeft plaatsgevonden op het gebied van gedrag en ideologie, wordt dit door Ashour (Ibid.) substantive (wezenlijke) de-radicalization genoemd.

De-radicalisering is volgens bovenstaande theorie niet hetzelfde als ontkoppeling van een terroristische groep en zijn ideologie. De term de-radicalisering verwijst hoofdzakelijk naar een cognitieve afwijzing van bepaalde activiteiten, waarden, standpunten en houdingen. Oftewel: een verandering van geest. Zowel Rubin (2011: 27) als Horgan en Braddock (2010: 268-269) geven aan dat ontkoppeling een gedragsverandering betekent aangaande terroristische activiteiten en de omgang met terroristische groepen. Ontkoppeling heeft alleen betrekking op het beëindigen van de actie en de actieve participatie aan een terroristische

(24)

24 organisatie. Een individu die daadwerkelijk gede-radicaliseerd is, neemt zowel fysiek, cognitief en empathisch afstand van een terroristische groep. Wanneer het gaat om ontkoppeling is er geen sprake van een ideologische verandering. Pas wanneer er sprake is van een ideologische verandering, of in dit geval afstand van de extremistische/radicale islamitische ideologie (en verandering van geest), kan volgens Rubin, Horgan en Braddock gesteld worden dat een individu (of groep) is gede-radicaliseerd. Ashour noemt in zijn stuk het verschil tussen ontkoppeling en de-radicalisering. Echter, hij noemt ontkoppeling geen ‘disengagement’ maar ‘abandoning’ oftewel afstand nemen. Volgens Ashour (2009: 6) vindt ontkoppeling plaats wanneer er alleen op het gebied van gedrag verandering plaatsvindt. Het gebruik van geweld om (politieke) doelen te bereiken, wordt door de groep of het individu niet meer toegepast. Ook stelt hij vast dat er minstens twee ingrediënten nodig zijn voordat er daadwerkelijk sprake is van de-radicalisering. Het eerste is de gedragsverandering, zoals hierboven eerder genoemd. Wanneer alleen sprake is van gedragsverandering, is een individu of een groep ontkoppeld. Als er naast gedragsverandering ook ideologische veranderingen plaatsvinden, kan daadwerkelijk worden gesteld dat een persoon of een groep het proces van de-radicalisering succesvol heeft doorstaan.

Naast ‘disengagement’ en de-radicalisering is er nog een begrip dat overeenkomt met de eerstgenoemden: counter-radicalisering. Counter-radicalisering heeft met name betrekking op proactieve initiatieven die erop zijn gericht om in gemeenschappen het potentieel risico van radicalisering te verminderen. De-radicalisering is meer een reactief bestrijdmiddel en het gaat daarbij meer om interventies die gericht zijn op een specifiek individu of groep (Horgan & Braddock, 2010, 281). Er wordt verder niet veel dieper ingegaan op het begrip counter-radicalisering. In de volgende paragraaf wordt wel omschreven hoe de-radicalisering, volgens de bestaande theorie en definities, het best tot stand kan komen.

2.1.2 Theoretische modellen van de-radicalisering

De-radicalisering in het geval van islamistisch gemotiveerd extremisme wordt gezien als zeer moeilijk, omdat de ideologie verborgen ligt in de eigen interpretatie van de islam. Het is een moeilijke stap om een extremist of terrorist naar een punt te brengen waarop hij op alle vlakken een scheiding kan maken tussen religie en gewelddadig extremisme (Rabasa et al., 2010: 2-5). Onder andere hierdoor is het moeilijk te meten of een persoon daadwerkelijk is gede-radicaliseerd. Eenvoudige afwijzing van de ideologie leidt niet direct tot permanente ontkoppeling of de-radicalisering. Wanneer een individu zichzelf blijft associëren met radicale collega’s bestaat er weinig kans om een leven op te bouwen buiten de extremistische

(25)

25 gedachten en groepen om. Het tegengaan van de ideologie is noodzakelijk, maar niet voldoende om een permanente ex-radicaal te worden en te blijven (Rabasa et al., 2010: 43).

Porges (2011: 1-7) benadrukt in zijn stuk dat het lastig is om één de-radicaliseringsmodel te hebben dat van toepassing is op alle terroristen of extremisten. Elk model van de-radicalisering moet worden aangepast aan de motivaties en ideologie van de specifieke geradicaliseerde persoon. Daarnaast moeten de (onderliggende) factoren worden achterhaald die de persoon ertoe aanzetten om zich uiteindelijk te radicaliseren. Ook moeten de externe factoren worden onderzocht die van invloed zijn op de betreffende geradicaliseerde persoon. Het gaat hier dan om sociale invloeden, maatschappelijke verlangens of een bepaalde moraal die er voor kunnen zorgen dat de persoon afstand neemt van de terroristische organisatie.

De beste manier om de-radicalisering uit te voeren is door middel van een duale religieuze benadering (Rabasa et al., 2010: 29). Islamitische geleerden zouden moeten spreken met de extremist en het individu ervan overtuigen dat er een duidelijk verschil is tussen de islamitische leer en de gepropageerde leer die hij of zij tot zich heeft genomen via het extremistische netwerk. Echter, Sageman (2008: 14) stelt dat het uitdragen van de religieuze doctrines op basis van validiteit tegelijkertijd ook ineffectief kan zijn. Terroristen, extremisten of in ieder geval de grote meerderheid daarvan, hebben geen kritisch inzicht als het gaat om de Koran of de islamitische doctrine, zo stelt Sageman (Ibid.).

Jacobson (2010: 2) raadt aan om ten tijde van het proces van de-radicalisering te focussen op het daadwerkelijke leven van een terrorist. Hij bedoelt hiermee te zeggen dat de omstandigheden van een radicaal persoon in acht moeten worden genomen. Wanneer de context van extremisten wordt benadrukt, is er wellicht hoop dat terroristen zichzelf afvragen waar het allemaal goed voor is. Het is duidelijk dat Jacobson de sociaal-economische, maar ook psychische omstandigheden belangrijk vindt tijdens het proces van de-radicaliseren. Ook is het belangrijk om de juiste boodschapper te kiezen. Overheden hebben op dit gebied te weinig autoriteit, maar oud-terroristen en extremisten zouden deze taak kunnen volbrengen, aldus Jacobson (Ibid.). Bovendien moet de persoon er zich bewust van worden gemaakt dat het verlaten van een terroristische of extremistische organisatie tot de mogelijkheden behoort. Tijdens de-radicalisering moeten ook vrienden en familie worden betrokken, aangezien zij van grote invloed zijn op de extremistische persoon.

Om een individu te de-radicaliseren moet men ook te weten komen wat de motivatie was om te kiezen voor een radicale ideologie. Kruglanski et al. (2015: 135-143) stellen dat deze motiverende factoren tot in de puntjes moeten worden begrepen. Zij stellen dat

(26)

26 radicalisering heeft plaatsgevonden, omdat een persoon zich verbindt aan een expliciet doel dat betrekking heeft op een bepaald geloof. Er moet wel worden gewaakt voor het idee dat geloof in deze niet noodzakelijkerwijs religieus is. Het kan ook politiek of sociaal zijn. Hierin wordt weer het verschil aangegeven tussen ontkoppeling en de-radicalisering. Ze stellen dat de ideologie niet gemakkelijk losgemaakt kan worden van de extremist. Wanneer het geweld stopt, kunnen er nog steeds extreme idealen ondersteund worden door diezelfde persoon. Kort gezegd benadrukken zij het feit dat in het proces van de-radicalisering er ontkoppeling moet plaatsvinden tussen terrorist en radicale ideologie.

Bovenstaande maakt duidelijk dat er niet een duidelijk rechtlijnig proces en definitie bestaat van de-radicalisering. Elk proces moet individueel aangepast en toegepast worden. Wel moet er gewaakt worden voor het verschil tussen ontkoppeling, de-radicalisering en counter-radicalisering.

2.2 Counterterrorisme in Saoedi-Arabië

Rehabilitatie- en counterterrorisme programma’s groeien in aantal en populariteit over de wereld. Algerije, Egypte, Jordanië, Jemen en Indonesië zijn voorbeelden van landen waar dergelijke programma’s zijn gestart (Rabasa et al., 2010: 1-4). Het algemene doel is om radicalisering tegen te gaan. Om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden, moet eerst duidelijk worden wat counterterrorisme en het daarbij behorende programma en strategie, in Saoedi-Arabië, precies inhoudt en waar volgens de regering/beleidsbepalers vooral tegen wordt gestreden. In deze paragraaf wordt het begrip counterterrorisme behandeld. Het gaat hier om het begrip zoals het in Saoedi-Arabië wordt gebruikt en ingevuld door verschillende programma’s. Christopher Boucek is een medewerker van het Carnegie programma aan Carnegie Middle East Center en heeft veel over counterterrorisme in Saoedi-Arabië geschreven. Dit centrum is een onafhankelijk onderzoeksinstituut dat gevestigd is in Beiroet en Libanon. Ze analyseren politieke, sociaal-economische en veiligheidsproblematiek in het Midden-Oosten en Noord-Afrika. Boucek heeft zich in het centrum altijd gericht op veiligheidsuitdagingen. In dit hoofdstuk komen met name veel van zijn bevindingen en theorieën over de strategie in Saoedi-Arabië terug.

Saoedi-Arabië hanteert een soft (zacht) counterterrorismebeleid. Dit beleid streeft ernaar om de onderliggende factoren die extremisme hebben vergemakkelijkt of veroorzaakt te achterhalen om zo radicaal gewelddadig islamisme en terrorisme te voorkomen. Het centrale doel is om de legitimiteit van het koninkrijk te versterken en de gewelddadige oppositie tegen de staat te elimineren. Om dit te bereiken, wordt de traditionele Saoedische

(27)

27 interpretatie van de islam versterkt. Deze interpretatie benadrukt met name gehoorzaamheid, leiderschap en loyaliteit aan de staat, zoals in het eerste hoofdstuk is beschreven. Naast de softe counterterrorismestrategie heeft het koninkrijk ook initiatieven gelanceerd om radicalisering via het internet te bestrijden. Bovendien is een speciale rechtbank gecreëerd om terreurverdachten eventueel te vervolgen. Daarnaast heeft de staat al programma’s geïmplementeerd om verdachte leraren en imams te verwijderen. (Boucek, 2008: 3).

De regering van Saoedi-Arabië ziet de strijd tegen gewelddadig extremisme en radicalisering als onderdeel van een war of ideas die zich richt op kwesties als legitimiteit, gezag en wat is toegestaan binnen de islam. De regering probeert extremisten illegaal te maken door te stellen dat zij de ware islam verdraaien. De overheid kadert het probleem als het niet accepteren van autoriteit, geen begrip tonen en het ontbreken van religieuze kennis. De regering stelt dat extremisten zich laten leiden door een onjuiste ideologie, maar dat ze als mens op zichzelf geen slechte bedoelingen hebben. Volgens de regering komen misleide extremisten weer op het juiste pad als ze zich focussen op loyaliteit, gezag en begrip (Boucek, 2008: 3-4).

Centraal in de strategie van Saoedi-Arabië staat dat het gebruik van geweld binnen het koninkrijk met als doel om voor verandering te zorgen niet toegestaan is. Alleen mensen die loyaal zijn aan de regering, zoals legitieme geleerden en deskundigen, mogen geweld gebruiken om voor verandering te zorgen. Ook dit past bij het idee van erkenning van gezag, leiderschap en gehoorzaamheid. De war of ideas, zoals hierboven genoemd, is ontstaan uit het idee dat gewelddadig radicaal extremisme niet alleen door traditionele veiligheidsmiddelen kan worden overwonnen. Van hieruit is het ‘zachte’ counterterrorisme ontstaan (Boucek, 2008: 4).

2.2.1 Soft counterterrorisme beleid, structuur en strategie

Het softe counterterrorisme beleid dat wordt gebruikt om radicalisering aan te pakken wordt omschreven als een PRAC-strategie. Dit straat voor Prevention, Revalidation en Aftercare. Onderdeel van de strategie is doelstellingen en uitdagingen te forumuleren voor de autoriteiten in Saoedi-Arabië en manieren te zoeken om de verspreiding van radicalisering en extremistische ideologieën te bestrijden. De strategie bestaat uit, zoals hierboven genoemd, drie afzonderlijke programma’s die onderling met elkaar verbonden zijn. Op deze manier wordt getracht om extremisten te re-integreren in de maatschappij zonder dat het extremistische gedachtegoed wordt uitgedragen (Boucek, 2008: 4-5; Rabasa et al., 2010: 57). In het volgende hoofdstuk wordt hier dieper op in gegaan.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De tools moeten het onderwerp radicalisering beter hanteerbaar maken voor gemeenten zodat zij zelf de eigen situatie kunnen verkennen in samenwerking met berokken partners..

Met dit voor ogen vroeg Amsterdam drie bureaus om in 2007 en 2008 een aantal trainingen voor eerstelijns professionals te verzorgen: hoe signaleer je radicalisering en hoe reageer

Tegelijkertijd heeft de school een pedagogische opdracht: zorgen voor een veilige omgeving zodat leerlingen kunnen leren en opgroeien, en personeel goed zijn werk kan doen.. En

- De meeste ouders willen natuurlijk een goede band - Ouders kunnen zelfvertrouwen stimuleren. - Ouders kunnen politiek

[r]

Ze kunnen mee op zoek gaan naar elementen die het leven van jongeren betekenis kunnen geven, bijvoorbeeld het starten van studies, zoeken naar een job, aansluiten bij

In de media laaiden de discussies hierrond hoog op, onder andere toen onderzoekster Marion van San zich afzette tegen de stelling dat jongeren die naar Syrië trekken vooral

Het proces van radicalisering begint zodra mensen met onvervulde vragen hun antwoorden vinden in radicale ideologieën en deze zich deze ideologieën eigen gaan maken.. De