• No results found

‘’t Is vandaag weer schrijfdag…’ Het gebruik van egodocumenten uit en over Kamp Westerbork (1942-1945) voor hedendaagse publieksgerichte doeleinden

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "‘’t Is vandaag weer schrijfdag…’ Het gebruik van egodocumenten uit en over Kamp Westerbork (1942-1945) voor hedendaagse publieksgerichte doeleinden"

Copied!
131
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘’t Is vandaag weer schrijfdag…’

1

Het gebruik van egodocumenten uit en over Kamp Westerbork (1942-1945)

voor hedendaagse publieksgerichte doeleinden

2

Conceptversie afstudeerscriptie Master Publieksgeschiedenis 2018-2019

Anna Helfrich

18 november 2019

Universiteit van Amsterdam

Begeleider: Mw. Drs. L. van Hasselt

Aantal woorden: 23.169

1 Citaat uit briefkaart vanuit Kamp Westerbork van Celine van Adelsbergen-Kattenburg, d.d. 5-10-1943

(Collectie NIOD, 250i, inv.nr. 879).

(2)

Voorwoord

Voor u ligt de scriptie ‘’t Is vandaag weer schrijfdag…’: het gebruik van egodocumenten uit en

over Kamp Westerbork (1942-1945) voor hedendaagse publieksgerichte doeleinden.’ Deze

scriptie is geschreven in het kader van mijn afstuderen aan de master Publieksgeschiedenis aan

de Universiteit van Amsterdam.

Tijdens mijn researchstage bij Proditione Investigative Media, een productiebedrijf in

Amsterdam-Noord waar onderzoek werd gedaan naar de arrestatie en het verraad van Anne

Frank, ben ik tot dit onderwerp gekomen. De combinatie tussen mijn interesse voor de Tweede

Wereldoorlog en het gevoelsleven van mensen in bepaalde omstandigheden heeft ervoor

gezorgd dat ik dit onderzoek ben gaan doen. Ik was benieuwd hoe er in de publieke domeinen

musea, documentaires en publieksboeken gebruik werd en wordt gemaakt van egodocumenten

uit en over Westerbork, dat wil zeggen brieven, dagboeken en memoires.

Mw. Drs. Laura van Hasselt is mijn scriptiebegeleidster geweest. Met name dankzij haar

inzichten, frequente gesprekken en opbouwende kritiek heb ik een scriptie kunnen schrijven

waar ik trots op kan zijn. Daarnaast zou ik graag alle bijzonder getalenteerde en interessante

mensen willen bedanken die ik heb gesproken met betrekking tot dit onderzoek. Zonder hun

tijd en verhalen over het door hun gedane onderzoek had ik nooit kunnen schrijven wat ik had

willen schrijven. Tot slot wil ik mijn familie, vriend en vrienden bedanken: hun motiverende

woorden hebben mij gebracht tot waar ik nu ben: het moment dat ik eindelijk deze woorden op

papier kan zetten.

Ik wens u veel plezier toe met het lezen van mijn afstudeerscriptie.

Anna Helfrich

(3)

Inhoudsopgave

Voorwoord

2

Samenvatting

5

Inleiding en theoretisch kader

7

I

Kamp Westerbork tijdens de Tweede Wereldoorlog

14

n Indeling en organisatie

14

- Situatie van de kampingezetenen

16

n De schrijfcultuur in Westerbork

17

- Brieven

17

- Dagboeken

18

- Memoires

20

II

Het gebruik van egodocumenten over Kamp Westerbork in Nederlandse musea

22

n Herinneringscentrum Westerbork

24

- Overige manieren van het gebruik van egodocumenten door

Herinneringscentrum Westerbork

29

n Het Joods Historisch Museum

31

n Het Verzetsmuseum

39

III

Het gebruik van egodocumenten over Kamp Westerbork

in Nederlandse documentaires

44

n De Oorlog (2009) – Ad van Liempt

46

n Kamp Westerbork, de film (2011) – NOS

51

(4)

IV

Het gebruik van egodocumenten over Kamp Westerbork

in Nederlandse publieksboeken

58

n ‘Als ik morgen niet op transport ga…’ – Eva Moraal

59

n ‘Gemmeker: de commandant van Westerbork’ – Ad van Liempt

64

- Philip Mechanicus

65

- Etty Hillesum

66

- Ottenstein

67

n ‘Verhalen van kwaad: opstellen over Holocaustliteratuur’ – Bettine Siertsema 69

n ‘De bewakers van Westerbork’ – Frank van Riet

71

- Interne bewaking

72

- Externe bewaking

73

- Kampingezetenen

75

- Receptie van ‘De bewakers van Westerbork’

76

Conclusie

78

Bibliografie

82

Dankwoord

86

Bijlagen

87

• Transcriptie interview met Guido Abuys

87

• Transcriptie interview met Peter Buijs

96

• Interview (e-mail) met Liesbeth van der Horst

105

• Transcriptie interview met Ad van Liempt

106

• Transcriptie interview met Steffie van den Oord

112

• Transcriptie interview met Eva Moraal

115

• Transcriptie interview met Bettine Siertsema

120

(5)

Samenvatting

Deze scriptie gaat over egodocumenten uit en over Kamp Westerbork die geschreven zijn vanaf

1942. In deze scriptie heb ik onderzoek gedaan naar het hedendaagse gebruik van deze

egodocumenten in drie verschillende musea en documentaires en vier verschillende

publieksboeken. In deze scriptie hanteerde ik de definitie van Jacques Presser van

egodocumenten: ‘die historische bronnen, waarin de gebruiker zich gesteld ziet tegenover een

“ik” of een enkele keer een “hij” als schrijvend en beschrijvend subject voortdurend in de tekst

aanwezig’. Egodocumenten zijn een verzamelterm voor dagboeken, brieven, memoires en

autobiografieën: documenten waarin het eigen handelen en de eigen gevoelens in voor komen.

Dit soort geschriften zijn veel geschreven in de Tweede Wereldoorlog, waaronder ook in

doorvoerkamp Westerbork. In deze scriptie is er alleen gefocust op Kamp Westerbork en de

geschriften die hier of hierna zijn ontstaan. Dit zijn niet alleen geschriften van

kampingezetenen, maar ook van de kampbewaking. Ik heb de definitie van Presser uitgerekt

door

ook

tekeningen

als

egodocumenten

te

beschouwen.

Interviews

en

getuigenissenverklaringen heb ik niet bij dit onderzoek betrokken, omdat deze niet vanuit eigen

beweegredenen tot stand zijn gekomen en dus niet als ‘egodocument’ bestempeld kunnen

worden.

Ik heb voor mijn onderzoek drie conservatoren en curatoren gesproken van drie

verschillende musea: Guido Abuys van Herinneringscentrum Westerbork, Peter Buijs van het

Joods Historisch Museum en Liesbeth van der Horst van het Verzetsmuseum. Voor het

hoofdstuk over het gebruik van deze egodocumenten in documentaires heb ik Ad van Liempt

(maker van de documentaire De Oorlog) en Steffie van den Oord (maker van de documentaire

Westerbork Girl) gesproken. Tot slot heb ik voor mijn hoofdstuk over publieksboeken Ad van

Liempt (schrijver van Gemmeker: kampcommandant van Westerbork), Eva Moraal (schrijfster

van Als ik morgen niet op transport ga), Bettine Siertsema (schrijfster van Verhalen van kwaad)

en Frank van Riet (schrijver van De bewakers van Westerbork) gesproken. Door middel van al

deze interviews, secundaire literatuur en mijn eigen inzichten heb ik gegeven op mijn

hoofdvraag: op wat voor manier wordt er gebruik gemaakt van egodocumenten uit en over

Kamp Westerbork in hedendaagse Nederlandse publiekshistorische domeinen?

(6)

‘Allerlei details, niet zelden kleurig, pikant, boeiend, kunnen een dode stof verlevendigen, een

voorstelling suggestiever maken; in het weergeven van historische processen kunnen wél

aangebrachte concreta de abstracta op zinvolle wijze illustreren; de doden krijgen een stem,

het landschap, de stad, waargenomen door een temperament heen, komen duidelijker te staan

op het projectiescherm der verbeelding (…). Wij kunnen ons met hen bewegen in hun tijd en

hun omgeving; wij begrijpen ze zoveel beter (en niet zelden, ook dit is winst: zoveel minder).

Kleine figuren kunnen ons grote dingen verhalen, grote weer kleine, eindeloos genuanceerd

wordt het beeld van mens en wereld, eindeloos geschakeerd blijken mogelijkheid en

vervulling, droom en illusie.

– Jacques Presser, 1955.

(7)

Inleiding en theoretisch kader

‘Men zou een pleister op vele wonden willen zijn,’ aldus de Nederlands-Joodse Etty Hillesum.

Zij schreef dit op 13 oktober 1942 in een van haar vele brieven, twee maanden na haar deportatie

naar het doorvoerkamp Westerbork. Etty was hierin niet de enige: tijdens de Tweede

Wereldoorlog hielden veel mensen de dagelijkse gebeurtenissen bij in dagboeken en brieven.

Voor de meeste Nederlanders gold dat zij nog nooit betrokken waren geweest bij een oorlog.

De dagelijkse gebeurtenissen, de persoonlijke ervaringen en de levensdromen werden in deze

onrustige periode uitvoerig opgeschreven. De een schreef het voor zichzelf en liet het aan

niemand zien, de ander schreef het voor familie of zelfs om het later uit te kunnen geven. Het

wereldberoemde dagboek van Anne Frank is hier een voorbeeld van: haar ervaringen en

levensverhaal zorgen ervoor dat niet alleen haar persoonlijke geschiedenis, maar ook die van

miljoenen anderen vertelt wordt.

Over de ervaringen van een jong meisje dat leefde als onderduiker zijn na haar dood

tientallen boeken, films, documentaires, theatervoorstellingen en tentoonstellingen

gepubliceerd en geproduceerd. Dit geldt niet alleen voor het dagboek van Anne Frank, maar

ook voor vele andere dagboeken, brieven en autobiografieën die ons veel geleerd hebben over

deze periode. Het is interessant om uit te zoeken hoe de dagboeken en brieven uit de periode

van de Tweede Wereldoorlog nu gebruikt worden en wat de ontwikkeling hierin is geweest in

de loop der jaren. Voor dit onderzoek heb ik mij dan ook gericht op het hedendaagse gebruik

van egodocumenten uit en over Kamp Westerbork, die geschreven zijn vanaf 1942.

Mijn interesse voor dit onderwerp is gewekt door het werk dat ik heb gedaan voor mijn

masterstage bij Proditione Investigative Media, een productie- en researchbedrijf waarbij

onderzoek wordt gedaan naar de arrestatie en het verraad van Anne Frank, om hier vervolgens

een documentairereeks over te maken. Mijn taken bestonden voornamelijk uit archief en

literatuuronderzoek, waarbij ik mij vooral richtte op Kamp Westerbork. Tijdens dit onderzoek

stuitte ik telkens weer op dagboeken en brieven die geschreven werden binnen dit kamp, zowel

door kampingezetenen als door kampbewakers. Deze teksten intrigeerden mij vanaf het eerste

moment: wie waren de mensen die deze dagboeken schreven? Waarom schreven ze hun

levensverhalen in het kamp op en wat waren de gevolgen van dit schrijven? Nadat ik een aantal

dagboeken en brieven had doorgenomen en me er steeds meer in had verdiept, besloot ik om

niet alleen onderzoek te doen naar deze egodocumenten zelf, maar vooral naar het gebruik van

deze dagboeken en brieven die geschreven zijn in en over Kamp Westerbork. Ik gebruik hierbij

(8)

ook het woord ‘over’, aangezien ik ervoor gekozen heb om ook memoires over Kamp

Westerbork (die geschreven zijn na de oorlog) bij dit onderzoek te betrekken.

Er is al veel onderzoek gedaan naar egodocumenten die geschreven zijn in en over

Kamp Westerbork. Deze onderzoeken gaan echter met name over de inhoud van deze brieven

en dagboeken, en niet hoe er mee is omgegaan in de geschiedvorming voor het publiek na de

oorlog. Eva M. Moraal, promovenda van het proefschrift ‘Als ik morgen niet op transport ga,

ga ik ’s avonds naar de revue.’ Kamp Westerbork in brieven, dagboeken en memoires

(1942-2010) en schrijfster van het non-fictie boek ‘Als ik morgen niet op transport ga… Kamp

Westerbork in beleving en herinnering’, heeft haar hele promotieonderzoek gewijd aan

egodocumenten uit Westerbork. Naast haar proefschrift, heeft ze ook bovengenoemd werk

uitgebracht, bedoeld voor het grotere publiek. Dit laatste is waar deze scriptie over gaat: niet

een analyse van de inhoud van de dagboeken uit en over Westerbork (wat Moraal onder andere

onderzocht heeft), maar hoe er de laatste twintig jaar omgegaan is met deze egodocumenten en

op welke manier deze dagboeken en brieven toegankelijk zijn gemaakt voor het grote publiek.

Ik heb mezelf hierbij een aantal vragen gesteld, waarbij ik mij heb gericht op verschillende

publiekshistorische gebieden. Dit zijn musea, documentaires en publieksboeken. Wat betreft

musea beperkte ik mij tot het Herinneringscentrum Westerbork, het Verzetsmuseum en het

Joods Historisch Museum in Amsterdam: hoe hebben deze instellingen de afgelopen jaren

egodocumenten uit en over Westerbork in hun tentoonstellingen gebruikt? Ik heb me hierbij

gefocust op de tentoonstellingen van de afgelopen twintig jaar. Wat betreft boeken en

documentaires heb ik mij gericht op Nederlandse producties, waaronder de documentaire over

de Westerborkfilm, de documentaire Westerbork Girl en boeken als ‘Gemmeker’ van Ad van

Liempt.

In eerste instantie had ik gekozen om mijn onderzoek te starten vanaf 1983, omdat dit

het jaar is geweest dat Herinneringscentrum Kamp Westerbork haar deuren opende. In de eerste

jaren na de oorlog vond men namelijk dat Westerbork geen plek was om te herdenken, maar

om te vergeten. Erik Somers, schrijver van ‘De Oorlog in het museum: herinnering en

verbeelding’, zegt hierover dat de realisatie van het door oud-gevangene Ralph Prins ontworpen

monument met de omhoog gebogen rails de belangstelling voor de historische plek ‘aarzelend

op gang bracht.’

3

Er was hiermee namelijk een herdenkingsplek gecreëerd, maar volgens

Somers werd hiermee de geschiedenis van het kamp nog niet volledig verteld. Volgens hem

had de behoefte aan historische contextualisering en de roep om de locatie vorm te geven als

(9)

‘inzichtelijke herinneringsplek’ geresulteerd in het opperen van plannen voor een

documentatiecentrum.

4

In 1978 ontstond de Werkgroep Westerbork, die zich zou bezighouden

met de invulling van de herinneringsplek. Op 12 april 1983, vijf jaar later, opende koningin

Beatrix het Herinneringscentrum Kamp Westerbork. Er was een herinneringsplaats gecreëerd

in de vorm van een museale presentatie. Het ontstaan van dit herinneringscentrum is een

belangrijk moment geweest voor de aandacht voor de oorlogsherinnering in het publieke

domein. Nadat ik echter een stuk verder was in mijn onderzoek, bleek dat er pas in de laatste

twintig jaar echt veel aandacht werd besteed aan egodocumenten in het publieke domein, en

dat musea eerder weinig tot geen egodocumenten in hun bezit hadden. Vandaar dat de vraag:

Op welke manier worden egodocumenten uit en over Kamp Westerbork gebruikt voor

hedendaagse Nederlandse publieksgerichte doeleinden? in mijn onderzoek behandeld is.

In 1955 definieerde de historicus Jacques Presser egodocumenten als ‘die historische

bronnen, waarin de gebruiker zich gesteld ziet tegenover een “ik” of een enkele keer een “hij”

als schrijvend en beschrijvend subject, voortdurend in de tekst aanwezig.’ Presser wilde met

het woord ‘egodocumenten’ een overkoepelende term creëren voor onder andere

autobiografieën, memoires, dagboeken en brieven. Het gaat hierbij kortom om teksten waarin

de schrijver zijn of haar eigen handelen en gedachten weergeeft. Dr. P.A.M. Geurts, schrijver

van ‘Ego-documenten: dagboeken en memoires’, onderzocht dat er een aantal verschillende

redenen zijn hoe mensen er toe komen om een dagboek bij te houden of memoires te gaan

schrijven. Hij zegt dat dagboeken vaak worden bijgehouden om ze zelf te kunnen naslaan, of

zodat een latere historicus ervan kan profiteren. Ook kunnen dagboeken volgens hem

geschreven worden met de behoefte om verantwoording van handelen af te leggen of om een

les mee te geven aan het mogelijke publiek.

5

Voor mijn deze scriptie heb ik onderzoek gedaan

naar het gebruik van zowel dagboeken en brieven als memoires over Westerbork in het publieke

domein. Ik heb deze keuze gemaakt omdat het interessant is om het verschil te zien tussen de

manier van schrijven tijdens en (vlak) na de oorlog. Ik onderzocht tot slot alleen de

egodocumenten die geschreven zijn vanaf 1942, omdat vanaf de zomer van 1942 Kamp

Westerbork een doorvoerkamp werd.

4 Idem.

(10)

Het eerste hoofdstuk van deze scriptie is een oriënterend hoofdstuk met een overzicht

van de gebeurtenissen in Kamp Westerbork tijdens de oorlog. De organisatie van het kamp en

het kampleven komen aan bod komen, mede door middel van het gebruik van

dagboekfragmenten en brieven van kampingezetenen. In het laatste deel van dit hoofdstuk

bespreek ik de schrijfcultuur in Westerbork: waarom werd er zo veel geschreven en hoe kwam

dit schrijven tot stand? Hierna heb ik mij in drie verschillende hoofdstukken gericht op de

manier waarop de verschillende publiekshistorische domeinen gebruik maken van

egodocumenten uit en over Westerbork. Het eerste deel gaat over het gebruik van

egodocumenten uit en over Westerbork in musea. Dit hoofdstuk is opgedeeld in

Herinneringscentrum Kamp Westerbork, het Verzetsmuseum en het Joods Historisch Museum.

Het hoofdstuk hierna gaat over het gebruik van egodocumenten uit en over Westerbork in

Nederlandse documentaires. Hierna bespreek ik het gebruik van egodocumenten over

Westerbork in publiekshistorische boeken. De hoofdstukken die gaan over het gebruik van de

egodocumenten door de verschillende ‘publieksdomeinen’, zijn geschreven vanuit wat de

instantie, de documentairemaker of de schrijver gedaan heeft met verschillende dagboeken,

brieven en memoires om het bereikbaar te maken voor het publiek. Het is daarom ook per

instantie, documentaire of boek verschillend welke dagboeken, brieven en memoires besproken

worden.

De manier waarop er herinnerd wordt, er aan mensen geleerd wordt over de Tweede

Wereldoorlog en het gebruik van bronnen uit deze periode voor het publiek, is en blijft een

lastig vraagstuk waar al veel historici zich over gebogen hebben. Onder andere prof. dr. Frank

van Vree en prof. dr. Rob van der Laarse hebben in hun gebundeld werk ‘De dynamiek van de

herinnering: Nederland en de Tweede Wereldoorlog in een internationale context’

verschillende essays en artikelen van historici samengevat die de wijze van herinnering aan de

oorlog in Nederland theoretiseren. Mijn onderzoek gaat er om hoe er gebruik wordt gemaakt

van egodocumenten uit en over Kamp Westerbork voor het publiek, dus tegelijkertijd ook over

de manier waarop er herinnerd wordt aan de leefomstandigheden en het lot van de

kampingezetenen. De vraag is dus onder andere van welke methoden er gebruik wordt gemaakt

om deze herinnering te bewerkstelligen. In het gebundelde werk van Van Vree en van der

Laarse staat onder andere het artikel van Bettine Siertsema, ‘kampgetuigenissen: herinnering

in teksten’, waarbij zij ingaat op de egodocumenten geschreven in de werkkampen en hoe de

tijd van invloed is op de wijze waarop de herdenkingscultuur rondom de Tweede Wereldoorlog

zich manifesteert. De Shoah is steeds meer centraal komen te staan, wat duidelijk te zien is aan

(11)

de publicatiestroom van egodocumenten over de concentratiekampen.

6

Siertsema zegt dat de

joodse teksten na 1991 de overgrote meerderheid vormen van wat er op dat gebied nog

gepubliceerd wordt. Ze geeft aan dat de meeste memoires maar een druk beleefd hebben of

soms niet eens uitgegeven konden worden. Wat betreft dagboeken is er meer belangstelling.

7

Als het gaat om de herinnering van de Tweede Wereldoorlog in het museum, heb ik mij

vooral gefocust op de theorieën van dhr. Dr. Roel Hijink en Erik Somers. Hijink bespreekt in

zijn artikel ‘de musealisering van de kampen: tussen werkelijkheid en verbeelding’ onder

andere op wat voor manier Herinneringscentrum Kamp Westerbork als ‘museum’ ontwikkeld

is en hoe dit bijdraagt aan de herinnering aan de oorlogstijd. Dit is van belang voor mijn

onderzoek, aangezien ik ook verklaar hoe Herinneringscentrum Kamp Westerbork gebruik

heeft gemaakt of maakt van egodocumenten in het kamp als museum. Hijink bespreekt onder

andere het monument van de omhooggebogen rails, waarover hij zegt: ‘de uiteinden klauwen

de lucht in, als uitgestrekte armen. Ze lijken te vragen: wat is hier gebeurd?’.

8

De vraag ‘wat is

hier gebeurd’ wordt natuurlijk veelal beantwoord in de dagboeken, brieven en memoires van

de kampingezetenen en kampbewakers. Maar op wat voor manier wordt hiervan gebruik

gemaakt door de door mij uitgekozen musea om dit duidelijk te maken? Hijink geeft aan dat de

objecten en documenten die direct na de bevrijding werden verzameld, in eerste instantie

bedoeld waren als bewijsmateriaal voor begane misdaden, maar al snel museale objecten

werden.

9

Volgens hem heeft het in Nederland lang geduurd voordat de voormalige kampen

werden ingericht tot gedenkplaatsen. Aan het einde van de jaren veertig werden de

kampinventarissen van Vught en Westerbork geveild en werden de houten barakken van

Westerbork verkocht.

10

Pas vanaf de jaren tachtig kregen de objecten uit de kampen een

museale waarde. Hijink vraagt zich af waar de grenzen van de verbeelding liggen: ‘op de

voormalige kampterreinen worden vele activiteiten ontplooid om bezoekers te treffen en het

verleden tot leven te brengen. Er worden concerten gegeven, verhalen voorgedragen en

theatervoorstellingen opgevoerd. Maar tot hoe ver moet de kampgeschiedenis in scene worden

gezet? (…) hoe ver kan de symboolwerking gaan zonder de integriteit van de slachtoffers aan

te tasten, zonder de plek te ontheiligen?’

11

6 Bettine Siertsema. “Kampgetuigenissen: herinnering in teksten.” In Frank van Vree en Rob van der Laarse., De

dynamiek van de herinnering. Amsterdam: Bert Bakker (2009), 126.

7 Idem, 127.

8 Roel Hijink. “De musealisering van de kampen. Tussen werkelijkheid en verbeelding.” In De dynamiek van de

herinnering, 130.

9 idem, 134. 10 Ibidem. 11 Idem, 146.

(12)

Erik Somers, schrijver van ‘De oorlog in het museum: herinnering en verbeelding’,

schrijft over de musealisering van Kamp Westerbork, maar ook over de herinnering van de

oorlog in andere Nederlandse musea. Hij bespreekt de musealisering en de populair-historische

cultuur en het vraagstuk over authenticiteit en verbeelding: drie belangrijke onderdelen die mijn

onderzoek hebben getheoretiseerd. Somers geeft aan dat ‘musea hun bezoekers een ervaring

bieden die het verleden dichterbij brengt: een authenticiteitsbeleving. De suggestie van

nabijheid wordt opgeroepen door wat geweest is op een herkenbare, tastbare en invoelbare

wijze te verbeelden.’

12

Dit kan onder andere bereikt worden door middel van het gebruik van

egodocumenten in tentoonstellingen. Maar in hoeverre wordt dit daadwerkelijk gedaan? Vanaf

eind vorige eeuw bestaat er in ieder geval een sterke opleving van de historische belangstelling,

waarvan een kenmerk de groeiende fascinatie voor het persoonlijke verhaal is.

13

De

historische ervaring van Johan Huizinga is een belangrijk theoretisch onderdeel zijn van mijn

onderzoek: op wat voor manier kunnen egodocumenten die in de publieksgeschiedenis gebruikt

worden, zorgen voor een bepaalde historische ervaring bij het publiek? Dit wil zeggen, op wat

voor manier wordt het publiek dusdanig blootgesteld aan deze egodocumenten dat er een

ervaring ontstaat van identificatie met de kampingezetenen?

Door middel van deze theorieën heb ik gekeken hoe de verschillende musea gebruik

hebben gemaakt van de egodocumenten uit Westerbork: hoe zijn de documenten

tentoongesteld? Van welke andere middelen heeft het museum gebruik gemaakt om het publiek

aan te spreken? Op wat voor manier is er sprake van authenticiteit van (zijn het de echte werken

die getoond worden of kopieën) en identificatie met de egodocumenten?

Chris Vos, auteur van het proefschrift ‘Televisie en bezetting: een onderzoek naar de

documentaire verbeelding van de Tweede Wereldoorlog in Nederland’ geeft een theoretisch

inzicht in de ontwikkeling die televisie en documentaire doormaakt met betrekking tot het

gebruik van de Tweede Wereldoorlog. Onder andere dit werk heb ik ter theoretische

ondersteuning gebruikt van mijn hoofdstuk over het gebruik van egodocumenten uit en over

Westerbork in televisie en documentaires. Dit hoofdstuk heeft dezelfde strekking als het

hoofdstuk over musea. Verder hanteerde ik voor dit deel van het onderzoek de theorieën over

het gebruik van egodocumenten voor het publiek, het vraagstuk over authenticiteit en de plaats

van herinnering. Wat betreft het gebruik van egodocumenten uit en over Westerbork in

12 Somers. De oorlog in het museum: herinnering en verbeelding, 243. 13 Idem, 262.

(13)

publieksboeken, heb ik mij vooral mijn eigen inzichten en verworven bronnenmateriaal

gebruikt om mijn onderzoek te ondersteunen.

De dagboeken, brieven en memoires gebruikte ik als primaire bronnen. Het gebruik van

deze primaire bronnen in de publieksgeschiedenis heb ik vervolgens getheoretiseerd door

middel van literatuur, met name als het gaat om authenticiteit en plaatsen van herinnering.

Daarnaast beperkte ik mij voor mijn onderzoek niet slechts tot literatuuronderzoek, maar heb

ik ook contact gelegd met de instanties die gebruik hebben gemaakt van egodocumenten uit en

over Westerbork in tentoonstellingen en documentaires. Dit deed ik door middel van onder

andere interviews en het bezoeken van deze instanties.

(14)

I

Kamp Westerbork tijdens de Tweede Wereldoorlog

Kamp Westerbork, gelegen in de provincie Drenthe, is niet vanaf het eerste moment een

doorvoerkamp naar het Oosten geweest. Vanaf 1939 werd er in dit gebied begonnen met de

bouw van een centraal vluchtelingenkamp, toen nog bestemd voor de Joden die vanuit

Duitsland voor het naziregime waren gevlucht.

14

Op 1 juli 1942 werd Kamp Westerbork

overgenomen door de bezetter en werd het een ‘durchgangslager’ naar de vernietigingskampen

Auschwitz, Sobibor, Theresienstadt en Bergen-Belsen. Op 15 en 16 juli van datzelfde jaar

vertrok de eerste van in totaal 93 treinen naar het kamp Auschwitz-Birkenau. Vanaf dit moment

tot aan het laatste transport in de zomer van 1944, zijn er 107.000 Joden, Sinti en Roma naar de

vernietigingskampen gedeporteerd, waarvan het grootste deel uit Westerbork vertrok.

15

De indeling en organisatie van Westerbork

Vanaf het moment dat de bezetter kamp Westerbork had overgenomen, veranderde het uiterlijk

en de situatie binnen het kamp totaal. Westerbork moest vanaf 1942 de schijn hooghouden. Dit

betekende kortgezegd dat het kamp moest functioneren als een normaal ‘dorp’, om geen angst

onder de kampingezetenen te veroorzaken. In de beginjaren van het kamp waren er dan ook

nog vele activiteiten, zoals sport, de revue en de mogelijkheid tot winkelen. Dit alles werd

verbeeld door de Joodse filmmaker Rudolf Breslauer, die in opdracht van SS-Obersturmführer

Albert Konrad Gemmeker de Westerborkfilm filmde en produceerde. Gemmeker was sinds

oktober 1942 kampleider van Westerbork. De film laat Westerbork zien zoals Gemmeker graag

wilde dat het gezien werd: als een kamp waar hard gewerkt werd, maar waar ook ruimte was

voor sport en spel. Gemmeker liet op tactische wijze niet of nauwelijks zien dat er wekelijks

ook honderden mensen op transport werden gesteld naar het oosten en hoe het er aan toe ging

in de verschillende barakken binnen het kamp.

Kamp Westerbork was ongeveer vijfhonderd bij vijfhonderd meter, waarbij in de

periode van de meeste transporten ongeveer 10.000 mensen vlak bij elkaar leefden.

16

Voordat

14 van Riet, Frank. De bewakers van Westerbork. Amsterdam: Boom (2016), 7. 15 Idem.

16 de Jong, Loe. Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog deel 8: gevangenen en

(15)

de bezetter het kamp had overgenomen in 1942, bestond het vluchtelingenkamp uit

tweehonderd kleine afgescheiden wooneenheden, die verdeeld waren over barakken. Er was

een school, een ziekenhuis, een keuken en een gemeenschappelijke ruimte. Vanaf juli 1942

veranderde dit: er kwamen vierentwintig ‘doorgangsbarakken’ van hout binnen het kamp,

waarin hoogslapers van drie bedden werden geïnstalleerd. Hiermee verdween de privacy

volledig.

17

Een andere grote verandering was de immense, twee meter hoge

prikkeldraadomheining rondom het kamp. Ook werden er wachttorens gebouwd en er kwam

een SS-Wachtbataljon. Volgens onderzoeker en historicus dr. Frank van Riet, schrijver van ‘De

Bewakers van Westerbork’, verbleef dit bataljon in het ‘ss-Lager Hooghalen’. Dit kamp,

gelegen vlak naast Westerbork, was bedoeld voor werkverschaffing. Dit is echter nooit zo

gebruikt.

18

Andere bouwdelen binnen kamp Westerbork bestonden onder andere uit een

toneelzaal, kantine, wasserij, werkplaatsen, naaikamers, een badhuis, een centrale keuken, een

weeshuis en verschillende barakken. Ook was er een gevangenis binnen het kamp.

Binnen Kamp Westerbork bestond een vorm van zelfbestuur. Dit zelfbestuur hield in

dat het kamp voor een groot deel door joden werd bestuurd. Dit door de bezetter ontwikkelde

zelfbestuur uitte zich onder andere in de Orde Dienst (OD). Deze OD bestond aanvankelijk uit

dertien voormalige brandweermannen en hield toezicht op de ‘orde, rust en tucht binnen het

kamp.’

19

Veel kampingezetenen schreven over deze Orde Dienst. Jacob Swart, een

kampingezetene die onder andere in de zomer van 1944 zijn dagboek bijhield, schreef:

Toen wij in Westerbork aankwamen werden we ontvangen door de O.D. Dit is de joodse kamppolitie. De eerste indruk is behoorlijk rommelig, net als de Joodse Raad.20

De Joodse Raad was een orgaan dat ook ontwikkeld was door de bezetter om door middel van

joodse bestuurders invloed uit te kunnen oefenen op de joodse gemeenschap in Nederland. Eén

van de gruwelijke taken die de Joodse Raad op zich gekregen had, was het aanwijzen van joden

die op transport naar Westerbork gesteld moesten worden. De Joodse Raad hield zich dan ook

veel bezig met de situatie in Westerbork en had hier ook een eigen ‘Contact Afdeling’ binnen

het kamp. Deze afdeling bestond uit leden van de Joodse Raad die het voorrecht hadden om

tussen Westerbork en Amsterdam heen en weer te kunnen reizen. Mede door dit voorrecht

17 De Jong, Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, 690. 18 Van Riet, de bewakers van Westerbork, 65-67.

19 Idem, 51.

20 Dagboek Jacob Swart, 6 juni 1944. Dit dagboek is niet gedrukt en is ingelezen bij Proditione Investigative

(16)

kregen de mensen die (nog niet) op transport gesteld waren verhalen te horen uit het kamp en

konden er brieven en levensmiddelen meegesmokkeld worden.

De situatie van kampingezetenen

In kamp Westerbork leefden verschillende ‘categorieën’ joden die allemaal verschillende

rechten hadden. De joden die het langst in kamp Westerbork woonden waren de ‘Alte

Kampinsassen’. Dit waren voor het grootste deel uit Duitsland gevluchte joden die al in

Westerbork zaten toen het nog een vluchtelingenkamp was. Over deze mensen werd vaak erg

negatief geschreven door andere kampingezetenen.

21

Bettine Siertsema, schrijfster van het

artikel ‘kampgetuigenissen: herinnering in teksten’ in de bundel van Van Vree en Van der

Laarse, geeft aan dat er vaak in de Alte Kampinsassen niet de jood, maar de Duitser werd

herkend. Daarnaast waren er de ‘gewone’ kampingezetenen: joden die zich vrijwillig in

Westerbork gemeld hadden bijvoorbeeld. Zij zaten in de barakken waar, in vergelijking met de

stafbarakken, de levensomstandigheden beter waren en waar de kans op transport lager was dan

voor de zogenaamde strafgevallen. Je was een strafgeval in Westerbork wanneer je als

‘misdadiger’ het kamp binnen was gekomen. Deze ‘misdaden’ bestonden onder andere uit

onderduiken en taken van verzet. Wanneer je als gevangene met een ‘S-Status’ binnenkwam in

Westerbork, werd je meteen overgeplaatst in een van de strafbarakken. Rondom deze

strafbarakken werd prikkeldraad gespannen, waardoor deze barakken gescheiden werden van

de rest van het kamp. De mannelijke ‘inwoners’ van deze barakken werden vanaf augustus

1943 kaalgeschoren en de vrouwen moesten hun haar kort dragen. Ook hadden de strafgevallen

een blauwe overall aan met daarop de letter ‘S’: hierdoor werd er een duidelijk onderscheid

gemaakt tussen de ‘normale’ kampingezetenen en de strafgevallen. De strafgevallen van

Westerbork werden vaak als eerste op transport gesteld.

22

13 september 1944 vertrok de laatste trein vanuit Westerbork naar vernietigingskamp

Bergen-Belsen.

23

Dit betekende echter niet dat de overige kampingezetenen vrijgelaten werden.

De laatste 876 joden in het kamp werden op 12 april 1945 bevrijd door het Canadese leger.

Hans Bial, een kampingezetene die al vanaf 1942 in Westerbork zat, schreef in deze periode

nog dagboekbrieven in Westerbork. Hij had destijds op vrijwillige basis besloten om naar

21 Siertsema, “Kampgetuigenissen: herinnering in teksten.”, 120. 22 Van Riet, De bewakers van Westerbork, 120-121.

23 Auteur onbekend, ‘Durchgangslager’.

(17)

Westerbork te komen, omdat hij door het werk van zijn vader in het ziekenhuis een bepaalde

bescherming genoot tegen transport naar het oosten.

24

De dagboekbrieven (‘Briefe an Hetty’)

die hij tijdens de periode dat hij in Westerbork zat schreef, zijn nooit uitgegeven.

25

Volgens

Historica Eva Moraal, die haar proefschrift en publieksboek wijdde aan egodocumenten uit

Westerbork, zit het dagboek vol wantrouwen: ‘haast iedere dag pende Bial zijn bedenkingen op

over wat de Duitsers nog van plan waren, met het kamp en diens ingezetenen, nu de bevrijding

naderbij kwam.’

26

De schrijfcultuur in Westerbork

Een dagboek wordt vaak bijgehouden om gevoelens op papier te kunnen zetten, of voor een

groter doel zoals een nalatenschap voor familie of zelfs publicatie. Dit gold ook voor de

kampingezetenen in Westerbork. Velen schreven hun ervaringen op in schriften of op losse

vellen, soms wel honderden pagina’s lang. Wat was de drijfveer van deze mensen om alles op

te schrijven? Waarom is het ene dagboek zo veel persoonlijker dan het andere? En hoe kon het

dat mensen überhaupt de kracht vonden om elke dag hun ervaringen op te schrijven?

Brieven

Brieven werden geschreven om de familie op de hoogte te stellen van de situatie in het kamp,

of om bijvoorbeeld een geliefde te contacteren, zoals te zien is aan de briefwisseling tussen

kampingezetenen Jaap Polak en Ina Soep. Dit waren liefdesbrieven geschreven in Westerbork

en Bergen-Belsen. Kampingezetenen zagen dus een bepaalde waarde in de brieven die zij

schreven, en ook na de oorlog werd de waarde van deze egodocumenten ingezien.

27

Eva Moraal

zegt dat men schreef ‘uit een behoefte te willen getuigen over wat de joden werd aangedaan,

vaak schreef men ook uit een gevoel van verplichting jegens de doden.’

28

Ze stelt hierbij een

onvermijdelijke vraag: hoe het onbeschrijfbare te beschrijven? Moraal analyseert dat brieven

in eerste instantie bedoeld waren ‘als middel tot communicatie met intimi, geschreven ter

bevestiging van elkaars bestaan, gezondheid en affectie.’

29

Ze stelt dat hoe langer de auteur van

24 Moraal, Eva. ‘Bevrijdingsportret: Hans Bial’. http://bevrijdingsportretten.nl/portret/hans-bial/ (geraadpleegd

op 28 juli 2019).

25 De dagboekbrieven zijn wel in te zien bij het NIOD en Proditione Media heeft de brieven ook in haar bezit. 26 Moraal, ‘Bevrijdingsportret: Hans Bial’. http://bevrijdingsportretten.nl/portret/hans-bial/.

27 Moraal, Eva. ‘Als ik morgen niet op transport ga, ga ik ’s avonds naar de revue’: kamp Westerbork in brieven,

dagboeken en memoires (1942-2010). Amsterdam: Universiteit van Amsterdam, 55.

28 Idem, 55. 29 Idem, 73.

(18)

deze brieven in Westerbork verbleef, hoe reflectiever en meer getuigend de brieven van

karakter werden. Dit soort brieven noemt zij dan ook ‘getuigenisbrieven’.

Een andere soort brief die Moraal aankaart zijn de ‘dagboekbrieven’. Deze brieven

waren brieven die nooit verstuurd zijn, zoals die van Hans Bial of Mirjam Bolle. Volgens

Moraal hielpen deze brieven de schrijvers hun ‘wortels niet te vergeten’ en ze gaven de auteur

het gevoel nog contact te hebben met hun (vooroorlogse) identiteit en familie.

30

Moraal

analyseert dat de ‘Westerborkbrief’ bijna alle regels van het briefschrijven overtrad: de

briefkaarten werden vaak volledig volgeschreven en de brieven hadden vaak meerdere

afzenders en geadresseerden, omdat de brieven circuleerden onder kennissen. Van deze

volgeschreven briefkaartjes was met name sprake als het ging om een uit de trein gegooide

brief: er moest in zo’n kort mogelijke tijd zo veel mogelijk op een briefje, soms zelfs wc-papier,

geschreven worden.

31

Door de analyse van Eva Moraal is het duidelijk geworden dat er voor veel mensen in

Kamp Westerbork een vast patroon van schrijven gold. Het begon met het aankondigen van ‘de

schrijfdag'

32

, wat gevolgd werd door een aantal thema’s die aangehaald werden: het bedanken

voor pakketjes, het vragen om nieuwe spullen en het vertellen over de eigen gezondheid en die

van naaste familie. De brief werd vaak afgesloten met een gevoel van hoop om in het kamp te

blijven en de vraag of er snel eens teruggeschreven werd. Wel was het natuurlijk zo dat niet

elke briefschrijver uit Westerbork op dezelfde manier schreef. De ene auteur was zakelijker dan

de ander en de een trok zich volgens Moraal meer aan van gevaar en censuur dan de ander.

Dagboeken

Bettine Siertsema onderzocht dat de dagboeken die geschreven zijn in de kampen heel

verschillend van aard zijn, en dat deze verschillen vaak ook in één dagboek op te merken zijn.

33

Philip Mechanicus schreef bijvoorbeeld op 3 juni 1943:

Aldus hebben de Duitsers de Duitse joden in zekere zin aan zich gebonden, spelen zij deze uit tegen de Nederlandse joden. Niet alle Duitse joden laten zich deze lelijke rol aanleunen, wel een – niet het moreel sterkste

– deel. Zij voelen zich onaantastbaar.34

30 Idem, 74.

31 Interview met Guido Abuys, vanaf tijdcode 33:55.65.

32 Moraal heeft door middel van vijftig briefcollecties en 87 briefschrijvers kunnen onderzoeken dat velen hun

brief begonnen met te constateren dat het ‘schrijfdag’ was.

33 Siertsema, “Kampgetuigenissen: herinnering in teksten”, 110.

34 Philip Mechanicus, In Dépôt. Herinneringscentrum Kamp Westerbork: Verbum, 2008. Fragment van 3 juni

(19)

Hij vertelt hier over de houding van de kampingezetenen en de organisatorische situatie

binnen het kamp. Het is onpersoonlijk en meer beschrijvend, wat duidelijk maakt dat hij dit niet

alleen voor zichzelf schreef. Een ander voorbeeld hiervan is te zien aan een dagboekfragment

van 28 februari 1944:

Iedereen rooft hier en niemand, die zich er voor schaamt of het de ander kwalijk neemt. Vanmorgen hebben een paar fatsoenlijke mannen en vrouwen (…) een zak aardappels halverwege leeggeplunderd zonder

interventie van de man op de wagen, ook een jood.35

Ook dit is informatief, maar het fragment heeft meer een toon van irritatie en het

uitspreken van ergernissen. Het schrijven hierover was waarschijnlijk noodzakelijk, aangezien

er geen mogelijkheid bestond om je op wat voor manier dan ook negatief uit te laten jegens

andere kampingezetenen, laat staan de kampbewaking. Het schrijven was een manier van

ontlading. Het dagboek van Philip Mechanicus is een duidelijk voorbeeld waarbij zowel

geschreven wordt voor een bepaald publiek, als waar hij zijn gevoelens in opschrijft. Dit laatste

is bijvoorbeeld te zien aan een fragment van 30 juli 1943:

Met het ontstaan en het groeien van het bezit wordt de mens dom: hij gaat zijn eigen geluk in de weg staan. Heeft de jongste ervaring nu werkelijk niets geleerd? Ik kan het niet geloven. Ik zou mijn familie en vrienden soms willen vragen, mij maar niets meer te zenden: materieel heb ik het goed (…) en zeker niet slechter

dan zij.36

In dit fragment wordt Mechanicus persoonlijk en schrijft hij in de eerste persoon: iets

wat hij in andere delen van zijn dagboek juist helemaal niet doet.

Eva Moraal definieert dagboeken als ‘teksten waarin een auteur, dicht op de

gebeurtenissen, zijn persoonlijke ervaringen en beleving opschrijft’.

37

Daarom, zegt zij, worden

dagboeken vaak geprefereerd boven memoires in onderzoek, omdat het daarbij gaat om

herinneringen achteraf. ‘Een dagboekaantekening is een observatie van bijna onmiddellijke

ervaring. De schrijver zit gevangen in het moment, kent de afloop nog niet en geeft zijn of haar

eerste reactie op de beleefde werkelijkheid.’

38

Daarnaast heeft Moraal onderzocht dat

dagboekschrijvers in kampen onder enorme druk schreven, op een onmenselijke plek waar hun

identiteit anders was dan buiten het kamp. Volgens haar drukt het specifieke karakter van de

doorgangskampen dan ook een tweede stempel op deze dagboeken. Het ging in deze dagboeken

namelijk nauwelijks over de dood (wat in de dagboeken uit de vernietigingskampen wel het

35 Philip Mechanicus, In Depot, fragment van 28 februari 1944. 36 Idem, fragment van 30 juli 1943.

37 Moraal, Als ik morgen niet op transport ga…, 80. 38 Ibidem.

(20)

geval was), maar wel veel over de angst voor transport. Deze angst en de beschrijving hiervan

maakt deze vorm van dagboeken zo speciaal.

39

De dagboeken uit Westerbork hadden, net als de brieven, vaak een zelfde vorm en

kwamen inhoudelijk vaak overeen. Het ging veelal over de gezondheid van de schrijver, het

eten en het weer. Moraal analyseerde dat de dagboeken bijna nooit volledig introspectief waren:

gevoelens, angsten en gedachten werden wel opgeschreven, maar vaak in combinatie met

werkelijke gebeurtenissen, ervaringen en het dagelijks leven binnen het kamp. Dit schrijven

ging echter niet altijd zomaar. Het was niet gemakkelijk om aan pen en papier te komen

bijvoorbeeld. Hierbij waren de dagboekschrijvers afhankelijk van pakketjes van vrienden en

familie. Daarnaast kon er vaak alleen geschreven worden in een volle barak, waardoor er weinig

sprake was van privacy of de fysieke mogelijkheid om een plek te vinden om te schrijven. Daar

komt bij dat het niet altijd eenvoudig was om je ervaringen uit het kamp op te schrijven. In vele

dagboeken staat dan ook dat het vaak niet te beschrijven viel wat er meegemaakt werd. Tot slot

hadden de dagboeken uit Westerbork hele andere motieven dan ‘gewone’ dagboeken. Er was

sprake van een verlangen naar communicatie en er werd op een bepaalde manier aan de

werkelijkheid ontsnapt.

40

Memoires

Het verschil in toon en aard van de brieven en dagboeken, is ook opvallend in de memoires die

geschreven zijn na de oorlog.

41

In de memoires die al snel na de oorlog geschreven werden, zijn

bijvoorbeeld pogingen te zien van de schrijvers om ss’ers voor de rechter te kunnen slepen:

data, namen en misdaden worden zeer uitvoerig beschreven.

42

De latere memoires zijn op een

of andere manier veel positiever van toon. Volgens Siertsema komt dit doordat deze memoires

voor het grootste deel over de kampen in Duitsland en Polen gaan, waar de gemeenschapszin

veel groter was. Ik richt mij echter niet op de memoires die over de vernietigingskampen

geschreven zijn, maar enkel op de memoires gaan over de tijd in Kamp Westerbork.

Het is duidelijk dat het schrijven in en over Westerbork van grote invloed is geweest op

de kampingezetenen zelf, maar ook op de manier waarop wij naar het doorgangskamp kijken

en wat we allemaal over de situatie binnen het kamp weten. De kennis die we hier over hebben

is op veel verschillende manieren overgebracht, door middel van veel verschillende dagboeken

39 Idem, 82-83. 40 Idem, 83-85.

41 Siertsema, “kampgetuigenissen: herinnering in teksten”, 114. 42 Ibidem.

(21)

en brieven. In Nederland is op veel verschillende manieren gebruik gemaakt van deze

egodocumenten in tentoonstellingen, documentaires en publieksboeken met de Tweede

Wereldoorlog en Westerbork als thema. Dit wordt in komend hoofdstuk verder uitgelicht.

(22)

II

Het gebruik van egodocumenten over Kamp Westerbork in Nederlandse musea

In het voorwoord van Dirk Mulder (voormalig directeur van Herinneringscentrum Westerbork)

in het dagboek van kampingezetene Philip Mechanicus, wordt verteld dat vlak na de oorlog het

nut van mogelijke publicaties niet ingezien werd en dat dit tekenend was voor deze tijd: ‘Was

de aandacht voor de oorlog in de eerste twee bevrijdingsjaren nog zeer groot – auteurs en

uitgevers konden de vraag naar lectuur over deze periode nauwelijks aan – daarna liep de

interesse snel terug en verdween de aandacht voor het recente verleden uit beeld.

43

(…) De blik

diende op de toekomst gericht te zijn, en zo kwam er een stilte te heersen over de oorlog (…).

Het was zwijgen, verdringen en vergeten.’

44

Vanaf het begin van de jaren zestig ontstond er binnen Nederland een omslag in het

gedachtegoed over de oorlog, door onder andere het proces van Adolf Eichmann uit 1961 en

de televisieserie De Bezetting van dr. Loe de Jong.

45

Volgens Erik Somers had vanaf de jaren

zestig de verschuivende aandacht naar de vervolgden, en in het bijzonder de joodse slachtoffers,

geleid tot een ‘herontdekking’ van het voormalig doorgangskamp Westerbork.

46

In de eerste

jaren na de oorlog vond men dat Westerbork geen plek was om te herdenken, maar om te

vergeten.

Vanaf de jaren zeventig veranderde deze instelling, en in 1978 ontstond de Werkgroep

Westerbork, die zich zou bezighouden met de invulling van de herinneringsplek Westerbork en

de oprichting van een mogelijk documentatiecentrum.

47

Op 12 april 1983, vijf jaar later, opende

koningin Beatrix het Herinneringscentrum Kamp Westerbork. Er was een herinneringsplaats

gecreëerd in de vorm van een museale presentatie. Het ontstaan van dit herinneringscentrum is

een belangrijk moment geweest voor de aandacht voor de oorlogsherinnering in het publieke

domein.

43 Mulder, Dirk., Presser, Jacques. (2008) Philip Mechanicus. In Depot: Dagboek uit Westerbork. Westerbork:

Verbum, 12.

44 Idem, 12-13.

45Adolf Eichmann was een Duits-Oostenrijkse SS-functionaris en een van de hoofdverantwoordelijke voor de

massamoord op de joden tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hij werd vijftien jaar na de oorlog gepakt en in Jeruzalem berecht. Bron: ‘De rechtszaak tegen Adolf Eichmann.’ Door Simone Korkus, Historisch Nieuwsblad (z.j.)

https://www.historischnieuwsblad.nl/tweedewereldoorlog/artikelen/de-rechtszaak-tegen-adolf-eichmann/index.html (geraadpleegd 12 november 2019).

46 Somers, De Oorlog in het Museum, 146. 47 Ibidem.

(23)

In dit hoofdstuk geef ik een analyse van het gebruik van egodocumenten over

Westerbork in drie Nederlandse musea. Ik heb onderzoek gedaan naar het gebruik van deze

egodocumenten in Herinneringscentrum Westerbork, het Joods Historisch Museum en het

Verzetsmuseum. Alle drie zeer verschillende musea met verschillende invalshoeken als het gaat

om de joodse geschiedenis, maar ook alle drie musea die veel gebruik maken van

egodocumenten, waarvan in de gevallen van het Joods Historisch Museum en het

Verzetsmuseum ook een aantal uit Westerbork afkomstig zijn.

(24)

Het gebruik van egodocumenten over Westerbork in Herinneringscentrum Westerbork

Chris van der Heijden is gepromoveerd met zijn proefschrift: Dat nooit meer: De nasleep van

de Tweede Wereldoorlog in Nederland.

48

In zijn hoofdstuk ‘de oorlog die duurde (1981 en

later)’ bespreekt hij onder andere het belang van het herinneren en het herinneringscentrum

Westerbork: ‘De verschuiving in aandacht van helden naar slachtoffers gekoppeld aan de

behoefte aan daadwerkelijk contact met een verleden waarvan steeds minder getuigen in leven

waren, bracht ook plekken onder de aandacht die tot dan toe veelal vergeten waren:

fusilladeplaatsen, gevangenissen maar vooral kampen: Westerbork, Amersfoort, Vught. (…)

Eind twintigste eeuw werd er naarstig gezocht naar aansprekender mogelijkheden om de

herinnering levend te houden (…). Bedoeling van dit alles was een authentieke ervaring.’

49

Volgens van der Heijden was de oorlogsgeneratie eind twintigste eeuw niet langer de ‘drijvende

kracht achter de publieke omgang met de oorlog. Dat waren de babyboomers en nog

jongeren.’

50

Hij zegt dat dit kwam door de toenemende politisering van het maatschappelijk

debat, de groeiende belangstelling voor de Holocaust, de economische crisis en de eigen

dynamiek van het herinneringsproces ten gevolge van de ‘hausse in boeken, films en

documentaires’. In deze tijd begon men ook met de oprichting van het Herinneringscentrum

Westerbork.

Bij de oprichting van de Werkgroep Westerbork in 1978 werd er op hetzelfde moment

gewerkt aan een Nederlands paviljoen in Auschwitz. Van dit paviljoen werd in Nederland een

replica gemaakt in Westerbork.

51

Van der Heijden onderzocht dat na de oprichting van het

Herinneringscentrum het plan ontstond om ook het omliggend gebied in te richten. Er was

discussie over hoe dit moest gebeuren: moest het kamp ‘herbouwd’ worden, moest het zo

blijven of moest er een compromis gesloten worden? De voormalig directeur van het

Herinneringscentrum zei dat er gekozen moest worden voor een ‘museaal-educatieve

benadering waarbij symbolische vormen en associatieve elementen, op een terughoudende

48 Chris van der Heijden is echter een omstreden figuur. Hij zou in zijn boek ‘Grijs Verleden’ volgens velen als

zoon van een foute Nederlander vooral zijn vader hebben willen verdedigen met de conclusie dat Nederlanders in de oorlog niet ‘goed’ of ‘fout’ waren, maar in het grijze tussengebied verkeerden. Er is in de tijd van de uitgave van dit boek (2001) veel ophef over zijn opvattingen ontstaan.

49 Van der Heijden, Dat nooit meer, 571. 50 Idem, 540.

51De Poolse regering besloot in 1947 in het concentratiekamp Auschwitz 1, dat volledig intact is gebleven, een

herinneringscentrum en museum te vestigen. Alle landen die burgers in Auschwitz hadden verloren, konden in een van de voormalige barakken een ‘nationaal’ paviljoen inrichten. Nederland opende een afdeling in 1980. https://www.historischnieuwsblad.nl/nl/artikel/25881/paviljoen-auschwitz-vernieuwd.html (geraadpleegd 16 september 2019)

(25)

wijze, de meest wezenlijke aspecten van het kamp markeren.’

52

Het kamp werd sober ingericht;

barakken werden niet herbouwd maar aangegeven met paaltjes bijvoorbeeld. Dit is vandaag de

dag nog steeds het geval.

Naar aanleiding van mijn onderzoek naar het gebruik van egodocumenten uit en over

Westerbork in musea, heb ik Guido Abuys geïnterviewd, curator van Herinneringscentrum

Westerbork. Ik vroeg hem hoe het Herinneringscentrum sinds de oprichting gebruik had

gemaakt van egodocumenten in exposities. Hij vertelde dat dit in het begin niet gebeurde, omdat

er een kopie van de expositie in Auschwitz neergezet werd. Abuys: ‘Dat heeft tot begin jaren

negentig geduurd, dus de eerste tien jaar na oprichting maakten we geen gebruik van

egodocumenten. Toen werd er ook nauwelijks aan collectiebeleid gedaan.

53

Af en toe kwamen

er wel wat brieven en briefkaarten binnen, en die werden vooral gebruikt voor onderzoek om

meer kennis te krijgen over het dagelijks leven in Kamp Westerbork.’

54

Abuys vertelde dat het Herinneringscentrum Westerbork een enorm archief heeft met

egodocumenten, vooral als het gaat om brieven en briefkaarten. Abuys: ‘Het zijn de

documenten die de nabestaanden het langst vasthouden. Maar niet alleen nabestaanden, het

kunnen ook vrienden of buren zijn. Het is het laatste tastbare van zo’n persoon. Totdat de

nabestaanden niet meer weten wat ze er mee moeten doen, en dan gaan ze op zoek naar een

plek die direct met die geschiedenis te maken heeft en waarbij ze een gevoel hebben dat dit een

goede plek is om die brief onder te brengen.’

55

Het archief van egodocumenten van het

Herinneringscentrum is opgebouwd vanuit allerlei verschillende bronnen. Het zijn schenkingen

van familie, maar het zijn ook brieven die overal en nergens vandaan kwamen.

Guido Abuys zegt dat er een onderscheid gemaakt moet worden tussen brieven die

illegaal uit Westerbork zijn gestuurd, of via een persoon uit Westerbork zijn meegegeven die

op dat moment op een dienstreis ging, wat ook een illegale manier van verzenden was.

Daarnaast waren er brieven die gecensureerd werden. Vanaf het einde van 1943 werd deze

censuur gehanteerd, waardoor de informatie die vrijgegeven kon worden heel beperkt was.

Abuys: ‘In dit soort brieven stond slechts informatie over waar de persoon in kwestie op dat

52 Van der Heijden, Dat nooit meer, 598.

53 Op 19 november 2001 nodigde het NIOD een tiental vertegenwoordigers van de oorlogsmusea en

herinneringscentra uit voor een bijeenkomst, die inzicht moest opleveren in het collectiebeleid van de deelnemende instellingen, en tevens moest leiden tot uitwisseling van ervaringen en aanzetten tot meer onderlinge afstemming. Hier deed ook Herinneringscentrum Kamp Westerbork aan mee. Erik Somers, 85.

54 Interview met Guido Abuys, tijdcode 05:20.38 – 07:35.28. 55Idem, tijdcode 05:20.38 – 07:35.28.

(26)

moment zat, het werk wat hij deed en misschien een klein beetje over een barak. (…) De

illegale, ongecensureerde brieven zijn daarom het meest interessant. Die gaan bijvoorbeeld over

bepaalde familieleden die het kamp binnenkwamen en mensen die de briefschrijvers kenden.

Het ging veel meer over het dagelijks leven en allerlei aspecten van kamp Westerbork, dus die

zijn qua bron het meest interessant.’

56

Vanaf de jaren negentig, toen het Herinneringscentrum meer egodocumenten in haar

bezit had, werd de vorm van de tentoonstellingen persoonlijker. Abuys vertelde dat het

noodzakelijk is dat er iets over de barakken verteld wordt en over de transporten, maar ook dat

het verhaal in een bredere context geplaatst wordt. Objecten die er bijvoorbeeld bij worden

geplaatst zijn kledingstukken van de persoon waar het over gaat, persoonsbewijzen en koffers

met overige eigendommen. Op deze manier krijgt de brief of het dagboek een gezicht. Eind

jaren negentig kreeg het Herinneringscentrum een geklimatiseerde ruimte, waar ook originelen

getoond konden worden. Het Herinneringscentrum kan hierdoor met elke expositie die ook

maar iets met kamp Westerbork of de jodenvervolging te maken heeft, originele

egodocumenten laten zien.

Het Herinneringscentrum maakt in alle tentoonstellingen sinds het eind van de jaren

negentig gebruik van egodocumenten uit Westerbork, om het verhaal persoonlijk te maken en

om een bredere context te geven aan het leven in Westerbork. Onlangs had het museum een

tentoonstelling genaamd ‘Groeten van Leo’, die te zien was van 24 juni tot en met 1 september

2019. In deze tentoonstelling, die speciaal gericht was op kinderen, staan de egodocumenten

van Leo Meijer centraal, een joods jongetje dat op zevenjarige leeftijd in 1942 in kamp

Westerbork belande met zijn ouders. Hier maakte hij tekeningen over het dagelijks leven in het

kamp en zijn herinneringen aan zijn leven in Zwijndrecht. Daarnaast schreef hij in zijn dagboek

en stuurde hij brieven.

57

Naar mijn idee zijn tekeningen die gemaakt zijn in Westerbork over

het leven en de ervaringen van de tekenaar, ook een vorm van egodocumenten. Er wordt

beeldend beschreven wat men meemaakt, in plaats van met woorden.

Leo schreef in zijn tijd in Westerbork vele briefjes, waaronder aan Sint en Piet:

‘Lieve Sint en Piet. Ik bent erg blij met dat rol pepermunt en ik geeft u nu het laatste stuk rogebrood voor u paard en nu ziet u in mijn schoen een jongetje en ook 2 konijntjes die de mat klopen en vond u ook de

andere dingen mooi’.

56 Idem, tijdcode 05:20.38 – 07:35.28.

57 Herinneringscentrum Kamp Westerbork (z.j.) Groeten van Leo

(27)

Leo schreef ook aan vrienden en familie over het leven in het kamp. Op 3 september

1944 werd hij op transport naar Theresienstadt gestuurd, waarna hij op negenjarige leeftijd in

Auschwitz werd vermoord.

58

Naast de tijdelijke tentoonstelling over Leo Meijer heeft het Herinneringscentrum in

haar vaste collectie een grote vitrinekast staan met allerlei brieven en briefkaarten van kinderen

uit Westerbork. In deze kast staan maar weinig ‘originele’ brieven: er wordt met name gebruik

gemaakt van citaten uit brieven op bordjes in de vitrine. Ook zijn er veel foto’s, kledingstukken

en andere objecten te zien die te maken hebben met het te lezen citaat.

Figuur 1: Vitrinekast met briefkaarten, foto's en objecten van kinderen in Westerbork tijdens de Tweede Wereldoorlog

Een voorbeeld hiervan is een citaat van de jongen Benjamin

Valk. Deze Benjamin kwam in 1943 toen hij elf jaar oud was in

Westerbork. Naast het bordje staat een drinkbeker en een foto

van een jongentje die een drinkbeker vasthoudt in het kamp. Op

het bordje staat geschreven:

‘We stonden als er eten was in lange rijen, één of twee mensen schepten op. De ene persoon kreeg soms meer dan de andere en dat leverde geweldige

scheldpartijen op.’ Ben Valk, kind in kamp Westerbork

58Geschiedenis Beleven (z.j.) Brief- en dagboekschrijvers uit WOII aan het woord

http://www.geschiedenisbeleven.nl/brief-en-dagboekschrijvers-uit-woii-aan-het-woord/ (geraadpleegd 16 september 2019).

(28)

Door het gebruik van brieven, dagboeken en tekeningen van kinderen uit Westerbork, kan het

schrijnende verhaal van het doorvoerkamp ook aan kinderen uitgelegd worden. Daarnaast zijn

de brieven van Leo Meijer en anderen ook nodig om te laten zien dat kinderen heel goed

doorhadden hoe de situatie in Westerbork was. Dit is goed te zien aan een brief die gericht is

aan ‘Ali’, geschreven door een kind in Westerbork:

‘Lieve Ali. Sinds de laatste brief die je van me ontvangen hebt, is er heel wat gebeurd. We zijn net weggehaald en zitten nu in het

kamp ,,Westerbork’’. Beppie heeft roodvonk, daarom blijven m’n vader en moeder en Netty hier. Meyer is heel alleen naar

Vught. Ik ga misschien wel door naar Polen. Schrijf je veel terug? Ik kan niet terugschrijven hoor. (…)’

De egodocumenten uit en over Westerbork worden in het Herinneringscentrum zowel

in tijdelijke collecties als in de vaste opstelling gebruikt. In de hal van het museum staat een

grote zuil met een ronddraaiend briefkaartje. Abuys: ‘Dat is geen origineel hoor, dat is een één

op één replica, dus een zo trouw mogelijke replica. Maar het is wel heel confronterend. Je praat

hier over een laatste levensteken. Dat zijn ook persoonlijk de dingen die mij het meest

aanspreken, deze laatste levenstekens.’

59

Op de vraag of het Herinneringscentrum ook gebruik

maakt van egodocumenten die geschreven zijn door kampbewaking, antwoordde Abuys dat de

collectie van het museum alleen beschikt over brieven van de Marechaussee, niet van de ss.

Abuys: ‘(…) Door de brieven van de marechaussee krijg je allerlei indrukken van deze groep.

Ze zijn eigenlijk de toeschouwer van wat er gebeurde en sommigen waren daar iets meer bewust

van, het decor waarin het verhaal zich afspeelde.’

60

59 Interview met Guido Abuys, tijdslot 22:35.25-29:12.14. 60 Idem, tijdslot 29:12.14 – 33:55.65.

Figuur 2: brief aan 'Ali', Herinneringscentrum Westerbork

(29)

Overige manieren van het gebruik van egodocumenten door Herinneringscentrum Westerbork

Abuys vertelde dat voor het eind van de jaren negentig ook al egodocumenten werden gebruikt,

maar dan in de vorm van een serie boeken uitgegeven door het Herinneringscentrum. Hierin

worden stukken uit de egodocumenten geciteerd om meer diepgang aan de tekst in het boek te

geven en om het persoonlijker te maken. Op een gegeven moment heeft het

Herinneringscentrum publieksonderzoek gedaan, waar uit bleek dat de meeste bezoekers van

het Herinneringscentrum een ‘nul-basis’ had en nauwelijks iets af wist van Kamp Westerbork.

Abuys: ‘Deze mensen willen vaak wel wat meenemen uit Westerbork, maar het moet wel

aantrekkelijk zijn. Het moet eenvoudig geschreven zijn, niet te hoogdravende taal, niet te

wetenschappelijk, het moet toegankelijke tekst zijn en het moet vooral geïllustreerd zijn. (…)

Van een egodocument hebben we zelfs een strip laten maken.’

61

Deze strip heeft hele

toegankelijke taal, wat ook voor kinderen te begrijpen is.

62

Abuys: ‘Op allerlei manieren, ook

educatief, hebben we dit als bron gebruikt om het toegankelijk te maken voor allerlei kinderen

van verschillende categorieën. (…) Wat wij willen is het verhaal van Westerbork zoveel

mogelijk doorvertellen. Voor allerlei doelgroepen. En dan merk je: egodocumenten heb je

gewoon nodig.’

63

Het Herinneringscentrum maakt niet tot nauwelijks gebruik van memoires. Dit gebeurde

vooral in de tijd dat het museum nog niet zo veel egodocumenten in haar bezit had. Later

groeide deze collectie, wat ervoor zorgde dat er van elk onderwerp wat er behandeld werd in

de tentoonstellingen, egodocumenten aanwezig waren. Memoires waren hierdoor minder

noodzakelijk in de tentoonstellingen. Wel maakt het Herinneringscentrum veel gebruik van

interviews. Deze interviews worden tentoongesteld met beeld, geluid en citaten uit transcripties.

Naar mijn idee zijn interviews echter geen egodocumenten, aangezien het geen geschreven bron

is vanuit eigen beweegreden.

Het Herinneringscentrum heeft ook een avond georganiseerd waarbij brieven werden

voorgelezen. Abuys: ‘Dit is natuurlijk het meest toegankelijk maken voor het publiek. Maar

ook de afdeling educatie maakt er op allerlei manieren gebruik van. Ze maken gebruik van de

tekst van een brief en dat gebruiken ze ter ondersteuning van het vertellen van een verhaal over

61Idem, tijdslot 12:52.58 – 16:40.13

.

62 De strip is gebaseerd op de dagboeken van Simon en Leon Magnus. Leon schreef het dagboek en liet het

vervolgens overschrijven door Simon, die geestelijk gehandicapt was. Op deze manier wist Simon goed wat er in het kamp gebeurde.

(30)

Westerbork.’

64

Ook heeft Westerbork onderzocht of er mensen zijn die meer kunnen vertellen

over het moment dat er een briefkaart uit de trein werd gegooid. Er zijn interviews geweest met

mensen die langs het spoor wonen of bijvoorbeeld bij de NS werkzaam waren.

65

Herinneringscentrum Kamp Westerbork doet ten slotte mee aan de jaarlijkse actie NIET

WEGGOOIEN!. Hierbij wordt opgeroepen om spullen uit de Tweede Wereldoorlog niet weg

te gooien, maar aan het Herinneringscentrum te schenken. In een artikel in het Dagblad van het

Noorden van 3 mei 2018 wordt verteld dat het Herinneringscentrum acht kinderbrieven

overhandigd heeft gekregen. Abuys: ‘De actie levert vaak mooie vondsten op, maar deze

brieven zijn echt uniek omdat ze door kinderen geschreven zijn. Die kunnen wij als

Herinneringscentrum heel goed gebruiken. Gidsen zouden de brieven kunnen voorlezen bij

barak 66 bijvoorbeeld.’

66

Het gaat hier om de acht brieven van de kinderen Maurice Meijer

(16), Elly (15) en Mary (11) die in april en mei 1943 in Kamp Westerbork zaten.

Figuur 3: Guido Abuys (tweede van links) met de overhandigde kinderbrieven in het kader van de actie NIET WEGGOOIEN! Bron: Dagblad van het Noorden (3 mei 2018).

Het Herinneringscentrum is momenteel bezig met het analyseren van alle brieven die ze in hun

bezit hebben. Abuys geeft aan dat ze in de toekomst elke brief zodanig willen ontleden dat je

niet alleen een inhoudelijk beeld krijgt over het kamp, maar ook wat het over personen zegt.

64Idem, vanaf tijdslot 33:55.65.

65 Idem.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dit kan verklaard worden door het feit dat oudere kinderen betere argumenten aan kunnen dragen om de ander te overtuigen, terwijl het voor jongere kinderen makkelijker is

Toch zijn er egodocumenten die een toegang tot het taalgebruik van midden- en lagere sociale klassen kunnen geven: behalve dagboeken zijn dat particuliere brieven die zich

TE NAALDWIJK. Praktijkervaringen Winterkorakommers in het seizoen 1962 - I963.. In aansluiting op het vorige seizoen is wederom nafegaan welke ervaringen de tuinders bij de teelt

de horecabedrijven en ziekenhuizen ressorteren, welke voor 3 miljoen gulden akkerbouwprodukten (voornamelijk aardappelen en peulvruchten) afnamen; de tuinbouw met 2 miljoen

§ Bezit kennis van de benodigde ladingpapieren voor de lading die het scheepstype vervoert § Bezit kennis van de gevaren voor bemanning, schip en milieu van de specifieke lading

Hierdoor zijn doorlatendheid, drukhoogtegradiënt en (eventuele) water- opname door plantenwortels bekend en de fluxen en waterbalansen (con- tinuiteitsvergelijking) per

In het Stelsel van Gebruiksnormen zijn drie aanvoernormen opgesteld: • Norm voor de aanvoer van stikstof en fosfaat met dierlijke mest • Norm voor de hoeveelheid werkzame

Medewerkers die de e-learning module hebben afgenomen hebben hun kennis over mensen met niet zichtbare beperkingen vergroot, ze zijn geraakt door de filmpjes waarin je iemand met