• No results found

VPT-rendementslijn : clusterverantwoording 2007 Verduurzaming Productie & Transitie : krachtige voorbeelden van innovatieve oplossingen in de praktijk

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "VPT-rendementslijn : clusterverantwoording 2007 Verduurzaming Productie & Transitie : krachtige voorbeelden van innovatieve oplossingen in de praktijk"

Copied!
54
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)
(3)
(4)

Transitieprocessen zijn een lange weg om te gaan waarbij de beste route vooraf veelal niet bekend is. Om in de sfeer van dit jaarverslag te spreken, soms moet je onderweg overstappen of de wissel omzetten. De vertrekpun-ten zijn vaak wel helder, maar de eindbestem-mingen divers, evenals de routes er naartoe.

Soms treedt transitie schoksgewijs op, leidend tot een grote doorbraak in innovatie. Bijvoorbeeld met de ‘Wasserbombe’ in de tuinbouw of besmettelijke dierziekten in de veehouderij. Minstens zo vaak zie je een transitie stapsgewijs leiden tot innovaties in de landbouw. Kleine stapjes die in een decennium leiden tot innovaties in de landbouw. Veel innovaties starten met een niche waarbij het de uitdaging is om

een klimaat en infrastructuur te creëren waardoor de niche doorbreekt en leidt tot nieuwe concepten. Het cluster Verduurzaming Productie en Transitie (VPT) werkt samen met ondernemers aan transitie naar een duurzame landbouw. In projecten zoals Waardewerken en Netwerken in de Veehouderij werken ondernemers via innovatieve werkwijzen aan systeeminnovaties. In fundamenteel onderzoek zetten we samen met sta-keholders lange termijn ontwerptrajecten in die zich richten op de primaire ondernemers. In alle trajecten streven we naar een sterke koppeling van ondernemer-schap en innovatie(kracht) uit de praktijk.

Het onderzoek binnen VPT kenmerkt zich door ‘lerende netwerken’, die een beweging op gang bren-gen, en door systeeminnovatie. Juist vanwege de complexiteit van dergelijk onderzoek gaat veel aan-dacht uit naar de theorie achter systeeminnovaties. Wat leren we van de projecten? Dit resulteert in veel

nieuwe kennis over systeeminnovaties, monitoring & evaluatie en over nieuwe vormen van samenwerking met effectieve kennisuitwisseling tussen onderzoek, onderwijs en ondernemers. Het is een iteratief pro-ces van slim experimenteren volgens een cyclus van netwerken, verdiepen, innoveren, toepassen en ver-spreiden en de vertaalslag naar instituties.

Bovenstaande maakt duidelijk dat de resultaten van ons onderzoek vaak niet direct na afloop van het pro-ject al een brede toepassing krijgen in de praktijk. Met dit jaarverslag laten we u wél enkele voorbeelden zien van de impact in de praktijk. Een VPT-rendementslijn, met uiteenlopende routes en eindbestemmingen... Ik wens u, mede namens themaleiders en projectlei-ders, veel leesplezier,

Geert van der Peet

Clusterleider Verduurzaming Productie en Transitie

voorwoord

(5)
(6)

Vertrekpunt:

Van project naar praktijk

Het meerjarige project Nieuwe Bedrijfsconcepten met Agrobiodiversiteit ontwerpt nieuwe bedrijfs-systemen waarin de benutting van agrobiodiversi-teit centraal staat. De resultaten worden vertaald naar praktische regels voor een bedrijfssysteem met akkerranden voor de onderdrukking van plagen in verschillende gewassen. De volgende stap is een bredere benutting van agrobiodiver-siteit door koppelingen te maken naar andere maatschappelijke vragen en ecologische functies van akkerranden. De ontwikkelde kennis stroomt rechtstreeks door naar de praktijk in regionale en provinciale projecten.

Route-informatie:

Akkerranden met diverse functies

De akkerranden zijn het instrument om met de natuurlijke vijanden die daarin voorkomen, de

pla-gen in de gewassen te bestrijden. Akkerranden zijn een overwinteringplaats en zorgen ’s zomers voor nectar. De akkerranden richten zich op ver-schillende groepen van insecten. Grazige randen zijn vooral bedoeld voor op de bodem levende jagers, spinnen en loopkevers, die in het voorjaar de akkers intrekken en de eerste luizen weg-vreten. Bloemenranden zijn de uitvalsbasis voor sluipwespen, zweefvliegen en lieveheersbeestjes, die later in het seizoen verder het gewas ingaan en effectief zijn voor de bestrijding van luizenpla-gen in de rest van het jaar.

Welke functies zijn er?

Functionele agrobiodiversiteit (FAB) omvat alle di-versiteit in flora en fauna op en rondom het bedrijf die direct of indirect een rol speelt bij de onder-steuning van gewasteelten. Bestaande projecten richten zich meestal op bovengrondse insecten-plagen en hun natuurlijke vijanden.

Functionele agrobiodiversiteit heeft

voordelen voor boer en maatschappij

Zweefvliegen hebben stuifmeel en nectar uit bloemen nodig om eitjes te leggen. Hun larven vreten massa’s bladluizen op.

(7)

In de komende jaren zullen nieuwe FAB-concepten en maatregelen worden ontwikkeld voor de be-heersing van schimmelziekten en bodemproble-men en zal een nadrukkelijke sabodemproble-menhang worden gezocht met duurzaam bodembeheer.

Koppeling boven- en ondergronds

In het heuvelachtige Zuid-Limburg wil men aanto-nen dat een vernieuwende manier van duurzaam bodembeheer, met een slimme benutting van agrobiodiversiteit, winst oplevert voor de agra-rische ondernemer, voor de waterkwaliteit en voor natuur en landschap. Uitgangspunten zijn de praktijk van niet-kerende grondbewerkingen en het toepassen van FAB voor de onderdrukking van ziekten en plagen. De Waterschappen zijn in het FAB-gedeelte minder geïnteresseerd. Zij willen vooral erosiebestrijding. Maar als de FAB-resulta-ten het draagvlak van niet-kerende grondbewer-king verhogen, is dit voor hen zeer positief.

Tuinschalebijter (Carabus nemoralis), een loopkever die ook in akkerranden voorkomt.

(8)

Eindbestemming: Kosten en baten

De historie van het onderzoek maakt duidelijk dat akkerranden en FAB voor de ondernemer finan-cieel nu nog een verliespost zijn. Als instrument voor gewasbescherming is het veel te duur. Je neemt immers een oppervlakte uit productie en het productieverlies daarvan verdien je nooit

te-rug met besparing op bespuitkosten. In het FAB-project gaat echter om meerdere functies die je met een aantal partijen moet zien te combineren. Functies als een aantrekkelijk landschap, stimule-ren van biodiversiteit, schoon water. Dat betekent dat je aan de andere belanghebbende partijen dus eigenlijk moet vragen: ‘Wat is jullie dat waard en wil je daaraan meebetalen?’

Systeeminnovatie multifunctionele bedrijfssystemen

Het thema multifunctionele bedrijfssystemen richt zich op de bedrijfsstrategie van de verbre-ding. Centraal staat de verdere professionali-sering van de verbrede landbouw en de stap van niche naar systeem. Daaronder valt ook de ontwikkeling van nieuwe bedrijfsconcepten, bijvoorbeeld met functionele agrobiodiversiteit als integraal onderdeel van het bedrijf.

(9)
(10)

Uitgerangeerd:

OVO-drieluik ontbonden

Tot 1990 beschikte LNV over een krachtig instru-ment om haar beleidsdoelen uit te dragen en te ondersteunen; het z.g. OVO-drieluik bestaande uit Onderzoek, Voorlichting en Onderwijs. Dank-zij korte verbindingslijnen tussen ondernemers, onderzoekers, adviseurs, beleidsmakers en ke-tenpartijen verwierf de Nederlandse landbouw een toppositie op de wereldmarkt en ontwikkelde de sector een groot innovatief vermogen. De rijkslandbouwvoorlichter speelde hierin namens de overheid zowel een faciliterende als regisse-rende rol. Met het privatiseren van de rijksland-bouwvoorlichtingdienst (1989) verdween de ver-bindende V uit het drieluik en groeide de afstand tussen beleid en sector.1 Daarmee verloren

on-derzoekers belangrijke verbindingslijnen met de primaire sector en verwaterde ook de verbindin-gen tussen onderzoek en onderwijs.

Nieuwe kennisinfrastructuur

Onderzoek-Ondernemer-Onderwijs

Nieuwe route:

Effectieve kenniscirculatie

Nieuwe kennis uit LNV-gefinancierd onderzoek is ook competentievergrotende, nieuwe kennis voor LNV-gefinancierd onderwijs. Een goede kennisinfrastructuur vormt hiervoor de basis. Bovendien is behoefte aan nieuwe concepten voor het benutten van ondernemersnetwerken als leeromgeving, voor strategieën en mecha-nismen voor een structurele samenwerking en voor het versterken van de netwerken en con-tacten tussen onderzoek en onderwijs. Studen-ten zijn de ondernemers en werknemers van de toekomst. Het project Leren met Toekomst brengt de onderwijs- en onderzoekswereld bij elkaar. Voor studenten ontstaat een ide-ale leeromgeving. Dichter bij toekomstgerichte kennis over innovaties en duurzaamheid kunnen zij niet komen.

Tot 1990 speelde de rijkslandbouwvoorlich-ting een centrale rol in het OVO-drieluik.

(11)

Drie studenten rekenen een bemestings-schema door van een bollenteler. Eindbestemming:

Bruikbare kennisarrangementen

Leren met Toekomst heeft verschillende pilots op-gezet gericht op nieuwe samenwerkingsvormen tussen ondernemers, onderwijs en onderzoek. Zo gingen studenten aan de slag met een echte vraag uit het praktijk. De onderzoeker begeleidde de studenten inhoudelijk en de docent begeleidde het leerproces. De resultaten en ervaringen van deze pilots zijn te vertalen naar algemeen bruik-bare kennisarrangementen. Voorbeelden zijn: sç )N DE MELKVEEHOUDERIJ IS DE INHOUDELIJKE

VERAN-kering van de resultaten bij studenten zichtbaar in de door hen opgeleverde bedrijfsplannen en innovatieplannen voor praktijkbedrijven. sç 3TUDENTEN VAN )N(OLLAND HEBBEN EEN

BEDRIJFS-analyse gemaakt op het bedrijf van een van de deelnemers van Leren met Toekomst en een advies gegeven voor een aantal strategische keuzen voor het bedrijf.

(12)

sç %ENç BOVENSCHOOLSEç INNOVATIEPOOLç VOORç DOCEN-ten in het hoger agrarisch onderwijs (HAO) met daarin de ervaringen van docenten en van trainers. Deze innovatiepool is onderdeel van RIGO-project ‘Innovatie als strategie’.

sç $Eç PERSONELEç UNIEç VANç DOCENTENç ENç TRAINERSç verbetert en verbreedt de module ‘Leren in-noveren’ naar andere HAO-scholen. Momenteel

zijn dit de Christelijke Agrarische Hogeschool en Van Hall-Larenstein. Ook de module ‘Leren innoveren’ is een onderdeel van RIGO-project ‘Innovatie als strategie’.

sç %ENçONDERZOEKERçVANç!3'çVERZORGTçGASTLESSENç over nieuwe bedrijfssystemen voor het Wellant-college in een programmaonderdeel over het inrichten van een bedrijf in 2025.

Koepel Verduurzaming Productie en Transitie

De koepel omvat een aantal themaoverschrij-dende projecten van het cluster Verduur zaming Productie en Transitie (VPT). Een van deze pro-jecten is Leren met Toekomst dat zich richt op nieuwe kennisarrangementen van onderzoek met het onderwijs.

Ondernemers van mor-gen gaan aan de slag met de onderneemster van vandaag.

Lopende studies dragen bij aan een verdere uitwerking van het concept van Leren met Toe-komst door zowel docenten als onderzoekers. In samenwerkring met de Universiteit van Tilburg worden de ervaringen in kennisarrangementen met het onderwijs geëvalueerd op effectiviteit en worden de belangrijkste strategieën voor de toe-komst beoordeeld.

(13)
(14)

Vertrekpunt:

Keten wil af van castratie beerbiggen

Het onverdoofd castreren van beerbiggen staat de afgelopen jaren volop in de publieke belang-stelling. LTO en de Dierenbescherming hebben in 2005 al aangegeven op zoek te gaan naar wegen om te stoppen met castratie. Verdoven is daarbij een tussenoplossing. De publieke belangstelling heeft ertoe geleid dat het Centraal Bureau Le-vensmiddelenhandel te kennen heeft gegeven per

Castreren van beerbiggen punt van discussie

Berengeur is een erfelijke eigenschap.

1 januari 2009 geen vers vlees van onverdoofd ge-castreerde beerbiggen meer te willen verkopen.

Tussenstation: Eerst verdoven

De ontwikkelingen hebben enerzijds geleid tot de tus-senoplossing om tijdelijk de dieren bestemd voor de binnenlandse markt te gaan verdoven tijdens castratie en anderzijds tot de opzet van een meerjarig onder-zoeksprogramma om per 2015 volledig te kunnen

stoppen met castratie van beerbiggen. Voor de korte termijn gaat dus veel aandacht uit naar het verdoven en pijnstillen tijdens de castratie. In 2007 is onderzoek gedaan naar de bruikbaarheid van lidocaïne als plaat-selijke verdoving, in het voorjaar van 2008 vindt onder-zoek plaats naar algehele verdoving met CO2. Indien geschikt voor de praktijk zal een van deze methoden vanaf medio 2008 toegepast gaan worden. Gezien de korte termijn gebeurt dit onderzoek in nauwe samen-werking met de sector. De varkenshouders hebben een voorkeur voor algehele verdoving. Enerzijds omdat ze dan alle ingrepen en behandelingen onder verdoving kunnen doen. Anderzijds omdat ze CO2 zelf mogen toe-dienen terwijl lidocaïne alleen door de dierenarts mag worden toegediend.

Eindbestemming:

Onderzoek op volle toeren

Het einddoel is duidelijk: geen castratie van beerbig-gen meer in de nabije toekomst. Maar hoe zit het dan

(15)

met berengeur aan varkensvlees? Kun je daar wat aan doen? Hoe voorkom je dat consumenten vlees met een geurtje op hun bord krijgen? Oplossingsrich-tingen waar onderzoek naar verricht wordt zijn: sç &OKKERIJç "ERENGEURç ISç ERFELIJKç $Eç VRAGENç ZIJNç

hoe vaak komt het voor en is het mogelijk om met fokkerij en selectie het niveau snel en sterk te verlagen?

sç #ONSUMENTENONDERZOEKç(OEçWAARDERENç.EDER-landse en buiten#ONSUMENTENONDERZOEKç(OEçWAARDERENç.EDER-landse consumenten berenvlees in vergelijking tot vlees van borgen en gelten? sç "ERENGEURDETECTIEç %ENç ALGEMEENç

INTERNATIO-naal geaccepteerde definitie van berengeur ontbreekt nog. Dit maakt het moeilijk om naar een eenduidige detectiemethode te komen. Wel zijn de onderzoekservaringen uit Noorwegen ge-deeld met de sectorpartijen.

sç %CONOMISCHEçCONSEQUENTIEç%ERSTEçBEREKENINGENç tonen aan dat de toegevoegde waarde van de Ne-derlandse varkenshouderij sterk daalt als

varkens-houders (ongecastreerde) beren gaan mesten en die op een laag gewicht gaan afleveren. Dit lagere aflevergewicht is op de korte termijn de enige op-lossing om berengeur terug te dringen.

Alle ontwikkelingen vinden plaats in nauwe samenwer-king tussen onderzoek, beleid en praktijk. Bovendien worden de verkregen inzichten ook verspreid in inter-nationale fora (EU-commissie, EFSA-werkgroepen en internationale congressen).

Dierenwelzijn

Het thema dierenwelzijn is bedoeld om samen met partijen die deze kennis willen toepassen, kennis te ontwikkelen die nodig is om het welzijn van land-bouwhuisdieren in de praktijk daadwerkelijk te ver-beteren.

Een algemeen, internationaal geaccepteer-de geaccepteer-definitie van berengeur ontbreekt. Castratie van beerbiggen gebeurt vanaf drie dagen na de geboorte.

(16)
(17)

Vertrekpunt:

Kennisplatform en inspiratiebron

Waardewerken is een initiatief van 18 multifunctio-nele agrarisch ondernemers samen met Wagenin-gen UR. Samen omvatten ze een breed spectrum aan multifunctionele activiteiten. Waardewerken geeft een gezicht aan de vele bedrijven die hun brood verdienen met multifunctionele landbouw. Met hun enthousiasme willen ze ook een bron van inspiratie zijn voor collega’s die op zoek zijn naar nieuwe ontwikkelingsrichtingen. Waardewerken wil een centraal kennisplatform zijn die andere boeren en belanghebbenden van expertise voor-ziet. Waardewerken fungeert daarbij als denktank en sparringpartner voor overheid, bedrijfsleven en onderzoek. Het netwerk wil een bijdrage le-veren aan de verdere professionalisering van de multifunctionele sector.

Prijsverhoging:

Waarde van agrarische productie bij multi-functionele landbouw

Landbouw is een belangrijk uitgangspunt aangezien die belangrijke waarden in zich draagt (rust, ruimte, ritme enz.). Deze kunnen tot waarde gebracht worden

in nieuwe diensten als zorg, educatie enz. Ondernemen op een multifunctioneel landbouwbedrijf vergt echter welbewuste keuzes. Kies je voor uitbouw van één mul-tifunctionele tak of voor meer takken die elkaar aanvul-len? Kies je voor een volwaardige agrarische productie-tak of eentje die meer ondergeschikt is aan bijvoorbeeld

Professionalisering van de multifunctionele landbouw

Belangrijke waarden van de landbouw kunnen tot waarde komen in nieuwe diensten als zorg en educatie.

(18)

zorg, kinderopvang, educatie, recreatie of horeca? En wat betekenen dit soort keuzes voor de ondernemer, de klant en de organisaties die actief zijn op het terrein van multifunctionele landbouw? In een brochure staat wat ondernemers, klanten en organisaties waarderen in multifunctionele landbouw en de combinatie van ac-tiviteiten met landbouw. Dit helpt ondernemers kiezen wat het beste past. Zo blijft er een grote diversiteit in bedrijven die een grote groep klanten aanspreekt. Bij-voorbeeld een zorgboerderij.

OV-markt:

Geen concurrentie maar aanvulling met meerwaarde

De zorgboerderij is betrekkelijk nieuw en heeft een uitstekende reputatie. Het ‘zorgboeren’ draagt niet alleen bij aan een vitaal en leefbaar platteland, maar helpt ook bij het streven van de overheid naar een socialer gezicht van de zorg. Het goede imago van de zorgboerderij wordt echter weinig gestaafd door onderzoek. Waardewerken beschrijft daarom op

ba-sis van literatuurstudie en interviews de meerwaarde van zorgboerderijen voor de landbouw en de zorg. Wat zijn nu de voordelen voor de mensen die erbij betrokken zijn én voor de samenleving als geheel. Dus cliënten uit de jeugd-, ouderen-, verslavings- en psychiatrische zorg, maar ook boerengezinnen, het platteland en de zorgsector. Daarbij gaat het niet om een benchmark met de reguliere zorg of de re-guliere landbouw, maar om te achterhalen op welke terreinen zorglandbouw een aanvulling kan zijn. De studie is samen met diverse andere brochures te vinden op de website www.waardewerken.nl.

Eindbestemming:

Multifunctionele landbouw professionele bedrijfstak

Uit monitoring en evaluatie blijkt dat Waardewer-ken een zeer belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de verdere professionalisering van de functionele landbouw. Waardewerken heeft

multi-Kiezen in multifunctionele landbouw is kiezen waar je hart ligt.

(19)

functionele landbouw op de kaart gezet binnen het ministerie van LNV en heeft een goede bij-drage geleverd aan het hoofdstuk over verbrede landbouw in de nota ‘Kiezen voor landbouw’. Deze heeft op zijn beurt weer geleid tot de oprichting van de Taskforce multifunctionele landbouw. Daarnaast heeft Waardewerken invloed gehad op maatschappelijke organisaties als Vereniging Na-tuurmonumenten. Natuurmonumenten geeft aan dat de ontmoetingen met waardewerkers geleid heeft tot een beleidswijziging ten aanzien van multifunctionele landbouw.

Systeeminnovatie multifunctionele bedrijfssystemen

Het thema multifunctionele bedrijfssystemen richt zich op de bedrijfsstrategie van de ver-breding. Centraal staat de verdere professi-onalisering van de verbrede landbouw en de stap van niche naar systeem.

Het Innovatienetwerk Waardewerken is een van de projecten in dit thema.

Appels komen niet uit de fabriek, maar groeien aan een boom…

(20)
(21)

Eindstation: Santana

Na een aantal jaren veredeling is Santana de eer-ste schurftresieer-stente en de eereer-ste hypoallergene appel die als gangbaar geteelde appel een kleine plaats op de Nederlandse markt veroverd heeft. Hierdoor kunnen de meeste mensen met appelal-lergie toch een appel eten. Zo draagt de appel bij aan de gezondheid van deze mensen. Maar dit is slechts een deel van winst. Ook het milieu en be-drijven in slotenrijke gebieden profiteren. Het milieuvriendelijk bedrijfssysteem met Santa-na is positief getest. Met steun van hun NFO-afdeling en het Waterschap Rivierenland, hebben onder andere telers in Vijfherenland en de Alblas-serwaard nu weer een license to produce. Drie pilotbedrijven combineren de teelt van Santana bovendien met nieuwe emissiearme spuittech-nieken en zonder erg milieubelastende middelen.

Vol gens de CLM-milieu meetlat leidt geen van de bespuitingen nu meer tot overschrijding van de milieubelastingsnormen voor oppervlaktewater. Een groot aantal C1000-filialen biedt de gangbaar ge-teelde Santana inmiddels aan als hypoallergene appel.

Vertrekpunt: Milieu en sector

De belangrijkste ziekte in de Nederlandse appelteelt is schurft. Appeltelers moeten hierom veel gewasbe-schermingsmiddelen gebruiken om een mooie, gave appel op de markt te brengen. Maar deze middelen zijn een zware belasting van het oppervlaktewater (Lozingenbesluit). Hier start de zoektocht naar een ras dat milieuvriendelijke eigenschappen combineert met een goed marktperspectief.

Overstappen: Appelallergie

In Nederland hebben 300.000 tot 400.000 mensen last van appelallergie. Ze kunnen geen appel eten zon-der daarvan last krijgen. Een hypoallergeen appelras, een ras met minder allergene eigenschappen, biedt Nederlandse appeltelers dus marktkansen. Het is een eigenschap met een duidelijke toegevoegde waarde.

Santana: een win-win-situatie

voor milieu en markt

Volgens de CLM-milieumeetlat leidt geen van de b iti t t h ijdi d

kt

Om vermenging met andere appels te vermijden wordt Santana apart verpakt.

(22)

Ook de biologische appeltelers hebben Santana, met name vanwege zijn schruftresistentie ontdekt. Zij ver-markten de Santana eveneens als hypoallergene appel ondermeer via Albert Heijn en PLUS-supermarkten.

Wisselwerking: Route naar de markt

In een kennisbasis-project is, in samenwerking met het Universitair Medisch Centrum Groningen, de hypoal-lergene eigenschap bevestigd en gekwantificeerd. Daarna is in twee ketenontwikkelingsprojecten de marktintroductie voorbereid. De marktintroductie van de hypoallergene appel Santana is in kwalitatieve zin geslaagd. Het afzetvolume is echter nog beperkt en kan nog geen verdere groei van het Santana-areaal

dra-gen. Naast de 300.000 tot 400.000 potentiële klanten in Nederland, behoort ook vermarkting in Noordwest Europa, met name België tot de mogelijkheden.

Trajectkaart:

Samenwerking schept vertrouwen

In de ketenontwikkeling voor Santana is de Stichting Voedselallergie een waardevolle bondgenoot. Deze wilde dat deze hypoallergene appel, op een

verant-woorde wijze, beschikbaar zou komen voor mensen met appelallergie. Deze samenwerking leidde tot een verantwoord protocol en ruime aandacht in de landelijke media. De betrokkenheid van de Stichting Voedselallergie gaf Albert Heijn het vertrouwen om te starten met de verkoop van zowel biologische als gangbaar geteelde Santana. C1000 is, mede naar aanleiding van de activiteiten van Albert Heijn, verko-per geworden van de gangbaar geteelde appel.

Systeeminnovatie open teelten

Vanuit robuuste toekomstbeelden, die samen met stakeholders zijn opgesteld, worden transitiepunten opgepakt in drie innovatiepro-jecten. In het project De Smaak van Morgen wordt minimaal pesticidengebruik in de open teelten gekoppeld aan beleving door de con-sument. Onder dit project valt ook de ontwik-keling en marktintroductie van Santana.

Marktintroductie vraagt om samenwerking en vertrouwen van ketenpartijen.

(23)
(24)

Annemie Burger, Directeur Generaal van het ministerie van LNV stelt met een druk op de knop de Natureluur in werking.

Vertrekpunt:

Veel natuurgrasland in Nederland

Nederland beschikt over vele duizenden hectares nat en vochtig grasland met een grote natuurwaar-de, die daarom alleen als grasland te gebruiken zijn. Je vindt ze vooral in de veenweidegebieden en rond de rivieren en beken. Het gaat daarbij om grasland in eigendom en/of gebruik door veehou-ders en in eigendom van beheerorganisaties zoals SBB of Vereniging Natuurmonumenten.

Dubbelspoor:

Twee oplossingsrichtingen

Een rendabele melkveehouderij is in veenweidege-bieden lastig. Inefficiënte percelen, hoge waterpei-len en hoge gronddruk door verstedelijking maken het lastig melk voor een marktconforme prijs te produceren. Melkveehouders moeten op zoek naar bedrijfssystemen en technische innovaties die in-spelen op een goedkoper beheer, eenvoudiger

watersystemen, slotenpatronen, remmen van bo-demdaling en meer natuurbeheer.

Een beter rendement kan ook komen uit een ho-gere prijs. Bezoekers van natuurgebieden vinden het bijvoorbeeld leuk als er nog ambachtelijke bedrijvigheid aanwezig is, en als ze een product kunnen kopen uit het gebied waar ze recreëren. Natuurmelk krijgt zo een meerwaarde.

Nieuw spoor:

Oude gewoonte in nieuw jasje

Wil je koeien houden in natuurgebieden, dan moet je dus voorzieningen treffen. Het project ‘Koe en Cultuur’ gaat de uitdaging aan om rendabele be-drijfssystemen te ontwikkelen met maximale inpas-sing van natuur en landschap. Dat betekent de koe in de wei, ook op percelen die ver van het bedrijf liggen. Afstand is echter een probleem als de koe voor iedere melkbeurt van de wei naar de stal moet komen. Maar wat als je het omkeert?

(25)

In natuurgebieden kan de mobiele melkrobot zich zelfstandig verplaatsen op rupsbanden.

Vroeger werd immers door heel Nederland heen in de wei gemolken. Een innovatieve oplossing is de mobiele melkrobot, ofwel een zelfrijdend auto-matisch melksysteem. De mobiele melkrobot reist met de melkveekudde mee en is inmiddels begon-nen aan een praktijktest.

Systeeminnovatie multifunctionele bedrijfssystemen

Het thema multifunctionele bedrijfssystemen richt zich op de bedrijfsstrategie van de ver-breding. Centraal staat de verdere professi-onalisering van de verbrede landbouw en de stap van niche naar systeem.

Dit verhaal is een voorbeeld van hoe je na-tuurgrasland toch rendabel kunt exploiteren.

(26)

Dienstrooster:

Service om de drie dagen

De mobiele melkrobot, door de ontwikkelaar Frank Lenssinck de Natureluur gedoopt, is een melkstal op rupsbanden, geschikt om in natuurgebieden

CQç MINDERç DRAAGKRACHTIGEç GEBIEDENç TEç KUNNENç rijden. Het is een slimme combinatie van reeds bestaande en bewezen technieken. Een robot melkt de koe, een computer bepaalt de hoeveel-heid krachtvoer die de koe krijgt en de melk wordt

opgeslagen in een tank op het rupsvoertuig. Om de twee of drie dagen moet de veehouder naar het apparaat om voer te brengen, vuil water af te voeren, vers spoelwater te brengen en natuurlijk de melk op te halen.

Eindbestemming:

Van plan naar realisatiefase

Niet iedereen die aan innovatie werkt komt aan de realisatiefase toe. Veel ideeën komen de tekentafel niet af omdat er geen ondernemers zijn die dur-ven te investeren, omdat het benodigde kapitaal te groot is, of omdat de terugverdientijd te lang is. Met de werkende mobiele melkrobot als tastbaar experiment komt nu ook het idee van de natuur-melk een stap dichterbij realisatie.

De mobiele melkrobot is een slimme combinatie van bestaande en bewezen technieken.

(27)
(28)

Houtwallen bieden onderdak en bescherming aan veel natuurlijke vijanden van plaaginsecten.

Vertrekpunt:

Agrobiodiversiteit is sleutel tot hoger doel

Een betere benutting van de biodiversiteit in de landbouw – agrobiodiversiteit – maakt de landbouw minder afhankelijk van gewasbeschermingsmidde-len en kunstmest. De kwaliteit van het agrarische product, het productieproces en de kwaliteit van de productieomgeving worden duurzaam in balans

gebracht. Beter benutten van biodiversiteit is daar-mee de sleutel tot een daar-meer duurzame, maatschap-pelijk geaccepteerde en gewaardeerde landbouw. Hiervan profiteert iedereen. Een gebied dat meer inzet op het benutten van agrobiodiversiteit, ziet er aantrekkelijk uit voor recreanten en is waardevoller voor lokale bewoners. Landbouw wordt hierdoor steeds meer multifunctioneel.

Route-informatie:

Wat is agrobiodiversiteit?

Bij agrobiodiversiteit gaat het om drie samen-hangende onderdelen: (1) het erfelijk materiaal voor dieren, planten en micro-organismen, (2) de organismen en processen die de zogenaamde ecosysteemdiensten – zoals ziektewering en bo-demvruchtbaarheid – leveren voor de landbouw-productie en (3) de biologische en landschappe-lijke elementen die bestaan dankzij de landbouw. Het kan betrekking hebben op een enkele akker, maar ook op een hele regio. Strategieën voor het optimaal benutten van agrobiodiversiteit moeten dus verder kijken dan het individuele boerenbedrijf.

De houtwal moet terugkomen

Houtwallen en sloten zijn onderdeel van de groen-blauwe dooradering van het platte land. Ze bieden onderdak en bescherming aan veel natuurlijke

Agrobiodiversiteit biedt kansen voor

(29)

Een zweefvlieglarve voedt zich met koolluizen. Regenwormen eten grond met het

orga-nisch materiaal dat erin zit en stimuleren zo de microbiële activiteit.

vijanden van plaaginsecten. Dit geldt overigens ook voor akkerranden en bloemstroken. Houtwal-len, sloten, randen en stroken zijn een veilige uit-valsbasis voor de natuurlijke vijanden van allerlei plaaginsecten in de landbouw. Daarmee dringen ze dus direct het gebruik van gewasbescher-mingsmiddelen terug. Een mooi voorbeeld van functionele agrobiodiversiteit.

Eindbestemming:

Van demo naar praktijk

Inmiddels heeft de landbouwpraktijk zich het con-cept van functionele agrobiodiversiteit (FAB) eigen gemaakt. Het FAB-project van LTO had hierin een belangrijke een demonstratiefunctie. Daar is veel energie gestoken in communicatie. Zo schreef een van de deelnemende boeren in de Nieuwe Oogst een column over zijn ervaringen met functionele agrobiodiversiteit. Ook wijdde Nieuwe Oogst een speciaal nummer aan verschillende

onderzoeks-projecten van dit thema. Met een bereik van on-geveer de gehele sector, kent nu elke boer het begrip functionele agrobiodiversiteit. Onderzoek naar de benutting van kennis uit het FAB-project bevestigt dit. Aan het eind is alle verworven ken-nis over FAB toegankelijk beschreven in een rap-port. Ook dit gaf veel media-aandacht.

Agrobiodiversiteit

Dit thema probeert de duurzaamheid van land-bouwproductiesystemen te ondersteunen door de ecologische relaties tussen organismen op-timaal te gebruiken. Daarbij gaat het om de volgende thema’s: (1) het benutten van natuur-lijke vijanden voor de regulatie van plagen in gewassen; (2) de rol van bodembiodiversiteit in bodemgezondheid, nutriëntenbeschikbaar-heid en natuurlijke ziekte- en plaagwering.

(30)
(31)

Ontwikkeling van minder schadelijke sleepnetten

Vertrekpunt:

Vissen en kennis zijn overal

Visserij is vooral een Europese aangelegenheid. Kennisontwikkeling in samenwerking met andere Europese instituten ligt dus voor de hand. Dit biedt bovendien het voordeel van netwerken en het gebruik van kennis buiten Nederland. De EU-projecten waarin Nederland participeert hebben betrekking op zowel technische als niet techni-sche aspecten zoals een uitwerking van de eco-systeembenadering, beheer, economische ana-lyse en stakeholderparticipatie.

Technische aanpassingen aan tuigen en een evalu-atie van de effecten hiervan, niet alleen op doel-soorten, maar ook op het ecosysteem als geheel, zijn belangrijk om te komen tot andere visserijen en een ander beheer. Een belangrijk netwerk op het gebied van tegengaan van ongewenste ecosys-teemeffecten is de ICES Working Group on Fishing

Technology and Fish Behaviour (WGFTFB) ressorte-rend onder het Fisheries Technology Committee, waarin ook Wageningen IMARES participeert.

Nieuw materieel:

Beter voor milieu en gemeenschap

Al vele jaren maakt men zich zorgen over de schadelijke effecten van het vissen met sleep-netten op de bodem en op het zeeleven in en op deze bodem. Het sluiten van bepaalde gebieden voor deze vorm van visserij is echter een oplos-sing met grote sociaaleconomische gevolgen voor visserijgemeenschappen. Bovendien be-staat dan de kans op overbevissing van andere soorten. Een alternatief is de ontwikkeling van vistuigen met minder schadelijke gevolgen voor de zeebodem en visbestanden. Dit onderzoek gebeurt in DEGREE dat staat voor DEvelopment of fishing Gears with Reduced Effects on the Environment. Daarbij bepaalt het onderzoek ook

Nederland ontwikkelde de pulskor, stroom-stootjes in plaats van zware, bodemversto-rende kettingen zorgen ervoor dat de platvis in het sleepnet belandt.

(32)

de potentiële vermindering van de gevolgen hier-van op de leefomgeving en hier-van de op de zee-bodem levende visbestanden door middel van gekoppelde fysisch-biologische modellen, die worden gevalideerd aan de hand van proeven op zee. Verder zal in DEGREE een schatting worden gemaakt van de socio-economische gevolgen van de introductie van het nieuwe vistuig voor de visserij.

Eindbestemming: Beleidsondersteuning

De ontwikkeling van aangepast en minder scha-delijk vistuig helpt de EU-lidstaten om te voldoen aan de internationale verplichtingen voor de

bescherming van het zeemilieu, de leefgebie-den en de soorten. Bovendien ondersteunen de verzamelde informatie en de nieuwe vistuigen de EU in het behalen van een groot aantal

aspec-Duurzame visserij

Thema onderzoekt o.a. hoe via andere tech-nieken visserij mogelijk is met een vermin-derde impact op het milieu. De beschikbare middelen worden vooral ingezet als EU-con-trafinanciering in vier EU-projecten die goed aansluiten bij de kennisbehoefte van de over-heid rond transities in de visserij. DEGREE is een van die EU-projecten.

ten in reeds vastgestelde beleidsdoelen. Daarbij informeert DEGREE tevens de beleidmakers voor visserij over de milieubeschermende en socio-economische gevolgen van individuele besluiten.

Opbrengst van een sleep zonder aanpassingen.

Opbrengst van een sleep met vensters waar-door niet-doelsoorten kunnen ontsnappen.

(33)
(34)

Wisselstoring:

Initiatieven blijven hangen

Met het verdwijnen van het OVO-drieluik1 groeide de

afstand tussen beleid en sector. Ook onderzoekers verloren belangrijke verbindingslijnen met de primaire sector. De voorlichtingsmarkt is nu een open markt met adviesbureaus die zich vooral storten op tech-nische standaardadviezen. Agrarische ondernemers die iets nieuws of afwijkends willen, kunnen hun weg moeilijk vinden in dit kennissysteem. Innovatieve initia-tieven zijn er genoeg, maar ze blijven meestal hangen in kleinschaligheid.

Nieuw baanvak: Vrije actor vult vacature

Er zijn nieuwe verbindingen nodig tussen onder nemers en kenniswerkers en maatschappelijke groeperingen die de sector een licence to produce moeten ver-schaffen. Introductie van de ‘vrije actor’, ontwikkeld in Netwerken in de Veehouderij, vult deze vacature in

Vrije actor is katalysator voor netwerksucces

De vrije actor in een netwerk speelt een faciliterende en verbindende rol tussen het netwerk en de wereld buiten het netwerk.

(35)

het kennissysteem. De vrije actor is de schakel tus-sen agrarische ondernemer, onderzoek, beleid en andere belanghebbende partijen in het landelijk ge-bied. Het concept van netwerken met vrije actor biedt perspectief als beleidsinstrument voor het stimuleren van duurzame innovaties o.a. door vernieuwd onder-nemerschap, nieuwe kennisarrangementen en verbin-dingen met maatschappelijke actoren.

Dubbelspoor:

Netwerk voor duurzame innovaties en vrije ac-tor als katalysaac-tor

De doelstelling van Netwerken in de Veehouderij is tweeledig. Enerzijds richt het zich op de

ontwik-keling van duurzame, innovatieve initiatieven in de veehouderijsector en anderzijds op de ontwikkeling van een nieuwe, ook wetenschappelijk onderbouw-de werkwijze. Uit dit laatste is onderbouw-de rol van onderbouw-de vrije actor geboren inclusief een aantal netwerktools.

De vrije actor speelt een facilite-rende en verbindende rol tussen

alle betrokken partijen. Netwerken in de Veehouderij

Dit thema ondersteunt netwerken van vee-houders - die zich primair bezighouden met (voedsel-)productielandbouw - en derde par tijen in hun zoektocht naar duurzame productiesystemen. Dit gebeurt door pro-cesbegeleiding en door implementatie en assemblage van bestaande kennis in de bedrijfsspecifieke situatie (kenniscirculatie in een integrale benadering).

Een van deze tools is de leergeschiedenis als me-thode voor monitoring en evaluatie (M&E). Deze heeft geleid tot een aanzienlijk aantal leerzame ca-ses en tot het kernachtig en toegankelijk beschrij-ven van de netwerkwerkwijze.

(36)

Blikseminslag:

Extra energie voor nieuwe initiatieven

De resultaten van Netwerken in de Veehouderij (NidV) worden toegepast in andere projecten en leiden tot nieuwe initiatieven. Enkele voorbeelden:

sç ç.IEUWEçNETWERKENçNEMENçINççDEELçAANçDEç LNV-subsidieregeling PraktijkNetwerken Veehou-derij;

sç -EDEWERKERSç VANç .ID6ç WERKENç MEEç INç 6ARKENS-NET, het netwerkinitiatief van LTO-Noord; sç -EDEWERKERSçVANç.ID6çWERKENçMEEçAANçDEç-%çINç

PlattelandImpuls;

sç 62/-çGEBRUIKTçDEçROLçVANçVRIJEçACTORçVOORçDEçFACI-litatoren van Duurzaam Bouwen, de start van 80 duurzame bouwprojecten waarin alle actoren sa-menwerken;

sç ,.6çGEBRUIKTçDEçNETWERKMETHODEçMETçDEçVRIJEçAC-tor voor de te starten Kenniskringen Visserij; sç

ç$EELNEMERSçUITçDIVERSEçGELEDINGENçVANçDEçSA-menleving volgen bij Wageningen Business School

een cursus over netwerkbegeleiding, inmiddels zijn er twee ronden geweest;

sç ç)NTERNATIONALEçCURSISTENçLERENçOVERç.ID6çINçHETç algemeen en haar M&E-methodiek in een cursus van Wageningen International;

sç 6 &OCUS ç METç ç ADVISEURSç ENç MEDEWERKERSç van andere intermediaire organisaties als lezers, wijdt een speciale editie aan de resultaten en werk-wijze van NidV;

sç %NKELEçMOEDERORGANISATIESç!3' ç,%) ç,4/ .OORDç

Netwerken in de Veehouderij heeft veel aandacht besteed aan het uitdragen van de netwerkmethode met de vrije actor.

projecten, Accon AVM, HAS Kennistransfer, CONO Kaasmakers, ETC Adviesgroep, DLV) van de net-werkbegeleiders in NidV gaan de netwerkwerk-methode breder inzetten;

sç $IVERSEçONDERZOEKS PROJECTENçZIJNçGESTART çGEBA-seerd op resultaten van enkele netwerken, bijvoor-beeld het snelle signaleringssysteem dierziekten voor de varkenshouderij en Caring Dairy1 door

(37)
(38)

Vertrekpunt:

LNV-beleid geeft richting

Vermindering van het energiegebruik en de CO2 -uitstoot met als lange-termijnstreven de transitie naar een duurzame energiehuishouding betekenen een enorme uitdaging voor de glastuinbouw.

De Greenportkas Venlo, een energieleverende kas

Route-informatie:

Op zoek naar nieuwe energiesystemen in de glastuinbouw

Een netwerk van 15 Limburgse telers komt regel-matig bij elkaar om de kansen van nieuwe ener-giesystemen in de glastuinbouw te bespreken. De telers bespreken samen hun

innovatieplan-nen, doen samen ideeën op. Ze voelen zich door elkaar geruggensteund in dit netwerk. Er zijn op dit gebied namelijk geen turn key-projecten. Een voor hun eigen situatie passende invulling zullen ze dus al doende moeten ontwikkelen.

Pilots

Vijf koplopers zijn begonnen met eigen pi-lots. Zij leggen nieuwe energiesystemen aan op hun bedrijf en hebben intensiever contact met elkaar. Een van hen heeft Wageningen UR Glastuinbouw benaderd om de teelttechnische projectleiding van zijn pilot te verzorgen: de Greenportkas Venlo.

Greenportkas Venlo

De Greenportkas in Venlo is een efficiënt semi-gesloten teeltsysteem met de mogelijkheid van opslag van laagwaardige warmte in de bodem. Een grote gasgestookte WKK-installatie levert

Telers bespreken samen hun innovatie-plannen, doen samen ideeën op.

(39)

Systeeminnovatie bedekte teelten

Thema werkt aan ontwikkelen en mede rea-liseren van duurzame combinaties van glas-tuinbouw met andere functies in stedelijke omgeving, zoals woningbouw, waterberging, recreatie en bedrijven. Het zet in op innova-tieve concepten die voor doorbraken kunnen zorgen en zowel het sectorbelang als het maatschappelijke belang dienen.

Infrarood camera’s monitoren de temperatuur in de kas en leveren besturingsinformatie voor onder andere de WKK.

stroom en produceert tegelijk extra CO2 voor de groei van de tomatenplanten. De hoogwaardige warmte die daarbij vrijkomt is een aanvulling voor de teelt wanneer de zonnewarmte onvol-doende is. Het grootste deel van deze warmte is echter ‘over’ en kan een alternatieve bestem-ming krijgen.

(40)

Eindbestemmng: Warmte voor twee

De Greenportkas Venlo is een energieleverende kas die dus tomaten, stroom en warmte produ-ceert. Het merendeel van de overtollige, hoog-waardige warmte wordt afgenomen door een naburig gelegen zorginstelling. De teler en de zorginstelling hebben elkaar als goede buren ge-vonden en plukken samen de vruchten van dit systeem. De verwarming is voor de zorginstel-ling goedkoop geworden en het hele systeem heeft een veel lagere carbon footprint. De teler kan zijn milieuvriendelijk geproduceerde produc-ten goed verkopen onder een speciaal merk.

(41)
(42)

Vertrekpunt:

Innovatie met doelgroep

Het thema Dierlijke Productie ondersteunt het inno-vatiebeleid naar duurzame veehouderij. De nadruk ligt op het bijdragen aan een duurzame veehoude-rij in wisselwerking met de doelgroep. Aandachts-velden zijn Duurzame melkveehouderij – met

pro-Evaluatie meet positieve doorwerking

Dierlijke Productie

Thema ondersteunt innovaties door onderne-mers in de veehouderij. Deze leiden tot meer rendement en een betere concurrentiepositie en tot een gewaardeerde maatschappelijke positie. Deelthema’s zijn (1) integraal beoorde-lingskader, (2) communicatieconcepten en (3) houderijsystemen in verbinding met nieuwe ketens.

jecten als Kracht van Koeien en Melkveehouderij en Weidegang – Diergezondheid en Huisvesting zeugen. De aanpak van integraal herontwerpen is hierin voortgezet. Voorbeelden daarvan zijn Com-fort Class-stal voor varkens, Houden van Hennen en Bgood over dialoogconcepten boer- burger.

Route-informatie:

Doel verandert met inzicht

Globaal gaat het in deze projecten om vijf doelen: (1) de kennisproductie over maatschappelijk geaccep-teerde veehouderij, (2) het creëren van beelden van integraal duurzame systemen, (3) het opbouwen van capaciteit en competenties om innovatieve syste-men te ontwikkelen, (4) het creëren van voorbeelden

Kippen op de Lankerenhof, gebouwd volgens het concept van de Plantagestal uit het project Houden van Hennen, hebben de ruimte.

(43)

en (5) het ontwikkelen van (informele) netwerken. De eeuwige vraag is of, en, zo ja, in hoeverre deze activi-teiten ook tot maatschappelijke doorwerking leiden. Om twee redenen een lastige vraag. Vaak worden nagestreefde effecten van duurzame veehouderij pas enige tijd (tot soms jaren) na afloop van een pro-ject gerealiseerd. Kennis en bewustwording zijn dan vaak wel aanwezig, maar voor de doorwerking in ge-dragsverandering is meestal meer tijd nodig. Daar-naast zorgt het leereffect soms voor verandering van inzichten gedurende een project. Het gewenste DOELçCQçRESULTAATçISçDANçDUSçOOKçVERANDERLIJK

Eindbestemming: Meetbare doorwerking

In 2007 kwam een uitgebreide evaluatie over door-werking beschikbaar van eerder gestarte projecten (zie ASG-rapport 75). De belangrijkste uitkomsten waren de participatie van de sector in de projec-ten, publiciteit gericht op de sector en de publieke

Ook het concept van de Comfort Class-stal is werkelijkheid gewor-den inclusief een verfrissende douche als het warm is.

(44)

media, en 26 nieuwe concepten voor maatschap-pelijke geaccepteerde veehouderij. Deze concep-ten leidden uiteindelijk tot 21 concrete initiatieven om de veehouderij te verbeteren. Bij zes projecten waren er bovendien concrete aanwijzingen dat de houding in de sector veranderd was: veehouders zagen meer mogelijkheden in het ontwikkelen van geaccepteerde systemen.

30 mogelijke effecten

Op basis van logic charts en interviews zijn 30 mo-gelijke effecten gevonden. Na clustering in acht type effecten is 321 betrokkenen gevraagd in hoeverre deze effecten bij henzelf hadden plaatsgevonden. De figuur toont de uitslag. Daaruit blijkt tevens dat het thema een breed scala van effecten had, waarvan sommige effecten (leereffecten, netwerkeffecten, attitude-effecten) ook indicaties zijn dat het thema ook op de langere termijn zal bijdragen aan een ver-andering in de landbouw.

Nieuwe dienstregeling: Leren van het verleden

In de evaluatie komen drie duidelijke leerpunten naar voren voor toekomstige initiatieven.

(1) Locale initiatieven zijn vaak te veel gericht op incre-mentele innovatie om bij te dragen aan systeeminno-vatie. (2) Concrete concepten en ontwerpen voor de

veehouderij kunnen verschillen in opvattingen tussen betrokkenen overbruggen. Het schept als het ware een soort gemeenschappelijke taal. (3) Verder blijkt dat het betrekken van de gehele keten (toeleveran-ciers, adviseurs, afnemers) nodig is om effectief tot verandering te komen.

(45)
(46)

Vertrekpunt:

Overheid laat keuze aan sector

De Nederlandse overheid streeft naar een sterke agrarische sector en duurzame landbouw. De mi-nisteries van LNV en VROM vinden dat binnen een duurzame landbouw ruimte moet zijn voor biologi-sche teelt, voor teelt van gangbare en voor teelt van genetisch gemodificeerde gewassen. Daarbij

hechten de ministeries aan het maken van goede afspraken over het naast elkaar kunnen bestaan van al deze teelten.

Deze afspraken zijn nodig zodat naburige telers die geen genetisch gemodificeerde gewassen telen hun product zonder een gentechlabel kun-nen vermarkten. Wanneer het gehalte transgeen

Onderzoek bevestigt afspraken over

isolatieafstanden

ggo-maïs

Coëxistentie van gangbare, biologische en ggo-teelten

In de aanbeveling 2003/556/EG van de Eu-ropese Commissie is vastgelegd dat lidstaten coëxistentie van gangbare, biologische en ggo-teelten naar eigen inzicht kunnen orga-niseren. Hiertoe heeft in 2004 de Commis-sie Coëxistentie Primaire Sector een rapport opgesteld, dat geleid heeft tot afspraken tus-sen de coëxistentiepartijen LTO Nederland, Platform aarde, boer en consument, Plantum NL en Biologica. Onderdeel van de afspraken is aanvullend onderzoek ter onderbouwing van voorgestelde isolatieafstanden voor het gewas (snij-)maïs omdat wetenschappelijke gegevens daarvoor voor Nederlandse om-standigheden nog beperkt zijn. LNV laat daar-toe veldproeven uitvoeren in opdracht van de genoemde coëxistentie-partijen.

Transgene maïs ziet er net zo uit als niet-transgene maïs.

(47)

DNA namelijk boven 0,9% ligt, moet de partij bin-nen de EU worden gelabeld als transgen bevat-tend product.

Route-informatie: Praktijktoets voor maïs

In 2006 is een praktijktoets gestart om te on-derzoeken in hoeverre de afgesproken isolatie-afstanden tussen percelen met transgene en conventionele maïsteelt en tussen transgene maïsteelt en bewust niet-transgene (biologische) maïsteelt voldoen om in voldoende mate ver-menging door uitkruising via inwaaiend stuifmeel tegen te gaan. Voor maïs is de isolatieafstand tussen transgene maïs en maïs in een gangbare teelt vastgesteld op 25 meter. De isolatieaf-stand tussen transgene maïs en maïs die wordt geteeld voor een aantoonbaar niet-transgene, bijvoorbeeld biologische markt, is 250 meter.

De proefvelden lagen op diverse plekken in Nederland.

(48)

Vermengingpercentage beneden EU-norm

Analyses gaven aan dat het vermengingpercen-tage met het transgen door uitkruising op 25 meter per ontvangend perceel op gemiddeld 0,084% lag in 2006. In 2007 werd gemiddeld 0,080% gemeten. Op 250 meter was het ver-mengingpercentage gemiddeld 0,005% in 2006 en 0,007% in 2007. De verschillen in weersom-standigheden tussen 2006, met een bijzonder warme en droge zomer, en 2007, met een zo-mer die aan de natte kant was, hebben in deze praktijktoets dus geen noemenswaardige ver-schillen opgeleverd in de uitkruisingsresultaten tussen beide jaren. Ook de maximumpercenta-ges lagen in alle gevallen ver beneden de EU-norm van 0,9%.

De resultaten laten zien hoe effectief de afgespro-ken isolatieafstanden zijn. Daarbij is ook relevante ervaring op gedaan over zaken die belangrijk zijn als

Transparante communicatie levert ook aan-dacht van tegenstanders van het onderzoek.

in Nederland de teelt van genetisch gemodificeerde gewassen in de toekomst op gang begint te komen. Bijvoorbeeld het belang van de uitvoering van teelt-maatregelen volgens goede landbouwpraktijk.

Eindbestemming:

Transparant communiceren

Gehoor gevend aan de wens van zowel onder-zoekers als LNV, zijn de onderonder-zoekers voort-durend transparant geweest over de onder-zoeksopzet, de analyse van de resultaten en de proeflocaties. Dit laatste leidde in 2006 tot enkele vernielingen. Gelukkig hebben deze geen invloed gehad op de betrouwbaarheid en bruik-baarheid van de uitkomsten.

Het rapport met de resultaten zijn aan de Tweede Kamer aangeboden met een begeleidend schrij-ven van Minister Verburg. Verder is het rapport voor bespreking aan de Stuurgroep

Co-existen-tieafspaken aangeboden. Het rapport is integraal op internet te lezen en te downloaden. De media hebben veel aandacht besteed aan de gevonden resultaten.

(49)
(50)

Vertrekpunt:

Zuivel met Zorg

Het netwerk Caring Dairy of ‘Zuivel met Zorg’ start in het najaar van 2003 op initiatief van de ijsmaker Ben&Jerry’s. Netwerken in de Veehouderij1

onder-steunt het netwerk in 2006 en 2007. De deelnemers vinden dat de tijd rijp is voor deelstromen in de zuivel.

Doel is het ontwikkelen van richtlijnen voor een duurzame melkveehouderij. In eerste instantie voor henzelf en daarna voor de Nederlandse melkveehouderij. Op deze ma-nier hoopt Ben&Jerry’s samen met de deel-nemende veehouders een bijdrage te leveren aan de verduurzaming van de gehele Neder-landse melkveehouderij. Ben&Jerry’s lijfspreuk luidt dan ook: Happy cows, happy farmers and

a happy planet for future generations!

Nieuw materieel:

Tools voor duurzaamheid

Om duurzaamheid meetbaar en bespreekbaar te maken, ontwikkelt het netwerk twee tools, de Cow Coach en de Energy Coach. Beide helpen de duurzaamheid op de melkveebedrijven te ver-beteren door middel van onderlinge coaching en discussie.

De Cow Coach is een tool om het dierenwelzijn op de melkveebedrijven in kaart te brengen en te verbeteren. Inmiddels gebruiken ook andere groepen de Cow Coach en zal deze een belang-rijk onderdeel vormen van de richtlijnen voor een duurzame melkveehouderij.

Voor duurzaamheid richting milieu ontwikkelt het netwerk de Energy Coach. Op basis van een vra-genlijst berekent deze het directe en indirecte energiegebruik en de hiermee samenhangende

Caring Dairy voor kaas en ijs met een boodschap

Ve Zu He Zo init Net steu deel deels Doel een d instant Neder nier ho nemend aan de landse m luidt dan a happy p

(51)

emissies van broeikasgassen. Berekeningen met alternatieve antwoorden leveren perspectief-volle maatregelen om de situatie te verbeteren. Ben&Jerry’s is namens Unilever vertegenwoor-digd in de Dairy working group van Sustainable Agriculture Initiative. Hierin zitten alle grote zui-velbedrijven zoals Fonterra, Nestlé, Kraft, Da-none, Campina en Friesland Foods.

CONO Kaasmakers adopteert het Caring Dairy-programma. Netwerken in de Veehouderij –

het netwerk Caring Dairy

Het thema ondersteunt netwerken van vee-houders die zich bezighouden met (voedsel) productielandbouw en derde partijen in hun zoektocht naar duurzame productiesystemen. Het netwerk Caring Dairy is een voorbeeld waarin de hele innovatiecyclus van pril idee tot verspreiding en inbedding is doorlopen.

(52)

Er is een een-op-een-relatie tussen Caring Dairy, de Beemster kaas van CONO Kaas-makers en het ijs van Ben&Jerry’s.

Deze werkgroep bespreekt allerlei initiatieven om de zuivel verder te verduurzamen en het imago van de melkveehouderij te verbeteren. Speerpunt voor de komende jaren is het energie-gebruik en het effect van zuivel op het klimaat. De Energy Coach van Caring Dairy is daarbij een mooi voorbeeld.

Eindstation:

Opschaling van netwerk naar coöperatie

Tot mei 2007 bestaat het netwerk uit 11 melk-veehouders, een melkcollecteur en ijsfabriek Ben&Jerry’s. Dan geeft de collecteur aan te stop-pen met inname van melk van melkveebedrijven. In hun zoektocht naar een nieuwe ketenpartner komen ze uit bij CONO Kaasmakers, een kleine coöperatie in Noord Holland met 550 melkvee-houders. CONO Kaasmakers, van Beemster®,

betaalde (als eerste in Nederland) haar leden een premie voor het toepassen van weidegang.

Caring Dairy is precies wat ze zoeken om ver-duurzamen van de bedrijfsvoering bij hun leden verder te stimuleren. De nieuwe ketenpartner CONO Kaasmakers schaalt daarom het Caring Dairy-programma op naar een grotere groep melkveehouders.

Hierdoor ontstaat een een-op-een-relatie tussen Caring Dairy (ontwikkeling duurzame richtlijnen), Beemster kaas van CONO Kaasmakers en het ijs van Ben&Jerry’s. Bij de uitrol treden de Caring Dairy-deelnemers op als coach naar de overige 550 CONO-leden. CONO Kaasmakers beloont deel name aan het Caring Dairy-programma met een premie van € 0,50

per 100 kg. melk. Voor een gemiddeld bedrijf is dit zo’n € 2.500 per jaar.

(53)

colofon

Colofon

Deze brochure is een uitgave van Wageningen UR, Geert van der Peet, clusterleider Verduurzaming Productie & Transitie

Samenstelling en redactie:

Eddy Teenstra, Communication Services Wageningen UR Concept vormgeving en productiebegeleiding: WhatEls

Vormgeving en drukwerk: Vandermeer visuele communicatie Beeldmateriaal:

Wageningen UR

De onderzoeksvoorbeelden van het Cluster Ver-duurzaming Productie & Transitie zijn het resultaat van de gezamenlijke inzet van themaleiders en projectleiders van Wageningen UR. En natuurlijk van de samenwerking met vele externe participan-ten en stakeholders in de diverse projecparticipan-ten.

Voor meer informatie en achtergronden van de genoemde projecten, kunt u contact opnemen met de volgende contactpersonen:

Titel Contactpersoon E-mailadres

Plagen plagen met akkerranden Frans van Alebeek frans.vanalebeek@wur.nl Ondernemer van morgen… Geert van der Peet geert.vanderpeet@wur.nl Beren op de weg Willy Baltussen willy.baltussen@wur.nl Meer dan voedsel, dat boert goed! Andries Visser andries.visser@wur.nl Een appel waar muziek inzit Rien van der Maas rien.vandermaas@wur.nl Melken van nature Paul Galama paul.galama@wur.nl Landbouw wordt duurzaam Ben Vosman ben.vosman@wur.nl Vistuig voor behoud van leven Bob van Marlen bob.vanmarlen@wur.nl Netwerken werkt Maarten Vrolijk maarten.vrolijk@wur.nl Zonnewarmte als bijproduct Wouter Verkerke wouter.verkerke@wur.nl Werkbare veehouderijconcepten Sierk Spoelstra sierk.spoelstra@wur.nl Wat u niet wilt dat u geschiedt… Bert Lotz bert.lotz@wur.nl Van GLP naar Goede Boerenpraktijk Maarten Vrolijk maarten.vrolijk@wur.nl

(54)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

En terwijl een schoolleider veel aandacht wil hebben voor de kinderen, moet hij vooral niet vergeten dat leerkrachten ook extra ondersteuning nodig kunnen hebben bij het werken met

Op grond van de theoretische literatuur kan inderdaad worden betoogd dat als de werknemer een duidelijke relatie ervaart tussen premiebetaling en opgebouwde rechten, de premie

for example, an unstable POlitical environment. Needless to say, a SWOT·analysis should involve consultations between teachers, industry and parents More importantly,

8 Ingelegde middelen zijn eigendom van de Stichting en worden niet geretourneerd aan een bank, ook niet wanneer het individuele saldo de individuele doelomvang (1%) heeft bereikt

Echter, als deze ontwikkeling voet aan de grond krijgt, kan dat tal van voordelen hebben: open juridische data (wetten, verdragen, Kamerstukken, uitspraken, com- mentaren,

Mijn promotieonderzoek zal namelijk niet alleen gericht zijn op het helpen van GIST patiënten, maar ik ga proberen mijn methode zo te ontwerpen dat het in principe werkt op

Met deze vragen wordt getoetst of het belangrijk is voor de medewerker om kennis te ontwikkelen.. Het gaat hierbij niet om de mening van de medewerker maar of op grond van

Het blijkt dat maar weinig medewerkers nieuwe ideeën opdoen in de kennisteams en dat vooral de mensen die veel nieuwe kennis kunnen inbrengen (mensen met veel expertise op