Rekenen MULO 1907 (
1
12uur)
Opgave 1.
Hoeveel is 7,308 0,7 x 1,35 : 11.4 x 1,7 0,707 x 4,5 16,15 x 0,012 meer of minder dan 9 1 1 4 2 11 1 3 3 28 2 4 5 75 3 2 1 4 3 4 9 19 65 20 9 5 x 5 : 8 1 : 1 1 6,5 x6 :
Opgave 2.
Hoeveel cS zuiver water zijn:
1 4 3 kw.k.M + 42k.kwM 3 3 3 0,072HG 1,5dM 27,08DM 6,0013DS+16472,93cM [kwkwart(1 4); kkubieke]
Opgave 3.
A en B hebben samen f 330. Geeft A 1
7 van zijn geld aan B, zoo verhoudt zich diens geld tot
dan van A als 4
5 tot 23.
Hoeveel geld heeft ieder?
Opgave 4.
Van twee kapitalen, samen groot f 14400, staat het kleinste 7 mnd. uit tegen 6% en het andere, dat f 126 rente meer opbrengt, 9 mnd. tegen 1
3
5 % 's jaars. Hoe groot is elk kapitaal?
Opgave 5.
Van een partij koopwaren wordt de ene helft met 10% verlies verkocht voor f 243. Voor de andere helft krijgt men 1
2
7 % per KG meer dan bij de eerste helft, waardoor daarop f 6 gewonnen wordt.